Guerrilla Cinema
Maar het heilig vuur bleek sterker dan de officiële heilsleer. Een paar weken later al ging Ivens met een expeditie mee de jungle in, op persoonlijk verzoek van Castro, om de overmeestering van contra – revolutionaire rebellen op film vast te leggen. Na al zijn vredesfilms draaide hij eindelijk weer eens gevechtsacties, voor het eerst sinds de Chinees-Japanse oorlog – in 1938. Fysiek viel het de bijna 62-jarige Ivens zwaar. De vochtige tropenhitte was een ramp voor zijn astma. Maar voor zijn strijdbare ziel was het een zegen. Dit was het ware leven, dat zijn hart sneller deed kloppen. De gewapende revolutie tegen het grootkapitaal, jonge guerrillero’s met cowboylaarzen. Hij zou eigenlijk maar zes weken blijven; het werd, met tussenpozen, tweeënhalf jaar. Cuba gaf hem nieuwe energie, de adrenalinestoot voor zijn tweede revolutionaire jeugd.
Eerlijk gezegd, had die verjongingskuur zich al eerder aangekondigd, aan de andere kant van de wereld. Het was Mao’s China geweest dat hem weer zicht had gegeven op het grote visioen, de vorming van ‘een nieuwe mens … arbeider, boer of intellectueel, met een werkelijk socialistische instelling ten opzichte van zijn werk en leven en de verhouding tussen de mensen onderling’. In Oost-Europa had Ivens dat droombeeld, zeker sinds de dood van Stalin, zien vervagen. In China bleek het alledaagse werkelijkheid. Dat merkte hij al meteen bij zijn eerste, korte bezoek, rond de jaarwisseling van 1956. Dat ondervond hij van heel dichtbij tijdens zijn tweede, maandenlange verblijf, van december 1957 tot eind 1958.
Niet voor niets kwam Mao telkens weer met nieuwe ideeën ‘ter bestrijding van de nog niet verdwenen kapitalistische tendensen’. Zoals het tweede vijfjarenplan dat in mei 1958 werd gelanceerd. Dat voorzag in spectaculaire productiestijgingen van landbouw én industrie door middel van gedwongen collectivisatie. Oftewel de Grote Sprong Voorwaarts, die China in één klap tot een economische supermacht zou maken. Als tenminste iedereen zou meehelpen, om te beginnen aan de verhoging van de staalproductie.
Ook het personeel van de studio in Peking waaraan Ivens tijdelijk was verbonden, ging aan de slag. Naast de kantine werden lemen oventjes gebouwd. Klein en primitief, maar het werkte. Althans, de eerste laboratoriumtests van de geproduceerde klompjes metaal wezen het duidelijk uit: echt staal. En dat al na drie dagen proberen. In optocht, met trommels en cimbalen, ging het door de studio om ‘het ongelooflijke resultaat bekend te maken’. Ook Ivens werd meegesleept in het collectieve enthousiasme: ‘Door hun werk helpen ze hun land met vitaal basismateriaal voor China’s industrialisering.’
Die les was voor Ivens persoonlijk het belangrijkste resultaat van zijn verblijf in China. Meer dan de twee documentaires die hij er maakte, tussen het advieswerk voor de centrale filmstudio en het lesgeven aan de filmacademie door. De ene, De verontwaardiging van 600 miljoen, was politieke propaganda zoals hij die ook in Oost-Europa had gemaakt: een eindeloze stroom woedende demonstranten die langs de Britse ambassade in Peking trok om te protesteren tegen de westerse interventie in Libanon en Jordanië. En dat twaalf minuten lang. De andere daarentegen, Vóór de lente, bevatte hoegenaamd geen politieke boodschap, maar gaf een drietal lyrische impressies van het leven op het Chinese platteland.
Afwisseling van politiek en poëzie, dat was nog een teken dat Ivens bij zichzelf te rade ging. Niet alleen over zijn politiek activisme, maar ook over zijn kunstenaarschap. Tijl Uilenspiegel had hem duidelijk gemaakt dat speelfilms niets voor hem waren, maar de drang om zich ook weer eens artistiek te onderscheiden, had hij nog steeds. Die kans deed zich voor tussen de twee Chinese bedrijven door, in Parijs, vanaf april 1957. En dit keer in zijn eigen vertrouwde genre, de documentaire.
De uitnodiging van Cuba’s nationale filminstituut ICAIC (Instituto Cubano del Arte e Industria Cinematográficos), kwam dan ook als geroepen. Eenmaal in Havana, begin september 1960, opperde Ivens zelf het idee van een gefilmde reisbrief over de positieve effecten van de revolutie, te richten aan niemand minder dan Charlie Chaplin. Het zou de grote komiek wellicht kunnen overhalen om in navolging van Sartre en andere progressieve wereldsterren zelf te komen kijken naar het Cubaanse wonder. In een deinende Cadillac ging Ivens op weg, kriskras over het eiland, oudergewoonte associatief filmend wat hem zo al voor de lens kwam.
Dat het gevaar vooral van buiten kwam, bleek een halfjaar later. In april 1961 voerde een door de CIA gesteunde groep Cubaanse ballingen een invasie uit in de Varkensbaai. Binnen drie dagen was de hele invasiemacht alweer uitgeschakeld – gesneuveld of gevangengenomen – maar de schrik zat er goed in. Castro zette sindsdien steeds meer koers richting orthodox communisme. Eind dat jaar bekeerde hij zich openlijk tot het marxisme-leninisme. De banden met de Sovjet-Unie werden nauwer aangehaald, niet alleen politiek maar ook economisch en militair.
Boek: Fout in de Koude Oorlog – Martin Bossenbroek
Lees ook: Boekbespreking ‘Fout in de Koude Oorlog’
…en: Fidel Castro (1926), leider van de Cubaanse revolutie
Video’s van Joris Ivens (op YouTube)