Wanneer men zich in het Louvre bevindt, treft men in de afdeling van de Griekse en Romeinse antiquiteiten een marmeren buste aan van de Seleukidische koning Antiochos de Grote. Men ziet hier niet een typische geïdealiseerde, gespierde en godgelijke hellenistische dynast, maar een doorwinterde man wiens verweerd gelaat ons uitnodigt om te luisteren naar zijn bewogen verhaal. Antiochos was met zijn 36-jarige regeerperiode de langst heersende Seleukidische vorst. Er ging geen jaar voorbij waarin de monarch zich niet bezighield met het uitbreiden en in stand houden van zijn rijk. Talrijke veldtochten en veldslagen tekenden zijn carrière. Hij leefde lang genoeg om grootse dingen te bereiken, maar ook lang genoeg om succes te zien ontaarden in rampspoed. Dit is zijn levensverhaal.
Een moeilijk begin
Antiochos was de zoon van koning Seleukos II Kallinikos en Laodike II en werd geboren te Susa in Perzië rond 242 v.Chr. Over de jeugd van de prins is weinig bekend. Hij was in elk geval niet vanaf zijn geboorte bestemd om te heersen over het Rijk der Seleukiden. Deze eer was voorbehouden aan zijn oudere broer, Seleukos III. Deze koning werd echter rond 223 v.Chr. plotseling vermoord in Klein-Azië, zonder een erfgenaam na te laten. Toen het nieuws Antiochos in Babylon ter ore kwam, trof de energieke jongeman terstond al de nodige maatregelen. Hem stond een grote uitdaging te wachten: het herstel van een rijk dat al decennia in verval was. Het Seleukidische Rijk ging immers gedurende het merendeel van de derde eeuw v.Chr. gebukt onder verwoestende burgeroorlogen en een uitputtende strijd tegen hun zuidelijke aartsvijand, de Ptolemaeën. Op het moment van zijn troonsbestijging zwaaide Antiochos in feite de plak enkel over Noord-Syrië en Mesopotamië. Deze regio’s waren slechts een fractie van het gebied waarover de eerste Seleukidische vorsten ooit heersten. Op zijn hoogtepunt strekte dit imperium zich uit van het huidige Bulgarije tot in Afghanistan. Het werd dan ook het levensplan van deze vorst om het “voorouderlijke” rijk van weleer in ere te herstellen.
De onervaren koning liet zich aanvankelijk in grote mate bijstaan door zijn zogenaamde Vrienden (philoi), een groep raadgevers die de monarch adviseerden over kwesties van zowel politieke als militaire aard. De meest invloedrijke van deze raadsleden was Hermeias, die het beleid van de jonge Antiochos grotendeels bepaalde. Deze had de facto de macht in handen en dit tot grote ergernis van de andere Seleukidische hoogwaardigheidsbekleders. De andere Vrienden van de koning beschouwden immers de dominantie van Hermeias als een bedreiging voor hun eigen positie. Hun vrees was zeker gegrond aangezien de Seleukidische geschiedenis ons aantoont hoe bloedig zulke twisten tussen de notabelen konden uitpakken. Dit was dan ook – naar eigen zeggen – de reden waarom Molon, de satraap van Medië, in opstand kwam tegen het centrale gezag. De gouverneur wist de lokale troepen van deze oostelijke provincie op te ruien tegen de vorst en eigende zich kort daarop de diadeem (i.e. de kroon van een hellenistische koning) toe. Misschien slaagde hij erin de soldaten tegen de legitieme koning op te zetten door te wijzen op de onervarenheid van de jonge Antiochos. Een groot deel van het gezag van een hellenistische vorst was toen inderdaad gebaseerd op persoonlijke verdienste. Zolang Antiochos zichzelf niet had bewezen in het koningschap en de kunst van het oorlogvoeren, zou zijn troon in gevaar blijven. Aldus bestond zijn eerste opdracht erin zijn gezag manu militari te vestigen.
Hoewel Molon op dat moment de grootste bedreiging voor het rijk vormde, wist Hermeias Antiochos te overtuigen zijn persoonlijke aandacht te richten op de oorlog met de aartsrivaal van het Seleukidische rijk, Egypte. De eerste minister vond dat de koning de problematiek rond de opstandige satraap moest overlaten aan een van zijn generaals. Hermeias beargumenteerde dat de strijd tegen een illegitieme usurpator de aandacht van een vorst niet waard was. Hieraan gaf Antiochos gehoor en hij spoedde zich naar Koile-Syrië, i.e. het Zuiden van het huidige Syrië, voor de oorlog tegen de Ptolemaeën. Hoewel Zuid-Syrië het bezit was van de Egyptische monarchie claimden de Seleukiden het gebied als hun rechtmatig eigendom. Deze betwisting van Koile-Syrië door de Seleukiden was al een eeuw gaande en resulteerde in enkele van de meest verwoestende oorlogen uit de hellenistische geschiedenis: de zogenaamde Syrische Oorlogen. De toenmalige Egyptische farao, Ptolemaios IV (r. 221-204 v.Chr.), ging deze regio echter niet zonder slag of stoot uit handen geven.
Ondertussen had Molon met zijn leger Medië verlaten en het Zagrosgebergte overgestoken om het naburige Mesopotamië in te nemen. Hij wist de verschillende Seleukidische tegenaanvallen te weerstaan. Aanvankelijk bleef Antiochos in Syrië ondanks deze vernederende nederlagen in het Oosten. Een toenemend wantrouwen in het advies van Hermeias, evenals het geleidelijke verlies van Mesopotamië, deden de vorst echter het heft in eigen handen nemen. Antiochos wisselde Hermeias in voor de generaal Zeuxis als vertrouwensman. Deze generaal zou zich ontpoppen als de meest loyale en belangrijke onderdaan van de koning. Met Zeuxis als nauwe adviseur zette de koning in 220 v.Chr. koers richting het Tweestromenland. Molon week voor de opmars van Antiochos en trachtte zich terug te trekken naar de pas in het Zagrosgebergte die de afvallige provincie Medië verbond met Mesopotamië. Hier hoopte Molon de weg naar zijn kersverse koninkrijk te versperren. De koning was hem echter voor en dwong Molon tot de strijd vooraleer hij de bergpas kon bereiken. De exacte plaats van de veldslag is niet bekend, maar resulteerde alleszins in een klinkende overwinning voor Antiochos. De hoogstpersoonlijke aanwezigheid van de rechtmatige koning kon deze zege garanderen. Volgens onze hoofdbron, Polybios, liep de cavalerie van Molon immers zonder aarzeling over bij slechts de aanblik van Antiochos. De Seleukide greep hier de kans om een boodschap uit te sturen naar al wie ongehoorzaamheid jegens de vorst overwoog. Hij mutileerde het lichaam van de gesneuvelde Molon en spietste het op de meest zichtbare plaats van Medië. De familie van Molon pleegde zelfmoord zodra ze het nieuws over de nederlaag vernamen. Anderzijds stelde Antiochos zich ook mild op: hij spaarde de soldaten van Molon en nam ze op in het koninklijke leger.
Omdat hij nu toch in de buurt was, besloot Antiochos om vervolgens korte metten te maken met Artabazanes, een oude Perzische koning in het noordelijke koninkrijk van Atropatene. Artabazanes had echter geen interesse in een oorlog tegen het superieure leger van de Seleukide en ging akkoord met een opgelegd verdrag dat zijn vorstendom reduceerde tot een vazalstaat. De volgende stap van Antiochos was om zich te ontdoen van de gehate Hermeias. Op aandringen van zijn persoonlijke lijfarts Apollophanes bereidde de koning een complot voor. Hij zou de eerste minister afzonderen van het legerkamp naar een verlaten plaats waar de Vrienden van de koning hem vervolgens zouden neersteken. De heimelijkheid van de aanslag verraadt dat Hermeias nog steeds machtig en beschermd was. In normale omstandigheden zou de vervolging van een tegenstander geen probleem zijn: de wil van de koning was wet. In elk geval liet de vorst hiermee weten dat hij zich niet meer zomaar onder de duim zou laten houden. Hij was klaar om het koningschap volledig op zich te nemen.
Daar de provincies van Medië en Persis voorlopig veiliggesteld waren, was er nog steeds het probleem van Koile-Syrië waar Antiochos reeds een onvoltooide oorlog had ontketend tegen Ptolemaios IV. In de lente van 219 v.Chr. bevond de vorst zich terug in deze streek en slaagde hij erin de havenstad Seleukeia bij de Zee op de Ptolemaeën te veroveren. Dit betekende een belangrijke symbolische overwinning aangezien de haven destijds door zijn betovergrootvader Seleukos I was gesticht. De aartsvader van de dynastie werd hier ook uiteindelijk begraven. Tijdens deze veldtocht bewees Antiochos zich een competente veldheer die zowel ambitieus als realistisch was. De Vierde Syrische Oorlog tegen Ptolemaios IV eindigde echter in een nederlaag nabij Raphia, het huidige Rafah in Palestina, op 22 juni 217 v.Chr. Deze veldslag geldt als een van de grootste uit de hellenistische geschiedenis. Aan de Seleukidische kant streden er zo’n 68.000 manschappen en aan Ptolemaeïsche zijde zo’n 75.000. De Ptolemaeën wisten zo’n groot leger op de been te brengen door voor het eerst in hun geschiedenis te rekruteren onder de inheemse Egyptenaren. De oorlog werd besloten met een verdrag waarbij Koile-Syrië Ptolemaeïsch bleef, maar Antiochos’ verovering van Seleukeia aan de Zee werd erkend door Ptolemaios IV.
Antiochos was echter geen rust gegund na deze drukke beginjaren. Hij moest nu immers afrekenen met een nieuwe rebel: Achaios. Deze competente generaal – tevens een ver familielid van de vorst – was de bevelhebber van Klein-Azië. Hij had zichzelf ook uitgeroepen tot koning tijdens Antiochos’ troebele eerste regeringsjaren. Eigenlijk was het net gesloten vredesverdrag met Ptolemaios IV een geluk bij een ongeluk: Achaios kon nu niet meer rekenen op Ptolemaeïsche steun aangezien Ptolemaios IV geen interesse had in hernieuwde vijandelijkheden met de Seleukiden. Antiochos trok het Taurosgebergte over om de Klein-Aziatische tegenkoning op de knieën te dwingen. Achaios werd teruggedrongen naar zijn hoofdstad Sardis waar hij een tweejarig beleg moest doorstaan alvorens overgeleverd te worden aan Antiochos III door een samenzweerder in 213 v.Chr. Het lot van de usurpator was niet veel beter dan dat van Molon: zijn vonnis was executie en mutilatie. Antiochos stelde vervolgens zijn vertrouweling Zeuxis aan als de nieuwe vicekoning van Klein-Azië. Hij zou deze functie zo’n twintig jaar lang trouw bekleden.
Na de laatste rebel uit de weg geruimd te hebben, ving Antiochos zijn grootste en meest roemrijke onderneming aan: zijn expeditie naar de meest oostelijke provincies. Hij wilde immers daar de satrapieën weer onder stevig Seleukidisch gezag brengen. De Centraal-Aziatische provincies hadden zich namelijk gedurende de derde eeuw v.Chr steeds meer gedistantieerd van het nalatige centrale gezag. De koning spoedde zich dus na zijn oorlog met Achaios naar Ekbatana in Medië om de aanstaande expeditie voor te bereiden.
De oostelijke Anabasis
Volgens de historiograaf Justinus zou Antiochos in de Medische hoofdstad zo’n 100.000 infanteristen en 20.000 ruiters verzameld hebben. Hoewel deze getallen waarschijnlijk overdreven zijn, valt de grootschaligheid van de expeditie niet te betwijfelen. Antiochos moest in elk geval veel aandacht hebben besteed aan zijn cavalerie. Hij ging immers optrekken tegen de semi-nomadische Parthen en het Grieks-Bactrische rijk wier legers bekendstonden om hun uitstekende ruiterij. Daarnaast vormde de lichte infanterie een belangrijk onderdeel van Antiochos’ expeditieleger. Hij ging immers onder andere naar bergachtige gebieden waar de beweeglijkheid van zijn troepen van cruciaal belang zou blijken. De kosten van deze campagne moeten enorm zijn geweest. Hoewel de koning na de overwinning op Molon het belastingrijke Mesopotamië voor zich had veiliggesteld, was hij nog steeds genoodzaakt de lokale tempel van de Perzische godin Anaïtis te plunderen. De buit werd omgesmolten tot geld om de soldaten te bezoldigen.
De route die Antiochos vanuit Ekbatana uitkoos, liep langs het noorden van het Iraanse plateau tot in Bactrië waarna hij dan zuidwaarts zou marcheren over de Hindoekoesj om vervolgens via Zuid-Perzië naar huis terug te keren. Zo kon Antiochos eerst het drukkende probleem van de Parthen aanpakken. Dit steppevolk had zich zo’n veertig jaar eerder gevestigd in de regio van de Kopet-Dag bergketen in het huidige Noord-Iran. Vandaaruit vielen ze herhaaldelijk Seleukidisch territorium aan en maakten ze de belangrijke Centraal-Aziatische handelsroutes onveilig. Ze hadden aldaar ondertussen een onafhankelijk koninkrijk gesticht dat voor een groot deel voormalig Seleukidisch gebied besloeg. In deze regio woonden nog steeds veel Grieks-Macedonische kolonisten en de Parthen ondergingen dan ook veel invloed van de toen dominerende Helleense cultuur. Deze kolonisten werden echter na de aankomst van de koning het slachtoffer van Parthische represailles. De strijd tegen deze semi-nomaden bleek geen sinecure te zijn en bracht de koning en zijn leger tot diep in de regio Hyrcanië langs de Kaspische Zee waar ze de terugtrekkende Parthen achterna holden. De oorlog tegen een vijand die guerrillatactieken gebruikte, moet uiterst uitputtend zijn geweest. Hoe de strijd precies verliep is moeilijk te reconstrueren door het schaarse bronnenmateriaal. In elk geval slaagde de koning er niet in dit volk definitief te verslaan en moest hij genoegen nemen met een vredesverdrag dat wel zijn oppergezag erkende. Waarschijnlijk kon hij de Parthen er eveneens toe dwingen voortaan de handelsroutes ongemoeid te laten. Het optreden van de koning tegen dit volk kenmerkt hem in grote mate. Antiochos was weliswaar ambitieus en vastbesloten het Seleukidische rijk in ere te herstellen, maar hij was tevens een pragmaticus. Hij liet zich niet verblinden door zijn trots en durfde in te zien wanneer hij een strijd moest staken. Dit verdrag stelde alleszins zijn achterhoede veilig en maakte het voor Antiochos mogelijk om verder te trekken.
Zijn volgende bestemming was het Grieks-Bactrische rijk dat zich vier decennia geleden onder de gouverneur Diodotos had afgesplitst van het centrale Seleukidische gezag en nu geregeerd werd door koning Euthydemos. Wat er onderweg naar Bactrië gebeurde, weten we niet. Waarschijnlijk leverden de inwoners van de tussenliggende streek Arië niet al te veel weerstand en wist Antiochos dit gebied gemakkelijk terug in te lijven bij zijn rijk. Het verslag over de strijd tegen Euthydemos is helaas ook slechts fragmentarisch overgeleverd. In ieder geval wilde de Grieks-Bactrische koning met zijn cavalerie het optrekkende vijandelijke leger tegenhouden aan de grensrivier Arios. Een schermutseling volgde met de Seleukidische voorhoede waar Antiochos zelf de leiding over had. Tijdens dit gevecht werd de Seleukidische vorst verwond en verloor hij een paar tanden, maar wist hij Euthydemos terug te drijven naar zijn hoofdstad Baktra. Deze nederzetting zou Antiochos gedurende twee jaar belegeren. Dit beleg moet een groot spektakel zijn geweest aangezien Polybios ze rekent tot de meest vermeldenswaardige belegeringen uit zijn tijd (Polybios 29.12). Wederom kwam er niemand als duidelijke overwinnaar uit de bus en de oorlog werd besloten met een vredesverdrag in het voordeel van de Seleukidische vorst. Euthydemos accepteerde de opperheerschappij van de Seleukidische monarchie, maar op zijn beurt werd het Grieks-Bactrische koninkrijk erkend als een legitieme, onafhankelijke staat.
De tocht bracht Antiochos vervolgens bij de Indusvallei waar hij een alliantie sloot met de lokale vorst Sophogasenos in de zomer van 207 v.Chr. Om dit gebied te bereiken moest Antiochos eerst het legendarische Hindoekoesjgebergte doorkruisen, dezelfde bergketen die Alexander de Grote meer dan een eeuw eerder had getrotseerd. Daarna maakte hij rechtsomkeer en nam hij een zuidelijke route westwaarts richting Babylon door Zuid-Iran, dat hij waarschijnlijk terug onder het gezag van de Seleukiden bracht. Hij kwam in Babylon aan in april 205 v.Chr., net op tijd voor het traditionele Babylonische nieuwjaarsfeest, Akītu. Deze feestdag van hernieuwing herdacht de mythische overwinning van de Babylonische oppergod Marduk op de godin Tiamat, de personificatie van de oerchaos. Dit festival bekleedde tevens een belangrijke positie in de dynastieke ideologie aangezien tegelijkertijd het begin van de Seleukidische heerschappij werd gevierd. De stichter Seleukos I was volgens de overlevering namelijk in 311 v.Chr. na een periode van ballingschap zegevierend naar Babylon teruggekeerd op deze nieuwjaarsdag van de Babylonische Kalender. Dit moment werd door de Seleukiden om die reden herinnerd als de verjaardag van hun koninkrijk.
Tot slot richtte Antiochos zich in de jaren 205 en 204 v.Chr. tot de Perzische Golf om aldaar de Seleukidische hegemonie te herstellen. Het Huis van Seleukos had enkele eilanden gekoloniseerd die dienstdeden als bastions tegen de lokale piraten. De dynastie hechtte immers enorm veel belang aan de lucratieve zeehandel met het Oosten. Tijdens deze campagne trok de koning op tegen de rijke zeehaven Gerrha. De stad wist echter het gevaar van een aanval af te wenden door Antiochos te beladen met genereuze geschenken. Hierna trok hij zich weer terug naar het westelijke gedeelte van zijn rijk en de timing kon niet beter zijn. Koning Ptolemaios IV was immers gestorven en liet op de troon een minderjarige zoon achter die de speelbal werd van ambitieuze hovelingen. Egypte werd gestort in een periode van chaos waar Antiochos maar al te graag van wilde profiteren. De koning was de vernedering van Raphia niet vergeten en zinde op wraak.
Al bij al was de anabasis (tocht naar het binnenland) van Antiochos III een succes. Hij had het Oosten van zijn rijk tot het einde van zijn regering veiliggesteld. Enkele verloren gegane delen werden weer in het rijk geïncorporeerd en de overige lokale koningen dwong hij tot een soort vazallenstatus. Zijn oostelijke veldtocht maakte een grote indruk op zijn tijdgenoten die hem voortaan “de Grote Koning” gingen noemen. Hij had zichzelf bewezen, het gezag van zijn dynastie hersteld en bovendien de belangrijke maritieme en landelijke handelsroutes met het Oosten beveiligd.
Terug in het Westen: de Vijfde Syrische Oorlog
Voor de zoveelste keer schalden de krijgstrompetten in het onfortuinlijke Koile-Syrië. De legers van Antiochos de Grote marcheerden weer op de stoffige vlaktes van Fenicië en Palestina, vijftien jaar na de vernedering van Raphia. De verbetenheid van Antiochos is echter begrijpelijk. Niet enkel dreef eergevoel hem tot een hernieuwde veroveringspoging, maar eveneens strategische en economische overwegingen. Dit kustgebied bevatte immers talrijke havensteden die konden dienen als vlootbasissen. Bovendien konden deze welvarende handelssteden de schatkist van de koning rijkelijk vullen door de invoerrechten.
Als gevolg van de nalatigheid van de kibbelende Ptolemaeïsche regering kreeg Antiochos meer bewegingsvrijheid in zijn nieuwe oorlog met Egypte. Hij wist vele steden te verleiden om over te lopen. Bovendien kreeg hij hulp uit een onverwachte hoek: de Ptolemaeïsche gouverneur van Koile-Syrië weigerde nog de regering in Alexandrië te dienen en ging voortaan voor de Seleukiden vechten. De beslissende slag om Koile-Syrië kwam er in 200 v.Chr. nabij Panium. Hier verpletterde Antiochos het Ptolemaeïsche leger dat onder leiding stond van de huurling Skopas van Aetolië. Hellenistisch Egypte werd gedwongen definitief Koile-Syrië en de Fenicische en Palestijnse kuststeden aan de Seleukiden af te staan. Daarna zette de koning koers richting Klein-Azië om daar de overige Ptolemaeïsche bezittingen te bemachtigen. Antiochos kreeg nagenoeg heel Klein-Azië onder zijn controle buiten een paar anti-Seleukidische bolwerken waaronder het koninkrijk van de Attaliden en de stadstaten Smyrna en Lampsakos. In 197 v.Chr. stak de Seleukidische koning de Hellespont over om tot slot ook Thracië in te lijven. Hij beschouwde deze streek eveneens als zijn erfdeel aangezien zijn betovergrootvader, koning Seleukos I, deze destijds had veroverd.
Koning Antiochos III de Grote bevond zich nu op het toppunt van zijn macht. Hij was erin geslaagd het rijk van zijn voorouders te herstellen. Het Seleukidische imperium was nu het machtigste koninkrijk van het Oosten. Zijn invloed reikte van India tot in het huidige Bulgarije. Echter, terwijl Antiochos zich opwerkte naar de top in het Oostelijke Middellandse Zeegebied, vond er ondertussen een politieke aardverschuiving plaats in het Westen: een stad aan de oever van de Tiber was zich onstuitbaar aan het ontwikkelen tot dé nieuwe mediterrane grootmacht. Rome was gearriveerd. De Urbs Aeterna (Eeuwige Stad) had een voor een haar vijanden uitgeschakeld. De enige mogendheid die nog in de weg stond van onbetwiste dominantie over de Middellandse Zee was Antiochos. De clash bleek onafwendbaar. De inzet enorm.
De Romeins-Seleukidische Oorlog
Een treffen tussen Rome en Antiochos lag op de loer sinds de Seleukidische verovering van Thracië. Het naburige Griekenland belandde immers zo binnen de machtssfeer van de koning. Dit gebied lag echter ook in de invloedssfeer van de Romeinse Senaat. De twee grootmachten waren nog aan het bekomen van recente, verwoestende conflicten en waren daarom een diplomatieke uitweg genegen. Vooral Antiochos had geen zin in een oorlog met Rome: hij was nog volop in de weer met de bedwinging van het opstandige Thracië.
Er waren echter enkele staten die anders dachten over deze situatie. De vijanden van Antiochos zagen namelijk hun heil in een oorlog tussen de twee grootmachten. Zij hoopten dat een Romeinse overwinning de Seleukidische druk in Klein-Azië zou verlichten. Smyrna en Lampsakos wisten weliswaar voorlopig Antiochos buiten hun muren te houden, maar de uiteindelijke nederlaag was slechts een kwestie van tijd. Ze stuurden gezantschappen naar Rome voor steun. Voor de Senaat was dit een buitenkans om vaste voet aan grond te krijgen in Klein-Azië als suzerein van deze twee havensteden. Andere vijanden van de Seleukiden stelden tevens al hun hoop op de verdrijving van Antiochos door de Romeinen. Zo sloten de koning van Pergamon en het eiland Rhodos alvast een bondgenootschap met Rome in de afwachting van een toekomstig conflict. Bijgevolg lag het in hun belang om de Seleukide zo verdacht mogelijk te maken bij de Senaat. Ze speelden waarschijnlijk in op de aanwezigheid van de Carthaagse generaal Hannibal Barkas, de aartsvijand van Rome, aan het hof van de Seleukiden als raadgever. Tot slot begon de Senaat steeds meer aanstoot te nemen aan Antiochos’ aanwezigheid in Thracië. De spanningen tussen de twee liepen dus gestaag op gedurende de jaren 190 v.Chr. ten behoeve van de belangen van derden.
Toch bleef Antiochos op zijn hoede om alsnog geen oorlog te ontketenen. Hij ging dan ook niet meteen in op toenaderingen van de anti-Romeinse Aetolische Bond die hem wilde opzetten tegen de Republiek. De Aetoliërs verlangden namelijk niets liever dan het vertrek van de Romeinen uit Griekenland. Alvorens op het antwoord van Antiochos te wachten, begonnen de Aetoliërs in het voorjaar van 192 v.Chr. doorheen Griekenland verschillende pro-Romeinse steden aan te vallen. Antiochos vertrok terstond met zijn leger uit Thracië om in Griekenland orde op zaken te stellen. De Romeinen interpreteerden dit echter als een regelrechte oorlogsverklaring en stuurden een leger af op de Seleukidische koning. Dat Antiochos echter niet de bedoeling had de Romeinen te provoceren, valt af te leiden uit de kleinschaligheid van zijn leger. In de Griekse wereld was het trouwens de gewoonte dat een hellenistische koning als scheidsrechter optrad tussen kibbelende stad- of bondstaten. De Romeinen waren echter niet vertrouwd met dit procedé en zagen de aanwezigheid van Antiochos’ leger in Griekenland als een poging om deze regio af te snoepen. Toen Antiochos doorhad waar het op neerkwam, nam hij zo snel mogelijk de belangrijkste strategische plaatsen van Griekenland in voordat de Romeinen aankwamen. In maart 191 v.Chr. arriveerde het Romeinse hoofdleger onder leiding van consul Manius Acilius Glabrio ter versterking van de reeds aanwezige garnizoenen. De voorbereidingen van Antiochos mochten niet baten: Antiochos en de Aetoliërs werden verpletterd op de plaats waar bijna zo’n drie eeuwen ervoor koning Leonidas heldhaftig het Perzische leger van Xerxes een halt trachtte toe te roepen. Na de nederlaag bij de Thermopylae werd Griekenland door Antiochos’ vloot ontruimd in de hoop een vredesverdrag te kunnen bekomen met Rome. De Republiek was echter meedogenloos en vastbesloten om met Antiochos definitief af te rekenen.
Terwijl de Romeinse expeditielegers optrokken naar de Hellespont om aldaar naar Azië over te steken, barstte de strijd tussen de twee supermachten op zee los. De eerste zeeslag resulteerde in een Romeinse overwinning nabij het Klein-Aziatische Korkyros. Koning Antiochos liet vervolgens de scheepswerven van Fenicië en Efeze onafgebroken werken aan de heropbouw van zijn vloot, maar tevergeefs. De zeeslag bij Myonessos in 190 v.Chr. bracht definitief een einde aan de Seleukidische maritieme ambities. Ondertussen was het Romeinse landleger in Klein-Azië gearriveerd. Antiochos trok zich terug tot bij Magnesië ad Sipylum om aldaar de vijandelijke opmars een halt toe te roepen. Aan de grote veldslag die volgde, namen zo’n 100.000 soldaten deel. De Pergameense ruiters wisten de Seleukidische cavalerie te verdrijven. Daarnaast zorgden de vluchtende strijdwagens van Antiochos voor veel wanorde onder de eigen troepen. Het Seleukidische leger stortte als een kaartenhuisje in elkaar. De Romeinse overwinning te Magnesia bewees voor de zoveelste keer de superioriteit van gladius (kort Romeinse zwaard) over sarissa (de Macedonische lans). Het tijdperk van de falanx was voorbij, de era van de Romeinse legioenen was aangebroken.
Hoewel Antiochos nog steeds over een groot leger beschikte, ging hij in januari 189 v.Chr. akkoord met een wapenstilstand. De koning capituleerde. Het verdrag van Apamea in 188 v.Chr. sloot definitief de oorlog af. Antiochos moest zijn vloot afbreken, al zijn oorlogsolifanten afstaan, enorme schattingen betalen en zijn ambities in Klein-Azië definitief opgeven. Vooral de laatste bepaling had grote gevolgen voor de Seleukiden. Klein-Azië had vanaf de aanvang van het rijk een centrale positie ingenomen in het beleid van de Seleukidische dynastie.
De laatste jaren
De nederlaag tegen de Romeinen had het imago van de koning serieus geschaad. Toen hij dus met zijn leger was teruggekeerd in Syrië was het zijn taak om het koninklijke gezag te herstellen. Zo hadden de twee Armeense gouverneurs, Zariadris en Artaxias, hun onafhankelijkheid verklaard net na de Slag bij Magnesia. Waarschijnlijk begon ook zijn vazallensysteem in het Oosten te wankelen. Bijgevolg bereidde de koning een nieuwe anabasis voor. Hij wilde duidelijk maken dat hij nog steeds dé vorst van Azië was en zijn macht niet was verminderd ondanks de recente nederlaag. Hij trok eerst op tegen Elymaïs waar de Seleukidische macht niet zo sterk gevestigd was. Aldaar ging hij de lokale tempel van Bel nabij Susa plunderen om zijn nieuwe campagne te betalen. Dit bleek echter een grote vergissing. De lokale, trotse bevolking pikte dit niet zomaar en viel de nietsvermoedende koning aan die op dat moment zich enkel liet vergezellen door zijn lijfwacht. De aanslag op zijn leven was succesvol. Antiochos de Grote blies in 187 v.Chr. zijn laatste levensadem uit.
De slotsom
Hoewel zijn nederlaag tegen de Romeinen een grote schaduw werpt over de rest van zijn regering, mag men niet betwijfelen dat Antiochos inderdaad een “Grote Koning” was. De vorst bevond zich bij het begin van zijn regering in een hachelijke situatie die hij met bewonderenswaardige wilskracht wist te overwinnen. Hij sloeg al de rebellen van het Seleukidische rijk neer. Vervolgens ondernam hij een succesvolle, grote veldtocht tot in India die hem grote roem opleverde. De bekroning van al deze prestaties was zonder twijfel de verovering van Koile-Syrië, een gebied dat de Seleukiden sinds een eeuw tevergeefs probeerden in te lijven. Antiochos was erin geslaagd het Seleukidische Rijk te herstellen in zijn oorspronkelijke toestand. Hij bleek echter zoals de andere hellenistische koningen niet opgewassen tegen de Romeinse oorlogsmachine. Uiteindelijk moest hij Klein-Azië opgeven, een regio waar hij zoveel moeite en middelen in had gestoken. Men mag het verlies van dit territorium echter niet overschatten. De rijkste regio’s van het rijk bleven nog steeds in het bezit van de dynastie. Verder was de Seleukidische krijgsmacht nog steeds een van de machtigste legers van het Middellandse zeegebied. De troonsopvolging na zijn dood verliep zonder problemen en zijn zoon Seleukos IV erfde een redelijk stabiel rijk. Er mag geen twijfel over bestaan dat Antiochos de Grote gerekend moet worden tot een van de machtigste en meest competente koningen uit de hellenistische geschiedenis.
Ook interessant: Het Seleucidische Rijk – Opkomst en ondergang
Boek: The Seleukid Empire of Antiochus III, 223-187 BC
-Bevan, E., The House of Seleucus: Volume 2, 1902.
-Grainger, J., The Seleukid Empire of Antiochus III (223-187 BC), 2015.
-Kosmin, P., Time and its Adversaries in the Seleucid Empire, 2018.
-Ma, J., Antiochos III et les Cités de l‘Asie Mineure Occidentale, vert. S. Bardet, 2004 (1999).
-Schmitt, H., Untersuchungen zur Geschichte Antiochos‘ des Grossen und seiner Zeit, 1964.
-Taylor, M., Antiochus the Great, 2013.