Rechtop
Onze soort homo sapiens onderscheidt zich van alle andere soorten door zijn intelligentie en probleemoplossend vermogen. Dat is niet uitsluitend op het conto van sapiens te schrijven: die ontwikkeling begon vele miljoenen jaren geleden in Afrika in de tijd dat aap en mens – we hebben een gezamenlijke voorouder – nog niet ieder hun eigen evolutionaire pad was ingeslagen.
Dat we op twee benen zijn gaan lopen heeft enorme gevolgen gehad. Het was een proces dat enorm veel tijd vergde. Het ging dus niet van: ‘kom laten we eens op twee benen gaan lopen, wel zo handig.’ Er gingen miljoenen jaren mee heen en het ging letterlijk met vallen en opstaan.
Tweevoetigheid of bipedie had onmiskenbare voordelen. De voorbenen (armen) konden worden gebruikt voor het vasthouden, verzamelen en transporteren van voedsel. De eerste mensachtigen liepen niet uitsluitend op de grond, maar klommen ook nog steeds in bomen; hun oude habitat. Tweevoetigheid bood meer kans zich aan de omgeving aan te passen en maakte daarmee de kans op overleven groter. Het was bovendien een energiezuinige manier van voortbewegen.
Voor dezelfde afstand gebruiken mensachtigen slechts een kwart van de energie die chimpansees op vier poten nodig hebben. De gang op twee benen vergroot bovendien de actieradius enorm. Een chimpansee blijft zijn leven lang rondhangen binnen een straal van twintig kilometer (vaak gebruikt hij niet meer dan een kwart van dat gebied). Sapiens heeft zich over de hele wereldbol verspreid; voornamelijk te voet.
Neef aap kon de schaars begroeide savanne niet op. Ze moesten bomen in hun directe omgeving hebben, wilden ze overleven. Daar vonden ze hun voedsel maar ook bescherming tegen roofdieren die het klimmen niet machtig waren. De omschakeling van eerst gedeeltelijk op twee naar uiteindelijk uitsluitend op twee benen voortbewegen, heeft zo’n drie miljoen jaar in beslag genomen.
In die tijd heeft ons skelet zich aan het rechtop lopen aangepast. Dat onze soort het op handen en voeten voortbewegen uiteindelijk bij het evolutionaire grofvuil heeft gezet, had niet alleen voordelen. Een nadeel, waarvan heden ten dage nog steeds veel mensen last hebben, is rugpijn. In een lichaam dat op twee in plaats van op vier benen steunt, vinden vanwege de gewichtsverdeling veranderingen plaats. Dat heeft soms pijnlijke gevolgen, zoals iedere hernialijder kan bevestigen.
Vuur en voedsel hadden invloed op onze hersencapaciteit
Pakweg 800.000 jaar geleden leerden onze voorouders het vuur beheersen (al zijn er aanwijzingen dat mensachtigen in Afrika de kunst van vuur maken al 700.000 jaar eerder hadden uitgevonden, dus 1,5 miljoen jaar geleden). Vuur was om meerdere reden belangrijk: het hield wilde dieren op een afstand, het gaf warmte en voedsel kon dankzij het vuur voortaan worden gekookt, wat verstrekkende gevolgen heeft gehad. Gekookt voedsel is beter verteerbaar. Eiwitten bijvoorbeeld worden in gekookte vorm veel beter in de spijsvertering opgenomen, dan in rauwe staat. Dankzij koken kon sapiens met minder voedsel toe.
Vanaf de tijd dat onze voorouders het vuur onder controle brachten tot ongeveer 200.000 jaar geleden, vonden er grote veranderingen in de schedel plaats. Het hersenvolume in verhouding tot het lichaam (encefalisatie) nam enorm toe, wat ertoe heeft bijgedragen dat sapiens zich beter kon aanpassen aan zijn omgeving. De grootte van het hersenvolume zegt alleen wat in verhouding tot het lichaam. Het hersenvolume van een olifant is groter dan dat van de mens maar het lichaam van de olifant is dat ook. Dat de olifant niet slimmer is dan de mens komt door de verhouding van het hersenvolume ten opzichte van het lichaam.
Gereedschappen en oplossingen
Zijn geavanceerde brein stelde sapiens in staat oplossingen te bedenken en creatief gebruik te maken van zijn geheugen, als hij in een lastige situatie belandde die hij al eerder had meegemaakt. Een probleem oplossen, vereist een abstracte manier van denken; iets waarin onze soort zich onderscheidt van al zijn naaste verwanten in de wereld van primaten, de orde van zoogdieren waartoe mensen, mensapen en halfapen behoren. We zijn daarin verreweg het beste. Apen pulken hooguit met een stok in een boom om beter bij voedsel te kunnen komen. Wij daarentegen zijn in staat om ruimtemissies naar alle planeten in ons zonnestelsel te sturen.
Toen we rechtop gingen lopen kwamen de voorbenen (armen) vrij en gingen we onze voorvoeten (handen) gebruiken om gereedschap te maken. Aanvankelijk alleen van steen, bot en hout. Homo sapiens dankt de vorm en de veelzijdigheid van zijn handen aan miljoenen jaren van gereedschappen maken. Het maken van gereedschap vereist intelligentie: je moet je immers een voorstelling maken van wat je wil maken en met wat voor doel. Dat klinkt simpel maar evolutionair was het een enorme stap voorwaarts. Als we de huidige mensenhand vergelijken met die van een chimpansee, zien we dat de chimpansee gekromde botten heeft en dat die van ons recht zijn. We kunnen er daarom veel meer mee.
Onze hand is een verbijsterend veelzijdig ‘instrument’. Je kunt er mee tillen, voelen, slaan, gooien, tasten, meten, wurgen, eten, gereedschappen maken, discussies kracht bijzetten, gebaren maken, straffen, me too-zonden begaan, tellen en nog veel meer. Het is waarschijnlijk dat we het decimale stelsel aan onze handen (tien vingers) hebben te danken.
Aanpassing
Ons lichaam heeft zich aan de nieuwe manier van voortbewegen aangepast. Toen we het lopen eenmaal onder de knie hadden en steeds meer gingen rennen (om te jagen of te vluchten) werd onze lichaamsbeharing een belemmering en gingen we – het duurde een lange tijd – onze pels verliezen en ruilden die in voor een kale huid met veel zweetklieren die de hitte beter konden afvoeren. Op zijn beurt had dat weer te maken met het verlaten van de bomen en het lopen over de savannes met zijn schaarse vegetatie. De beschutting van bomen tegen de brandende zon was er op de savanne niet.
De aanpassing van ons hersenvolume vond plaats in de tijd dat zich ingrijpende klimaatveranderingen voordeden. Veel onderzoekers leggen een direct verband tussen die beide fenomenen, maar er zijn ook wetenschappers die veronderstellen dat voeding, onder andere het eten van meer vlees dankzij verbeterde jachttechnieken, de belangrijkste oorzaak van ons grotere hersenvolume is.
Veel wijst erop dat de consumptie van vlees (eerst rauw en later gekookt) grote invloed op de ontwikkeling van onze hersens heeft gehad. Vlees levert niet alleen energie in de vorm van eiwitten en vet, maar bevat ook mineralen en vitamines waaraan het in plantaardig voedsel schort. Instinctief voelden onze verre voorouders kennelijk aan dat vlees met een hoog vetgehalte meer energie en dus betere overlevingskansen bood dan mager vlees. De hersenen, energieslurpers bij uitstek, profiteerden van het nieuwe, calorierijke menu. De toename van het hersenvolume kan evenwel niet uitsluitend aan de consumptie van vlees worden toegeschreven. De hersenen zijn ook gestimuleerd door het vervaardigen van werktuigen, de jacht op prooi en de wil tot overleven. Dat alles vergde veel werk van de bovenkamer.
Toen klimaatveranderingen optraden was sapiens er klaar voor. Klimaatveranderingen brengen vaak voedselschaarste met zich mee. Als er minder vegetatie is trekken dieren die van die planten leven weg. Roofdieren die hun voedsel zien vertrekken, blijven dan niet achter en verhuizen mee. Het gevolg voor sapiens was dat hij uitzwierf over de hele wereld. Te voet.
Zijn superieure brein stelde hem in staat zich aan alle klimaatomstandigheden aan te passen. Van poolgebieden tot snikhete gebieden.
Massa-extincties
De instinctieve kennis van wat het beste menu was om te overleven, heeft onze soort tot ’s werelds gevaarlijkste roofdier gemaakt. Hij maakte jacht op mammoets, rinocerossen, runderen, walvissen, zeehonden, ja eigenlijk op alles wat liep, zwom en vloog. Geen dier was veilig voor de op vlees en vet beluste mens. Sommigen peuzelden wel eens een medemens op, maar in hoeverre kannibalisme verspreid was, is onbekend.
Waar de mens opdook, stierven soorten uit: mammoets, bizons, holenberen, wolharige neushorens, sabeltandtijgers en vele andere, grote zoogdieren (en vogels). Hun leefruimtes werden steeds kleiner door de alsmaar uitdijende mensheid die steeds grotere stukken van hun leefgebied afkaapte.
Er woedt een wetenschappelijk debat over wat die uitgestorven soorten uiteindelijk de das heeft omgedaan. De ene groep houdt het vooral op klimaatverandering wat erop neer komt dat koude (en dus minder voedsel) de oorzaak van die uitstervingsgolven zijn geweest (overschill). De tegenpartij schuift de schuld volledig in de schoenen van sapiens die meedogenloos jacht op alle mogelijke dieren maakte (overkill).
Sapiens zal niet voor zijn plezier hebben gejaagd, want daarvoor was de jacht te inspannend en bovendien te gevaarlijk. Het jagen op groot wild door onze voorouders kan uiteraard niet worden vergeleken met de praktijk van de huidige jager die puur voor zijn plezier dieren doodt. Een mammoet met een speer of vuistbijl te lijf gaan vergt moed. Met pijl en boog kon sapiens (of een Neanderthaler) wel van een grotere afstand toeslaan, maar jagen op groot wild bleef onder alle omstandigheden riskant.
Mogelijk hebben onze verre voorouders gebruikt gemaakt van vuur om dieren in een val te drijven waar ze gemakkelijk konden worden gedood. In die gevallen zullen er zeker meer dieren zijn gedood dan voor hun vleesconsumptie nodig was. Het gebruik van vuur was op alle continenten in zwang; soms om dieren op te jagen maar ook om akkergrond te verkrijgen. Het is ook mogelijk dat rondtrekkende mensen en dieren ziektekiemen met zich meedroegen waartegen de bewoners van de gebieden waarin ze terecht kwamen geen weerstand hadden.
Ziektekiemen
Massa-extincties kunnen ook een combinatie zijn van de hierboven genoemde factoren. Niet uitgesloten is dat ze door kou, jacht en ziekteverwekkers weinig weerstand over hadden en dat sapiens hen toen het laatste duwtje over de afgrond heeft gegeven. Het debat daarover woedt voort. Archeologen en paleontologen kunnen het vaak niet eens worden over de implicaties van een gevonden fossiel. Niet dat ze direct elkaar de hersens inslaan – in diepste wezen de bron van hun verschillende benaderingen – inslaan, maar het kan er (verbaal) hevig aan toe gaan.
Op een gegeven moment gingen mensen zich vestigen op een plek om voedsel te verbouwen. Van jagers/verzamelaars werden het boeren die hun eigen voedsel verbouwden. Het is een proces van veel eeuwen geweest die uiteindelijk zou uitmonden in de stichting van dorpen, steden en zelfs staten.
Zoals bekend belaagden in de vijftiende eeuw Spaanse en Portugese ontdekkingsreizigers de volkeren van de Amerika’s. Waarom niet omgekeerd de inwoners van die landen Europese landen hebben gekolonialiseerd en onderworpen, komt in mijn boek uitgebreid aan bod. Het gaat vooral om techniek, grondstoffen en dieren en planten die zich lenen voor domesticatie. De omstandigheden in Europa waren volkomen verschillend van die in Amerika.
Wetenschap
Wetenschap wordt in Europa al ongeveer tweeduizend jaar bedreven, al stond het soms op een heel laag pitje. Het berekenen van de ouderdom van de aarde heeft sterk in de belangstelling gestaan sinds de tijd van kerkvader Augustinus (354-430). Er zijn door de eeuwen heen honderden ‘geochonologieën’ gemaakt, maar ze gingen allen mank aan de veronderstelling dat het enige echte verhaal van de schepping van de aarde in Genesis, het eerste Bijbelboek staat. Genesis was onomstreden; vrijwel niemand (al zijn er altijd dwarsliggers) twijfelde aan het waarheidsgehalte en alle onderzoek was er op gericht om de waarheid – zoals die in Genesis stond vermeld – te schragen. Tot meerdere glorie van God.
Maar dat onderzoek had ook een praktisch nut. Algemeen ging de christelijke wereld er vanuit dat God de aarde ongeveer 6000 jaar had toebedeeld. Als je wist wanneer onze aarde was geschapen kon je daar 6000 jaar bijtellen en had je het jaar van de Eindtijd te pakken. Mensen konden zich dan voorbereiden op de Apocalyps. De chronologieën die door de eeuwen heen zijn samengesteld wijken meestal nauwelijks van elkaar af. Als jaar van de schepping was 4000 voor Christus (of iets vroeger of later) veruit favoriet.
Ussher
De geochronologie uit 1650 van de Ierse Anglicaanse bisschop James Ussher werd de beroemdste, op de Bijbel gebaseerde, tijdberekening van onze aarde. Die roem dankt de anglicaanse geestelijke aan de invloedrijke King James Bijbel, waarin vanaf 1701 tot aan het begin van de twintigste eeuw in de kantlijn van Genesis ‘4004 BC’ als jaar van de schepping stond vermeld.
Het is gemakkelijk om lacherig te doen over Usshers haarscherpe datering van de schepping: de avond vóór zondag 23 oktober 4004 voor Christus (volgens de Juliaanse kalender). Maar we moeten niet vergeten dat Usshers werk de wetenschappelijke state of the art van zijn tijd vertegenwoordigde. Ussher maakte zich verscheidene Oosterse talen (Hebreeuws, Samaritaans, Chaldees) machtig om de verschillende versies van het Oude Testament waarvan Genesis het eerste boek is, in de originele versie te kunnen lezen. Dat mag met recht een wetenschappelijke aanpak heten.
Het was vooral een kwestie van leeftijden van profeten en regeerperiodes van koningen bij elkaar optellen. Daar lag tegelijk de grootste moeilijkheid: de tijdstippen lagen namelijk niet vast en soms overlapten ze elkaar zelfs. De Bijbel bood bij het vaststellen van jaartallen geen enkel houvast.
Wat Ussher allereerst nodig had was een onweerlegbaar ijkpunt. Een manier vinden om de exacte regeerperiode van een koning vast te stellen. Hij zocht in documenten en literatuur waarin die periodes wél vermeld stonden. Een zinnetje in boek 2 Koningen, hoofdstuk 25, vers 27 (Oude Testament) zette hem op het juiste spoor. Dat gaf weliswaar geen jaartal maar vermeldde wel dat koning Ewil-Merodak van Babel de troon had bestegen.
Dat moest in hetzelfde jaar zijn gebeurd dat zijn vader, koning Nebukadnezar, was gestorven. Via een lijst van Babylonische koningen – in de tweede eeuw opgesteld door de Griekse astronoom Claudius Ptolemaeus – kon Ussher de regering van Nebukadnezar aan een voorval uit de Griekse geschiedenis koppelen. Toen was het simpel om via de Romeinse geschiedenis de link naar de Juliaanse kalender te maken. Nebukadnezar was in 562 voor Christus gestorven. De doorbraak was bereikt. Voor de rest was het een kwestie van op- en doortellen.
Dat de schepping in de herfst had plaatsgevonden was gemakkelijker te bewijzen. God had Adam en Eva uit het paradijs gejaagd omdat Eva van de verboden vrucht, de appel, had gesnoept, wat hij ten strengste verboden had. Appels zijn rijp in het najaar dus de schepping moest in de herfst hebben plaatsgevonden en wel op 22 oktober 4004 voor Christus.
In 1953 stelde de Amerikaanse geochemicus Clair Cameron Patterson vast dat de aarde ongeveer 4.550.000.000 jaar oud moest zijn. Dat getal staat nog steeds al houden Bijbelvaste mensen nog steeds vast aan een leeftijd van 6000 jaar. Alle tegenbewijzen leggen ze ook anno 2022 rustig naast zich neer. Aan de Bijbel wordt niet getornd.
Heelal
Over de leeftijd van het Heelal maakte vrijwel niemand zich druk. Logisch, het was er immers altijd geweest en zou er altijd zijn. Waarom dan onderzoek doen? Pas in de jaren dertig van de vorige eeuw kwam daarin verandering toen de Amerikaanse astronoom Edward Hubble ontdekte dat het heelal expandeerde. Als het uitdijde moest het ooit kleiner zijn geweest en zelfs een begin hebben gehad. Iets wat de Belgische priester/natuurkundige George Lemaître al eerder had beweerd, maar dat werd door onder andere Albert Einstein afgedaan als onzin.
Hubble ontdekte een wetmatigheid in de uitdijing van het heelal. Hoe verder een sterrenstelsel weg staat, hoe sneller het zich van ons verwijdert. Deze ‘wet van Hubble’ is in 2018 omgedoopt tot de wet van Hubble-Lemaître als eerbewijs aan Georges Lemaître die er al in 1927 op had gewezen dat het heelal expandeerde
Hubble ontdekte ook dat het heelal groter was dat de Melkweg, het zonnestelsel waarvan onze aarde deel uitmaakt. Het aantal sterrenstelsel (‘melkwegen’) schatten astronomen tegenwoordig op maar liefst honderd miljard en ze bevatten alle ruwweg honderd miljard sterren (‘zonnen’). Van het aantal planeten dat om die sterren cirkelt, is geen enigszins betrouwbare schatting te maken.
Natuurlijk was de mens ook geïnteresseerd in de leeftijd van het heelal. We zijn nu eenmaal een nieuwsgierig soort. Over de leeftijd van het universum is niet zo lang gesteggeld als die van de aarde. Dat gingen duizenden jaren mee heen. Over de leeftijd van het heelal is men het sinds de tijd van Hubble (honderd jaar geleden) wel eens: het universum is ongeveer 13.77 miljard jaar geleden ontstaan.
Leven
Tot slot de oorsprong van het leven. We zijn een stuk verder dan Charles Darwin die er eerlijk voor uit kwam dat hij het niet wist. Hij kwam niet verder dan een vermoeden van een warme poel met daarin wat mineralen en bliksemontladingen die chemische reacties in gang hadden gezet.
Darwin was er ook helemaal niet happig op om er diep op in te gaan. Zijn onderzoek had hem, de voormalige geestelijke, tot een overtuigd atheïst gemaakt. Zijn zeer religieuze echtgenote Jenny kon daar moeilijk mee leven: het impliceerde immers dat ze niet met elkaar in het hiernamaals zouden worden verenigd. Omwille van zijn vrouw – hij wilde haar geen verdriet doen – stelde hij publicatie van zijn boek Descent of Man (1871) steeds weer uit. Een andere reden was dat het onderwerp buitengewoon gevoelig lag omdat niet God maar de evolutie volgens Darwin de mens had voortgebracht.
Mens en aap deelden een gezamenlijke voorvader. Maar op enig moment in de evolutie vond een splitsing plaats en gingen beiden hun eigen evolutionaire weg. Darwin vroeg zich af op welk moment na die afsplitsing God de mens een ziel had gegeven? Die vraag was onmogelijk te beantwoorden.
Volgens de Bijbel was het simpel. God had Adam en Eva op het einde van zijn zesdaagse scheppingsweek gemaakt. Dat zou ongeveer 6000 jaar geleden zijn gebeurd. Als je gelooft dat God ons gemaakt heeft, speelt de vraag die Darwin zich stelde helemaal niet. Vrijwel iedereen in Darwins tijd was nog van de waarheid van Genesis overtuigd.
Wetenschap is niet altijd goed voor onze gemoedsrust.