Zamora ligt in het noordwesten van Spanje vlakbij de Portugese grens aan de rivier de Duero. Zij wordt wel de ‘stad van de romaanse bouwkunst’ genoemd vanwege de vele bouwwerken uit de romaanse periode en de archeologische overblijfselen uit de tijd van de Romeinse overheersing. Er zijn in deze 65.000 inwoners tellende stad maar liefst 24 kerken, een kathedraal, een kasteel, twee paleizen, stadsmuren, huizen en een brug, alle daterend uit de tiende tot de dertiende eeuw. Daarmee is Zamora de stad met het hoogste aantal romaanse kerken van Europa.
Historie
De oudste aanwijzingen van een nederzetting op de plaats waar nu Zamora ligt dateren uit de bronstijd (3000-800 v.Chr.). Rond 700 v.Chr. werd dit gebied bewoond door de Vaccaei, een Keltische stam die een groot deel van Noord-West Spanje beheerste. Zij noemden de nederzetting Ocalam. Deze nederzetting handhaafde zich gedurende de Romeinse overheersing en wordt wel geïdentificeerd met de residentie ‘Ocelo Durii’ ofwel het ‘Oog van de Duero’.
Held van Zamora is de legendarische Viriato, een lokale edelman, die rond 140 v.Chr. de Romeinen verschillende keren wist te verslaan, maar uiteindelijk door verraders uit zijn eigen gelederen werd vermoord. Daarmee eindigde de zogeheten Lusitaanse oorlogen. De eerste keer dat een verwijzing opdoemt naar Zamora is in een Visigotisch document uit 569. Daarin wordt de nederzetting aangeduid als Senimure. Later noemden de Moren de stad Azemur (wilde olijfgaard) of ook wel Semurah (turquoise stad).
Aan het eind van de negende eeuw was Zamora een van de belangrijkste steden van het koninkrijk Asturië en werd het door de toenmalige koning Alfons III ommuurd en van paleizen en baden voorzien. Vanaf het jaar 939, toen de Moren werden verslagen in de slag bij Simancas waardoor het Duerodal onder controle kwam van de christelijke vorsten, vormde Zamora een belangrijke vestingstad. Deze positie behield het totdat aan het begin van de dertiende eeuw de Moren verder werden teruggedrongen naar het zuiden en Zamora in strategisch opzicht aan belang inboette. Gedurende deze periode was Zamora doelwit van de Moorse strafexpedities (de aceifas) en werd het twee keer (in 981 en 997) door Almanzor veroverd en verwoest. Nadat het kalifaat van Córdoba in 1031 uiteengevallen was, herbouwde koning Ferdinand I van Castilië en León rond 1050 Zamora en voorzag de stad van een nieuwe ommuring. Ferdinand liet bij zijn overlijden het beheer van Zamora over aan zijn dochter doña Urraca die de stad verdedigde tegen tal van aanvallen ten gevolge van de strijd onder Ferdinands mannelijke erfgenamen om de Leonese troon. Urraca was een wapenzuster van El Cid die in Zamora de riddertitel verkreeg en haar naam is voor eeuwig aan de stad verbonden. De indrukwekkende toegangspoort tot de oude stad – Puerta de Doña Urraca – en haar paleis, dat onderdeel uitmaakt van de stadsmuur, getuigen ervan.
Na de ontdekking van Amerika aan het eind van de vijftiende eeuw, zagen veel Zamoranen nieuwe kansen en verlieten zij hun in verval geraakte stad om vooral in Zuid-Amerika hun geluk te beproeven. Pas in de achttiende eeuw leefde Zamora op, een proces dat onderbroken werd door de Napoleontische invasie. Drie jaar (1809-1812) duurde de Franse bezetting en gedurende die periode verloor de stad veel van zijn historisch erfgoed. Na de bevrijding ging het opnieuw bergafwaarts met Zamora en mede door het verplaatsen van het militaire hoofdkwartier naar Valladolid nam het inwoneraantal af tot 9.000. Aan het begin van de negentiende eeuw, met de komst van de spoorwegen, elektrificatie en verbeteringen in de landbouw, leefde Zamora weer enigszins op. Tegenwoordig zijn landbouw en handel de belangrijkste middelen van bestaan.
Enkele kerken
Zoals vermeld telt Zamora een groot aantal kerken en de belangrijkste ervan is ongetwijfeld de enorme Catedral de Zamora gelegen aan het oostelijke uiteinde van de oude stad, vlak naast de overblijfselen van het kasteel. De bouw van de kathedraal begon rond het jaar 1140 en de inwijding ervan als zetel van de toenmalige bisschop Esteban vond plaats in 1174. In de eerste decennia van de veertiende eeuw werd het klooster gebouwd en verrees de 45 meter hoge Torre del Salvador. Voordien heeft op de plek waar de kathedraal staat ongetwijfeld een oudere kerk gestaan, want al in 901 werd Zamora een bisdom met de benoeming van Atilano als eerste bisschop. Meest kenmerkende van de kathedraal is het enorme koepelgewelf dat aan de buitenkant voorzien is van schubachtige ornamenten. Monumentaal is ook de Puerta del Obispo aan de zuidzijde van de kathedraal met de sober aandoende decoratie. Aan de kathedraal is een museum verbonden – bereikbaar via het klooster – dat beschikt over een prachtige collectie Vlaamse wandtapijten uit de vijftiende en zestiende eeuw.
Op het centraal in de oude binnenstad gelegen Plaza Mayor staat de Iglesia de San Juan Bautista (Johannes de Doper), gebouwd in de tweede helft van de twaalfde eeuw. Aan het eind van de negentiende eeuw ontwikkelde de gemeente een plan om de Plaza Mayor uit te breiden, wat de sloop van de kerk impliceerde, maar dankzij een krachtig protest van de bisschop werd dit verijdeld. In 1905 ging de kerk over in gemeentelijke handen en werd het bijbehorende klooster afgebroken. De toren van de kerk wordt gesierd door een windwijzer in de vorm van een middeleeuwse soldaat in harnas. Het is de Peromato, zij het niet de originele die te zien is in het Museum van Zamora, maar een replica die dateert uit 1987. Waar de naam Peromato vandaan komt is niet duidelijk, maar er is wel een gezegde aan verbonden: ‘Ya está vuelto el Peromato’, wat zoiets betekent dat iemand van mening is veranderd of teruggekeerd op zijn schreden.
Vlak voor de kerk staat een bijzondere beeldengroep getiteld Merlú, gemaakt in brons door de Zamoraanse beeldhouwer Antonio Pedrero Yéboles in 1966. Het beeld is verbonden aan de viering van de Semana Santa en stelt twee leden voor van de Cofradia del Nazareno (Broederschap van de Nazireeër). In de nacht van de vrijdag voorafgaande aan de Semana Santa trekken zes van deze koppels de stad in en roepen op de tonen van een kornet en het geroffel van een omfloerste trom hun broeders op naar de Plaza Mayor te komen. In de vroege ochtend voegen de koppels zich bij de verzamelde menigte van meer dan 5.000 leden van de broederschap.
Een van de best geconserveerde kerken van Zamora is de Iglesia de Santiago del Burgo, gelegen aan de verkeersvrije winkelstraat, Calle de Santa Clara en aan de Plaza Santiago. Nadat koning Ferdinand I Zamora in de elfde eeuw had heroverd op de Moren en de stad was herbevolkt, ontstonden buiten de stadsomwalling nieuwe nederzettingen met burchten en kerken waarvan de Iglesia de Santiago del Burgo er een van was. De bouw van de kerk begon in de tweede helft van de twaalfde eeuw, maar werd pas in de dertiende eeuw voltooid toen de herbevolking van het oostelijk deel van de stad goed op gang kwam. In de tweede helft van de vorige eeuw zijn diverse gebouwen die de kerk omringden afgebroken en ontstond er ruimte rondom het gebouw.
In wat volgens historici ooit de joodse wijk is geweest van Zamora staat de Iglesia Santa Lucía aan het gelijknamige plein, waar ook het Palacio del Cordón te vinden is dat onderdeel uitmaakt van het Provinciaal Museum van Zamora. Van oorsprong is het een romaanse kerk uit de twaalfde eeuw die vijfhonderd jaar later vrijwel geheel herbouwd is en vanaf dat moment van de traditionele drie beuken er slechts één heeft overgehouden. Het is een kleine kerk met een open toren waaraan een balkon is bevestigd om de klokken te kunnen bereiken en aan de achterkant is een fraaie erker aangebracht. De kerk bevindt zich in goede staat, niet in het minst omdat de gemeente hem heeft opgenomen in zijn toeristisch programma en hij fungeert als museumwinkel.
Plaza Mayor
Het Plaza Mayor van Zamora is niet geconstrueerd volgens plan, zoals dat van Valladolid of Madrid, maar is pas ontstaan toen de bebouwing rond de Iglesia de San Juan Batista geheel verdwenen was. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw kreeg het plein zijn huidige vorm. Aan de noordzijde staat de nieuwe Ayuntamiento (gemeentehuis) en recht daar tegenover aan de andere kant van het plein de oude. In 1480 verordonneerden de katholieke vorsten dat elke stad diende te beschikken over een gemeentehuis, maar van het eerste bouwwerk dat gereed kwam in 1493 is niets meer over. Aan het begin van de zeventiende eeuw werd het als te klein beschouwd en besloot het gemeentebestuur tot nieuwbouw. Dat resulteerde in het huidige oude gemeentehuis, opgetrokken in de verfijnde bouwstijl zoals die ten tijde van de katholieke vorsten ontstond. In 1950 werd het verruild voor het nieuwe gebouw.
Links van het oude gemeentehuis komt een steile straat uit op de Plaza Mayor, de Calle Balborraz, een van de oudste straten van Zamora die al bestond in de tiende eeuw toen de stad onder druk stond van de Moorse strafexpedities. De naam Balborraz is een verbastering van de naam die de Arabieren de straat gaven: bab al ras, dat ongeveer ‘poort van het hoofd’ betekent. Destijds bestond er ook een toegangspoort met dezelfde naam die in 1555 is gesloopt. De Balborraz is onderdeel van een rechtstreekse route vanaf de Plaza Mayor tot aan de rivier de Duero en heeft altijd een belangrijke economische rol vervuld. Vanaf de middeleeuwen hebben tal van handwerkslieden hier hun ambacht uitgevoerd.
De Duero
Zamora is ontstaan aan de noordoever van de rivier de Duero, een van de langste rivieren van het Iberisch schiereiland (897 km). De rivier stroomt in Spanje door een droog gebied en voert veel water af uit het noordelijk gelegen Cantabrisch gebergte. De bekendste en oudste oeververbinding is de Puente de Piedra, ook wel de Puente Nuevo (nieuwe brug) genoemd, die dateert uit de dertiende eeuw en al honderden jaren onderdeel is van de Via de la Plata, de oude Romeinse handelsroute van Mérida naar Astorga, waar deze weg aansluit op de Camino de Santiago. Er zijn resten gevonden van een veel oudere brug die wellicht nog intact was toen de nieuwe brug werd gebouwd, maar het is ook mogelijk dat deze oude brug in de tiende eeuw opzettelijk is vernietigd door de Asturianen om zich de Moren makkelijker van het lijf te houden en Zamora het dus driehonderd jaar zonder vaste oeververbinding heeft moeten stellen. De Puente de Piedra is een voetgangersbrug van 280 meter lang en telt 15 bogen.
De Duero is gedurende vele eeuwen gebruikt door de Zamoranen om waterkracht te gebruiken voor de verwerking van graan. Er zijn nog enkele groepjes watermolens te vinden, waarvan de Aceñas de Olivares de bekendste is. Kronieken vermelden dat deze molens al bestonden in het jaar 985. Veelal werden deze molens door de kroon in gebruik toegewezen aan kerkelijke ordes en waren ze dus niet in particulier bezit. De productie van meel werd beschouwd als een zaak van de gemeenschap. De molens hebben lang gefunctioneerd, want pas aan het begin van de vorige eeuw zijn ze buiten werking gesteld.
Het Kasteel
Aan het uiterste oostpunt van de oude stad liggen de ruïnes van het kasteel van Zamora. Of dit kasteel gebouwd is onder de heerschappij van de Asturiaanse koning Alfons II of later op last van Ferdinand I van León is niet duidelijk, maar zeker is dat het rond het midden van de elfde eeuw al bestond. Uit die periode zijn slechts enkele resten bewaard gebleven. Zoals aangegeven was Zamora een belangrijke strategische vestingstad in de strijd tegen de Moren die de stad weliswaar enkel keren wisten te veroveren, maar dat beschreven als een ware marteling. Later, ten tijde van de regeringsperiode van Filips V (1683-1746) is het kasteel ingericht voor gebruik van zware artillerie. In 1985 werd het kasteel toegevoegd aan de lijst van het Spaanse nationale erfgoed en momenteel is het in eigendom van het ministerie van Cultuur dat zorg draagt voor het behoud van dit monument. Na vier jaar van restauratiewerk werd het kasteel in 2009 opengesteld voor het publiek. Opvallend is de ruitvormige structuur met de drie torens en de diepe gracht die het geheel omsluit. Vanaf een van de torens is duidelijk te zien wat de betekenis is geweest van deze hooggelegen vesting voor de verdediging van het gebied tegen vijandelijke invallen.
Baltasar Lobo
Op diverse plaatsen binnen en buiten het kasteel staan beeldhouwwerken van de Zamoraanse beeldhouwer Baltasar Lobo aan wie een museum is gewijd dat zich vlak naast de toegangspoort tot het kasteel bevindt in het Casa de los Gigantes. Baltasar Lobo is vooral bekend om zijn composities van moeder en kind. Hij werd in 1910 geboren in Cerecinos de Campos, een klein dorp ten noordoosten van Zamora en bleek al vroeg een enorm talent te hebben als tekenaar en vormgever. Op twaalfjarige leeftijd begon hij zijn loopbaan als leerling in een atelier te Valladolid. In 1927 verkreeg hij een beurs om te kunnen gaan studeren aan de school voor schone kunsten in Madrid waar hij zich specialiseerde in de bewerking van hout en marmer. In die periode ontdekte hij het werk van de grote Spaanse meesters van destijds zoals Picasso, Dali, Miró en Gargallo. Lobo voelde zich aangetrokken tot het anarchisme en sloot zich aan bij de anarchistische vakbond CNT. Zijn echtgenote Mercedes Composada Guillén begon in 1934 samen met ander vrouwen het feministische tijdschrift Mujeres Libres, geschreven door en voor vrouwen. Lobo was daarop als illustrator en ontwerper de enige uitzondering. Tijdens de Burgeroorlog vocht Lobo mee aan de zijde van de republikeinen en in 1939 zag hij zich genoodzaakt naar Frankrijk uit te wijken, waar hij zich vestigde in Parijs. Daar sloot hij vriendschap met zijn landgenoot Pablo Picasso en de Franse beeldhouwer Henri Laurens. Hij ontwikkelde zijn abstracte stijl en drukte zijn esthetische interesse voor het vrouwelijk naakt uit in tal van ‘baadsters’ en ‘moeder en kind’ sculpturen, uitgevoerd in marmer en brons. In de jaren daarna verkreeg Lobo wereldwijde bekendheid en exposeerde hij in steden als Praag, Brussel, Caracas en Tokio. Ook werd Lobo in diverse landen gelauwerd, een eer die hem in zijn vaderland pas te beurt viel nadat Franco van het toneel verdwenen was. In 1984 opende hij zelf zijn eerste expositie op Spaanse bodem in Zamora en ontving hij de Premio Nacional de Artes Plásticas. Het jaar daarop werd hem de Premio de Castilla y León de las Artes toegekend. Baltasar Lobo overleed in 1993 en werd begraven in Parijs.
Toeristen beschouwen Zamora hoofdzakelijk als attractie op doortocht, maar de vele bezienswaardigheden rechtvaardigen zeker een wat langer verblijf in de stad.
Overzichtspagina: Geschiedenis van Spanje
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Spanje