Duitsland is na zijn nederlaag in de Grote Oorlog in verwarring. Het wordt door het verdrag van Versailles teruggeduwd in een onderschikte rol op het Europese toneel. De nieuw gevormde Weimarrepubliek lijkt een goede toekomst tegemoet tegemoet te gaan, maar het loopt anders. Mede dankzij de onoplettendheid van de traditionele conservatieve elite valt de republiek ten prooi aan de nazi’s. Een achtergrondartikel.
De geboorte van de republiek
Na de Duitse overgave op 29 september 1918 besluit de vlootleiding tot het uitvoeren van een kamikaze-achtige actie, het slag leveren met de Engelse marione om eervol ten onder te gaan. De matrozen komen in verzet en er breekt een opstand uit in Hamburg die snel overwaait naar Berlijn. De druk op keizer Wilhelm II neemt toe en op 10 november vertrekt hij richting Nederland. Hem wordt daar asiel verleend – een gebeurtenis waar koningin Wilhelmina bij betrokken is – en hij vestigt zich comfortabel in Kasteel Amerongen en later in Huis Doorn. Dat irriteert de overwinnaars en het publiek ruikt bloed. In hun ogen is de keizer de regelrechte aanstichter van alle ellende en moet hij berecht worden, zo niet in het openbaar geëxecuteerd. Maar het loopt met een sisser af. Uiteindelijk besluiten de geallieerden het kleine, neutrale Nederland niet lastig te vallen met een verzoek tot uitlevering. Wilhelm II overlijdt in 1941.
Op diezelfde dag dat Wilhelm er vandoor gaat wordt in Duitsland de republiek uitgeroepen en de zogeheten Raad van Volkscommissarissen geïnstalleerd, die onder leiding staat van de sociaaldemocraat Friedrich Ebert. Ebert meent recht te hebben op die positie omdat zijn partij, de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) de grootste is (voordien werden de sociaaldemocraten stelselmatig buiten de regering gehouden).
Het wordt erg onrustig in Duitsland ten gevolge van een scherpe tweedeling in de samenleving. De rechterkant van het politieke spectrum bestaat uit de oude conservatieve elite van industriëlen, militairen, hoge ambtenaren en kleine, völkische bewegingen vertegenwoordigd in de Deutschnationale Volkspartei (DNVP). Hun aandeel in het aanzwellende straatgeweld komt van de kant van de zogeheten Freikorpsen. Het zijn paramilitaire eenheden van gedemobiliseerde militairen die de kameraadschap, de gemeenschapszin en mannenvriendschappen van het front missen. Zij moeten niets hebben van alles wat naar links riekt. Schattingen van het aantal leden lopen uiteen van 200.000 tot 400.000 man en dat terwijl het standaardleger van Duitsland volgens het verdrag van Versailles maar uit 100.000 man mag bestaan.
Op uiterst links bevindt zich de Unabhängige Sozialdemokratische Partei Deutschlands (USPD), bestaande uit links-revolutionairen die in 1917 uit de SPD zijn gestapt. Daarnaast is er de tot Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) omgedoopte Spartacusbond, een radicaal-linkse en communistisch georiënteerde groepering opgericht in 1915. De onrust op straat neemt hand over hand toe, want zowel links-revolutionairen als de Freikorpsen zijn zeer gewelddadig. De regering schuwt het geweld evenmin en treedt hardhandig op. Tweeduizend revolutionairen worden gedood tijdens de repressie van de Spartacusopstand in Berlijn onder aanvoering van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, vooraanstaande leden van de Spartacusbond. Liebknecht en Luxemburg worden na het mislukken van de opstand gearresteerd en om het leven gebracht. In München ontstaat kortstondig een radenrepubliek naar Russisch model die eveneens in bloed wordt gesmoord.
De verkiezingen van 1919
Te midden van al dit geweld vinden op 19 januari 1919 verkiezingen plaats voor de grondwetgevende vergadering. Stemgerechtigd zijn alle Duitse mannen en vrouwen van 20 jaar en ouder. Er doen 30 miljoen mannen en vrouwen mee, 83% van de volwassen bevolking. De SPD behaalt een klinkende overwinning: bijna 38% van de stemmen en 163 van de 423 zetels tellende vergadering. Samen met de eveneens ruim vertegenwoordigde liberale Zentrumspartei, kortweg Zentrum (91 zetels) en de links-liberale Deutsche Demokratische Partei (DDP), die 75 zetels verwerft, vormen zij een coalitie.
Ebert wordt de eerste Rijkspresident van de Weimarrepubliek, vernoemd naar Weimar, een rustige stad in de deelstaat Thüringen waar de kersverse regering zich vanwege het geweld in Berlijn vestigt. Er wordt een nieuwe grondwet ontworpen die het democratisch gedachtegoed ademt. Het al in januari toegepaste kiesrecht wordt in deze grondwet verankerd, evenals de klassieke grond- en vrijheidsrechten zoals rechtsgelijkheid en het recht op vrije meningsuiting.
Belangrijk is de ministeriële verantwoordelijkheid. De Rijksdag (het parlement) controleert hierdoor de uitvoerende macht, heeft wetgevende macht en budgetrecht. De rijkspresident wordt rechtstreeks door de bevolking gekozen en krijgt bevoegdheden zoals het eventuele ontbinden van de Rijksdag, het uitschrijven van verkiezingen, de benoeming van ministers, rijksambtenaren en officieren. Artikel 48 van de grondwet machtigt de president in tijden van politieke onrust buiten het parlement om noodverordeningen uit te vaardigen en zelfs het leger in te zetten. President Ebert zal hier ruimschoots gebruik van maken. Maar voor alles is duidelijk dat de Weimarrepubliek ontworpen is als een sociale rechtsstaat.
De wortels van het nazisme
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog ontstaan er in de Weimarrepubliek tientallen radicale nationalistische groepen die erop uit zijn links te bestrijden en het Duitse nationalisme nieuw leven in te blazen. Van al die groeperingen blijft er slechts één over die van betekenis is: de Deutsche Arbeiterpartei (DAP), opgericht door machinebankwerker Anton Drexler op 5 januari 1919. Het gedachtegoed van deze partij wortelt in de occulte leer van het Ariosofisme, een op mythen gebaseerde rassenleer, al voor de oorlog geïntroduceerd door de ingenieur Theodor Fritsch. Zijn geheime genootschap, de Germanenorden (die de swastika, het hakenkruis als embleem voert) leeft na de oorlog voort dankzij de avonturier Rudolf von Sebottendorff die de orde omdoopt tot het Thule-Gesellschaft, een loge die virulent anticommunistisch en antisemitisch is. Op dit groezelige fundament bouwt Drexler zijn arbeiderspartij, een partij die de Germaanse arbeider wil verheffen tot de betere standen. De arbeider wordt verheerlijkt en improductieve leden van de bourgeoisie, met name joden, worden verketterd.
De DAP is een splinterpartij met slechts vierenvijftig leden als in september 1919 de oorlogsveteraan Adolf Hitler een bijeenkomst van de DAP bezoekt in een onaanzienlijke bierkelder te München. Hitler, geboren in 1889 in een dorp aan de Oostenrijkse grens, probeert als beginnend kunstenaar in zijn jonge jaren toegang te krijgen tot de Weense Academie van Schone Kunsten, maar wordt afgewezen. In 1907 vestigt hij zich in Oostenrijkse hoofdstad, waar hij leeft van een wezenuitkering en de verkoop van zijn werk. In die jaren ontwikkelt hij zijn politieke ideeën en ontpopt hij zich als een onvervalste antisemiet. Hoewel hij bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in eerste instantie de Oostenrijkse dienstplicht ontloopt door naar Duitsland uit te wijken, meldt hij zich later toch als vrijwilliger. Op de dag van de Duitse overgave in 1918 ligt Hitler, tijdelijk blind door een gasaanval, in een veldhospitaal, treurend over al die opofferingen voor een verloren ideaal. In zijn ogen is de nederlaag van de Duitsers, het superieure volk, slechts te wijten aan de door joden en andere verraders uitgedeelde dolkstoot in de rug van Duitsland. Hij blijft als politiek waarnemer in het leger en in die rol maakt hij kennis met de denkbeelden van Drexler. Hitler ziet onmiddellijk kansen om zijn eigen antisemitische ideeën te combineren met die van Drexler teneinde een brede nationalistische arbeidersbeweging tot stand te brengen. De toekomstige Führer wordt nog geen jaar later ingeschreven als lid nummer 555 van de DAP.
Samen met Drexler ontwikkelt Hitler een partijprogram dat streeft naar nationaalsocialisme. Alle Duitsers, leden van een superieur ras, dienen verenigd te worden in één beweging. Het Verdrag van Versailles wordt afgewezen. Joden vormen een apart en inferieur ras dat nooit onderdeel kan uitmaken van de Duitse natie. In april 1920 verlaat Hitler het leger om zich geheel te wijden aan de opbouw van wat vanaf dat moment de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) wordt genoemd.
Opstand en hyperinflatie
Wolfgang Kapp is een van de grondleggers van de ultrarechtse Vaterlandspartei die na een eenjarig bestaan tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog van het toneel verdwijnt. Deze partij levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de dolkstootlegende, waar Hitler zo van is gecharmeerd. Samen met generaal Walther von Lüttwitz, de sterke man achter de Freikorpsen, doet Kapp op 13 maart 1920 een greep naar de macht (de zogeheten Kapp-Putsch). De vakbonden reageren onmiddellijk met een algemene staking. Deze legt het hele land plat en op 17 maart wordt de couppoging beëindigd. De algehele staking breidt zich vervolgens uit tot een links-revolutionaire opstand. Op 22 maart richten communistische actievoerders de Rote Armee op, ongeveer 50.000 man sterk. Deze strijdmacht bezet de industriesteden Essen en Duisburg. Na mislukte onderhandelingen grijpt de regering in met behulp van tienduizenden regeringsgezinde manschappen en Freikorpseenheden en weet het Ruhrgebied weer in handen te krijgen.
Op 6 juni 1920, twee maanden na de beëindiging van de gevechten in het Ruhrgebied, gaan 28,5 miljoen Duitse mannen en vrouwen naar de stembus om eerste Rijksdag van de democratische Weimarrepubliek te kiezen. Het opkomstpercentage is hoog, wel 80%. De na de verkiezingen voor de grondwetgevende vergadering in 1919 aangetreden coalitie van SPD, Zentrum en DDP ziet haar aanhang slinken. De SPD wordt duidelijk afgestraft voor haar bijdrage in het neerslaan van de opstand in het Ruhrgebied. De grote winnaar van deze verkiezingen is de conservatief-liberale Deutschnationale Volkspartei (DVP). De uiterst linkse partijen USPD en KPD behalen ongeveer 20% van de stemmen, bij lange na niet genoeg om hun ideaal te verwezenlijken van het omvormen van de Weimarrepubliek tot een revolutionaire arbeiders- en radenrepubliek naar communistisch model. Gevolg van de uitslag is de vorming van een minderheidskabinet van Zentrum, de DDP en DVP.
Tot aan december 1924 treden er zeven kabinetten aan van centrumpartijen met uitzondering van 13 augustus tot 30 november 1923 als ook de SPD weer deelneemt aan de regering onder leiding van DVP-leider Gustav Stresemann. Intussen is het straatgeweld niet geluwd. In de periode van 1919-1923 worden er 354 politieke moorden geteld. Hieronder bevinden zich enkele zeer prominenten zoals Mathias Erzberger die op 26 augustus 1921 wordt omgebracht. Walther Rathenau vindt de dood op 24 juni 1922. Erzberger, een prominente centrumlinkse politicus, is een voormalig minister van Financiën en een van de belangrijkste onderhandelaars van het verdrag van Versailles. Walther Rathenau is vooral bekend geworden omdat hij als minister van Buitenlandse Zaken kort voor zijn dood met de Russen het Verdrag van Rapallo sluit, waarmee de Weimarrepubliek als eerste de jonge Sovjet-Unie erkent. De toen nog onbekende NSDAP van Hitler acht dit onvergeeflijk en beweert dat Rathenau deel uitmaakte van een joods-communistische samenzwering.
De minderheidskabinetten die van 1920 tot 1923 de Weimarrepubliek besturen en waarvan de SPD geen deel uitmaakt, worstelen met de economische problemen van een land in wederopbouw. Problemen die extra bemoeilijkt worden door de met het verdrag van Versailles opgelegde herstelbetalingen. Deels zijn de problemen te wijten aan de manier waarop Duitsland de oorlogsinspanningen heeft gefinancierd. Niet door het verhogen van belastingen, maar door leningen en obligaties, wat de inflatie al aanjaagt voordat de herstelbetalingen beginnen te drukken op de economie. De Duitse regering doet het begin jaren twintig voorkomen alsof de voortwoekerende inflatie het gevolg is van de opgelegde herstelbetalingen, een politiek die door menigeen gezien wordt als een capitulatie voor de overwinnaars. Frankrijk, geïrriteerd als het is door het achterblijven van de herstelbetalingen, gooit olie op het vuur door het Ruhrgebied te bezetten om, zoals zij dit noemen, de productie te superviseren. Hierop reageren de Duitsers met passief verzet wat de productie alleen maar doet dalen en dat is niet in hun voordeel. Om uit de financiële nood te komen grijpt de regering naar het middel van het bijdrukken van papiergeld, een beleid dat volledig uit de hand loopt. De hyperinflatie zorgt voor betalingen met karrenvrachten vrijwel waardeloze bankbiljetten. Het gevolg is dat miljoenen burgers, met name degenen die een vast inkomen genieten, geruïneerd worden. Slot van dit alles is een wijdverbreid verlies aan vertrouwen in de Weimarrepubliek en een golf van stakingen en oproeren.
Militante separatisten, roepen op 21 oktober 1923 in Aken de Rheinisiche Republik uit. In Thüringen en Saksen proberen de communisten in oktober de macht te grijpen en in Hamburg wordt van 22 tot en met 25 oktober de radenrepubliek uitgeroepen. Rechts roert zich in Beieren waar aartsconservatieven een dictatuur uitroepen die de bevoegdheden van de regering in Berlijn niet langer erkent. Uiteindelijk maakt de op 13 augustus aangetreden regering onder leiding van kanselier Gustav Stresemann een einde aan de wanorde. Introductie van de nieuwe Rentenmark en het stoppen van het passieve verzet in het Ruhrgebied zijn belangrijke onderdelen van het regeringsbeleid. Stresemann treedt hard op tegen separatisten en slaat met hulp van het leger de opstanden neer inclusief de door Hitler beoogde staatsgreep ofwel Bierkellerputsch. De leiders van deze putsch worden gearresteerd en de NSDAP onwettig verklaard. Hitler komt er genadig af. Een zachtmoedige rechter veroordeelt hem tot een gevangenisstraf van vijf jaar, lichter dan dat kan het vonnis niet zijn.
Tijdens zijn gevangenschap ziet Hitler kans om zijn politieke autobiografie Mein Kampf voor te bereiden, waarin hij zijn eerder geformuleerde theorieën over sociaal darwinisme en rassen uitwerkt. Er bestaat – aldus Hitler – een natuurlijke piramidale orde der rassen met het noordse (Arische) ras aan de top. Dit ras zal dominant moeten worden en daarvoor Lebensraum nodig hebben, vooral te zoeken in het oosten. Niet de communisten vormen de voornaamste bedreiging voor de Ariërs, maar het joodse ras dat erop uit is het pure noordse ras te verontreinigen. De in 1923 verboden NSDAP wordt heropgericht in 1925.
Normalisatie van de internationale verhoudingen
Gustav Stresemann wordt in augustus 1923 niet alleen kanselier, hij neemt ook de portefeuille van Buitenlandse Zaken onder zijn hoede, een functie die hij bekleedt tot aan zijn overlijden in 1929. Zijn grote verdienste is de normalisering van de relaties van Duitsland tot de voormalige vijanden Frankrijk en Engeland, culminerend in het Verdrag van Locarno in 1925 waarin bepaald is dat Duitsland, Frankrijk en België de bestaande grenzen niet zullen schenden. Met Locarno verkrijgt de Weimarrepubliek weer een normale status in de internationale gemeenschap en in september 1926 wordt het toegelaten als lid van de Volkenbond.
In april 1926 volgt het verdrag van Berlijn waarmee de verhoudingen met Rusland hersteld worden door de herbevestiging van het in 1922 afgesloten verdrag van Rapallo. Met het verdrag van Berlijn is Rusland verzekerd van de Duitse neutraliteit wanneer het wordt aangevallen door een vreemde mogendheid. De herstelbetalingen worden in 1924 herzien met het zogeheten Dawesplan, vernoemd naar de Amerikaan Charles Dawes, een bankier uit Chicago, de ontwerper van dit plan dat voorziet in een aanzienlijke verlichting van de herstelbetalingsverplichtingen. Slecht een vijfde van de schulden dient Duitsland uit eigen middelen te betalen en vier vijfde kan voldaan worden door het aangaan van leningen die met ingang van 1928 dienen te worden afbetaald. Een regeling die zowel in het belang is van de Duitsers als van de Amerikanen. Medio 1925 beginnen de Fransen aan de terugtrekking van hun troepen uit het Ruhrgebied. Wanneer de datum in zicht komt dat de afbetalingen van de leningen zullen starten bevindt Duitsland zich economisch in minder goed vaarwater en vandaar dat nieuwe onderhandelingen beginnen over de herstelbetalingen. Dit keer onder leiding van Owen D. Young, die als bestuursvoorzitter van General Electric banden met Duitsland heeft opgebouwd.
Het Youngplan voorziet in een aanmerkelijk reductie van de herstelbetalingen. Frankrijk krijgt nog maar 40% van het oorspronkelijke in Versailles aan haar toebedachte bedrag, Engeland nauwelijks 22%. De termijn van de betalingen wordt verder opgerekt, de laatste betaling zal plaatsvinden in 1988. Het Youngplan bevat ook de voor de Weimarrepubliek gunstige afspraak dat geallieerden zich al in 1930 terugtrekken uit het Rijnland en niet pas in 1935 zoals bepaald in het verdrag van Versailles. Alle partijen hopen hiermee definitief een eind te hebben gemaakt aan het getouwtrek over de herstelbetalingen. Stresemann kan als vertegenwoordiger van de Weimarrepubliek op het internationale toneel terugkijken op een vruchtbare carrière.
De Weimarcultuur en arbeidsverhoudingen
Opmerkelijk in het Duitsland van de jaren twintig is een indrukwekkende opleving van artistieke en intellectuele creativiteit. Dat geldt voor de muziek, literatuur, natuurwetenschappen, voor de psychologie en sociologie, maar met name ook voor de bouwkunst waarvan het werk van de architecten van het Bauhaus in onder meer Berlijn en Frankfurt getuigen. Een bouwkunst die zich richt op schoonheid, maar vooral ook op het voorzien in betaalbare en deugdelijke woningen voor de werkende klasse. Tegelijkertijd ontstaat er een sfeer in de Weimarrepubliek die door velen als decadent wordt beschouwd. Vrijheid in cultuur en levensstijl en het loslaten van bestaande normen en waarden zoals de korte haardracht voor vrouwen, gewaagde kleding, het roken van sigaretten et cetera. Dit alles stuit conservatieven tegen de borst, niet in het minst die van protestantse of rooms-katholieke huize. Maar ook is er kritiek vanuit linkse hoek op het reilen en zeilen van de republiek, kritiek die zich toespitst op het kapitalisme dat de belangen van de arbeiders verwaarloost. In de Weimarrepubliek bestaan dus enorme tegenstellingen die de stabiliteit van het land in gevaar brengen en het is de tweeslachtige Weimarcultuur die deze tegenstellingen aanscherpt.
Tegenstellingen in de Duitse samenleving komen ook tot uiting op het terrein van de arbeidsverhoudingen. Wanneer de republiek na de revolutie in de kinderschoenen staat en alles onzeker is, maken werkgevers en werknemers afspraken over lonen en arbeidstijden in de Zentral-Arbeits-Gemeinschaft (ZAG), een vorm van samenwerking naar corporatistisch model. Een strategisch samenwerkingsverband met de overheid als toezichthouder en arbiter. Deze samenwerking werpt vruchten af nadat rond 1924 de republiek is gestabiliseerd, zoals realisatie van sociale woningbouw en een wet op de werkloosheidsverzekering. Maar al eerder ontstaan er grote wrijvingen binnen de ZAG. Als de werkgevers in 1923 zich onttrekken aan overeenkomsten zoals die van de achturige werkdag, treedt begin 1924 de grootste vakbond, de Allgemeiner Deutscher Gewerkschaftsbund (ADGB), uit de ZAG. De werkgevers zijn kennelijk ongelukkig met deze vorm van samenwerking. Zij verlangen terug naar de arbeidsverhoudingen van voor de oorlog en laten merken weinig op te hebben met het interventionisme van de staat.
Wijdverbreid conservatisme, angst voor de toekomst in een land dat economisch gezien nog betrekkelijk instabiel is en afhankelijk van kortlopende leningen in het buitenland zoals voorzien in het Youngplan, komen tot uiting in de verkiezing van de oude nationale oorlogsheld Paul von Hindenburg als president in 1925 nadat Ebert is overleden. Van meet af aan zet Hindenburg, in samenwerking met legerleider Kurt von Schleicher, in op het tot standbrengen van een rechts-autoritair staatsbestel bevrijd van parlementaire invloeden. Het systeem van evenredige vertegenwoordiging zoals wij nu kennen in Nederland en ook geïntroduceerd is in de Weimarrepubliek, maakt de formatie van stabiele kabinetten buitengewoon lastig vanwege het bestaan van veel splinterpartijen, maar vooral ook omdat de grote partijen diametraal tegenover elkaar staan en er niet in slagen een absolute meerderheid te verwerven in het parlement. En dus wordt er geregeerd door relatief instabiele minderheidskabinetten. Dit en het veelvuldig ingrijpen door de president ondermijnt het vertrouwen in de democratie bij grote bevolkingsgroepen in de samenleving. Vraag is of de Weimarrepubliek dit alles zou hebben overleeft onder normale omstandigheden, maar de omstandigheden na de Amerikaanse beurskrach van 1929 zijn beslist niet normaal en bezegelen het lot van de republiek.
De ondergang van de Weimarrepubliek
Wanneer de SPD bij de verkiezingen van 1928 een flinke winst boekt, wordt gekozen voor de vorming van een grote coalitie onder leiding van de socialist Hermann Müller. Binnen de SPD ontstaat ruzie over uitvoering van het Youngplan en de aanbesteding van een oorlogsbodem, maar van meer invloed is de beurskrach die het intrekken van de Amerikaanse leningen met zich meebrengt. Dientengevolge schiet het werkloosheidscijfer omhoog van 1,3 naar 3 miljoen in september 1930 en bereikt een hoogtepunt in 1933 van 6 miljoen – een derde van de arbeidsbevolking – en naar schatting is de helft van de Duitse gezinnen er de dupe van. Het kabinet Müller komt ten val over de kwestie van uitvoering van de werkloosheidsverzekering.
In maart 1930 verlaat de republiek het principe van een regering die zich voldoende gesteund weet door de diverse partijen in het parlement en wordt een presidentieel kabinet benoemd dat geacht wordt te regeren zonder veel oog voor democratie. Het is het kabinet Brüning dat tegemoet komt aan de wens van conservatief Duitsland om de macht weer terug te doen keren in de schoot van de oude elites zoals het leger, de bureaucraten en de economische bovenlaag in de samenleving. En dat onder leiding van een autoritair opererende president die royaal gebruik maakt van het uitvaardigen van decreten waartoe hij volgens Artikel 48 van de grondwet bevoegd is. Brüning mikt op het voldoen aan de herstelbetalingsverplichtingen, een beleid dat de economische situatie van Duitsland niet ten goede komt en de werkloosheid slechts doet oplopen.
Gedurende 1932-1933 is niet alleen sprake van een neergaande economie, maar ook naderen twee gevaarlijke elementen in de samenleving elkaar: die van de machtshonger van de oude elites en de opkomst van de nieuwe massabeweging geleid door de charismatische en welbespraakte Adolf Hitler die appelleert aan het verlangen naar een krachtig leiderschap in deze moeilijke tijden. Hitler, die na zijn gevangenschap de NSDAP nieuw leven inblaast, maar bij de verkiezingen van 1928 niet verder komt dan het verwerven van 2,6% van de stemmen, goed voor twaalf zetels in het parlement. De campagne tegen het Youngplan in het daarop volgende jaar, aangevoerd door de Deutschnationale Volkspartei, geeft de NSDAP echter vleugels en Hitlers partij breekt dan ook door bij de verkiezingen van 1930 als een zetelwinst geboekt wordt van 95 waarmee de NSDAP achter de SDP de tweede plaats inneemt in het Duitse politieke landschap. De KPD behaalt ook een flinke winst en groeit naar 77 zetels, waarmee in feite het politieke midden vleugellam is geworden en de vorming van een meerderheidskabinet onmogelijk realiseerbaar is. De SPD, bang voor de gevolgen van eventuele nieuwe verkiezingen, gedoogt het tweede presidentiële minderheidskabinet Brüning. Financiële steun aan de NSDAP uit ondernemersland is weliswaar gering geweest en van weinig invloed op de uitslagen, maar in die kringen wordt wel met de gedachte gespeeld dat de NSDAP mogelijk uitgroeit tot een factor van belang. Een beweging die een rol kan spelen in hun verzet tegen de democratie en de terugkeer naar de oude verhoudingen mogelijk maakt. Vandaar de druk van deze conservatieven op Hindenburg om zijn weerzin tegen Hitler opzij te zetten.
Wanneer het tweede kabinet Brüning ten val komt beheerst generaal Schleicher voor korte tijd het politieke toneel door luitenant-kolonel Franz von Papen, adviseur van Hindenburg, naar voren te schuiven als kanselier. Een man waarvan de president de indruk heeft dat hij de aanstormende Hitler kan tegenhouden. Maar bij de verkiezingen in juli 1932 komt de NSDAP met een verbijsterende score van 207 zetels uit de bus, die samen met de 98 zetels van de KPD, genoeg zijn om het kabinet Von Papen de pas af te snijden. Hitler wijst een aanbod van Hindenburg af om vicekanselier te worden onder Von Papen. In september komt diens kabinet in het nauw na het aannemen van een door de KPD ingediende motie van wantrouwen met een stemverhouding van 512 tegen 42. De sociaal-economische situatie in het land wordt er alleen maar erger op en het straatgeweld neemt toe. Sociaaldemocraten en communisten liggen met elkaar overhoop en zijn niet in staat een links front te vormen. Een burgeroorlog dreigt. Dan worden er in november 1932 opnieuw verkiezingen gehouden waarbij de aanhang van de NSDAP terugvalt tot 196 afgevaardigden. Wel blijft zij de grootste partij, maar dat is nog geen garantie om uitgenodigd te worden een regering te vormen. Hindenburg benoemt Schleicher tot kanselier die er echter niet in slaagt de vele meningsverschillen tussen links en rechts te overbruggen en een min of meer stabiel kabinet te formeren. De druk van de zijde van de conservatieve industriebaronnen, de door de nazi’s geïnfiltreerde agrarische Reichslanbund en Van Papen op Hindenburg wordt opgevoerd en uiteindelijk gaat de oude president overstag. Met tegenzin benoemt Hindenburg eind januari Hitler als kanselier.
Deze ontwikkeling is op zich niet verbazingwekkend. Hitler heeft vanaf het moment van de mislukte putsch in 1923 altijd gezegd het pad van de legaliteit te willen bewandelen, maar tegelijkertijd er nooit een misverstand over laten bestaan om langs die weg de democratie om zeep te helpen. Daarbij kan hij leunen op een partij die brede lagen van de bevolking aanspreekt door zich af te zetten tegen modernisme, kapitalisme, communisme, bewegingen die de natie bedreigen. Het is een elk-wat-wils partij, völkisch, zonder eigen ideologie. En die boodschap weet de NSDAP, die het belang van massamedia heeft ontdekt, goed te laten doordringen, profiterend van de unieke oratorische gaven waarover Hitler beschikt. De NSDAP wekt de indruk het land van de ondergang te kunnen redden, het land moet worden meegenomen aan de hand van een sterke man waarnaar eigenlijk iedereen verlangt. Een man die Duitsland over de vernederingen van Versailles heen helpt en het weer groot en machtig kan maken. Tegelijkertijd speelt de nazipartij in op de latente en openlijke racistische sentimenten in de samenleving door te beloven het te zullen bevrijden van het joodse virus dat het Arische ras vervuilt en de uitbanning van ondermijnende bewegingen als het socialisme en het communisme. Ervan uitgaande dat zij Hitler voor hun karretje kunnen spannen om de oude verhoudingen in Duitsland te kunnen herstellen, zetten de conservatieven de deur wijd open voor de nazi’s. Maar de droom van de conservatieven zal uiteenspatten. Hun machinaties blijken een grote misrekening te zijn.
Nazi-Duitsland
Het duurt even voordat Hitler de macht helemaal overneemt, want hij geeft leiding aan een kabinet waarin slechts twee andere NSDAP-ers zitting hebben. Ook de verkiezingen op 5 maart 1933, nadat de Rijksdag is afgebrand, leveren hem nog niet de felbegeerde twee derde meerderheid op die hij nodig heeft om de grondwet naar zijn hand te zetten. De nazi’s veroveren 288 zetels, terwijl de linkse partijen SPD en KPD er respectievelijk 120 en 83 in de wacht slepen. Zelfs met de zetels van zijn coalitiegenoten van de DNVP (verenigd met enkele andere partijen in het de verkiezingsalliantie Kampffront Schwarz-Weiß-Rot dat uitkomt op 52 zetels) kan Hitler niet de Machtigingswet er doorheen jagen die hem de vrije hand geeft. Maar hij weet enkele kleinere rechtse partijen over de streep te trekken en als hij er op 23 maart in slaagt om de communisten en een aantal sociaaldemocraten te beletten de Rijksdag bij te wonen, wordt de Machtigingswet aangenomen waarmee het parlement zich buiten spel zet. Hitler kan nu doen wat hij wil en in de zomer van dat jaar worden alle partijen verboden behalve de NSDAP.
Op 14 juli lanceert hij de Wet tegen de formering van nieuwe partijen en is de eenpartijstaat een feit. Dan neemt de zogeheten Gleichschaltung, beter gezegd de nazificering van Duitsland een aanvang over een breed spectrum van instellingen. Om te beginnen worden overheidsdiensten gezuiverd van joden en nazi’s benoemd op regionale (de Länder) en lokale bestuursposten. Vakbonden verdwijnen van het toneel en worden vervangen door het Deutsche Arbeitsfront (DAF). De agrarische sector en die van handwerkslieden worden ondergebracht onder koepelorganisaties beheerst door de nazi’s. Een jaar na zijn benoeming tot kanselier maakt Hitler een einde aan de Reichsrat (vergelijkbaar met de Nederlandse Eerste Kamer) en wordt het federale systeem dat Duitsland kent de nek omgedraaid. Kers op de nazitaart is de vereniging van de functies van president en kanselier in de persoon van Hitler nadat Hindenburg op 2 augustus 1934 overlijdt. Tevens trekt Hitler de rol van opperbevelhebber van het leger naar zich toe en eist hij dat de strijdkrachten een eed van trouw aan hem afleggen. Het is een combinatie van functies en concentratie van macht waarin de Spaanse generaal Francisco Franco hem een paar jaar later zal evenaren.
Op 30 juni maakt de Führer korte metten met de Sturmabteilung (SA, ook bekend als de Bruinhemden), ooit in 1921 opgericht door hemzelf als een knokploeg die de toen nog prille beweging moest beschermen tegen aanvallen van linkse activisten, maar in de loop der jaren is uitgegroeid tot een machtig en zelfstandig opererende concurrent van het leger. Aanvoerder is Ernst Röhm, een voormalige legerofficier en later lid van de Freikorpsen waaruit ook de SA-ers van het eerste uur zijn gerekruteerd. In de zogeheten Nacht van de lange messen ofwel Röhm-Putsch, worden de meeste leiders van de SA vermoord waaronder Röhm. De gekortwiekte SA wordt zijn plaats gewezen in relatie tot het leger en eveneens tot de paramilitaire Schutzstaffel (SS, oftewel de Zwarthemden), een organisatie van de NSDAP en opgericht in 1925 als persoonlijke lijfwacht van Hitler die onder leiding staat van Heinrich Himmler. Himmler heeft ook de Gestapo onder zich die eerder onder leiding stond van Hermann Göring, minister in het kabinet van Hitler.
Himmler terroriseert naar eigen goeddunken het Duitse volk zonder rekening te houden met de wet. In 1933 wordt het eerste concentratiekamp opgericht te Dachau, nabij München. Het is een gevangenkamp of werkkamp dat boven de toegangspoort de slogan Arbeit macht frei voert, maar geen vernietigingskamp zoals die tijdens de Tweede Wereldoorlog ontstaan. Ook de Sicherheitsdienst (SD) komt in die tijd tot stand en staat onder leiding van Reinhard Heydrich. Deze organisatie is vooral bedoeld als inlichtingen- en spionagedienst en maakt Hitler attent op het gevaar van de SA.
De economische opleving die al begint voor de machtsovername van Hitler krijgt een stevige impuls door de stimulering van overheidsprojecten zoals bijvoorbeeld de aanleg van snelwegen (de Autobahn) en de productie van wapens. De werkloosheid daalt en tegen het eind van de jaren dertig is zelfs sprake van een tekort aan arbeidskrachten. Voor veel Duitsers brengt dit na de woelige periode van de Weimarrepubliek rust, inkomenszekerheid en een stukje welvaart.
Dat gevoel van herstel krijgt nog meer reliëf door de programma’s die de nazi’s lanceren om de saamhorigheid te bevorderen zoals Schönheid der Arbeit en Kraft durch Freude. Propagandistische instellingen die zich niet slechts richten op verbetering van de werkomstandigheden maar ook de gemeenschapszin proberen te bevorderen door het organiseren van vrijetijdsactiviteiten en vakantietrapjes voor arbeiders. Tegelijkertijd laat Joseph Goebbels, minister van Volksvoorlichting en Propaganda, materiaal aanmaken dat verspreid wordt als stof voor ontspanning, maar bedoeld is om de nazi-ideologie tot in de haarvaten van de samenleving te laten doordringen. Daarbij is de radio een onmisbaar instrument. Ook de verbrandingen van boeken en geschiften van de hand van joden en linkse propagandisten dragen bij aan de nazificering. Bestaande sociale organisaties worden opgeheven waarvoor nieuwe in de plaats komen zoals de op bevordering van de nazicultuur gerichte Hitlerjugend, de Bund Deutscher Mädel en de Nationalsozialistische Frauenschaft. En dan zijn er de rituelen als parades en de weergave van massamanifestaties zoals de filmproducties van Leni Riefenstahl, waarin veelvuldig menigten die de Hitlergroet brengen worden weergegeven. Een film als Triumph des Willens wordt ook vandaag de dag nog gezien als een cinematografisch meesterwerk.
Dit alles laat de kerken niet onberoerd. Onder protestanten, waarvan velen op de NSDAP hebben gestemd, vindt een scheiding der geesten plaats resulterend in de Hitler gezinde Deutsche Christen en de anti-nazi Bekennende Kirche. Vooraanstaand lid van laatstgenoemde protestantse beweging is Dietrich Bonhoeffer die de door Hitler geclaimde soevereiniteit over mensen niet kan aanvaarden op theologische gronden. Voor hem is en blijft God soeverein. Misschien biedt de historische verbondenheid van rooms-katholieken met de Heilige Stoel hen in principe een veiliger thuishaven dan het nazidom, maar net als de protestanten levert de rooms-katholieke gemeenschap weinig weerwerk aan Hitler. Weliswaar trekt de kerk van leer tegen het euthanasieprogramma van de nazi’s dat eliminatie van gehandicapten als zijnde ongewenste elementen in de samenleving beoogt – waartoe ook rooms-katholieken behoren – maar een scherp protest tegen de jodenvervolgingen blijft uit.
En het zijn de joden die veruit het meest te lijden hebben onder het naziregime. Natuurlijk, ook linkse krachten zien zich genoodzaakt om onder te duiken, maar nergens ontlaadt de nazihaat zich zo sterk als jegens joden. Eerst worden zij uitgesloten van bepaalde beroepen door invoering in 1933 van de Berufsbeamtengesetz, waarna in 1935 de Nürnberger Gesetze volgen, rassenwetten die joden hun burgerrechten ontnemen. Een dieptepunt wordt bereikt tijdens de Kristallnacht van 8 op 9 november 1938 tijdens welke synagoges, huizen en bedrijfspanden in brand worden gestoken, plunderingen plaatsvinden en tal van joden op brute wijze worden vermoord. Hitler wil van Duitsland niet alleen een raszuivere natie maken, hij streeft ook naar voldoende Lebensraum voor het Arische ras met als einddoel de stichting van een Duizendjarig Rijk. Daartoe voert hij in de dertiger jaren een imperialistische politiek en annexeert hij Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije. Wanneer Hitler Polen binnenvalt verklaren de geallieerden hem de oorlog.
Ook interessant: De Weimarrepubliek (1918-1933) – Een mislukt democratisch experiment
Overzicht van Boeken over de geschiedenis van Duitsland
-Payne, S. G., A History of Fascism, University London College Press 1995.
-Storer, C., A Short History of the Weimar Republic, Taurus 2013.