Met name in oudere publicaties komen we de benaming lichtekooi nog geregeld tegen. Het woord wordt dan gebruikt als aanduiding voor een prostituee of ‘vrouw van lichte zeden’. De herkomst van het woord is niet helemaal duidelijk.
Volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands komt het woord al zeker sinds de zestiende eeuw voor. Algemeen aangenomen wordt dat ‘licht’ hier de betekenis heeft van ‘lichtzinnig’ en dus gebruik wordt om aan te geven dat we te maken hebben met een vrouw van lichte of onbetrouwbare zeden. Met de ‘kooi’ wordt volgens deze verklaring een ‘bed’ bedoeld. Het woord kennen we vooral vanuit de wereld van de scheepvaart waar met een kooi vaak een slaapplaats aan boord van een schip wordt aangeduid. Met lichtekooi zou volgens deze verklaring dus een vrouw bedoeld worden die makkelijk (licht) in bed (kooi) te krijgen is. Deze dame neemt het niet zo nauw met de zeden en slaapt met jan en alleman.
Volgens een andere verklaring is ‘kooi’ echter een aanduiding voor het ‘vrouwelijk geslachtsdeel’ of haar achterste, zoals in het Middelnederlands: “ghy syt veel te heet in u coye”.
In de zeventiende eeuw werden onzedelijke vrouwen in dit verband ook wel eens spottend ‘wipkoyen’ genoemd (waarbij ‘wippen’ stond voor geslachtsgemeenschap). De bekende taalonderzoeker F.A. Stoett stelde in zijn bekende werk Nederlandse spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925) dat met ‘kooi’ waarschijnlijk de billen werden bedoeld. Stoett:
“…iemand die haar kooi (achterste) onder het loopen voortdurend oplicht (vgl. wipbillen), dus eigenlijk een wipeersken of een wipgat, zooals men o.a. in Twente zegt, een wipding”
‘Vijf en twintig’ Bossche hoertjes in één brief
Geschiedenis van de raamprostitutie in Nederland
Bronnen â–¼
-https://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_1421.php