De sjiitisch-islamitische titel van ayatollah is voor de buitenwereld onlosmakelijk verbonden met de persoon van Ruhollah Khomeini, de immer streng kijkende fundamentalistische leider van de Iraanse Revolutie van 1979 en tot zijn dood in 1989 de Opperste Leider van de door hem gestichte theocratische Islamitische Republiek Iran.
Imam ayatollah seyyed Ruhollah Musavi Khomeini, zoals hij volledig wordt genoemd, werd op 24 september 1902 geboren in het plaatsje Khomein in Centraal-Iran. Er is wat onduidelijkheid over zijn geboortedatum en eerste levensjaren. Officiële Iraanse regeringskanalen noemen als geboortedatum namelijk 17 mei 1900 en een andere bron, een CIA-rapport uit 1978, spreekt van 1901 als geboortejaar. Maar de meeste biografen houden het op 1902. De jonge jaren van Khomeini zijn mistig, omdat hij er zelf nooit over sprak.
Jeugd

Khomeini’s oudere broer Morteza was verantwoordelijk voor zijn ontwikkeling. De jonge Rohullah werd naar een religieuze basisschool, een maktab, gestuurd. Op zijn zeventiende ging Khomeini studeren in de madrasa, een islamitisch seminarie, van de belangrijke ayatollah Abdolkarim Haeri Yazdi in Arak en later Qom. Khomeini zou zestien jaar bij Haeri en andere sjiitische theologen in de leer blijven en zich laten kennen als een serieuze, veelbelovende student van de sjiitische islam.
Opkomst van de Pahlavi-dynastie

In 1929 huwde Khomeini met de vijftienjarige Khadijeh Saqafi (dertien en veertien jaar worden ook als leeftijd genoemd, want ook haar geboortedatum is onduidelijk). Ze zouden vijf kinderen krijgen. In Qom werd Khomeini assistent van groot-ayatollah Hossein Ali Tabatabaei Burujardi. Deze aartsconservatief was tegen betrokkenheid van geestelijken of oelama’s bij de politiek. De geestelijken in Qom hielden zich daarom gedeisd. Ze bedreven taqiyya, de kunst van verhulling of veinzerij en praatten de sjah naar de mond, terwijl ze er heel andere ideeën op na hielden.
Witte Revolutie

Toen in 1963 sjah Mohammed Reza Pahlavi onder de noemer ‘Witte Revolutie’ een serie hervormingen wilde doorvoeren, mede onder aandrang van president John F. Kennedy, was voor de conservatieve klerikalen de maat vol. Met zijn hervorming van het grondbezit in Iran, benadeelde de sjah de grondbezittende klasse waaruit Khomeini afkomstig was. Maar het punt dat Khomeini het meeste tegenstond was kiesrecht voor vrouwen. Niet dat Iran onder het regime van de sjah een functionerende democratie was, maar toch, het idee alleen was een aanval op de traditionele islam.
De onhandige acties van het regime moedigden de steeds assertievere Khomeini aan. Khomeini’s invloed als geestelijke was inmiddels groot genoeg voor het regime om hem als een serieuze bedreiging te zien. Nadat hij had verklaard dat de sjahs politiek onverenigbaar was met de principes van islam, werd de inmiddels eenenzestigjarige groot-ayatollah op 5 juni 1963 voor de eerste keer gearresteerd en vastgezet. Zijn aanhang, met name de bazari’s, conservatieve kooplieden uit de bazaars, begonnen een gewelddadige opstand, de Juni-opstand, die drie dagen zou duren. Het versterkte Khomeini’s idee dat het regime van de sjah te verslaan was.

Verbanning
In 1964 werd Khomeini verbannen, in eerste instantie naar Turkije. Daarna vestigde Khomeini zich in Najaf, een belangrijk sjiitisch centrum en pelgrimsoord in Irak. Hier groeide hij uit tot een van de meest prominente geestelijke tegenstanders van het Iraanse regime. In een scherpe breuk met wijlen zijn leermeester Burujardi verklaarde Khomeini zich tegen de a-politieke geestelijken en pleitte voor de afschaffing van de monarchie. Vanuit Najaf bleef hij een stroom van preken, fatwa’s en interviews produceren. Centraal in zijn denken stond de heerschappij van de islamitische rechtsgeleerde. Hij zou die ideeën uitwerken in zijn boek Islamitische regering: bestuur van de jurist.

De door de olie-industrie aangejaagde economische groei en verbeteringen van het onderwijs hadden twee nieuwe, zelfbewuste klassen gecreëerd: de stedelijke middenklasse en arbeidersklasse. Het regime onthield deze groepen echter politieke invloed en vervolgde zowel gewelddadige als vreedzame tegenstanders van de monarchie. Mohammed Reza ging zichzelf ondertussen meer identificeren met pre-islamitische Perzische koningen als Cyrus de Grote, dan met islam. De autoritaire sjah en zijn pro-westerse, mondaine elite hadden geen contact meer met gewone Iraniërs en raakten, levend in hun eigen bubbel, steeds verder van hen vervreemd.
Religieus populisme
Khomeini zou dertien jaar in Najaf blijven. Hij zette zich sterk af tegen de ‘imperiale machten’ die volgens hem constant samenzweerden om de Iraanse bevolking met hun spionnen, marionetten en vijfde colonnes te verdelen. Dat populistische idee was overtrokken, maar niet helemaal ongefundeerd. Iran was nooit een kolonie, maar wereldmachten als Groot-Brittannië en Rusland/Sovjet-Unie hadden zijn soevereiniteit wel geschonden als dat in hun belang was. In 1953 had de Amerikaanse geheime dienst CIA met ‘Operation Ajax’ een militaire coup gesteund die een eind maakte aan de populaire regering van premier Mohammad Mosaddeq (1882-1967). Mosaddeq had de olie-industrie genationaliseerd en dat was in Londen en Washington niet in goede aarde gevallen.
Onderdeel van Khomeini’s ideeëngoed was een strikt moralisme op het gebied van genderkwesties en persoonlijke vrijheden gecombineerd met een krachtig verzet tegen de sjah. In zijn toespraken wakkerde hij angst aan, bijvoorbeeld voor de uitholling van vrouwelijke kuisheid, maar ook door constant te wijzen op de gevaren die uitgingen van Israël, Amerika, de Joden en de Baha’i’s. Verlies van eer en authenticiteit kwam in veel van zijn toespraken voor.
Onderdrukking van de bahai

- Alle mensen zijn gelijk, ongeacht ras, geslacht of nationaliteit.
- Het streven naar harmonie en samenwerking tussen alle volkeren.
- De persoonlijke zoektocht naar waarheid: iedereen wordt aangemoedigd om zelf de waarheid te onderzoeken, zonder blindelings tradities te volgen.
Omdat het bahá’í-geloof ontstond ná islam en Mohammed niet accepteert als de laatste profeet, geldt het als een ketterij. Tijdens de Iraanse revolutie werden veel prominenten vervolgd en vermoord. Vandaag de dag leven er ca. 350.000 bahá’ís in Iran, waar hun geloof wordt onderdrukt. Anderen leven in een diaspora. Het belangrijkste centrum buiten Iran, de Bahá’í-wereldtempel en het graf van Bahá’u’lláh, bevindt zich sinds eind negentiende eeuw in Haifa, Israël, op de berg Karmel.
Dit alles diende om steun te mobiliseren en vooroordelen te versterken: Khomeini zette sociale tegenstellingen bewust op scherp en beloofde herverdeling van welvaart ten koste van de door olie rijk geworden ‘upperclass’. Vooral dat laatste maakte hem ook populair onder extreemlinks. Iraanse communisten verenigd in de Tudeh-partij zagen in Khomeini een bondgenoot in de strijd tegen het kapitalisme, het Westen en de Pahlavi-monarchie. Dat gold ook voor de linkse studenten die Teherans collegezalen bevolkten. Zo ontstond een ogenschijnlijk vreemd monsterverbond tussen extreemlinks en religieus extreemrechts gedreven door haat tegen de sjah en het Westen.
Verblijf in Frankrijk

In Frankrijk logeerde hij bij de in ballingschap levende oud-studentenleider Abolhassan Bani Sadr. Later verhuisde hij naar een villa in Neauphle-le-Château. Tot Khomeini’s aangename verrassing liet de Franse overheid hem met rust. In Iran kwam langzaam een serieuze opstand op gang. Terwijl de linkervleugel van de oppositie zijn invloed in de grote steden deed gelden met stakingen en demonstraties, trok de Khomeini-aanhang van het platteland naar de steden om mee te doen.

Terugkeer
Ondertussen suste Khomeini de meer seculiere oppositie dat de islamitische republiek die hij voor ogen had een progressieve zou zijn, waarin zelfs een vrouw president zou kunnen worden… In december 1978 gingen 17 miljoen Iraniërs de straat op om massaal te protesteren tegen de sjah, ondanks dat eerdere demonstraties dat jaar met grof geweld door het leger uit elkaar waren geslagen. De sjah kwam tot de conclusie dat zijn dagen waren geteld. Op 16 januari 1979 verliet hij zijn land. Nadat de VS zijn trouwe bondgenoot asiel weigerde, reisde hij naar Egypte, waar hij een jaar later aan leukemie overleed. Op 1 februari 1979 keerde ayatollah Khomeini terug in Iran, waar hij als de grote leider van de revolutie werd onthaald.
Veel Iraniërs projecteerden hun eigen aspiraties, ideeën en verlangens op de ayatollah. Zelf had Khomeini maar één, nauwelijks verholen doel: het herstel van een geïdealiseerd verleden waarin de maatschappij zou zijn als in de tijd van de profeet Mohammed. Zijn revolutie was geen progressieve, maar een conservatieve revolutie.
De restanten van het oude regime verloren in hoog tempo hun macht. De menigte schreeuwde om wraak en Khomeini gaf hen dat. Leden van het oude regime werden voor tribunalen gebracht, veroordeeld en geëxecuteerd. Demonstranten die zich tegen de ayatollah keerden, werden net als onder de sjah in elkaar geslagen, niet door de SAVAK (de Iraanse geheime dienst en veiligheidsdienst tijdens het bewind van de sjah), maar door de Hezbollah, de knokploeg van de Khomeinisten (niet te verwarren met het gelijknamige Libanees-Iraanse proxy-leger).

Sjariastaat
Hét instrument waarmee Khomeini zijn macht vestigde was de in mei 1979 opgerichte Iraanse Revolutionaire Garde. Nu het oude regime was verslagen, begon deze gewapende macht de revolutie te zuiveren van iedereen die niet streefde naar een sjariastaat. Linkse voormalige bondgenoten kwamen van een koude kermis thuis, toen ze massaal werden opgepakt, gemarteld en vermoord. De macht kwam geheel te liggen bij de Revolutionaire Raad en de Islamitisch Republikeinse Partij (IRP). Ook critici onder de islamisten en geestelijkheid werden aangepakt. Media die niet op de hand van de ayatollah waren, werden gesloten.

De Khomeinisten installeerden een semi-democratische structuur met een president en verkiezingen, maar op alle niveaus had de geestelijkheid het veto. En niet de president, maar de Opperste Leider was de werkelijke machthebber in zijn hoedanigheid van vali-ye faqih, de hoogste religieuze jurist die zorgdraagt dat het land conform de sjaria wordt geregeerd. Een poging van Bani Sadr, inmiddels president, om in 1981 de macht van Khomeini over te nemen met hulp van linkse extremisten zoals de marxistisch-islamitische Mojahedin-e Chalgh mislukte. Wat volgde was een anti-regime terreurcampagne die werd beantwoord met meer terreur.
Iran-Irakoorlog
Alsof dit alles niet genoeg was, was op 22 september 1980 buurland Irak het land binnengevallen. De Irakese dictator Saddam Hoessein dacht van de chaos in Iran gebruik te kunnen maken om betwiste gebieden en olievelden te annexeren. Ook bestond er binnen Irak en andere Arabische staten de terechte angst dat Iran zijn revolutie zou proberen te exporteren. Verder steunde Iran de Irakese Koerden in hun verzet tegen Bagdad. Irak werd gesteund door de Sovjet-Unie en het Westen. Maar door Irakees geblunder, nog door de sjah gekochte moderne Amerikaanse wapens en extreme Iraanse opofferingsgezindheid verzande Hoesseins invasie in een bloederige loopgravenoorlog.
“De boom van de Islam gedijt door het bloed van de jeugd”, had Komeini gezegd tegen de ongewapende kinderen die over de Iraakse mijnenvelden werden gestuurd met een symbolisch sleuteltje tot het paradijs om hun nek. Menig Irakees soldaat raakte getraumatiseerd door de massale Iraanse zelfmoordaanvallen.

Opperste Leider
Vanaf 1982 zat Khomeini stevig in het zadel, mede dankzij de oorlog die de Iraniërs had verenigd in een strijd tegen een externe vijand. Iran was getransformeerd van een monarchie naar een theocratie waar de geestelijken als vertegenwoordigers van Allah op aarde de dienst uitmaakten. Als Opperste Leider was Khomeini de machtigste man van het land, maar hij hield zich niet bezig met de dagelijkse gang van zaken. Dat was voor de ‘burgerregering’. Khomeini regeerde als een kalief. Meerder keren per week gaf hij audiënties. Als bestuurders of instellingen een meningsverschil hadden, konden ze dat aan hem voorleggen en gaf hij zijn vonnis. Ondertussen richtte hij zich ook op zijn ambitie om de revolutie te exporteren. Onder soennitische fundamentalisten gold hij politiek weliswaar als een lichtend voorbeeld, maar als sjiiet was zijn religieuze invloed beperkt.

Toen de Iran-Irakoorlog op 20 augustus 1988 tot een einde kwam met een wapenstilstand, was Khomeini’s gezondheid sterk achteruit gegaan. Hij had hartproblemen en kreeg kanker. Hij trok zich terug en hield geen publieke toespraken en donderpreken meer. Wel sprak Khomeini op 14 februari 1989 nog een fatwa en doodsvonnis uit tegen de schrijver Salman Rushdie, omdat hij zijn boek De Duivelsverzen opvatte als een belediging van de profeet Mohammed. Op 3 juni van dat jaar stierf de ayatollah.
– Cleveland, William L. A History of the Modern Middle East (Oxford, 2004)
– Imam Khomeini, Islamic Government: Governance of the Jurist (Teheran, 2002)
– Moin, Baqer. Khomeini. Life of the Ayatollah (Londen, 1999)