We hebben immense wateren doorkruist en op de oceaan enorme golven aanschouwd die als hemelhoge bergen oprezen…
Zheng He (1371-1435), hofeunuch in de Chinese Ming-dynastie, bereikte de top van de keizerlijke hiërarchie als een soort admiraal-diplomaat die het bevel voer over de grootste vloot houten schepen die de wereld ooit had gezien. Enorme jonken met negen masten, die de Chinezen bao chuan noemden, werden als schatschepen volgeladen met porselein, zijde en verfijnde kunstvoorwerpen die geruild konden worden voor alles wat het Rijk van het Midden verlangde: ivoor, de hoorn van de neushoorn en het schild van de schildpad, waardevolle stenen, zeldzaam hout, wierook, medicijnen en parels.
In de korte periode onder He’s gezag, tussen 1405 en 1433, maakte de vloot zeven epische reizen door de Chinese Zee en de Indische Oceaan, van Taiwan tot aan de Perzische Golf en de oostkust van Afrika. Via Arabische handelaars hadden de Chinezen over Europa gehoord, maar aangezien het ‘verre westen’ slechts wol en wijn bood, hadden ze geen interesse daarheen te gaan. Admiraal He moet een soort logboek hebben bijgehouden, en ook kaarten hebben getekend, maar de originele manuscripten zijn verloren gegaan. Eeuwenlang wist bijna niemand buiten China van zijn reizen, en ook in eigen land werd veel verzwegen. Een nieuwe keizer wilde geen nieuwe schepen financieren, verbood overzeese reizen en besteedde zijn middelen aan het bouwen van de Chinese Muur. Aan He werd zijn plek in de geschiedenis ontnomen. Ook latere keizers vreesden dat He’s reizen anderen tot vergelijkbare initiatieven konden inspireren.
Chinese middeleeuwse verslagen schrijven dat He’s vloot zeven grote reizen maakte, tot aan Oost-Afrika aan toe. Volgens de kronieken bestond de expeditie van 1405 uit meer dan 27.000 man en een vloot van 62 kolossale schatschepen, ondersteund door 200 kleinere boten. Dit is haast onvoorstelbaar. Toch beschreef zowel Marco Polo als de Marokkaanse geleerde Ibn Battuta ondubbelzinnig gigantische schepen, sommige met een lengte van meer dan 120 meter, waarop zeevaarders, matrozen, artsen, soldaten, notulisten en kunstenaars meevoeren. He’s persoonlijke secretaris Gong Zhen hield een dagboek bij, dat in 1434 de basis zou vormen voor zijn boek Xiyang Fanguo Zhi, oftewel ‘De annalen van buitenlandse naties in de Westerse Oceaan’. Ook een aantal officieren hield verslagen bij, maar die leven enkel voort in een algemener verhaal dat in houtsnijwerk is overgeleverd.
‘Geschikt voor handel’
Tijdens He’s leven werden ter ere van hem paleizen en monumenten opgetrokken en werden er op plekken die hij had bezocht gedenkstenen geplaatst. In 1911 is in Sri Lanka één zo’n steen herontdekt, die herinnerde aan zijn tweede reis naar het eiland in 1409. Voor vertrek in Nanjing werd de tekst – in het Chinees, Tamil en Perzisch – gegraveerd. Het vraagt de hindoegoden de wereld vredig en geschikt voor handel te maken, prijst Boeddha en vermeldt de overvloedige offers die de ontdekkingsreizigers brachten toen ze voet aan land zetten. Vandaag eert een tombe in Nanjing He de locatie van zijn oorspronkelijke graf, dat echter nooit meer dan zijn hoofddeksel en kleding heeft bevat. Er wordt aangenomen dat zijn lichaam een zeemansgraf kreeg voor de Malabarkust in West-India, tijdens de zevende en laatste reis. Zoals zoveel zeevaarders keerde He niet terug naar huis.