‘Koning-koopman’ Willem I trad verbitterd af en vertrok naar Berlijn

15 minuten leestijd
Koning Willem I
Koning Willem I - Portret door Jan Baptist van der Hulst

Koning Willem I Frederik (1772-1843) was de eerste en enige koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Door zijn verregaande bemoeienissen op het gebied van economie, infrastructuur en moderne technologie werd hij vooral bekend als ‘koning-koopman’ en ‘kanalenkoning’. De Belgische revolutie van 1830 leidde tot de afscheiding van de Zuidelijke Nederlanden en de stichting van België. Willem, sinds 1815 ook groothertog van Luxemburg, trad in 1840 gefrustreerd af en vestigde zich in Berlijn.

Jonge jaren

Prins Willem met zijn jonggestorven broer Frederik
Prins Willem met zijn jonggestorven broer Frederik (1774-1799); onbekende schilder, ca. 1790.
Willem werd op 14 augustus 1772 geboren in Den Haag, als oudste zoon van de laatste erfstadhouder Willem V. Op zestienjarige leeftijd vertrok hij naar Duitsland voor militair onderricht en om te worden uitgehuwelijkt aan zijn jongere nicht Wilhelmina van Pruisen (met dezelfde naam als zijn moeder). Het huwelijk werd voltrokken in 1791, nadat Willem in 1789/90 colleges had gevolgd aan de Universiteit Leiden.

De Nederlandse Republiek verkeerde in haar laatste, kwakkelende jaren en op de horizon lag de dreigende wolk van de Franse revolutie. Hiermee maakte de prins lijfelijk kennis, toen hij in de jaren 1793-1795 als kapitein-generaal de operaties tegen de Fransen leidde, die Nederland echter onder de voet liepen, zodat in 1795 de Bataafse Republiek kon worden gesticht. Met het stadhouderlijk gezin week Willem vervolgens uit naar Engeland.

Dat een zakelijke mentaliteit bij hem al vroeg de overhand had, bewijst Willems handelwijze toen Napoleons positie onaantastbaar leek. Nadat hij nog had deelgenomen aan de Engels-Russische inval in Noord-Holland in 1799, gaf hij in 1803 zijn rechten op de Nederlanden op en accepteerde in ruil uit Franse handen de soevereiniteit over het Duitse vorstendom Fulda. Hij verloor het alweer drie jaar later, toen hij overliep naar Pruisen en dus opnieuw van kamp wisselde. Na de dood van zijn vader in 1806 noemde Willem zich stadhouder Willem VI.

Aankomst van Willem I te Scheveningen, 1813
Aankomst van Willem I te Scheveningen, 1813. Historische wandplaat van J.H. Isings, 1954

Soeverein vorst

Een beslissende wending in Willems loopbaan tekende zich af, toen hij op uitnodiging van het na het vertrek van de Fransen ingestelde Voorlopig Bewind werd uitgenodigd om de functie van ‘soeverein vorst’ te aanvaarden. Op 30 november 1813, afgeschermd door Engelse mariniers, landde Willem op het strand in Scheveningen, op vrijwel dezelfde plaats vanwaar hij achttien jaar eerder met zijn vader en overige familieleden was vertrokken.

Het gezelschap trok per rijtuig naar de Lange Voorhout in Den Haag, waar zich een kleine menigte had verzameld. Daar bevond zich ook het huis van graaf Van Limburg Stirum, lid van het Driemanschap (met Van Hogendorp en Van der Duyn van Maasdam) dat verantwoordelijk was voor de instelling van het Voorlopig Bewind. Op 2 december accepteerde Willem Frederik in Amsterdam de titel van Soeverein Vorst van het ‘Soevereine Vorstendom der Vereenigde Nederlanden’.

Inhuldiging van Willem I in de Nieuwe Kerk, Amsterdam
Inhuldiging van Willem I in de Nieuwe Kerk, Amsterdam, 30 maart 1814. Jan Willem Pieneman/Reinier Vinkeles, 1814-1816

Verenigd Koninkrijk

De ongemakkelijke titulatuur werd op 16 maart 1815 vervangen, toen Willem zich met instemming van de geallieerde mogendheden Rusland, Oostenrijk, Groot-Brittannië en Pruisen uitriep tot koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, dat ook de Zuidelijke Nederlanden omvatte. De inhuldiging vond plaats in Brussel op 21 september 1815.

Op 18 juni had de Slag bij Waterloo plaatsgevonden, de laatste eruptie van Napoleon. De twee zoons van Willem waren hierbij betrokken, de latere Willem II kreeg zelfs het epitheton ‘held van Waterloo’. Hetzelfde jaar besloot het Congres van Wenen om Willem groothertog van Luxemburg te maken. De nu ontstane, middelgrote monarchie moest dienen als buffer tussen Frankrijk en Groot-Brittannië. Als prijs eiste Pruisen het oostelijke deel van het oude hertogdom Luxemburg en militaire aanwezigheid in Luxemburg-stad.

Grondwet 1815

Pagina uit de Grondwet van 1815
Pagina uit de Grondwet van 1815
Het nieuwe koninkrijk kreeg in 1815 een grondwet, die een herziene versie was van de Nederlandse van 1814. De meest opvallende verandering was de tweetaligheid. Er waren ook inhoudelijke aanpassingen. De belangrijkste was dat de Staten-Generaal werd gesplitst in twee Kamers (een wens van het Zuiden). De Eerste Kamer omvatte maximaal 60 door de koning benoemde aanzienlijken. Zij werd ingesteld ‘ten einde alle overijling in de raadplegingen te voorkomen’, en om ‘den troon te omringen door een bolwerk waartegen alle partijen afstuiten’. Zij mocht wetsvoorstellen goed- of afkeuren.

De Tweede Kamer werd gekozen door de Provinciale Staten, die op hun beurt waren gekozen door vertegenwoordigers van steden, platteland en adel. Van de 110 leden kwamen er 55 uit het Noorden en 55 uit Zuiden, hoewel daar meer inwoners waren. De Tweede Kamer kreeg het recht van initiatief en het recht om over alle wetsvoorstellen te beslissen. De begroting werd voor tien jaar vastgesteld. De Tweede Kamer vergaderde in het openbaar, de Eerste Kamer in het geheim.

Het was al met al een beperkte vorm van democratie, die de koning grote macht liet. Hij bepaalde het beleid en was verantwoordelijk voor de financiën. Ook benoemde en ontsloeg hij de ministers, die uitsluitend aan hem verantwoording schuldig waren.

De onder leiding van de katholieke kerk tegensputterende Belgen kregen de nieuwe grondwet door de neus geboord, doordat Willem na een volksstemming op 18 augustus 1815 de onthoudingen en de tegenstemmen op godsdienstige grond als ‘stilzwijgende goedkeuring’ had meegeteld. Het zaad der tweedracht in het toch al heikele huwelijk tussen de ver uit elkaar gegroeide Nederlanden was met deze ‘arithmétique hollandaise’ (Hollandse rekenkunde) dik gezaaid.

Een nieuwe adel

Na de stichting van de Bataafse Republiek in 1795 waren de ridderschappen en de adel afgeschaft. De kroon had behoefte aan een nieuwe, solide adel. Het voorwerk was al gedaan door koning Lodewijk Napoleon, die men nu het liefst vergat, maar die al nieuwe adel had gecreëerd door de oude Nederlandse adel (de ‘oer-adel’) opnieuw te erkennen en daarnaast een nieuwe op te bouwen.

Ook Willem I schiep veel nieuwe adel. Deze werd gerekruteerd uit de aanzienlijke burgerij, oude regentengeslachten of telgen uit opgeklommen handelshuizen; soms als beloning voor beklijvende trouw aan Oranje onder het Bataafse en Franse bewind, maar meestal omdat men er gewoon om vroeg. Honderden van deze aanvragen werden razendsnel afgehandeld en gehonoreerd. Aan de verleende titels, verleend bij koninklijk of geheim besluit, waren ook jaargelden verbonden.

Willem I in ‘konigsmantel’. Schilderij van Joseph Paelinck
Willem I in ‘konigsmantel’. Schilderij van Joseph Paelinck, 1819. Rijksmuseum, Amsterdam

Thorbecke’s grondwetsherziening van 1848 maakte weer een eind aan de voorrechten van de adel, maar tot dan had deze wettige bevoegdheden, zoals het verkiezen van leden van Provinciale Staten als vertegenwoordigers van de gewestelijke ridderschappen. Toch bleef het aantrekkelijk om tot de adel te behoren. Van de 544 Noord-Nederlandse geslachten die sinds 1814 in de adel werden opgenomen, waren er aan het begin van de eenentwintigste eeuw nog geen 330 over.

Armoede

De Franse tijd had de Nederlanden volledig uitgeput, armoede heerste alom. Soms verdween voor even de berusting waarin men verkeerde. Na drastische stijging van de graanprijzen in 1816 verbonden Zeeuwse landarbeiders zich bijvoorbeeld om loonsverhoging af te smeken. In de Middelburgsche Courant verscheen een neerbuigend commentaar, dat klaagde over een ‘verkeerde geest van naijver en winzucht’ onder de arbeiders. Het vermogen van de koning over 1815 was in contrast hiermee ongeveer twaalf miljoen gulden – 25 jaar later was dit gestegen naar zo’n 200 miljoen.

De armoede en werkloosheid in het Noorden waren er deels aan te wijten, dat de markt na het vertrek van de Fransen werd overspoeld door Britse producten. Meer dan tien procent van de bevolking was voor haar schrale overleving aangewezen op ondersteuning (in Amsterdam was dit bijna een derde). Landloperij en bedelarij waren sterk toegenomen. De in 1818 opgerichte Maatschappij van Weldadigheid (1818) stichtte de bekende kolonies in Drenthe voor armen en weeskinderen, met als hoofdkwartier het Huis Westerbeek in Frederiksoord. Het draaide hier om vlijt en goed gedrag, met een status als pachter of vrijboer als lonkend perspectief. Zelfs deze strenge aanpak wekte felle kritiek uit de conservatief-protestantse Réveil-beweging: de mens mocht niet ingrijpen in de door God ingestelde ordening van de samenleving.

Frederiksoord 1818
De kolonie Frederiksoord in 1818, nabij Vledder. Prent D. Sluyter naar H.P. Oosterhuis, 1818-1820

In het Zuiden was het armoedeprobleem al even nijpend. Hier was echter meer financiële stabiliteit, waardoor dit landsdeel mede opdraaide voor de grote schulden van het Noorden, hetgeen uiteraard weer kwaad bloed zette. Toch had ook het Zuiden toegang tot de afzetmarkt van de Nederlandse koloniën, die men deels weer van de geallieerden had teruggekregen. De Kaapkolonie was door de Britten in 1806 definitief geannexeerd. Dat gold ook voor Ceylon (nu Sri Lanka) en de helft van Nederlands Guyana (1814).

Nieuwe instellingen

Willem I ging krachtig aan het werk om de toestand te verbeteren. Hij nam institutionele maatregelen, zoals de oprichting van de Nederlandsche Bank (1814), de (later Belgische) Generale Maatschappij (1822) en de Nederlandsche Handel-Maatschappij (1824). Deze diende tot bevordering van de handel vanuit de koloniën. Kort na de oprichting brak op Java echter een grote opstand uit, die zeer hardhandig werd onderdrukt. Vervolgens werd het zo berucht geworden Cultuurstelsel ingevoerd (1830), waarbij een vijfde van de opbrengsten naar de Nederlandse staat ging. Dat wil zeggen: de inheemse bevolking moest bij wijze van pacht 20 procent van haar bebouwbare grond gebruiken voor gouvernementsproducten, vooral koffie.

Industrialisatie

Ook vatte Willem infrastructurele werken aan, bevorderde industrialisatie en technische innovaties (stoomtrein, stoomvaart). Op het gebied van industrialisatie liep het Noorden achter op het Zuiden, waar de industriële revolutie al in de Franse tijd was begonnen, terwijl Nederland tot ver in de negentiende eeuw een agrarische en handelseconomie bleef. In Wallonië nam de staalindustrie een hoge vlucht; in Seraing werd in 1817 de grootste stoommachinefabriek van Europa gesticht.

De Waalse staalindustrie dankt veel aan William Cockerill en zijn zoon John. William verliet Engeland in 1797 en belandde via Sint-Petersburg in Verviers. Hij stichtte in Luik een textielfabriek (1807), ging over op machinebouw en richtte met steun van Willem I in Seraing bij Luik de grootste stoommachinefabriek in Europa op (1817), waar drie jaar nadien de eerste stoomboot werd gebouwd en in 1835 de eerste stoomlocomotief. Uiteindelijk strekten Cockerills gieterijen en fabrieken zich langs de Maas uit over een lengte van 5 kilometer. Dankzij de Cockerills werd België het eerste geïndustrialiseerde land op het Europese vasteland.

De bedrijfssite in Seraing in 1852. Litho van Adrien Canelle voor La Belgique industrielle.
Fabriekscomplexen van Cockerill in Seraing. Litho van A. Canelle voor ‘La Belgique industrielle’, 1852-1855.

Het Vlaamse Manchester

Gent was het centrum van de textielindustrie. Dit was grotendeels te danken aan de spijkerharde ondernemer Lieven Bauwens, die in 1805 al een gouden medaille van Napoleon had gekregen, in 1810 gevolgd door het kruis van het Légion d’honneur; hij stierf in 1822 overigens berooid in Parijs.

In 1810 telde Gent 18 katoenspinnerijen, 30 weverijen en 21 katoendrukkerijen, waar in totaal 11.000 arbeiders werkten – het nieuwe industrieproletariaat, met alle ellende van kinderarbeid bovendien. Het predicaat ‘Vlaams Manchester’ danken we aan de Franse schrijver Alexandre Dumas, die Gent in 1838 bezocht en schreef:

Gent, het Manchester van België, bezat in 1829 amper achthonderd looms, vandaag zijn het er vijfduizend. Die looms zijn stoommachines die per week vier stukken katoen weven van telkens vijfenzeventig el lang. Om de losse draden van twee looms aan elkaar te knopen volstaat een kind van vijf jaar, zodat een kind samen met twee machines zorgt voor een productie van acht stukken katoen op acht dagen tijd.

Kanalen en spoor

Door zijn pogingen om de economische infrastructuur te bevorderen werd Willem ook bekend als ‘kanalenkoning’. Onder zijn regering kwamen onder andere het Noord-Hollands Kanaal (1825), het Kanaal van Gent naar Terneuzen (1827) en het Kanaal Brussel-Charleroi (1830) tot stand; ook liet hij wegen aanleggen of verharden en stimuleerde de groei van de Antwerpse haven.

Het technologisch vooruitgangsstreven van Willem I blijkt ook uit de eerste Nederlandse spoorweg, waarover de eerste trein tussen Amsterdam en Haarlem reed op 20 september 1839, ruim vier jaar na de eerste trein in België. Locomotief De Arend vertrok die dag om 13.30 uur vanuit station d’Eenhonderd Roe aan de rand van Amsterdam, met een sleep van negen rijtuigen. Een andere stoomlocomotief, De Snelheid, reed mee voor het geval dat De Arend zou uitvallen. Na 25 minuten arriveerde de trein onder muzikale begeleiding en een groot aantal genodigden in Haarlem: het einde van een succesvol reisje van in totaal 16 kilometer. Vier dagen nadien werd de lijn voor het publiek opengesteld.

De "Snelheid", de eerste locomotief in Nederland
De “Snelheid”, de eerste locomotief in Nederland (CC0 – ETH-Bibliothek Zürich, Bildarchiv – wiki)

De lijn was een initiatief van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HIJSM). Willem I had in 1838 bij koninklijk besluit de aanleg van de Rhijnspoorweg aangekondigd, een verbinding tussen Amsterdam en Arnhem die in 1843 werd voltooid en in 1845 in gebruik kwam bij de Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij (NRS). De koning had zich persoonlijk garant gesteld voor de rente en aflossing van de benodigde lening.

Sluw zakenman

Investeringen in grote nationale projecten deed Willem I, wanneer er politieke tegenstand ontstond, buiten de begroting om met behulp van het Amortisatiesyndicaat. Hierin waren de kroondomeinen tot zekerheid ondergebracht. Indien winst werd geboekt, was deze voor Willem; verlies kwam ten laste van de staatseigendommen. Bij de opheffing van het syndicaat in 1840 werd 113 miljoen aan de staatsschuld toegevoegd.

Sommige initiatieven kwamen niet van de grond; de in 1828 grotendeels uit familiebezit opgerichte Westindische Maatschappij moest het graven van een kanaal door Gran Colombia mogelijk maken. Het plan verdween spoedig in een lade, omdat de Latijns-Amerikaanse federatie, gesticht door de Latijns-Amerikaanse vrijheidsstrijder Simón Bolivar, uiteenviel.

Kloof Noord-Zuid

De culturele en religieuze verschillen tussen Noord en Zuid waren in 1815 na enkele eeuwen van gescheiden ontwikkeling zeer groot geworden. Willems autoritaire optreden en zijn geringe inlevingsvermogen voor de eigen aard van de Zuidelijke Nederlanden maakte dit er niet beter op, ondanks zijn onvermoeibare economische initiatieven. De Eerste Kamer, uitsluitend bestaand uit vertrouwelingen of jaknikkers van de koning, werd al snel door de Belgen de ‘ménagerie du roi’ genoemd: de dierentuin van de koning.

Volksprent van koning Willem I te paard
Volksprent van koning Willem I te paard, gevat in een sierlijst. Jan Oortman Sr., 1831-1854.
Hoewel ze meer zielen telden, waren de Zuidelijke Nederlanden in bestuur en legerleiding zwaar ondervertegenwoordigd. De pro-Nederlandse taalpolitiek stuitte niet alleen in Wallonië op weerstand, ook bij de adel en de Franstalige bourgeoisie in Vlaanderen was dit het geval. De katholieke kerk ageerde tegen de dominantie van het protestantse Noorden, terwijl de liberalen zich verzetten tegen de autoritaire staatsinrichting en de grote macht van de koning. Toch genoot Willem I steun bij delen van de adel, de bestuurlijke elite en de economische bovenlaag in Antwerpen en Gent, vooral omdat dankzij de vereniging met het Noorden de Schelde weer volledig was opengesteld.

De doorsneebevolking in het Zuiden, ook de Nederlandstalige, had merendeels een grote hekel aan de Hollanders, vanwege de klerikale indoctrinatie en de nog niet vergeten, gehate Hollandse bezetting van Zuidelijke garnizoenssteden ingevolge de Barrièretraktaten in de achttiende eeuw.

In het overwegend protestantse Noorden was er eveneens weinig geestdrift voor de hereniging. De afkeer van het katholicisme was boven de grote rivieren niet minder groot dan de roomse haat jegens het protestantisme in het Zuiden. Sommigen wezen als oorzaak van de slechte economische toestand en armoede de bevoordeling van de Belgische industrie aan.

Dwarse bisschop

Maurice de Broglie
Maurice de Broglie, bisschop van Gent en onverzettelijk tegenstander van Willem I. Sint-Baafskathedraal, Gent
Een belangrijke genius van de oproerigheid was de bisschop van Gent, Maurice-Jean-Magdeleine de Broglie (1766-1821). Hij fulmineerde tegen de nieuwe grondwet en verbood in september 1815 de eed van trouw af te leggen; dit noopte veel ambtenaren in het Zuiden tot het nemen van ontslag. Het was het begin van onophoudelijke oppositie vanuit klerikale hoek tegen de koning. Toen Willem I voor het eerst Gent bezocht, kreeg hij van deze prelaat openlijk de wind van voren. In november 1817 werd de intussen naar Frankrijk gevluchte De Broglie verbannen. De bisschoppelijke zetel bleef onbezet, het bisdom werd verder bestuurd door vicarissen. Vanuit zijn ballingsoord bleef De Broglie tegen Willem ageren. Hij deed zelfs een beroep op tussenkomst van de voormalige geallieerde mogendheden.

Het begon er voor het koninkrijk pas echt slecht uit te zien toen katholieken en liberalen in het Zuiden zich in 1827 verzoenden en het volgende jaar een ‘Monsterverbond’ tegen Willem I sloten; geluiden over een administratieve scheiding tussen Noord en Zuid begonnen luider en luider te klinken. De oppositie groeide dankzij Zuid-Nederlandse leden van de Staten-Generaal. Burgers organiseerden ‘patriottische banketten’, het regende petities. Juridische onderdrukking van opposanten maakte hen tot ‘martelaar’.

Belgische revolutie

In augustus 1830 brak de Belgische revolutie uit. De gebeurtenissen waren sterk geïnspireerd door de Julirevolutie in Frankrijk. Notabelen uit Brussel, Luik en andere steden eisten een bijeenkomst van de Staten-Generaal tot ‘herstel der grieven’. Maar Willem I stuurde troepen en wendde zich tot de grote mogendheden om advies. Een poging van de prinsen Frederik, broer van Willem II, en Willem zelf om Brussel te bezetten mislukte na drie dagen van straatgevechten (23-26 september).

Op 4 oktober 1830 proclameerde een Voorlopig Bewind de Belgische onafhankelijkheid. Het Belgische ‘regeringsleger’ desintegreerde snel, maar de vaak door Franse en Belgische officieren geleide vrijwilligersbrigades slaagden er bijna overal in de plaats in te nemen van de reguliere troepen. Het hele beoogde Belgische grondgebied was tegen het einde van oktober bevrijd, behalve de citadel van Antwerpen, de Scheldeforten Lillo en Liefkenshoek, Zeeuws-Vlaanderen, Mook en Middelaar, Venlo, Maastricht en Luxemburg.

Van 2 tot 12 augustus 1831 vond de Tiendaagse Veldtocht plaats. Met een leger van 26.000 man trok kroonprins Willem België binnen. Toen een Belgische nederlaag in zicht leek, grepen de Fransen in. Een leger van ongeveer 70.000 man marcheerde op Leuven, de Nederlandse troepen trokken zich terug. Op 23 december 1832 gaven de Nederlanders onder generaal Chassé, ook bekend als ‘generaal bajonet’, de citadel van Antwerpen over, na een Frans beleg van vijfentwintig dagen en zeer zware artilleriebombardementen. Chassé had in 1830 vanaf de citadel en Nederlandse schepen trouwens zelf ook 16.000 granaten op Antwerpen afgevuurd.

Vervanging van het gewonde paard van de kroonprins van Oranje
Vervanging van het gewonde paard van de kroonprins van Oranje tijdens een gevecht bij Boutersem, 12 augustus 1831 (Tiendaagse Veldtocht). Cornelis Kruseman, 1837-1839. Rijksmuseum, Amsterdam

Het Verenigd Koninkrijk was door de geallieerden geschapen als buffer tegen Frankrijk – en het werd nu ontbonden door diezelfde mogendheden én hun oude vijand Frankrijk. Nederland erkende de zelfstandigheid van België pas op 19 april 1839 met het Verdrag van Londen; Nederlands Limburg kwam bij Nederland en Luxemburg werd gesplitst in een Belgisch en een zelfstandig deel, waarvan de Nederlandse koning in personele unie groothertog bleef.

Troonsafstand

Willem trad af op 7 oktober 1840. Hij was niet alleen gefrustreerd door het verlies van België, maar ook wegens inperking van zijn macht door een grondwetswijziging in dit jaar, waarbij strafrechtelijke verantwoording voor ministers werd ingevoerd voor ambtsdaden die strijdig waren met de wet: het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid. Bovendien werd de verplichte ministeriële medeondertekening (het ‘contraseign’) van Koninklijke Besluiten ingevoerd. Bij deze grondwetsvoorziening trad voor het eerst Thorbecke op de voorgrond. Hij was in 1840 overigens tegen alle voorstellen omdat hij ze niet ver genoeg vond gaan.

Anoniem portret van Henriëtte d’Oultremont
Anoniem portret van Henriëtte d’Oultremont
Verder was er de tumultueuze affaire ‘Jetje Dondermond’, die de eigenlijke aanleiding voor de abdicatie werd. In 1839, anderhalf jaar na de dood van zijn eerste vrouw en volle nicht Wilhelmina, vroeg Willem zijn nieuwe liefde ten huwelijk, de roomse hofdame Henriëtte d’Oultremont de Wégimont, aan vaderszijde stammend uit een Luikse adellijke familie. Rooms en ook nog Belgisch – opschudding alom! Onder de hofdames ging nog een andere grief rond: met dit huwelijk zou één van hen worden gepasseerd: Julie von der Goltz ofwel ‘Maria Dorothea Hoffmann’, bij wie de koning vier buitenechtelijke kinderen had verwekt. Kroonprins Willem stak persoonlijk achter een perscampagne tegen de liefdesdorst van zijn vader. De volksmond zong:

De Koning die gaat trouwen, al met een muiterswijf!

De gemoederen raakten dusdanig verhit dat Willem in maart 1840 afzag van het voorgenomen huwelijk met ‘Jetje Dondermond’. Zijn voornemen tot troonsafstand werd snel een besluit. ‘Ik ben als republikein geboren,’ zou hij hebben gezegd. De abdicatie vond plaats in de grote zaal van Het Loo in aanwezigheid van zijn zoon, zijn kleinzoons Willem en Alexander, zijn ministers en de leden der Staten-Generaal.

Laatste jaren in Berlijn

Willem I liet een land achter waar een staatsbankroet dreigde, waar nog steeds armoede en malaise heersten en waar liberale hervormingsideeën aan het gisten waren. De afgetreden koning leende zelfs tien miljoen gulden aan de staat om het bankroet te voorkomen, min of meer in ruil voor het zwijgen door regeringskringen over de wijze waarop hij zijn rijkdom – deels ten laste van de schatkist – had verworven.

Willem I in zijn sterfjaar 1843
Willem I in zijn sterfjaar 1843. Contemporaine prent.
Willem vertrok naar Berlijn, waar hij in 1841 met Henriëtte trouwde. Het huwelijk werd met pauselijke dispensatie voltrokken volgens protestants en katholiek rituaal; het paar ging wonen in het Niederländisches Palais aan Unter den Linden, Henriëtte kreeg de titel gravin van Nassau.

Al op 12 december 1843 overleed Willem onverwacht aan een hersenbloeding, nadat zijn artsen hem herstellende van eerdere klachten hadden verklaard. Zijn lijk werd op de Nederlandse, voor de gelegenheid zwart geverfde oorlogsbodem Cerberus vanuit Hamburg naar Nederland gevoerd. Het werd op 2 januari 1844 bijgezet in de koninklijke grafkelder in de Nieuwe Kerk te Delft. Henriëtte d’Oultremont verhuisde naar kasteel Rahe bij Aken, waar zij in oktober 1864 op tweeënzeventigjarige leeftijd overleed.

Historicus L.J. Rogier blikte in 1958 terug op het dubbelzinnige imago van de koning-koopman:

Volgens sommigen was hij vooruitstrevend, volgens anderen zeer behoudend. In het ene boek heet hij liberaal, in het andere conservatief. Er waren buitenlanders die hem beginselvast constitutioneel noemden, terwijl tal van Zuidnederlanders beweerden, dat hij voor niets zo bang was als voor parlementaire rechten en vermeerderde volksinvloed.

Bronnen

– J.G. Kikkert, De drie Oranjekoningen: Willem I, Willem II, Willem III (Soesterberg 2010).
– Jeroen Koch, Koning Willem I, 1772-1843 (Amsterdam 2013).
– Jeroen Koch, Oranje in revolutie en oorlog. Een Europese geschiedenis, 1772-1890 (Amsterdam 2018).
– Jan J.B. Kuipers, Willem III. De weerspannige koning (Zutphen 2017), 16-52.
– L.J. Rogier, ‘De eerste twee koningen uit het huis Oranje’, in: L.G.J. Verberne, Geschiedenis van Nederland in de jaren 1813-1850 (Utrecht/Antwerpen 1958).

Jan J.B. Kuipers (1953) publiceerde meer dan 80 boeken over veelal historische onderwerpen. Hij won verschillende prijzen en was stadsdichter van Middelburg. Bij Walburg Pers verschenen o.m. boeken over de Beeldenstorm, de VOC, de Franse tijd, de Hanze en tegenculturen in de twintigste eeuw.

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
2000
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 55.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×