Dark
Light

Ceylon (Sri Lanka): de ‘vergeten’ kolonie

Kaneel & olifanten – Sri Lanka en Nederland sinds 1600
8 minuten leestijd
Sri lanka en Nederland sinds 1600
Sri lanka en Nederland sinds 1600

Kaneel & Olifanten

Wie een reis wil maken door de maritieme en koloniale geschiedenis van Nederland, kan het Rijksmuseum in Amsterdam goed als vertrekpunt nemen. Drie zalen met de korte maar intrigerende naam ‘Nederland overzee’ brengen de bezoeker naar afgelegen oorden waarvan de geschiedenis blijkbaar met Nederland verbonden is. Zoals Sri Lanka. Voor velen zal die gemeenschappelijke geschiedenis onbekend zijn, zeker omdat het land voor 1972 een andere naam had, namelijk Ceylon. Sommige bezoekers zullen bij de naam Sri Lanka misschien denken aan een ver en tropisch vakantieland met prachtige stranden, want gidsen van reisorganisaties laten daarvan weleens foto’s zien. Dat er ooit een Nederlandse kolonie was gevestigd, zal velen echter niet bekend zijn. Evenmin dat de Verenigde Oost Indische Compagnie (VOC) tussen 1638 en 1658 een lange oorlog met Portugal voerde om het kaneelrijke kustgebied van Ceylon in handen te krijgen.

Het onderwerp oorlog beslaat een belangrijk deel van de geschiedenis van de VOC. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een klein kanon in een van de vitrines van de zaal waar de overzeese geschiedenis van Nederland in de achttiende eeuw centraal staat. Erg gevaarlijk ziet het er niet uit, en dat klopt wel met wat het tekstbordje erover meldt. Het is een sierkanonnetje dat gebruikt werd om saluutschoten mee te lossen, en dat in 1765 werd buitgemaakt in de oorlog tussen de VOC en het binnenlandse koninkrijk Kandy. Voor wie een al te idyllische blik op de Nederlandse geschiedenis heeft, zal het misschien schokkend zijn te beseffen dat de kolonie door felle strijd was verkregen en dat er dik een eeuw later, tussen 1761 en 1765, hard werd gevochten om het kaneelrijke Ceylon niet kwijt te raken.

Kanon van de koning van Kandy (Rijksmuseum)
Kanon van de koning van Kandy (Rijksmuseum)
Lees hier meer over dit object: Het kanon van de koning van Kandy

De reis van Joris van Spilbergen naar Ceylon, Atjeh en Bantam (1601 - 1604) , door de Van Linschoten Vereniging
De reis van Joris van Spilbergen naar Ceylon, Atjeh en Bantam (1601 – 1604) , door de Van Linschoten Vereniging
Achteraf gezien is het verblijf van de Nederlanders op het eiland wel een merkwaardige zaak. Het verhaal over hun komst in 1638 klinkt nog vrij onschuldig, want de Compagnie was door de koning van Kandy uitgenodigd om te helpen de Portugezen te verjagen. De geschiedenis kreeg echter al snel een andere wending. Samengevat en sterk gechargeerd kwam het standpunt van de VOC op het volgende neer:

‘We zijn hier om u te helpen, Sire, maar we gaan niet weg tot alle oorlogskosten zijn vergoed. In de tussentijd slepen we zo veel mogelijk van het eiland weg dat we elders kunnen verkopen – dat lijkt ons wel een redelijke zaak.’

Omdat de koning niet in staat zou zijn de gemaakte schulden ooit af te lossen, betekende dit in feite dat de Nederlanders nooit meer weg zouden gaan. Zij waren ervan overtuigd dat zij het recht hadden het kustgebied van het eiland te exploiteren en er zelf goed aan te verdienen. De koning van Kandy had dat maar te aanvaarden, en wat de bevolking van het territoir van de Compagnie betreft: zij konden weinig anders doen dan de nieuwe machthebbers gehoorzamen, zoals eerder het geval was toen de Portugezen heer en meester werden.

De VOC was trots op haar handelsimperium. Wie het voorrecht had de vergaderzaal van het Oost-Indisch Huis in Amsterdam te mogen bezoeken, zag die trots tot uitdrukking gebracht in de schilderijen aan de muur die een beeld gaven van de handelsposten en kolonies overzee. Ceylon was daar merkwaardig genoeg niet bij, hoewel het eiland een grote bijdrage leverde aan de omzet van de Compagnie. Dat werd mogelijk toen al ervaren als een gebrek en deze lacune bleef bestaan toen vele jaren na de opheffing van de VOC de schilderijen van het Oost-Indisch Huis in de verzameling van het Rijksmuseum terechtkwamen – helaas, dus zonder geschilderd beeld van Ceylon. Later is dat hiaat in de museumcollectie ruimschoots opgevuld, anders had het boek Kaneel & olifanten nooit het licht gezien.

Het uitgangspunt van de landenserie van het Rijksmuseum is namelijk te tonen wat het museum over het thema ‘Overzee’ in zijn collectie heeft. Voor wat betreft Ceylon/Sri Lanka is dat heel wat, al brengt de aard van het materiaal met zich mee dat veel voorwerpen vanwege de lichtgevoeligheid niet in de vaste opstelling getoond kunnen worden. De afdelingen ‘Overzee’ in het museum moeten het dus stellen zonder de tekeningen, aquarellen en prenten die in het boek wel worden getoond – de meerderheid ervan stamt uit de achttiende eeuw.

pentekening ceyclon

De kolonie Ceylon werd toen al sinds mensenheugenis door de VOC bestuurd en het zag er niet naar uit dat daar ooit verandering in zou komen. Wij kennen de afloop van die koloniale geschiedenis – in 1796 moest de Compagnie het eiland verlaten en namen de Britten de kustgebieden over. De herinnering aan die koloniale episode vervaagde allengs en de relatie met Ceylon werd alleen nog getoond in een paar geïllustreerde boeken uit de zeventiende en achttiende eeuw. Ander beeldmateriaal zat verscholen in particuliere collecties en was dus voor weinigen toegankelijk. Daarin kwam rond 1900 verandering.

Zoals de bewonderaars van de ‘grote daden’ kinderen van hun tijd waren zo waren de mensen in dienst van de Compagnie ook behept met denkbeelden van de toenmalige maatschappij.

In 1902 verwierf het Rijksprentenkabinet een tiental aquarellen van Cornelis Steiger (werkzaam in Ceylon omstreeks 1710), twee jaar later kwamen hier enkele werken bij van Carel Frederik Reimer (werkzaam in Ceylon omstreeks 1775). Het was de tijd dat er een nieuwe belangstelling ontstond voor de overzeese geschiedenis. Een voorbeeld daarvan is de oprichting in 1908 van de Linschoten-Vereeniging, die voortvarend begon met het uitgeven van oude reisjournalen. In de inleidingen van deze werken en in andere historische studies vinden we een benadering die nu zeer gedateerd overkomt, namelijk: ‘daar werd wat groots verricht’. De ‘grote daden’ verricht in naam en in opdracht van de handelscompagnieën (VOC en WIC) vonden destijds geen noemenswaardige kritiek, integendeel: in veel gemeenten werden straten vernoemd naar gouverneursgeneraal van de VOC en naar eilanden van het toenmalige Nederlands-Indië. Ook individuele gebouwen drukten de positieve belangstelling voor het koloniale verleden uit, zoals duidelijk blijkt uit het beeldhouwwerk van het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam. Er werd toen heel anders gedacht over de koloniale geschiedenis dan tegenwoordig, dat is duidelijk.

Opvattingen veranderen met de tijd. Bij de opdrachtgevers van de grote herdenkingstentoonstelling in het Rijksmuseum over 150 jaar Koninkrijk (1963) bestond een gevoel van schaamte over het koloniale verleden, of op zijn minst een gevoel van ongemak. Daarom mocht geen aandacht worden geschonken aan de koloniën. Het drama Nieuw-Guinea – aan de orde gesteld in Gepeperd verleden, het deel over Nederland en Indonesië in deze landenserie – heeft stellig ten grondslag gelegen aan dit verbod.

De haast vergeten kolonie Ceylon lag minder gevoelig. In de periode dat Indonesië en Nederland een dramatisch slechte verhouding hadden, kon daarom in 1956 door de afdeling Nederlandse Geschiedenis zonder discussie een aantal aquarellen worden verworven van Jan Brandes met afbeeldingen van Ceylon. Zijn werk in de collectie van het museum werd overigens in 1985 aanzienlijk uitgebreid met de aankoop van twee belangrijke schetsboeken, waarin de korte periode van zijn verblijf in Ceylon (1785) sterk vertegenwoordigd is. Deze aankoop, en die van het schetsboek van Esaias Boursse in 1996, nemen de kijker op wel heel bijzondere en directe wijze mee naar het land dat tot dan toe alleen in reisjournalen en historische studies was beschreven.

Zoals de bewonderaars van de ‘grote daden’ kinderen van hun tijd waren – en mutatis mutandis de hedendaagse criticasters – zo waren vanzelfsprekend de mensen in dienst van de Compagnie ook behept met denkbeelden van de toenmalige maatschappij. Mensen leefden haast op een andere planeet, men dacht anders en leefde anders, dat dient men voor ogen te houden bij het bekijken en interpreteren van beeldmateriaal uit vroeger tijden. Met deze opmerking in gedachten is het de moeite waard één voorbeeld naar voren te halen.

Gezicht op een peperplantage in de Baygam ca. 1750
Gezicht op een peperplantage in de Baygam ca. 1750

De aquarel ‘De Baygam verthoont aldus op de Peperbergh staande van ’t Z.Z.O.’ van omstreeks 1775 (kunstenaar niet bekend) verbeeldt zonder omwegen en met een grote vanzelfsprekendheid de essentie van de Nederlandse koloniale aanwezigheid in Sri Lanka. De eerste schepen waren ooit naar Ceylon gekomen om de handelsmogelijkheden te verkennen, maar het project eindigde vijftig jaar later met de bezetting van het kustgebied. Was men aanvankelijk vooral uit op de export van kaneel, alras ging het om de algehele exploitatie van het gebied dat de VOC beheerste. Op de aquarel zien we drie heren uitkijken over een plantage waar een groot aantal bomen is aangeplant in voormalig rijstland. Die bomen op zich zijn voor hen niet van belang. Het gaat ze om de peperplanten die zich langs de stammen omhoog wikkelen. Een detail van de aquarel laat dat duidelijk zien: de linker figuur wijst de twee anderen erop dat de pepercultuur zich goed ontwikkelt.

De drie heren zijn afgebeeld in de kledij zoals die voor welgestelde Nederlanders in de achttiende eeuw gewoon was: ze dragen gesloten schoenen, een kuitbroek met zijden kousen, een blouse met lange gepofte mouwen waarover een geklede jas met een lange rij knopen. Een driekantige steek dient hun als hoofddeksel. Alle drie hebben ze een stok bij zich – een nuttig hulpmiddel bij de beklimming van de Peperberg. De hoge plek biedt een mooi uitzicht. Aan de einder ligt de Baai van Dondra, de meest zuidoostelijke uithoek van het grondgebied van de Compagnie op Ceylon. In lang vervlogen tijden behoorde deze streek tot de koninklijke dispens: de boeren van dit welvarende rijstgebied stonden het grootste deel van hun opbrengst af aan het hof.

Sri Lanka en NederlandIn de zestiende eeuw hadden de Portugezen het bestuur over dit gebied overgenomen en na 1640 waren de Nederlanders er heer en meester. En dat is te zien aan het stralende gezicht van de man links. Hoe moeten we de houding van de heren karakteriseren? Is zelfgenoegzaamheid het goede woord? Dergelijke oordelen kunnen pas worden uitgesproken als er voldoende context bekend is. Wat dachten de heren zelf van de situatie en hoe zat dat met de Sri Lankanen in hun omgeving? Voor de gewone bevolking lagen de zaken anders dan voor de inlandse hoofden. Deze bestuurden hun mensen zoals ze dat altijd hadden gedaan, alleen deden ze dat nu niet meer uit naam van een koning of op gezag van de Portugese machthebbers. Opvallend is een opmerking van een inwoner uit 1757 die klaagde dat de ‘blanke heren’ en hun plaatselijke bestuurders samenspanden en de inwoners van het platteland niet eerlijk behandelden. Natuurlijk, degene die de uitspraak deed is gebonden aan het perspectief dat bij zijn positie past. Dat geldt ook voor de afgebeelde personen. Hoe werd er naar hen gekeken en hoe zagen zij zichzelf? Wie met dergelijke vragen naar de aquarel kijkt, is in feite bezig de mensen op de afbeelding opnieuw uit te tekenen en in te kleuren, en zodoende krijgt de scène steeds een nieuwe betekenis, want elke waarnemer creëert een nieuw beeld. Over twintig jaar staan er weer heel andere mensen op de Peperberg.

Boek: Kaneel en olifanten. Sri Lanka en Nederlands sinds 1600.

Fragment uit het boek Kaneel en olifanten. Sri Lanka en Nederlands sinds 1600, uit de Rijksmuseum Landenreeks. Aan de hand van voorwerpen in de collectie van het Rijksmuseum wordt in deze reeks verhaald over de Nederlandse overzeese geschiedenis.
×