Een bijzondere rol in het verzet tegen de Jodenvervolging was weggelegd voor diplomaten; zij hadden immers de beschikking over de voor vluchtelingen zo noodzakelijke reisdocumenten. Vele diplomaten uit neutrale landen deden wat zij konden, waarvan de Zweed Raoul Wallenberg wellicht de bekendste is.
Zeer uitzonderlijk waren de diplomaten die als Jodenredder behoorden tot de As-mogendheden. De christelijke Chiune Sugihara is de enige Japanner die door Yad Vashem is erkend: als consul in Litouwen verstrekte hij aan Joodse vluchtelingen – ook na het officiële verbod – duizenden doorreisvisa door Rusland en Japan naar Curaçao, samen met de Nederlandse consul Jan Zwartendijk. De Italiaan Giorgio Perlasca, vleesinkoper voor het Italiaanse leger aan het Oostfront, benoemde zichzelf tot plaatsvervanger van de Spaanse Minister Sanz Briz in Boedapest: het stelde hem in staat vijfduizend Joden Hongarije uit te smokkelen met paspoorten op basis van een wet uit 1924, waarin Spaans staatsburgerschap kon worden toegekend aan Sefardische Joden. Perlasca heeft altijd gezwegen over zijn rol en werd na jaren zoekwerk pas in 1987 opgespoord door dankbare overlevenden.
En dan is er een Roemeense diplomaat, de in Den Haag geboren Constantin Karadja (1889-1950).
De deftige Ottomaanse prins Jean Karadja Pasha, bekend diplomaat, legerofficier, society figuur en virtuoos pianist, werd in 1881 benoemd tot ambassadeur in Den Haag en Stockholm. Hij logeerde eerst in het Haagse Hotel Paulez, maar nam vervolgens zijn intrek in het hoekpand met de Mauritskade, Nassaulaan 1. Daar werd op 24 november 1889 Constantin Jean Lars Anthony Démétrius Karadja geboren. Zijn vader ondertekende geboorteakte nummer 4934 in aanwezigheid van getuige dokter Jan Coert en gaf als beroep op “buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van Turkije bij het Nederlandsche Hof”.
Het huishouden van Nassaulaan 1 kende pauwen en een collectie wijn van enige omvang. Krantenberichten geven de indruk dat het hele gezin in het voorjaar van 1890 naar hun kasteel in Bovigny, nabij Luxemburg, verhuisde, mogelijk vanwege de stank van de gracht. Daar overleed Karadja senior in 1894 (en niet in Den Haag, zoals tot op heden werd beweerd). De moeder van Constantin, de Zweedse miljonairsdochter en dichteres Mary Karadja, keerde daarop met haar twee kinderen terug naar haar geboorteland. Voor zijn humanistische scholing werd Constantin vervolgens naar Engeland gestuurd: hij doorliep van 1906 tot 1908 het Framlingham College in Suffolk en studeerde van 1908 tot 1910 internationaal recht aan de Honourable Society of the Inner Temple in Londen. Hoewel lid van de orde van Britse advocaten werkte hij vervolgens voor het Ottomaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en daarna voor de “Private Sveriges Centrale Bank” in 1914 en 1915.
Constantin Karadja bleek een man van vele talenten: hij sprak vloeiend Engels, Frans, Duits, Roemeens, Zweeds, Deens en Noors; de dode talen Latijn en Grieks beheerste hij ook. Hij ontwikkelde zich tot erkend expert van incunabula, Europese drukwerken van vòòr 1501. Daarnaast schreef Karadja één van de allereerste consulaire handboeken (nog steeds in gebruik) en vele artikelen over de geschiedenis van Roemenië.
Diplomatieke carrière en de Tweede Wereldoorlog
In 1916 trouwde Karadja met een verre nicht, de Roemeense prinses Marcela Karadja (1896-1971), en vestigde zich in Boekarest. Zij kregen twee kinderen en in 1920 nam hij de Roemeense nationaliteit aan. Zijn functie als Roemeens consul in Boedapest (1921-1922) bleek de start van een indrukwekkende carrière in de buitenlandse dienst, die eindigde als consul-generaal in Stockholm (1928-1930), consul-generaal in Berlijn (1932-1941) en directeur consulaire zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Boekarest (1941-1944). In die laatste twee functies kreeg hij scherp zicht op het nazisme en hun antisemitische ideologie.
Roemenië moest zich in de jaren dertig te weer stellen tegen Duitsland, Hongarije, Italië en de Sovjet-Unie. Het land heeft derhalve nog steeds een moeizame herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, en niet alleen omdat het sinds 1939 de grootse olieleverancier was van nazi-Duitsland en vijftien divisies voor het Oostfront leverde. Er heerste namelijk een wijd verspreid religieus antisemitisme, aangewakkerd door Corneliu Codreanu, de charismatische leider van de gewelddadige Garda de Fier (IJzeren Garde). Onder het bewind van dictator Ion Antonescu vonden in 1941 in Boekarest en Iasi gruwelijke pogroms plaats, gevolgd door systematische moordpartijen in Bukovina, Moldavië (toen Bessarabië geheten), Odessa en Transnistrië. Volgens onderzoek van een overheidscommissie, onder leiding van Nobelprijs-winnaar Elie Wiesel, zijn 500.000 Joden en Roma door Roemenen omgebracht.
Schending van burgerrechten
Als Roemeens gezant in Duitsland verafschuwde Karadja de anti-Joodse maatregelen. Hij was getuige van de opkomst van de NSDAP, de redevoeringen van Hitler in de Reichstag, de brand van datzelfde gebouw op 27 februari 1933, de executie van Marinus van der Lubbe, de boekverbranding van 10 mei 1933 op de Bebelplatz, de communistenjacht, de plannen en bouwwerkzaamheden om Berlijn vanaf 1935 te veranderen in stad der steden Germania, de annexaties van Saarland en Sudetenland, de Olympische Spelen van 1936, de Anschluss van Oostenrijk, de Kristallnacht van 9 november 1938, de politieke gevangenis Plötzensee, de deportatie van tienduizenden Berlijnse Joden vanaf station Grunewald, de inval in Polen enzovoort. In een stroom memo’s, brieven en rapporten, gearchiveerd in het Roemeense Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Holocaust Museum in Washington D.C., wees hij herhaaldelijk het centrale gezag in Boekarest op de schending van de burgerrechten van Joden.
Karadja schreef dat “alle Roemeense burgers onze bescherming verdienen, ongeacht hun etnische afkomst of hun religie”, stelde voor, zich beroepend op het Verdrag van Handel en Scheepvaart uit 1925, om samen met de Britten en Amerikanen de Joden te gaan beschermen met “alle diplomatieke middelen” en stuurde na de Kristallnacht van 9 november 1938 een gedetailleerd verslag naar Boekarest. Hij stelde vast dat het onmogelijk was voor Joden om langer in Duitsland te blijven en bleef oproepen tot hulp aan de Joden:
“dat verzoeken van Joden met de Roemeense nationaliteit, die vragen om te kunnen terugkeren naar Roemenië, zonder vertraging en op humanitaire gronden worden verwerkt.”
Naast deze protesten ondernam hij een tweede belangrijke actie. Bij Besluit nr. 2650 van 8 augustus 1940 werd de juridische status van Joden aangepast en moest de aanduiding “Jood” worden opgenomen in Roemeense paspoorten. Karadja protesteerde met succes bij zijn minister en verwees naar de logische gevolgen voor de Joden: “Vanuit humanitair oogpunt zullen wij de situatie van de arme zielen nog verergeren, door hen onnodige belemmeringen in hun exodus in de weg te plaatsen”, en “Wij zullen de situatie alleen maar erger maken en na de oorlog zullen wij publiekelijk worden beschuldigd omdat wij hebben deelgenomen aan zo’n gruweldaad”. Karadja bewerkstelligde dat het nietszeggende teken “X” werd opgenomen voor “Jood”; alleen de Roemeense autoriteiten zouden hiervan kennis dragen zodat geen “onderscheidende kenmerken” voor openbaar verkeer werden vastgelegd (1941). En voor wie het nog niet begrepen had in Boekarest:
“Alle Roemenen in het buitenland moeten worden beschermd, zonder onderscheid” (1941).
Ten derde stelde hij reispapieren ter beschikking. Constantin Karadja benadrukte dat “iedere minderheid, zoals de Joodse, zich niet alleen heeft te onderwerpen aan de wetten van het land, maar ook recht heeft op diplomatieke en consulaire bescherming” om te kunnen ontsnappen (1943). Ook schreef hij: “Met het internationale recht, de beginselen van de universele ethiek en de fundamentele rechten van de mensheid wordt geen rekening gehouden door de Duitse autoriteiten“ (1943). In april 1943 regelde Karadja met het Roemeense ministerie van Buitenlandse Zaken dat “Joden met de Roemeense nationaliteit” in Roemenië mochten verblijven “totdat het mogelijk is voor hen om naar Palestina te emigreren”. Dus voorzag hij de noodzakelijke reispapieren aan vluchtelingen van de aantekening ‘Bon pour se rendre en Roumanie’. Het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken protesteerde tevergeefs tegen deze openlijke muiterij van hun vermeende bondgenoot.
Tijdens het lente-offensief van 1944 vielen Sovjetlegers Roemenië binnen. Dat werd in augustus gevolgd door Oekraïense aanvallen op Iasi en Tiraspol, waarbij het Roemeense leger weinig of helemaal geen tegenstand bood. Op 23 augustus 1944 werd door de royalistische aanhangers van koning Mihai I een coup gepleegd tegen Antonescu, die vervolgens werd opgesloten in de kamer met de koninklijke postzegelverzameling. De nieuwe regering stapte per direct over naar de geallieerden en plotseling was de ambassade van voormalig bondgenoot Duitsland een belegerde vesting. Het laat zich raden hoe de Sovjetsoldaten zich misdroegen tegenover de burgerbevolking van de voormalige nazi-bondgenoot. Roemenië eindigde de oorlog aldus met zware verliezen vechtend tegen Duitsland en Hongarije, maar werd bij het vredesverdrag van Parijs verplicht tot herstelbetalingen aan de Sovjet-Unie en moest Moldavië afstaan. Op 1 juni 1946 werd Antonescu geëxecuteerd.
Ontslag en gevangenisstraf
Na de oorlog bleef Constantin Karadja weinig bespaard door het nieuwe, communistische regime. Op 17 oktober 1944 werd hij ontslagen uit diplomatieke dienst, maar kort daarna weer aangesteld door de nieuwe minister. Hij werd gekozen tot erelid van de Academie van Wetenschappen op 30 juli 1946. Per Ministerieel Besluit nr. 31 58,378 uit augustus 1947 werd de diplomatieke carrière van Karadja per 1 september ten tweede male beëindigd. Zijn staatspensioen werd hem afgenomen en hij werd in 1948 van de Academie verwijderd. Om in zijn onderhoud te kunnen voorzien moest hij delen van zijn geliefde collectie boekwerken verkopen. In een omgeving van onzekerheid en machtswisselingen van het nieuwe communistische regime, maar ook van herlevend antisemitisme en gecontroleerde Joodse emigratie naar Israël in ruil voor economische steun (voor de Wereldoorlog woonden ca. 800.000 Joden in de Roemeense gebieden, tegenover enkele duizenden anno 2017), stierf Karadja op 28 december 1950 op 61-jarige leeftijd, mogelijk in een gevangenis.
Constantin Karadja, diplomaat van beroep, jurist van opleiding, wetenschapper in hart en nieren en mensenrechtenactivist avant la lettre, heeft met grote vasthoudendheid 51.000 Joden uit Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije en Italië het leven gered. Hij ging daarmee lijnrecht in tegen het fascistische regime dat hij diende. Deze erudiete en veelzijdige humanist kreeg op 15 september 2005 postuum de titel “Righteous among the nations” toegekend door het Yad Vashem Instituut. Het is de hoogste tijd voor een gedegen biografie over Constantin Karadja.