In ons dagelijks taalgebruik gebruiken wij veelvuldig gezegdes en uitdrukkingen die aan scheepsonderdelen zijn ontleend.
De pechvogel is een pop in de vorm van een vogel, die vroeger gebruikt werd als strafmiddel in het onderwijs. Deze pop was gevuld met zaagsel of erwten.
Vermoedelijk wordt de pet op iemands hoofd hier vereenzelvigd met de hersens in iemands hoofd omdat ze zo in elkaars onmiddellijke nabijheid vertoeven.
Aanvankelijk moest de wever de spoel of klos telkens rechts en links met de hand vatten en voortdrijven. Later werd de spoel met een schietspoel voortgejaagd.
De uitdrukking 'iemand op de pijnbank leggen' verwijst naar het gebruik van de pijnbank, om door middel van lichaamsfolteringen uit beschuldigden bekentenissen te persen.
Met de kolder in de kop hebben wordt bedoeld dat iemand een dwaze bui heeft.
Een geheim of stiekem plannetje hebben.
Er gaat teveel geld verloren aan onkosten voor tussenpersonen en lang niet al het geld komt ten goede aan wie er recht op heeft.
De kraag was in de zeventiende eeuw het meest markante onderdeel van het kostuum. Aanvankelijk werd in Nederland de in de tweede helft van de zestiende eeuw uit Spanje overgebrachte, kleine, ronde, stijf gestreken plooi- of lubbenkraag gedragen.
Voor de Franse Revolutie was de kaak of schandpaal de meest verbreide erestraf. Hierbij werd de veroordeelde tijdens de marktdagen vastgeklonken aan een paal of zuil om zo door de voorbijgangers bespot te worden.
Deze uitdrukking is ontleend aan de riddertijd. Werd een man tot ridder geslagen, dan ontving hij bij deze ceremonie een gordel en een paar vergulde sporen.
Deze uitdrukking betekent oorspronkelijk deserteren. Wie zich van de groep verwijderde met het voorwendsel de kolfplaat van zijn musket te gaan poetsen en daarna niet meer opdook was gedeserteerd.
Deze uitdrukking is ontleend aan de windstreken op een kompas, een zeevaartinstrument dat het magnetisch noorden aangeeft door middel van een kompasnaald. De naald draait over of met een kompasroos, waarop de windstreken zijn aangegeven.
Het stokje is de gekstok of marot van de nar, die in de middeleeuwen en de renaissance aan alle hoven zijn vaste plaats had.
Deze zegswijze heeft een lange geschiedenis. Hij gaat terug op een oude Griekse fabel van de fluitende visser. Door middel van een fluitspel probeert een visser vissen naar zich toe te lokken.
De mars is eigenlijk een korf waarin een koopman, een marskramer, zijn waar draagt.
Het woord 'leer' staat hier voor de leren schede waarin vroeger de sabel, het degen of andere met de hand bediende slag- of steekwapens rustte.
Deze uitdrukking is aan het ridderwezen ontleend. Men daagde iemand uit door hem de handschoen voor de voeten te werpen.
Deze spreekwijze zinspeelt op een folteringsmethode waarbij men de beschuldigde een bekentenis ontlokte door zijn duimen plat te persen tussen twee platen, die tegen elkaar werden geschroefd.
De bak waarvan hier sprake is, is van oudsher de benaming voor de houten balie of kuip, waaruit een groep van zes tot acht man op een schip at.
Iemand scherpe verwijten maken, of ook wel kwaad van hem spreken, waar hij zelf meestal niet bij is.