Achter de voordeur: 500 jaar wonen in Nederland

Van kamer tot kamer – Ruud Spruit
9 minuten leestijd
De in Utrecht geboren schilder Pieter Christoffel Wonder maakte in 1828 een schilderij van de gang en het trappenhuis van zijn huis in Londen. (Centraal Museum, Utrecht)

Bij uitgeverij Waanders verscheen onlangs het boek Van Kamer tot Kamer. 500 jaar wonen in Nederland. In dit boek wordt de lezer langs zestien verschillende kamers geleid, van kelder tot zolder en van bibliotheek tot eetkamer. Per vertrek wordt ingegaan op het gebruik en wordt het interieur beschreven: de meubilering, het stucwerk, de verwarming van het huis en meer. Op Historiek een aantal fragment uit het boek dat geïllustreerd is met prachtige afbeeldingen. Alle afbeeldingen op deze pagina komen uit het boek.

Bijzonder behang

Ontwerp voor een kamerwand met beschilderde behangsels, getekend door Jurriaan Andriessen in 1793. (Rijksmuseum Amsterdam)
Bij de vormgeving van de Zaal, ging men uit van een ‘totaalconcept’, zoals we dat nu noemen. De schoorsteen, het bovendeurstuk, behangsels en plafond moesten één geheel vormen. De opdrachtgever koos voor een stijl en een thema. Hier moet de naam genoemd worden van architect Daniël Marot (1661-1752), die een grote rol heeft gespeeld bij de ontwerpen voor rijke interieurs in Nederland. Daniël was de zoon van een Parijse architect. Hij vluchtte, zoals vele Hugenoten, in 1685 naar Nederland en kwam in dienst van de stadhouder. Hij ontwierp interieurs, complete gebouwen, tuinen en dessins. Wie het kon betalen, gaf Marot rechtstreeks een opdracht voor een zaal of maakte anders gebruik van de door hem vervaardigde ontwerpen waarvan hij prachtige gravures had gemaakt.

Ontwerp voor een kamerwand van Jurriaan Andriessen, met een geschilderd behangsel en bovendeurstukken. (Rijksmuseum Amsterdam)
Boven de deuren kwamen zogenaamde grisailles of ‘witjes’, genoemd naar schilder Jacob de Wit die met verf in verschillende grijstinten, schilderijen kon maken, waarbij zo geraffineerd met schaduwen werd gewerkt, dat het leek of er sprake was van stucwerk. De kunstenaar kwam, voordat hij aan het werk ging, eerst kijken waar de bovendeurstukken (supraportes) een plaats zouden krijgen, zodat hij kon zien van welke kant het licht kwam en hij de schaduwzijde daarop kon aanpassen. Hetzelfde gold voor de beschildering van de behangsels op de wanden. De behangselschilder kwam met een aantal aquarellen, waaruit de opdrachtgever een keuze kon maken. De één wilde blijk geven van zijn eruditie en koos voor mythologische voorstellingen, een ander hield meer van schepen op zee. Maar de meesten kozen voor een arcadisch tafereel met weiden, koetjes, boerderijen en vaak het buitenhuis van de eigenaar. Als de keuze was gemaakt werd het ontwerp, wat de schaduwwerking betreft, aangepast aan de lichtval in de betreffende kamer. De wanden werden bespannen met sterk doek dat flink in de grondverf werd gezet. Op het voorbeeld werden ruitjes getekend, die in het groot op de wand werden aangegeven. Daarna kon de schildering vak voor vak worden nagetekend en ingevuld.

Ontwerp voor een kamerbehangsel van de Hoornse Maatschappij van Weldadigheid. (Westfries Museum, Hoorn)
Ontwerp voor een kamerbehangsel van de Hoornse Maatschappij van Weldadigheid. (Westfries Museum, Hoorn)

Ontwerp voor een beschilderd behangsel met Neptunes en zijn gevolg uit 1751, door Rienk Keyert uit Leeuwarden. (Rijksmuseum Amsterdam)
Ontwerp voor een beschilderd behangsel met Neptunes en zijn gevolg uit 1751, door Rienk Keyert uit
Leeuwarden. (Rijksmuseum Amsterdam)
Tenslotte werd een plafondschildering aangebracht, waarbij zo geraffineerd met perspectief werd gewerkt, dat men de illusie had in een hemel te kijken waar engelen en goden rondzweefden. Een gloednieuwe zaal moet op de bezoekers een verpletterende indruk hebben gemaakt. Helaas waren na enkele decennia veel behangsels en plafonds vuil door het roken en stoken en bovendien werden ze ouderwets gevonden. De behangsels werden van de wand gerukt en vervangen door modern, bedrukt papieren behang. De plafondschilderingen werden verkocht.

De eetkamer

Een aparte eetkamer is een luxe waar de meeste mensen geen ruimte voor hebben. Men eet in de keuken of aan tafel in de zitkamer. In de negentiende eeuw waren er in Engeland en Frankrijk kastelen en landhuizen met meerdere eetkamers. Bijvoorbeeld een morgenkamer op het zuiden, waar het ontbijt werd genuttigd en een eetzaal met daarnaast een rookkamer voor de heren en aan de andere kant een kabinet waar de dames zich na de maaltijd konden terugtrekken voor een spelletje kaart.

Een gedekte tafel in de Chinese kamer van het landhuis Avebury. (National Trust, Groot Brittannië)
In het verleden werd de plaats waar men at bepaald door het open vuur, waarboven werd gekookt, dat was de keuken. Na de uitvinding van de schoorsteen werd de eetruimte verplaatst naar een kamer boven de keuken. Dat was niet te ver lopen en men profiteerde van de opstijgende warmte uit de keuken. In deftige negentiende-eeuwse huizen was de keuken juist ver weg van de eetkamer. Men wilde niet gestoord worden door geluiden uit de keuken en keukenluchtjes vond men ordinair. Dat had tot gevolg dat het personeel lange afstanden moest afleggen van het fornuis naar de eettafel. Om het eten warm te houden werd gebruik gemaakt van cloches. Soms waren er keukenliften en in Amsterdam zijn nog een paar huizen waar de hele eettafel door de vloer omlaag kon zakken naar de keuken om daar opnieuw te worden opgetast met volle schalen.

Een landheer brengt een bezoek aan een boerenfamilie. In een grote pan pruttelt soep, waaruit telkens wordt opgeschept en die weer wordt aangevuld met vlees, groenten, enz. Schilderij van Jan Brueghel de Oude. (Kunsthistorisch Museum, Wenen)
Een landheer brengt een bezoek aan een boerenfamilie. In een grote pan pruttelt soep, waaruit telkens wordt opgeschept en die weer wordt aangevuld met vlees, groenten, enz. Schilderij van Jan Brueghel de Oude. (Kunsthistorisch Museum, Wenen)

Lepel op de muts, mes opzij

Boerendans geschilderd door Pieter Brueghel de Oude omstreeks 1568. De man heeft een lepel op zijn muts gestoken en een mes opzij. Zo kan hij bij iedere maaltijd aanschuiven. (Kunsthistorisch Museum, Wenen)
Boerendans geschilderd door Pieter Brueghel de Oude omstreeks 1568. De man heeft een lepel op zijn muts gestoken en een mes opzij. Zo kan hij bij iedere maaltijd aanschuiven. (Kunsthistorisch Museum, Wenen)
Op een door Jan Brueghel gemaakt schilderij van een middeleeuws dorpsfeest voert een boer zijn vrouw ten dans. Opzij draagt hij een scherpgepunt mes, op zijn muts is een lepel gestoken. Zo kon hij zich zowel verdedigen als deelnemen aan een maaltijd. Met het mes sneed hij plakken vlees af, met de lepel at hij pap of soep. Hij at met de vingers en dronk bier uit een beker die werd doorgegeven. Als er veel gasten waren, werden de deuren uit de hengsels gelicht en op schragen gezet om als eettafels te dienen. Er kwam vlees en gevogelte op tafel. Thuis ging het er heel wat eenvoudiger aan toe. Het dagelijks menu bestond uit ‘wrongelen, wey, broot ende caes’. Wrongel en wei kwamen vrij bij het kaasmaken. Boven het vuur midden in de kamer hing een grote ketel waarin een stoofpot pruttelde met erwten, bonen, soms wat vlees of gevogelte, kool, peen en uien. Plakken zwaar roggebrood werden als borden gebruikt. Daarop werd de dikke brei uit de stoofpot geschept. Na het maal werden de doordrenkte plakken brood aan de varkens of de armen gegeven. Bij de rijken ging het er heel wat deftiger aan toe. De tafel werd gedekt met linnen tafellakens die zo lang waren dat ze bij het schransen als schort en servet dienden. De voorsnijder sneed grote stukken vlees af die op tinnen borden werden geserveerd. Wijn of bier ging rond in tinnen kannen, of bekers van aardewerk die met zoutglazuur waterdicht waren gemaakt. De allerrijksten bezaten glaswerk. Opzij stond een tresoor, een meubel dat was ontstaan door de vertrouwde berg- en zitkist op poten te zetten met één of meer dwarsplanken. Daarop werd het tafelgerei uitgestald en kannen met wijn en een bekken met water waarmee een knecht rondging zodat de gasten hun vette vingers konden afspoelen. In een middeleeuws vers over etiquette lezen we dat je bij het opstaan en bij de twee dagelijkse maaltijden – het diner in de morgen, het souper in de middag – je handen moest wassen en dat het uiterst onbeleefd was om uit de doorgegeven beker te drinken zonder eerst met het tafellaken je mond af te vegen.

Het kleinste kamertje

De reuk, op een schilderij uit 1637 van Jan Miense Molenaer, uit een serie over de vijf zintuigen. De moeder gebruikt geen in die tijd kostbaar papier, maar doekjes die kunnen worden gewassen. (Mauritshuis, Den Haag)

‘Mag ik even van het toilet gebruik maken?’

Een vanzelfsprekende vraag waarop de gastheer of gastvrouw verwijst naar een toilet voorzien van alle gemakken zoals een fonteintje. In het verleden was dat niet zo eenvoudig. De gasten werden verwezen naar een ongerieflijke plee in de tuin of zonderden zich af met een po in de hoek van de kamer. Zelfs in paleizen ontbrak het aan fundamenteel sanitair.

Het watercloset is één van de meest comfortabele en in ieder huis toegepaste uitvindingen. Het ontbreken van een nu zo vanzelfsprekende w.c., heeft gedurende eeuwen tot onhygiënische toestanden geleid. Vaak was sprake van een vreselijke smeerboel met een bijna ondraaglijke stank tot gevolg.

Gemak

In de Bijbel staat in het boek Deuteronomium een duidelijk voorschrift over het omgaan met ontlasting:

‘En gij zult een schopje hebben, benevens uw gereedschap, en het zal geschieden, als gij buiten gezeten hebt, dan zult gij daarmee graven, en u omkeren, en bedekken wat van u uitgegaan is’. (Statenvertaling, Deut. 23:13).

Gereconstrueerde latrine in het archeologische park Carnuntum bij Wenen.
Gereconstrueerde latrine in het archeologische park Carnuntum bij Wenen.
De Romeinen hielden zich nog enigszins aan deze regel met hun publieke latrines, gebouwd boven snel stromende beekjes, maar de westerse mens deed maar wat. Als de natuur riep, zocht men een hoekje achter de kerk, bij een mesthoop of zomaar ergens op straat. Dat was zo algemeen dat Desiderius Erasmus er bij zijn etiquetteregels rekening mee hield. Hij schreef dat het onfatsoenlijk was om iemand aan te spreken of te groeten, terwijl hij zijn behoefte deed.’s Nachts zochten de mensen hun heil op een pot, die na gedane zaken onder het bed werd geschoven en de volgende morgen werd geleegd in de gracht of in de beerput. In grote steden nam men die moeite vaak niet en werd na een luide kreet als waarschuwing, de po eenvoudigweg uit het raam geleegd. Wie er ruimte voor had, bouwde een huisje boven een sloot achter het huis. Dat het water een eindje verderop werd gebruikt om de melkemmers te schuren, deerde niet. Van bacteriën had men nog geen benul. Aan kasteelmuren is vaak een uitbouwtje te zien, waarin een gemak is gebouwd. Dat was niet meer dan een hokje met daarin een gemetselde bak die was afgedekt met een houten plank met een rond gat erin, direct boven de slotgracht of met een bakstenen koker tot vlak boven het water. Rijke mensen met grote huizen probeerden voorzieningen te treffen met een closet in een uithoek van het huis, vaak direct boven een beerput. Omdat er nog geen stankafsluiters bestonden, verspreidde de lucht van de beerput zich door het hele huis. Daarom koos men toch maar voor een pot in de slaapkamer. De Engelse en Franse koningen lieten daartoe fraaie kisten maken, bekleed met fluweel en af te sluiten met een deksel. De pot van tin, aardewerk of kostbaar porselein, moest iedere morgen door de bedienden worden geleegd. Hendrik VIII beschikte over een dienaar, die de vertrouwelijke taak had om zijn meester na de stoelgang te reinigen met een spons. Ook in deftige Haagse kringen werden prachtige stoelen of kisten vervaardigd waarin een pot kon worden verstopt. Dichter en diplomaat Constantijn Huygens schreef in zijn dichtbundel ‘Korenbloemen’ vol verbazing over de ‘Koffer-stoel’:

‘Kees sagh sijn Landvrouw met gemoe,
Soos’ opstond en dé ’t decksel toe:
Kijck, seid’ hij , kijck toch dese Joffers;
Hoe gaet dat, kakkens’ in haer koffers’

François Boucher schilderde ca. 1760 het gebruik van een bourdaloue. (particuliere collectie)
François Boucher schilderde ca. 1760 het gebruik van een bourdaloue. (particuliere collectie)
Overigens bestond er weinig gêne over het doen van de behoefte in aanwezigheid van anderen. In de hoek van menige kamer stond een kastje met een po en van tijd tot tijd stonden de heren op van hun vergadering of diner om even een plas te doen. In het oude stadhuis van de stad Hoorn bevindt zich in de 18e-eeuwse raadzaal nog een kast met een urinoir. Toen de 18e-eeuwse raadzaal nog een kast met een urinoir. Toen Paul Kruger in Nederland verbleef in een huis aan de Utrechtse Maliebaan, verbaasde hij zijn gasten door midden onder een gesprek al pratend, naar de hoek van de kamer te lopen waar een grote tinnen po klaar stond.

De damespo

Voor dames was er de damespo of ‘bourdaloue’, genoemd naar de Franse priester Louis Bourdaloue, die grote aantrekkingskracht had op de vrouwen. Zij wilden geen woord van zijn lange preken missen en als de nood te hoog werd, schoven zij een sauskomvormige ‘bourdaloue’ onder hun rokken, waarna een dienstmeid die moest ledigen.

Cover ‘Van kamer tot kamer’
Een onsmakelijk bijkomstigheid is dat er een Parijse bakker was met dezelfde naam. Zijn beroemde perentaarten droegen de naam ‘tarte bourdaloue’. Af en toe duiken er bourdaloues op in de antiekhandel. Ze worden dan vaak aangezien voor een kom uit een servies. In het Rijksmuseum wordt een bourdaloue bewaard van kostbaar porselein uit Meissen. De Franse schilder François Boucher, die graag doordrong tot intieme vrouwelijke bezigheden, heeft een schilderij gemaakt, waarop te zien is hoe de damespo functioneerde.

~ Ruud Spruit

Boek: Van kamer tot kamer. 500 jaar wonen in Nederland – Ruud Spruit
Lees ook: Romeinen waren bang op het toilet

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

0
Reageren?x
×