De negentiende eeuw begint met ‘een monsterlijke storm’. Op 9 november 1800 ranselt het noodweer steden en dorpen van de Kanaalkusten tot aan Texel. Het onheil overvalt de mensen in korte tijd en met grote heftigheid. De voorste begrenzing passeert ‘s morgens om 8 uur Le Havre, om half tien Vlissingen, om 11 uur Londen en Antwerpen, om 2 uur in de middag Eindhoven, om 3 uur Leiden, etc. Er vallen tientallen slachtoffers, nog afgezien van honderden op zee.
Het zwaartepunt ligt in Vlaanderen, Zeeland en Brabant waar dakpannen door de lucht vliegen, talloze zware bomen worden ontworteld en torenspitsen afknappen als glaswerk. Een bizar toeval wordt door iedereen opgemerkt: op 9 november 1799, een jaar geleden, kwam de nu 30-jarige Bonaparte door een coup in Frankrijk aan de macht.
Een kwart eeuw weer
De storm is de eerste natuurramp in het zevende deel van Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen waarin historisch geograaf Jan Buisman (nu 94) sinds zijn pensioen het weer in Nederland en wijde omgeving beschrijft. Deel 1 begon met het jaar 763, de ‘strengste winter van de achtste eeuw’ en de eerste waarvan betrouwbare berichtgeving bestaat.
Het nieuwe boek beschrijft slechts een kwart eeuw, de periode 1800-1825, en telt desondanks bijna duizend pagina’s. Dat komt omdat Buisman niet alleen gedetailleerd aandacht besteedt aan het gevarieerde weer en zijn gevolgen in de beschreven periode, maar daarbij ook de politieke, geografische, wetenschappelijke en maatschappelijke omstandigheden en het dagelijks leven beschrijft. Tussen 1800 en 1825 voltrokken zich dramatische veranderingen op al die gebieden, en vaak speelde daarbij ook het weer een rol.
Overigens verlopen de volgende decennia aanzienlijk rustiger. Na de rivieroverstromingen van 1920 en de ernstige stormvloed van 1825 doet de volgende ramp in het rivierengebied zich pas voor in 1855 en laten stormvloeden op zich wachten tot 1906 en 1916. Daarom zal deel 8 van de reeks, die reeds in voorbereiding is, naar verwachting de periode beslaan van 1826 tot 1900.
Bladervideo: Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen – Deel 7
Van de hak op de tak
Jan Buisman is een verhalenverteller. Hij houdt ervan oude archieven uit te pluizen en te speuren naar onbekende feiten. Zelfs de weeroverzichten in ‘Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen’ zijn niet saai. Meestal wordt er wel een opvallend element uitgelicht over windkracht, neerslag of hoogte van het water; ‘er valt een plensregen’. Daarnaast heeft hij een open oog voor de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in het jaar dat wordt besproken. Resultaat is dat zijn boeken een caleidoscoop vormen van gevarieerde gebeurtenissen die elkaar in een hoog tempo afwisselen. Anders gezegd: het verhaal springt van de hak op de tak, met het weer als samenbindende factor, maar op vrijwel elke pagina is iets wetenswaardigs te lezen. Het is een geschiedenisboek vol feiten en trivia.
In het eerste kwart van de negentiende eeuw wordt ons land geteisterd door ruim twintig overstromingen, waarvan er twee zeer ernstig zijn: 1800 en 1825. Ons land begint als Bataafse Republiek maar wordt in 1806 voor het eerst een ‘koninkrijk’ met een echte koning, die vier jaar later door zijn broer, Napoleon Bonaparte, weer wordt teruggeroepen, want we worden dan onderdeel van diens keizerrijk. Dat wordt, na veel ellende, in 1813 weer opgeheven, omdat Napoleon de Volkerenslag verloren heeft, de Fransen worden verjaagd en erfprins Willem VI als vorst wordt binnengehaald. Terwijl Europa vergadert over zijn toekomst ontsnapt Napoleon van zijn ballingsoord Elba en verzamelt in honderd dagen een nieuw leger, waarmee hij uiteindelijk zijn Waterloo vindt. De noordelijke en zuidelijke Nederlanden worden na eeuwen van scheiding verenigd in een koninkrijk dat nog maar vijf jaar voor de boeg heeft wanneer dit deel afgesloten wordt.
Algemeene Konst- en Letterbode
Het wetenschappelijke weekblad Algemeene Konst- en Letterbode is in deze periode één van de belangrijkste bronnen van Buisman. De uitgever, Adriaan Loosjes, is zelf ook bijzonder in het weer geïnteresseerd. Hij krijgt over de storm van november 1800 zoveel berichten binnen dat hij ze bundelt in een boek (Google Books), en mede daardoor kan Buisman gedetailleerd berichten over de sporen die het natuurgeweld naliet in grote delen van Nederland.
Opmerkelijk is dat Amsterdam in het boek van Loosjes vrijwel ontbreekt; kennelijk kreeg hij daar weinig nieuws vandaan. Maar dat het er wel degelijk spookte wordt duidelijk uit een Echt en omstandig verhaal wegens de zwaarste Storm die er passeerde Zondag, den 9 November 1800. Het was op 11 november 1800 gedrukt en handelde over alle de schade en ongelukken door de storm in Amsterdam en omgeving. Er waren verschillende gevallen van mensen die in de grachten waaiden; sommigen verdronken, anderen worden nog vermist. Schuttingen en muren bezweken door de storm, binnen en buiten de stad stortten verschillende huizen in. Voor- en achtergevels en schoorstenen waaiden om, soms met fatale gevolgen.
Curieus rechtsgeding
Eén van die ongelukken kreeg een lange nasleep:
“Op de Heeregragt is door het vallen van een Schoorsteen, op een Toeslee [koetsslee die over stenen getrokken wordt], waarin de Heer en Juffrouw Kantelaar gezeeten waren, neder gevallen, en zyn beide droevig om het leven gekoomen, doch de Sleeper is niets [overkomen?].”
Het ongeluk kreeg een lange nasleep, die uitvoerig in de kranten is beschreven. De twee hadden de avond bij een broer door willen brengen, maar door de storm besloten ze terug te gaan. Toen, ‘voor het huis van burger Burlet tussen de Spiegelstraat en de Leidsestraat’, stortte de zware schoorsteen omlaag. Het paar is op slag dood, de sleper (toch) gewond. De dood van Pieter Kantelaar (45) en zijn huisvrouw Johanna Elisabeth leidde tot een curieus rechtsgeding dat zich voortsleepte tot 1802. De vraag was: wie van beiden heeft het langst geleefd? Want die laatste wil moest worden bekrachtigd. Uiteindelijk werd de zaak in de minne beslist.
Kleine IJstijd
Klimatologisch heerste in het begin van de negentiende eeuw nog de Kleine IJstijd, met meestal ouderwets lange en koude winters. Het dijkbeheer was gebrekkig. De dijken waren vaak zwak, waardoor stormen of ijsgang vaak regionale en soms uitgebreide overstromingen veroorzaakten. Buisman betrekt ‘de gewone man’ nadrukkelijk in zijn verhaal. Daarvoor waren de omstandigheden in die tijd weinig benijdenswaardig.
“Menig ouder ziet zijn kinderen opgroeien in een krot zonder sanitair, met slecht drinkwater. Eén blik op een Drentse of veenkoloniale plaggenhut of op de Amsterdamse Goudsbloemgracht is al voldoende om ons te doen huiveren.”
In lagere delen van het land leefden de mensen onder de voortdurende dreiging van zee en rivieren.
“Bij stormweer en hoogwater doen ze nachtenlang geen oog dicht. In de jaren 1801-1825 wordt ons land bijna twintig maal getroffen door overstromingen.”
Niet zelden konden polderbewoners na een dijkdoorbraak, als hun huizen vernield waren en het vee verdronken, het dijkonderhoud niet meer betalen. Dat leidde tot verhuizingen naar bijvoorbeeld Zeeland of Holland, waar de voormalige boeren zich verhuurden als boerenknecht of landarbeider bij een rijke boer, of ze trokken naar de steden ‘waar ze het aantal minvermogenden vergrootten’. Na 1815, toen de rust na de Napoleontische oorlogen was weergekeerd en men weer op reis kon, lonkte een andere bestemming: naar het land waar alles mogelijk leek, het land der belofte: Amerika.
Betrouwbare weerbronnen
Het KNMI, dat sinds 1900 de Nederlandse weerstatistieken bijhoudt, bestond nog niet. Buisman moest het doen met andere min of meer betrouwbare bronnen. Zo werden er sinds 1743 meteorologische metingen verricht op ‘Huize Swanenburgh’ in Zwanenburg, die later verbonden konden worden met de waarnemingen in De Bilt, zodat het mogelijk werd een lange reeks te maken die nu bijna drie eeuwen omvat en internationaal wordt gebruikt voor klimaatonderzoek. Veel gedetailleerde ‘Weerkundige waarnemingen buiten Haarlem’ hebben een plaats in het boek gevonden.
Bloemist en bollenkweker Simon Veen in Haarlem hield het weer bij tussen 1789 en 1841. Hij beschikte over minstens twee thermometers en een barometer (maar geen regenmeter). Hij publiceerde zijn gegevens in de Algemeene Konst- en Letterbode. Uitgever Loosjes vond zelfs een ‘bestendige [= trouwe] lezer’ bereid om tussen 1811 en 1841 een jaarlijks overzicht te leveren.
Eeuw van vooruitgang
De negentiende eeuw blijkt een eeuw van vooruitgang. In juli 1802 verschijnt in de Letterbode een verhaal over een opmerkelijke uitvinding: in een kolenmijn in het Engelse Derbyshire wordt gebruik gemaakt van railways; rolwegen. Men kan veel meer goederen transporteren met dezelfde trekkracht, die wordt uitgedrukt in paardenkrachten. Bij een proef in Croydon (Surrey) worden in 1805 twaalf wagons, geladen met stenen, samen 8.556 pond, door één enkel paard op ijzeren sporen voortgetrokken over een afstand van zes Engelse mijlen.
De beschaving schrijdt voort. Begin negentiende eeuw wordt de hoop uitgesproken ‘dat er bekwame middelen uitgedacht mogen worden, om de Slavernij en Slavenhandel, die de Menschheid onteeren, geheel af te schaffen’, maar zo ver is het kennelijk nog niet.
In 1804 stijgt Abraham Hopman in Haarlem op in een luchtballon die ‘na het Noordwesten kours genomen te hebben, steeg door de Wolken, tot zodanige hoogte, dat hij weldra geheel onzichtbaar werd’. De ballon belandde bij Schiedam in een sloot. Hopman liep een nat pak op, maar de ballon steeg onbemand weer op en werd teruggevonden bij Wassenaar.
In 1807 wordt de Postwet ingevoerd, waarin gewicht en afstand meetellen in de tarieven. De munten krijgen kartelranden, om te voorkomen dat zilver en goud ‘onbehoorlijk worden besnoeid’. Er ontstaan ‘leesgezelschappen’, waar de leden gezamenlijk boeken en kranten lezen en bediscussiëren. Een Amsterdams Leesgezelschap (lidmaatschap 10 gulden) vestigt zich bij de Beurs en telt meer dan 300 leden. ‘Koffy, thee, bouillon, likeurs enz. worden voor den gewonen prys geryft’.
In april 1813 plaatst de Letterbode een opmerkelijk bericht over de planeet Mars. Een sterrenkundige heeft geconstateerd dat een langwerpige witte vlek op de zuidpool gedurende een maand steeds kleiner werd en uiteindelijk verdween.
‘Hij twijffelt er niet aan of het is een kap van Sneeuw of Ys geweest, die de Zuidpool bedekte en door de werking der Zon gesmolten is’.
In 1816 arriveert de eerste stoomboot in Rotterdam. Het is de Defiance, die normaal vaart tussen Dublin en Londen. De vaart, vanuit Margate naar het Zeeuwse stadje Veere, met ongelooflijke snelheid tegen stroom en wind, duurt 16 uur. Via Dordrecht wordt Rotterdam bereikt. De nieuwe koning, Willem I, komt kijken en ziet voor zulke schepen een mooie toekomst. In 1826 vertrekt de eerste stoomboot uit Oost-Indië naar Nederland.
En omdat paarden onbetaalbaar zijn schaffen Duitsers zich rond 1817 een loopfiets aan, uitgevonden door Karl Drais; een draisine. Het ding heeft een zitting, een stuur en twee wielen. Je zorgt zelf voor de aftrap en rijdt dan een stuk verder. In Engeland vinden er in 1820 al wedstrijden mee plaats; maar Nederland loopt er nog niet warm voor. J. van der Plaats, arts in Leeuwarden, legt er een uur gaans op af in elf minuten, en je wordt er niet moe van. In de Letterbode roept hij in 1820 jongelingen die te veel in huis zitten en met het hoofd werken het voorzichtig gebruik van het loopwiel aan in een uurtje van uitspanning.
Napoleon Vredevorst
De lotgevallen van Napoleon lopen (tot zijn ballingschap op Sint Helena in 1815) als rode draad door het boek. Als Eerste Consul Bonaparte op 9 november 1799 door een staatsgreep in Frankrijk aan de macht komt maakt hij zich meteen populair door de scherpe kanten van de Revolutie weg te poetsen. Hij schaft de werkweek van tien dagen af en herstelt de oude zondag. De in de revolutie gesloten en vaak vernielde kerken gaan weer open. De dag van de coup wordt een feestdag; het Feest van de Vrede.
Maar met de drie miljoen gulden die de consul kreeg van de Bataafse Republiek om zijn oorlog tegen de Engelsen voort te kunnen zetten is Napoleon niet tevreden; hij eist meer geld. In december 1804 kroont Napoleon zichzelf tot keizer.
“In zijn visie behoort een keizer te Parijs de voortzetting en afspiegeling te zijn van het keizerschap van Karel de Grote (800), dat weer teruggaat op de keizers van de Romeinen. Het centrum van de Europese macht behoort daarom niet in Wenen te liggen, waar het een loze titel is, maar in Parijs.”
Nederland een Koninkrijk
Nederland heeft weer een raadspensionaris: de jurist en ambassadeur Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825), maar volgens Napoleon werkt hij te weinig mee. Bovendien is de man, 45 jaar, bijna blind: hij lijdt aan groene staar. De keizer wil hem vervangen door zijn broer, Lodewijk Napoleon en geeft te kennen dat het wat hem betreft buigen of barsten is: zijn broer als koning aanvaarden of ingelijfd worden zoals de zuidelijke Nederlanden. Het besluit wordt gemengd ontvangen; het lijkt wel een staatsgreep. Maar, constateert Buisman…
‘Velen uit de adel, vaak oranjegezind, raken gecharmeerd van de nieuwe situatie. Van Hogendorp meent zelfs de hand Gods in de geschiedenis te zien en ook Bilderdijk, uitgeweken naar Engeland, komt op andere gedachten. Hij toont zich vereerd als hij van de keizer opdracht krijgt de Code Napoleon [het Franse wetboek] te vertalen’.
De koning blijkt de kwaadste niet. Hij betrekt het stadhuis op de Dam in Amsterdam, dat daardoor een paleis wordt; het Haagse Binnenhof met al die bouwvallige bijgebouwtjes vindt hij naargeestig. Hij toont zich gefascineerd door de Nederlandse cultuur. Steeds probeert hij de maatregelen van zijn broer in een gematigde manier te introduceren. Zijn goedheid heeft tot gevolg dat er bij het paleis op de Dam dagelijks vondelingen worden bezorgd, rond 700 per jaar.
Leidse donderslag
Hij toont zich een ‘vader des vaderlands’ als op 12 januari 1807 in Leiden een schip met buskruit ontploft aan de statige gracht Rapenburg, die bijna helemaal in puin ligt. Overal brandende en smeulende ruïnes; volgens de eerste lijst 151 doden en een paar duizend gewonden. Een kraak (schuit) met 349 vaten kruit is in de lucht gevlogen. Dat waren in één klap liefst 37.000 Hollandse ponden, 17.760 kilogram. De oorzaak blijft onbekend.
De koning zit in de Haagse schouwburg en voelt de dreun.
‘Binnen vijf uur is hij er, wat bij de stand van het berichtenverkeer toch vrij snel is. Hij gaat er niet louter heen om te kijken, maar ook om de hulp te regelen. Eigenhandig zoekt hij mee, wind en regen deren hem niet. Het Huis ten Bosch wordt ingericht als noodhospitaal. Uit privévermogen schenkt de koning 30.000 gulden, waar koningin Hortense nog 10.000 gulden bij doet. Een nationale collecte brengt bijna twee miljoen op’.
Comité Central du Waterstaat
Op dezelfde manier toont hij zijn belangstelling bij de ernstige overstromingen in 1808 en 1809. Bij een stormvloed in januari 1808 ontstaat een…
“… buitengewoon hoogen Watervloed, zoo(wel) binnenwaarts in de Zuiderzee en op het Ye, onze Rivieren en aan dezelver monden, als van buiten aan onze Zeekusten, die zich, naar mate van dezelve Zuidelijke ligging, langs dezelven meer en meer verhief. (…) Te Vlissingen zyn de huizen tot op de 2e verdieping onder geloopen. (…) en zyn meer dan 30 personen om het leven gekomen. (…) Te Middelburg is de vloed 9 dm [duim] hooger geweest dan (…) de hoogst bekende vloed. Te Goes kwam de vloed 4,5 dm boven die van 1682.”
De ramp wordt een jaar later gevolgd door rivieroverstromingen die worden veroorzaakt doordat kruiend ijs vastloopt en dammen vormt in de rivieren. Veel dijken kunnen de druk niet aan en breken. In met name de Betuwe ontstaan enorme overstromingen waarbij naar schatting 270 tot 300 mensen om het leven komen; het grootste aantal sinds 1595.
De koning reist naar de bedreigde plaatsen, stelt de mensen gerust, moedigt ze aan tot werkzaamheid en bemoeit zich met de slachtoffers. Hij stelt voor om weer op terpen te gaan wonen maar eist ook een alomvattend plan voor rivierverbetering. Op 6 februari 1809, als alles nog blank staat, richt hij een Comité Central de Waterstaat op. De zorg voor de dijken gaat hem zeer ter harte.
Oprechte belangstelling
Lodewijk nam zijn taak heel serieus, zo blijkt uit een kort overzicht van zijn initiatieven. Katwijk krijgt een kanaal met grote sluizen. Naar Frans voorbeeld worden straatwegen aangelegd van Den Haag naar Rotterdam en Leiden en verder naar Haarlem en van Utrecht naar Het Loo. Hij wil niet dat door de tiërciering (dienstplicht) te veel mannen aan landbouw, handel en nijverheid worden onttrokken. In 1808 richt hij het Koninklijk Instituut der Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten op, waaruit in 1851 de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen ontstaat. Hij laat de Haagse Nationale Konstgalerie overbrengen naar het Koninklijk Museum in Amsterdam; de voorloper van het Rijksmuseum. In 1809 wordt een Crimineel Wetboek ingevoerd. Op zijn initiatief wordt de inenting tegen pokken geregeld.
“Zonder ‘pokkenbriefje’ komt een kind de school niet in. Sommige ouders vinden dat trouwens helemaal niet erg. De kinderen blijven thuis en krijgen daar les, eventueel door een huismeester. Dit zijn dan kinderen uit streng protestantse kring, maar zeker niet uitsluitend.”
Ook komt er op school meer aandacht voor gymnastiek. ‘Dat danken wij aan Napoleon, die gezonde en sterke soldaten wil’. Overigens merkt Thorbecke in 1857 op dat men door gymnastiek als leervak miljoenen kan besparen op de begroting van defensie.
Spookschepen voor de kust
Het loopt mis als in de zomer van 1809 de Engelse invasie volgt waarmee al rekening werd gehouden, want wekenlang ‘spookten’ al Engelse schepen voor de kust.
‘Op de Lange Jan in Middelburg speuren wachters de horizon af. Op vrijdag 28 juli wordt het menens. Na de eerste schepen volgen er meer, veel meer. Binnen enkele uren ziet men 160 oorlogsschepen, een geduchte macht. (…) Dat zijn 100.000 man, van wie 38.000 landingstroepen met 144 kanonnen. Ook nog aan boord zijn 5000 paarden. Dat men op Walcheren de Fransen liever ziet gaan dan komen betekent niet dat men de Engelsen er als bevrijders ziet.
Het wordt een valse start. De landingen beginnen te laat in het seizoen. Drie divisies met 38.000 man gaan op Walcheren aan land. Op 13 augustus branden 1100 vuurmonden op Vlissingen los.
‘Twee dagen later zijn nog maar 20 huizen schadevrij. Arsenaal, stadhuis, een paar kerken, ze zijn veranderd in uitgebrande ruïnes. Maar de defensie van Antwerpen, waar het eigenlijk om te doen was, is te sterk. Bovendien worden de aanvoerlijnen voor de Engelsen te lang.’
Dan slaan de Zeeuwen terug met wat ze hun ‘geheime wapen’ noemen: de Zeeuwse koorts of moeraskoorts. Soldaten vechten met een lege maag, zoeken troost bij de fles en bovendien steekt tyfus de kop op, waardoor de noodhospitalen vol raken. De Engelse expeditie is mislukt. Het enige tastbare resultaat is de vernietiging van de marinebasis van Vlissingen.
Voor Napoleon is de maat vol. In 1810 breidt hij zijn keizerrijk uit met Bremen, Hamburg en Lübeck en knabbelt zijn leger aan de zuidgrens van het Koninkrijk Holland. Als Rotterdam, Den Haag en Utrecht door Franse troepen worden bezet verlaat Lodewijk het land. Op 9 juli 1810 verklaart Napoleon dat Holland en Oost-Friesland nu met Frankrijk zijn verbonden.
Inlijving bij Frankrijk
Volgens Buisman is Nederland op dat moment arm en vervallen. ‘Veel handel heeft zich verplaatst, onder andere naar Antwerpen, de schepen liggen stil en verrotten in de havens; de matrozen hangen werkloos rond of zijn in Engelse dienst overgegaan. De staatskas nadert zodanig de bodem dat de ambtenaren verheugd zijn op tijd hun salaris te ontvangen’. In West- en Midden-Europa voert Napoleon de Conscription Militaire in, de loting voor het keizerlijke leger. Men trekt een genummerd briefje en verneemt zijn lot.
“Het lijkt wel op een vonnis, de diensttijd is vijf jaar. Sommige jongens duiken onder of verminken zich.”
Op jaarbasis rekent de overheid op 3000 rekruten op een bevolking van twee miljoen. Bij het begin van de Tocht naar Rusland in juni 1812 staan vijf jaargangen van 3000 man gereed – op papier. ‘Rijkeluiszoontjes huren tegen betaling een nummerwisselaar in, een remplaçant.
Drie nederlagen van Napoleon
De opmars van Napoleon naar Moskou wordt door Buisman uitvoerig beschreven. De Grand Armée begint in juni 1812 met ruim 400.000 man in Oost-Pruisen en Polen. De terugtrekkende Russen passen de tactiek van de verschroeide aarde toe: alle vee en alles wat voor de vijand bruikbaar is wordt vernietigd; het leger moet onderweg in zijn eigen behoeften voorzien. De soldaten marcheren, soms opgehouden door militaire tegenstand, door een onherbergzaam niemandsland.
Op 14 september wordt Moskou bereikt. Er zijn dan nog 100.000 soldaten over; de rest is onderweg gedood, gewond, achtergebleven als bezettingsmacht of gedeserteerd. Maar op 16 september brandt Moskou opeens als een fakkel. De verlaten houten huizen, de pakhuizen met wintervoorraad graan en ander voedsel, kleding, leer enz. gaan verloren; alleen ommuurde gebouwen als het Kremlin blijven gespaard. Er is in Moskou niets te eten. Na vijf weken aanvaardt het keizerlijke leger de terugtocht.
Dan valt de winter in met sneeuw en ijs en een bijtende noordenwind. De soldaten zijn er niet op gekleed en lijden honger. Op 25 november staan ze in Wit-Rusland aan de oever van de Beresina. Vierhonderd pontonniers gaan aan het werk; de helft Nederlanders. De mannen staan tot hun borst in het ijskoude water. De overtocht vindt plaats tussen 26 en 28 november. Onder Russisch vuur, waardoor veel soldaten het vege lijf via het water proberen te redden en verdrinken.
Volgens Buisman eiste de overtocht 20.000 tot 40.000 doden en gewonden. De overlevenden prijzen zich gelukkig dat ze uit de ‘perfecte omsingeling’ waren ontsnapt. Op 30 november vriest het 30 graden.Veel mannen krijgen last van bevroren voeten. De tot het bot verkleumde soldaten veranderen in zombies. Ze worden getroffen door dysenterie, longontsteking en vlektyfus. Intussen spoedt Napoleon zich in een verwarmde slee naar Parijs.
De Franse ingenieur Charles Minard bracht de ellende van de veldtocht in 1825 in beeld op een indrukwekkend diagram, dat treffend duidelijk maakt hoe verpletterend het leger van Napoleon in de loop van de route werd gedecimeerd. Bovendien toont hij de temperatuur, in Réaumur. Volgens het diagram trokken 422.000 man Rusland binnen, bereikten er 100.000 Moskou en ging de tocht na de Beresina verder met 28.000 man. Van de Nederlandse regimenten bereikten 14.842 mannen Rusland en kwamen er rond 1500 levend terug.
In een legerbulletin geeft Napoleon toe dat hij bij de Beresina is verslagen, maar dat lag aan de felle kou van 7 november, waardoor een massale paardensterfte optrad en zijn cavalerie werd gedecimeerd. Brieven van soldaten spraken een andere taal, maar die werden door de censuur weggehouden. Maar niet vernietigd. Twee eeuwen later werden ze openbaar.
Nieuwe poging
Terwijl de schamele restanten van zijn leger terug naar huis strompelden verzamelde Napoleon, ook door latere lichtingen eerder op te roepen, een nieuw leger. Daarmee bond hij in augustus 1813 bij Leipzig de strijd aan tegen een coalitie van Rusland, Pruisen, Engeland en Zweden; de Volkerenslag. De coalitie verliest 54.000 doden, gewonden en gevangenen; Frankrijk telt 72.000 verliezen, waarvan 37.000 dood of gewond.
De verloren slag is voor keizerlijk Europa het signaal om zich van de Franse bezetting te ontdoen. In november landt vanuit Engeland erfprins Willem VI in Scheveningen. Hij wordt voorlopig vorst van het nog lang niet geheel bevrijde gebied.
In 1814 wordt Napoleon door de overwinnende mogendheden tot aftreden gedwongen en naar Elba verbannen. Europa begint het Congres van Wenen met als doel de Europese vrede op effectieve wijze gezamenlijk te regelen. In maart 1815 weet Napoleon van Elba te ontsnappen en begint hij met zijn befaamde Honderd Dagen, waarin hij opnieuw een leger verzamelt. Buisman schetst de verwarring:
“Miljoenen West- en Midden-Europeanen krijgen het gevoel dat alles weer van voren af aan begint. Veldtochten, bezetting, armoede, enzovoort! Opnieuw marcheren er duizenden soldaten over de straatwegen en beuken zware kanonnen de keien. (…) Voor de zoveelste keer weet hij miljoenen Fransen aan zich te binden en tot enthousiasme te brengen. (…) Intussen neemt Willem I een verrassend besluit. Voordat de Unie tussen Noord en Zuid wordt aangekondigd noemt hij zich koning (16 maart 1815), zodat hij op voet van gelijkheid overleg kan plegen met de rond een dozijn andere koningen.”
Het avontuur eindigt uiteindelijk met de verloren Slag bij Waterloo, waaraan prins Willem II de eretitel ‘Held van Waterloo’ overhoudt. Napoleon wil naar Amerika en weet Rochefort in het zuiden te bereiken. Daar scheept hij zich in op een Engels fregat, wordt gevangen genomen en gaat opnieuw in ballingschap, nu op Sint Helena, waar hij tot zijn overlijden in 1821 blijft broeden op nieuwe aanvalsplannen.
Willem I wil Noordzeekanaal
Willem I, de nieuwe koning van de Verenigde Nederlanden, toont grote interesse voor de infrastructuur. Als een marineschip er begin 1816 drie maanden over doet om open zee te bereiken beseft hij dat er een alternatief moet komen voor de windgevoelige Zuiderzee waar schepen vaak ‘voor Pampus’ liggen, Hij pleit voor een kort kanaal, rechtstreeks naar de Noordzee, maar volgens de deskundigen is dat plan onuitvoerbaar; het Noordzeekanaal wordt pas in 1876 gerealiseerd. Dan komt hij met een alternatief: een kanaal van Amsterdam naar Den Helder. Aan de bouw van het kanaal werkt een groot aantal Spaanse krijgsgevangenen mee; zoveel dat de bewoners vrezen dat er een opstand uit zou breken. Het Noord-Hollands Kanaal, een trekvaart van 80 km lang en 18 meter breed, komt in 1824 gereed. De reis met jaagpaarden duurt 16 uur, verdeeld over drie etmalen.
De stormramp van 1825
In 1825 wordt Nederland getroffen door de grootste natuurramp van de negentiende eeuw. Overijssel telt ruim 300 slachtoffers, veel meer dan alle andere gewesten bij elkaar. In totaal staan in vijf provincies 377.000 hectare blank, verdrinken 400 mensen (exclusief schipbreukelingen) en 46.000 stuks vee. De schade, 29 miljoen gulden, is voor negentiende-eeuwse begrippen fabelachtig hoog. Van de zes opvolgende getijden hebben er vijf de stormvloedgrens overschreden. Tussen het westen en het oosten van de Zuiderzee is een opmerkelijk verschil in waterhoogte te constateren: op Marken +2,58 m; bij Genemuiden +3,39 m. In Duitsland blijken de gevolgen overigens nog ernstiger, zoals ook gedetailleerd wordt beschreven.
De kranten, constateert Buisman, staan vol met verhalen over heldhaftige reddingspogingen. Ondanks de gebrekkige communicatie komt de hulp verrassend snel op gang, allereerst door schippers en vissers, die dag en nacht in de weer zijn om mensen uit hooibergen, bomen en van daken te halen.
Eén van de eerste maatregelen is het opzij zetten van de Commissaris des Konings in het ernstig overstroomde Friesland, wegens verwijten dat hij onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen. Er komt een regeringscommissaris die voortvarend te werk gaat bij het dichten van de gaten en het vrijmaken van de havens van Harlingen, Hindeloopen, Stavoren, Lemmer, enz. Een collecte in Leeuwarden levert f 27.000 aan kleren en voedsel op en f 124.107,76, waarvan f 55.081 van buiten de provincie. Bij een landelijke collecte krijgt Leeuwarden nog eens f 60.095,34
Allemaal regionale schrijvers gaan aan het werk om de schade in hun omgeving op te tekenen voor het nageslacht. Veel minder van vroeger wordt de oorzaak gezocht in de straffende hand van God die de zonden heeft gewroken. Ook in protestantse kringen is die opvatting door de Verlichting wat op de achtergrond geraakt.
Boek: Duizend jaar weer wind en water in de Lage Landen – Deel VII
Meer boeken uit de reeks