Eén generaal in Indië zag het goed

Waarschuwingen Schilling in 1945/’46 over militaire risico’s werden genegeerd
16 minuten leestijd
Grote parade in Batavia op 1 september 1941
Grote parade in Batavia op 1 september 1941 ter gelegenheid van de verjaardag van koningin Wilhelmina. Te paard: paradecommandant generaal-majoor Schilling. Midden, in het wit, gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, rechts vooraan luitenant-admiraal Helfrich. (NIMH)

Het lukte de Nederlandse legermacht in Indië in 1945-1950 niet om de piepjonge Republiek Indonesië eronder te krijgen. Eind 1949 moest Nederland de soevereiniteit over de archipel opgeven. Eén Nederlandse hoge militair had al in 1945 en 1946 gewaarschuwd dat een militaire ‘oplossing’ zeer moeilijk, zo niet onmogelijke zou zijn: Wybrandus Schilling. Maar zijn realistische taxatie werd terzijde geschoven en hijzelf overgeplaatst.

De Tweede Wereldoorlog kwam tot een einde toen Japan op 15 augustus 1945 capituleerde. Twee dagen later werd in Jakarta de onafhankelijke Republiek Indonesië uitgeroepen. Dat plaatste Nederland voor de vraag: wat te doen met en in Indië, de archipel waar zo lang de koloniale scepter was gezwaaid?

Het draaide erop uit dat Nederland het in Indië eerst weer voor het zeggen wilde krijgen alvorens de Indonesiërs toe te staan heel geleidelijk de weg naar zelfstandigheid te bewandelen. Gekozen werd voor de inzet van grootschalig militair geweld om een Pax Neerlandica af te dwingen, al werd met tussenpozen ook onderhandeld.

Tijdens deze koloniale oorlog – destijds vaak eufemistisch ‘politionele acties’ genoemd – vielen vele tienduizenden doden, vooral aan Indonesische kant. Maar de Nederlandse oorlogsmachine slaagde er niet in de Republiek Indonesië uit te schakelen. Onder internationale druk van in de eerste plaats de Verenigde Staten en de Verenigde Naties kwam er uiteindelijk een diplomatiek akkoord. Nederland zag zich gedwongen op 27 december 1949 de soevereiniteit over de ‘Gordel van Smaragd’ op te geven.

Drees houdt een toespraak tijdens een sobere soevereiniteitsoverdracht in het Koninklijk Paleis op de Dam op 27 december 1949, met naast hem koningin Juliana en premier Mohammed Hatta van de Republiek Indonesië
Drees houdt een toespraak tijdens een sobere soevereiniteitsoverdracht in het Koninklijk Paleis op de Dam op 27 december 1949, met naast hem koningin Juliana en premier Mohammed Hatta van de Republiek Indonesië. (CC0 – Joop van Bilsen, Anefo)

Een andere optie?

Had het ook anders kunnen lopen – sneller en met veel minder bloedvergieten? Ja, dat had gekund als was geluisterd naar de waarschuwingen van een ervaren, hoge Nederlandse militair in Indië: generaal-majoor Schilling. Over diens waarschuwingen verderop meer, maar eerst een blik op wat eraan vooraf ging.

Wybrandus Schilling werd op 26 januari 1890 geboren in Enschede. Al op 2-jarige leeftijd verloor hij zijn vader, waarna zijn moeder hertrouwde en Wybrandus vanaf 1897 verder opgroeide in Amsterdam. Als 16-jarige besloot hij dat hij militair wilde worden in Indië. In Kampen volgde hij eerst de opleiding tot sergeant der infanterie, daarna de officiersopleiding. In 1911 trad hij als tweede luitenant toe tot het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL).

Vanaf eind 1913 diende hij op Noord-Sumatra in het roerige Atjeh, eerst bij het 3de Garnizoensbataljon, daarna bij het Korps Marechaussee. In Atjeh deed hij veel kennis en ervaring op over en met contraguerrillastrijd.

In 1921 vertrok hij voor verlof naar Nederland, waar hij het volgende jaar werd toegelaten tot de Hoogere Krijgsschool in Den Haag. Die opleiding rondde hij af in 1925. In de tussentijd was Schilling in augustus 1922 getrouwd met Suzanne Marie Eduardine Batten, geboren in het Indonesische Pamekasan (Madura). Het paar kreeg één kind: dochter Maud Constance (5 augustus 1923).

Inwoners van Atjeh, waar Schilling als militair diende.
Inwoners van Atjeh, waar Schilling als militair diende. (Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad, publiek domein)

In de jaren 1925-1929 diende Schilling weer in Indië – opnieuw in Atjeh, waar hij werd belast met het militaire en civiele bestuur van het district Lam Meulo in de regio Pidie. Eind 1929 werd hij in Den Haag gedetacheerd bij de Hoogere Krijgsschool, waar hij tot 1935 werkte als officier-leraar tactiek en tactische oefening op de kaart.

Uit die tijd stamt een mooie anekdote over een aanvaring met een student op wie Schilling later nog zou stuiten in Indië: Simon Spoor. Schilling sprak Spoor eens aan op diens gedrag en adviseerde hem een etiquetteboekje. Gevat antwoordde de student: “Ik zou het boekje graag van u willen lenen als u het tenminste zelf een ogenblikje kunt missen’’. Veel later noteerde Spoors biograaf Jaap de Moor: “Na deze sneer, die als een lopend vuurtje door de school ging, zijn de heren nooit meer echte vrienden geworden.” Helemaal waar, zoals verderop zal blijken.

Tweede Wereldoorlog

Na terugkeer in Indië bekleedde Schilling diverse functies voordat hij, bevorderd tot generaal-majoor, commandant werd van de 1e Divisie van het KNIL op Java. Het waren spannende tijden, de Japanners kwamen eraan. Begin maart 1942 – Japanse troepen waren al geland op Java – trokken KNIL-eenheden zich terug op de hoogvlakte van Bandung (West-Java). Met een deel daarvan zou Schilling ten zuiden van Garut en ten zuiden van Sukabumi (beide West-Java) een guerrilla moeten beginnen. Vrijdag 6 maart was zijn conclusie echter: dat heeft geen zin, we hebben er de middelen niet voor.

KNIL-commandant Ter Poorten besloot dat Schilling het toch moest proberen. Op diens vraag wie van het Algemeen Hoofdkwartier wilde meedoen, luidde het antwoord: niemand. Schilling vertrok richting Sukabumi om opnieuw te moeten concluderen: guerrilla is kansloos. Zondag 8 maart capituleerde het KNIL gedeeltelijk. Volgens de officiële aankondiging had het Indische leger ‘als eenheid’ opgehouden te bestaan. Wel werd hier en daar nog even doorgevochten.

De overgave van het KNIL aan Japan op vliegveld Kalijati ten noorden van Bandung, 9 maart 1942.
De overgave van het KNIL aan Japan op vliegveld Kalijati ten noorden van Bandung, 9 maart 1942. Zittend links KNIL-commandant Ter Poorten. (NIMH)

De rest van de oorlog tegen Japan bracht Schilling door in krijgsgevangenschap. Eerst zat hij vast op Java, vanaf begin 1943 op Taiwan en vanaf eind 1943 in de stad Mukden, het huidige Shenyang in Noord-China. Na de Japanse capitulatie werd Schilling korte tijd op Ceylon (Sri Lanka) toegevoegd aan het South East Asia Command van de Britse admiraal Louis Mountbatten. Op 29 september 1945 zette hij met de eerste Britse troepen voet aan wal in Batavia, waarna hij op 15 oktober het commando kreeg over de Nederlandse troepen (aanvankelijk maar zo’n duizend man) op West-Java.

Een belangrijke keus

Er brak een cruciale tijd aan. Nederland moest beslissen welke koers in Indië zou worden gevaren. De Nederlandse autoriteiten vonden dat, ongeacht de aanspraken van de net uitgeroepen Republiek Indonesië, eerst de Nederlandse heerschappij moest worden hersteld. Maar hoe? En met wie in Indië aan de militaire knoppen?

Japanse krijgsgevangenenkaart van Schilling.
Japanse krijgsgevangenenkaart van Schilling. (Nationaal Archief)
Een paar dagen na Schilling arriveerden op Java ook de Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten (BSO), luitenant-admiraal Conrad Helfrich, en de Indische legercommandant, luitenant-generaal Hendrik van Oyen, met een aantal officieren. Helfrich formeerde in Batavia een operationele staf. Die bestond naast hemzelf en Van Oyen uit de waarnemend Commandant Zeemacht in Nederlands-Indië schout-bij-nacht Pieter Koenraad, de chef-staf van het KNIL generaal-majoor J.H. Uhl, de chef-staf zeemacht J.J.L. Willinge, commandant West-Java Wybrandus Schilling en de directeur van inlichtingendienst Nefis kolonel Simon Spoor.

Tegelijk met discussies met de Britse commandanten, die het voorlopig in Indië voor het zeggen hadden, ontstond binnen de Nederlandse militaire top in Indië verschil van mening over de militaire strategie op de langere termijn en de consequenties daarvan voor de korte termijn. Bijna alle hoge militairen – het meest uitgesproken Helfrich, Van Oyen en Spoor – meenden dat het hoofddoel Java moest zijn en dat dat met een legermacht van 30.000 tot 50.000 man in een maand of drie geheel kon worden veroverd en tot rust gebracht. Voorwaarde daarvoor was wel dat de Indonesische leiders werden uitgeschakeld.

Helfrich (midden) aan boord van het Amerikaanse marineschip USS Missouri in de baai van Tokio, waar op 2 september 1945 de Japanse overgave officieel  werd bezegeld.
Helfrich (midden) aan boord van het Amerikaanse marineschip USS Missouri in de baai van Tokio, waar op 2 september 1945 de Japanse overgave officieel werd bezegeld. (NIMH)
In december 1945 voerde kolonel Calmeyer, chef militair kabinet van minister van oorlog Meynen, in Batavia tal van gesprekken om zijn minister over de toestand te kunnen informeren. Over zijn onderhoud met Spoor noteerde Calmeyer:

Hij toonde mij aan de hand van zijn gegevens aan, dat de Nationalistische beweging voor 3% nationalistisch is en voor 97% Japansch met sterk communistischen inslag. De mogelijkheid om het gezag te herstellen zag hij optimistischer in, dan Gen. Maj. Schilling, aangezien hij van oordeel was dat na het uitroeien van de verzetshaarden het verdere verzet spoedig zou ineen storten.

Tegen een ander die hem vroeg hoe hij het zag, verklaarde Spoor in november dat een succesvolle opruiming van verzetshaarden ‘de geheele situatie in onze handen (zou) leggen’. Dan zou de bevolking zich weer onder Nederlandse vlag scharen, aldus Spoor.

Een jaar later was er aan Spoors inzichten nog niets veranderd. Tegenover de ministers in de raad voor militaire aangelegenheden verwoordde luitenant-generaal Wilson van de Koninklijke Landmacht op 19 november 1946 hoe Spoor de stand van zaken in Indië zag. Uit de notulen:

Luitenant-Generaal Wilson antwoordt, dat generaal Spoor in het geheel geen bezwaren ziet. Militair gesproken bestaat er vrijwel geen tegenstander. De T.R.I. (het officiële Indonesische leger, red.) kan niet als een militaire organisatie worden gekenmerkt. Een militaire leiding kent zij niet.

Dat generaal Soedirman op 12 november 1945 door Indonesische mede-officieren was gekozen tot panglima besar (opperbevelhebber) telde volgens Spoor kennelijk niet.

Generaal Spoor nam op 20 juli 1948 in Tanjung Priok, de haven van Batavia, afscheid van repatriërende militairen.
Generaal Spoor nam op 20 juli 1948 in Tanjung Priok, de haven van Batavia, afscheid van repatriërende militairen. (NIMH/Dienst voor Legercontacten)

Hoe anders zag Schilling het. In 1951 verklaarde hij tegenover de ‘Enquêtecommissie voor het regeringsbeleid 1940-1945’ dat hij luitenant gouverneur-generaal Huib van Mook in Batavia had verteld dat voor herstel van het Nederlandse gezag in Indië wel vijf à tien jaar en 200.000 militairen nodig zouden zijn. Die mededeling valt overigens niet op grond van schriftelijke documenten te controleren.

Wel is er nog het memorandum over de militaire situatie in Indië dat Schilling voor Van Mook op 25 november 1945 opstelde. Daarin rept hij over de al eerder genoemde troepensterkte van 75.000 tot 100.000 man en een tijdsbestek van drie jaar. Die troepenmacht achtte hij nodig om Java en Sumatra weer onder de duim te krijgen, waarbij hij aantekende dat hij de weerspannige gebieden Atjeh (Sumatra) en Bantam (West-Java) nog buiten beschouwing liet. Ter vergelijking: in werkelijkheid duurde de Nederlands-Indonesische oorlog zo’n vier jaar en telde de Nederlandse troepenmacht in Indonesië op het hoogtepunt in 1948 ongeveer 150.000 militairen.

Ook hijzelf had het aanvankelijk optimistischer gezien, aldus Schilling, maar daarvan was hij teruggekomen. Zijn memorandum voor Van Mook begint aldus:

Uit de operatiën rond Batavia (West-Java, red.), in het gebied Semarang-Ambarawa-Magelang (Midden-Java, red.) en in de stad Soerabaja (Oost-Java, red.) is gebleken, dat de kracht van de verzetspartijen op Java de bij den aanvang dier operatiën gekoesterde verwachtingen verre overtreft.

En wat verderop: “De verzetspartij(en) beschikken over zeer ruime voorraden wapens (ook tanks, pantserauto’s, artillerie), munitie, automobiele voertuigen en de bedrijfsstoffen voor deze.’’ Voorts:

Het moreel van de verzetspartij(en) is belangrijk hooger, dan ooit door militaire experts ten aanzien van Javanen is mogelijk geacht, hetgeen een gevolg is van de jeugdopvoeding onder Japansche leiding, terwijl het tot een heiligen oorlog verklaren van de zaak der verzetspartij, zoomede het vertrouwen in de onkwetsbaarheid dit moreel nog stimuleeren.

Onderhandelen

‘Ter overweging’ legde Schilling twee vragen neer. “Kan het slechts 8 millioen tellende Nederlandsche volk, dat zooveel geleden heeft tijdens de Duitsche invasie, de draineering verdragen aan personeele en materieele middelen, vereischt voor het voeren van een heroveringsoorlog van den omvang en den duur als in de voorgaande analyse geschetst? Een oorlog van een omvang als nimmer te voren in onze koloniale geschiedenis is voorgekomen?’’ En Schilling besluit:

Indien de middelen niet beschikbaar zullen zijn voor een heroveringsoorlog, zal de staatkunde naar andere wegen moeten zoeken voor een oplossing voor dit voor de toekomst van ons volk beslissende probleem.

Schilling in 1948 als hoofd van de militaire missie in Tokio
Schilling in 1948 als hoofd van de militaire missie in Tokio. (NTR)
Schilling schreef het niet, maar de vingerwijzing was duidelijk: politiek verantwoordelijken, ga onderhandelen.

Interessant is een niet ondertekende nota van diezelfde dag, 25 november 1945. Alles wijst erop dat de Indische landvoogd Van Mook de auteur is. Zeer uitgebreid wordt betoogd dat de financiële last van een militaire aanpak voor Nederland vrijwel niet te dragen zal zijn. En, lezen we, als het Nederlandse volk die last toch opgelegd krijgt, mag het niet verbazen dat het dan een draai naar links maakt ‘met de tendens tot erkenning van zelfstandigheid en onafhankelijkheid van Indonesië’.

De opsteller van de nota vindt het verstandiger met de Indonesiërs te gaan praten over ‘een soort Indonesisch gemeenebest of vereenigde staten van Indonesië’. Ook sluit hij niet uit dat een periode kan worden bepaald ‘waarin men het volledige deelgenootschap in het Koninkrijk, dus ook de eventuele onafhankelijkheid beoogt te bereiken’. Dat is ook precies de weg die Van Mook insloeg en waarvoor hij Haagse steun en medewerking kreeg: vorming van een federatie van deelstaten, de Verenigde Staten van Indonesië (Republik Indonesia Serikat), op te nemen in een Unie met Nederland, met de koningin aan het hoofd van die Unie.

Tegelijkertijd echter koos Nederland (kabinet en parlement in Den Haag én Van Mook en zijn medewerkers in Batavia/Jakarta) voor de door Helfrich, Spoor en vrijwel alle andere hoge militairen gewenste militaire ‘oplossing’ voor het Indonesië-conflict. Zo werden twee ‘politionele acties’ gedoopte veldtochten gelanceerd (medio 1947 en eind 1948). Maar het Indonesische gewapende en politieke verzet zwichtte niet. De Nederlandse troepenmacht werd in een guerrillastrijd gedwongen tot een bloedige ‘pacificatie’ van het ogenschijnlijk veroverde gebied. Juist in die periodes na de ‘politionele acties’ vielen de meeste doden.

Eerste ‘politionele actie’. Begin augustus 1947 wordt een houwitser van Zweedse makelij opgesteld op Midden-Java.
Eerste ‘politionele actie’. Begin augustus 1947 wordt een houwitser van Zweedse makelij opgesteld op Midden-Java. (NIMH)

Militaire stoelendans

De keus voor de militaire ‘oplossing’ ging hand in hand met een stoelendans aan de Nederlandse militaire top in Indië. Een van de argumenten daarvoor was het versoepelen van de relatie met de Britse militairen die in 1945 en een flink deel van 1946 op Java en Sumatra nog de dienst uitmaakten. Het kabinet besloot BSO Helfrich terug te roepen naar Nederland (waar hij tot zijn pensioen in 1948 de marine leidde). De functie Bevelhebber Strijdkrachten in het Oosten (BSO) werd in januari 1946 opgeheven. Twee andere militaire topfuncties – Indisch legercommandant en Indisch commandant zeemacht – bleven bestaan, maar op die posten werden andere mensen benoemd.

Bij de Indische zeemacht verliep dat geruisloos. Albertus Samuel Pinke werd van de Haagse marinestaf overgeplaatst naar Indië en volgde daar eind januari 1946 Koenraad op die een tijdlang de hoogste Nederlandse marinefunctie in de Oost had waargenomen.

Luitenant-generaal Van Oyen in 1943 in Australië. Hij was toen nog commandant Militaire Luchtvaart KNIL.
Luitenant-generaal Van Oyen in 1943 in Australië. Hij was toen nog commandant Militaire Luchtvaart KNIL. (Nationaal Archief, publiek domein)
Veel meer voeten in de aarde had de vervanging van Indisch legercommandant Van Oyen. Dat die stap nodig werd geacht komt bijvoorbeeld aan de orde in twee telegrammen die landvoogd Van Mook op 22 november 1945 stuurde aan minister van overzeese gebiedsdelen Logemann (die zelf voor de oorlog had gedoceerd aan de Rechtshogeschool in Batavia). “Dat van Oyen volkomen overspannen is lijkt overdreven, doch zijn zenuwen hebben als gevolg van ontwikkeling van zaken ongetwijfeld geleden’’, aldus Van Mook. Verder meldt hij in het eerste telegram “dat ik ook op andere gronden van mening ben, dat Schilling en eventueel Spoor betere aanvoerders dan van Oyen zijn”. Diezelfde dag schrijft hij in het tweede telegram: “Een oplossing zou het beste gevonden kunnen worden door hem (Van Oyen, red.) aan te wijzen als hoofd van de Militaire Missie te Tokio, en de waarneming van de functie van Legercommandant op te dragen aan Schilling.’’ Van Mook had dus voorkeur voor Schilling.

Een maand later – Van Mook was op werkbezoek in Den Haag – lag het ineens anders, zo blijkt uit notulen van een vergadering op 23 december 1945. Deelnemers daaraan: premier Willem Schermerhorn, zes ministers (onder wie Logemann) en Van Mook. Secretaris Sanders noteerde: “Voor het leger denkt de Heer van Mook aan Kolonel Spoor van het Ned.-Indische leger. De Generaal-Majoor Schilling heeft te veel geleden tijdens krijgsgevangenschap en is ook al weer wat ouder. Hem zou spreker Hoofd van de militaire Missie te Tokio willen maken.’’ De ministers waren het met Van Mook eens. De volgende dag liet Van Mook de boodschap aan Schilling in Indië seinen. Hij repte over ‘krachtig doorgevoerde verjonging’ en verklaarde:

Bij dit alles is de hoofdoverweging dat zware eischen gesteld zullen worden van physieken en psychischen aard aan de leiding in Indië waartoe jongere generatie meer geschikt geacht wordt.

Van Mook (rechts) op 15 oktober 1945 in Batavia tijdens een persgesprek met oorlogscorrespondenten.
Van Mook (rechts) op 15 oktober 1945 in Batavia tijdens een persgesprek met oorlogscorrespondenten. (NIMH)

Schilling was op dat moment 55 jaar, Spoor twaalf jaar jonger. De Nederlandse ministers meenden met verjonging ook aan een wens van de Britse troepenleiding op Java te voldoen, al had de Britse luitenant-generaal Christison ook aangegeven tegen benoeming van Schilling tot Indisch legercommandant geen bezwaar te hebben.

‘Ondeskundigen als generaal Schilling’

Een boeiende suggestie deed militair historica Petra Groen in haar boek over de Nederlandse militaire strategie in Indië. “Of het kabinet, dat (…) ook op de hoogte was gesteld van Spoors militair-strategische visie, mede de voorkeur gaf aan deze jongere KNIL-officier, omdat diens militair-strategische inzichten optimistischer waren dan die van Schilling is niet onmogelijk.’’ Maar: “Uit het onderzochte bronnenmateriaal valt echter niet op te maken of deze veronderstelling juist is.’’ Feit is dat Spoors optimisme bij de Nederlandse keuze voor een militaire ‘oplossing’ van het Indië-conflict prevaleerde en dat Schillings waarschuwingen in de wind werden geslagen. En dat terwijl Van Mook nog in december 1945, geheel in lijn met die waarschuwingen, tegen een hoge bestuurder in Batavia opmerkte:

De Java-oorlog (1825-1830, red.) en de Atjeh-oorlog (1873-1914, red.) waren militaire wandelingen vergeleken bij wat nu zou moeten gebeuren.

Versterkte Nederlandse post tijdens de Atjeh-oorlog, jaartal onbekend.
Versterkte Nederlandse post tijdens de Atjeh-oorlog, jaartal onbekend. (Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad, publiek domein)

Hoewel Spoor en niet Schilling aan het langste eind had getrokken, etterde de zaak toch nog door. Zo beklaagde Indisch marinecommandant Pinke zich op 16 december 1946, bijna een jaar later, telegrafisch bij minister Schagen van Leeuwen (marine). “Verneem uit Nederland dat meening als zou militaire kracht hier onvoldoende zijn voor verslaan republiek aldaar postgevat heeft op uitingen ondeskundigen als generaal Schilling’’, mopperde Pinke. “Vestig Uwe aandacht erop dat dit in flagrante strijd met Spoor, Mansergh (de Britse commandant in Indië, red.) en mijzelf die eenige werkelijke deskundigen zijn.”

Een paar dagen later, 21 december 1946, kwam Spoor zelf in de lucht met een telegram aan premier Louis Beel. Hij schreef ‘dat ik bepaaldelijk schrijnend ben getroffen toen ik vernam, dat van de coïncideerende aanwezigheid van Gen. Schilling in Nederland gebruik is gemaakt, zijn oordeel te vragen over de toestand in Indië’. Hij wees erop dat Schilling ‘reeds 6 maanden buiten Indië heeft vertoefd en daardoor het contact met den werkelijken toestand volkomen verloren heeft’. Voorts:

Daarbij komt nog, dat Generaal Schilling, gedurende zijn commando over West-Java, steeds blijkt heeft gegeven van een volkomen overschatting van de vijandelijke kracht (…) terwijl bovendien, zooals de ervaring heeft uitgewezen, Gen. Schilling er een labiele appreciatie t.a.v. de militaire situatie op na houdt, welke niet van bepaalde politieke beïnvloeding los kan worden gedacht.

Het boek van Rémy Limpach: 'De Brandende kampongs van Generaal Spoor'
 
Insinueerde Spoor dat Van Mook Schilling voor zijn karretje had gespannen?

Hoe dan ook, nadat het kabinet de knopen over de militaire top in Indië had doorgehakt, bleef Schilling op Java nog troepencommandant tot 4 maart 1946 – met Spoor als boven hem gestelde commandant. Als hoofd van de Nederlandse militaire missie in Tokio werkte hij vervolgens drie jaar samen met onder anderen de Amerikaanse generaal Douglas MacArthur aan de repatriëring van Japanse militairen uit Indië en de voorbereiding van het oorlogstribunaal in de Japanse hoofdstad. Op eigen verzoek werd Schilling op 31 augustus 1949 eervol ontslag verleend. Hij was toen bijna 60 jaar.

Terugblikkend concludeert historicus Rémy Limpach in zijn spraakmakende boek De brandende kampongs van Generaal Spoor:

Een van de grootste fouten die de verantwoordelijken maakten was het onderschatten van de tegenstander. Al tijdens de bloedige verovering van de archipel door het KNIL, die met de moeizame (en nooit definitieve) overwinning in de Atjeh-oorlog (1873-1914) op het eerste gezicht grotendeels was voltooid, ging de militaire leiding steeds uit van een inferieure ‘inheemse’ dan wel ‘inlandse’ tegenstander. Dit geringschattende gedrag vertoonden de autoriteiten opnieuw bij de herovering van Indonesië na de Japanse capitulatie in 1945.

Met instemming wijst Limpach erop dat collega-historicus Jaap de Moor eerder al concludeerde dat Spoor vanaf 1945 “drie belangrijke aspecten over het hoofd (zag)”. Dat was ten eerste dat het gewapende Indonesische verzet veel omvangrijker was dan dat tijdens de Atjeh-oorlog. Ten tweede dat de Indonesische bevolking, met name jongeren, tijdens de Japanse bezetting vergaand waren gemilitariseerd. En ten derde dat de onafhankelijkheid van Indonesië onder de bevolking zeer brede steun genoot.

Binnen de door het KNIL gedomineerde Indische legerleiding kreeg generaal Spoor maar heel weinig weerwerk – eigenlijk alleen van Schilling. De Haagse politiek – kabinet én parlement – voer grotendeels op het kompas van die Indische legerleiding. En, schrijft Limpach in navolging van militair historica Groen, áls er al eens sprake was van politieke aarzeling, met name ter linkerzijde, dan was die te gering om bijvoorbeeld de lancering van de tweede zogenoemde ‘politionele actie’ in 1948 te verhinderen.

En dus kreeg Schilling van zijn tijdgenoten ongelijk. In haar boek over het Nederlandse militaire beleid in Indonesië stelt Groen trefzeker: “Twee politionele acties later zou blijken wie de tegenstander op de juiste waarde had geschat.’’ Voor de lezer is het dan wel duidelijk: dat was generaal Schilling.

Door dochter Maud ondertekende rouwadvertentie
Door dochter Maud ondertekende rouwadvertentie in de Nieuwe Leidsche Courant van 8 december 1958. (Delpher)
Elders schreef Groen al eerder dat Schilling “een van de weinige Nederlandse militairen (was) die al vanaf 1945 realistische denkbeelden” hadden over de problemen van een geregeld leger dat belandt in een guerrillaconflict en daarom wezen op “Nederlands beperkte mogelijkheden om met militaire middelen zijn gezag in de Indonesische archipel te herstellen”. Korter geformuleerd: de geschiedenis heeft Schilling in het gelijk gesteld. Zo schreef Spoors biograaf De Moor het ook letterlijk:

Hij (Schilling, red.) is door de latere gebeurtenissen in het gelijk gesteld. Zijn visie getuigde van meer realiteitszin van die van Spoor.

Op 5 december 1958 overleed Schilling, 68 jaar oud, in Den Haag, ‘bijna onopgemerkt’, aldus Groen in het Nederlands Biografisch Woordenboek. Vijf dagen later werd hij ter aarde besteld op de Oosterbegraafplaats in Voorburg. Het was een sober afscheid. ‘Geen rouwbeklag. Geen bloemen. Geen toespraken’, aldus de ‘uit aller naam’ door dochter Maud ondertekende rouwadvertentie.

Bronnen

-Tom van den Berge: H.J. van Mook 1894-1965. Een vrij en gelukkig Indonesië (Bussum 2014).
-www.geni.com: Maud Constance Schilling.
-P.M.H. Groen: Schilling, Wybrandus (1890-1958), in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989).
-P.M.H. Groen: Marsroutes en dwaalsporen. Het Nederlands militair-strategisch beleid in Indonesië 1945-1950 (’s-Gravenhage 1991).
-Dr. L. de Jong: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 11a (’s-Gravenhage 1984).
-Rémy Limpach: De brandende kampongs van Generaal Spoor (Amsterdam 2016).
-J.A. de Moor: Generaal Spoor. Triomf en tragiek van een legercommandant (Amsterdam 2011).
-Nederlands Instituut voor Militaire Historie: W. Schilling, toegang 581.
-Dr. S.L. van der Wal (ed.): Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950, delen II (’s-Gravenhage 1972), IV (1974) en VI (1976).

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×