‘We willen niemand in de schaduw stellen, maar ook wij verlangen een plaats in de zon.’ 1
De pragmatische Realpolitik van rijkskanselier Otto von Bismarck werd aan het einde van de negentiende eeuw vervangen door de agressieve Weltpolitik van Wilhelm II. Tactische diplomatie maakte stapsgewijs plaats voor expansiedrift. De spanningen op het Europese continent liepen daardoor hoog op. De conflicten begonnen zich dusdanig op te stapelen dat uiteindelijk één kogel genoeg bleek te zijn om een wereldoorlog te ontketenen. Hoe heeft het zover kunnen komen?
Bismarck’s koloniale expansie als schoolvoorbeeld van Realpolitik
Duitsland was een relatieve laatkomer op het koloniale toneel. Toch wist het in 1884 een indrukwekkende inhaalslag te maken. Dat jaar begon het namelijk nog zonder overzeese bezittingen. Aan het einde van dat jaar was het erin geslaagd een volwaardige koloniale grootmacht te worden. Na Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland bezat Duitsland het grootste koloniale rijk ter wereld. In Afrika wist het onder meer het hedendaagse Tanzania, Kameroen, Namibië en Togo te veroveren.
Bismarck was aanvankelijk tegen het vergaren van koloniën. Dit zou volgens hem de Duitse economie en buitenlandpolitiek in gevaar brengen. ‘Zo lang ik president ben’ stelde hij in 1881 ‘zullen we niet aan kolonialisme doen.’2 Toch ging hij in 1884 overstag, voornamelijk uit diplomatieke beweegredenen. Bismarck was namelijk als de dood voor een revanche van zijn erfvijand Frankrijk. Zo’n veertien jaar eerder had hij de Fransen nog een kopje kleiner gemaakt. Als hij overzeese gebieden veroverde, dacht hij, dan zou een Franse vergeldingsactie uitblijven. Koloniale expansie kon zelfs ten grondslag liggen aan een samenwerking met de Fransen. Eendrachtig dacht Bismarck een front te kunnen vormen tegen de koloniale koploper: Groot-Brittannië. Als uitgesproken anglofoob leek hem dit een prima idee. Deze weloverwogen diplomatieke zet was typerend voor zijn Realpolitik. Niettemin was deze ook een opmaat voor het conflict met de Britten dat later, in het tijdperk van de Duitse Weltpolitik, pas echt oplaaide.
Het Krugertelegram: de aanvang van een vurig conflict
Op 3 januari 1896 zette Wilhelm II de relatie met Engeland op scherp. Door een telegram van de keizer aan Paul Kruger, de president van Transvaal, verslechterde de verhouding tussen de grootmachten drastisch. Wilhelm II feliciteerde Kruger met zijn overwinning op de Britten. Die wist namelijk een inval onder leiding van Sir Leander Starr Jameson (1853-1917), de zogenaamde Jameson Raid, neer te slaan. Wilhelm II gaf Kruger een compliment voor het feit dat hij zonder de hulp van zijn bondgenoten de Britten had verslagen. Die stelden dit op hun beurt niet op prijs. Transvaal zagen de Britten als hun eigen invloedssfeer waar de Duitsers weg moesten blijven. Bovendien suggereerde Wilhelm II, door over een bondgenootschap te spreken, dat Duitsland zich in het geval van een nieuw conflict tussen Groot-Brittannië en Transvaal achter Kruger zou scharen. De Britse publieke opinie keerde zich daarom fel tegen de Duitsers. In Londen werden Duitse zeelieden aangevallen en werden de ruiten van Duitse winkels ingegooid.
De Bokseropstand en propaganda over Duitsers die baby’s eten
De speech die Wilhelm II een paar jaar later, in 1900, in de Bremerhaven hield, bood de Britten de mogelijkheid om hun haatgevoelens om te zetten in een ware demonisering van hun vijand. Deze toespraak van de keizer is de geschiedenisboeken ingegaan als de ‘Hunnenrede’. Hij lag ten grondslag aan de Britse propaganda tijdens de Eerste Wereldoorlog toen verhalen rondingen over Duitse hunnen die de handen van Belgische baby’s afsneden en in sommige gevallen zelfs baby’s opaten. Deze propaganda had Wilhelm II aan zichzelf te danken. In zijn rede in de Bremerhaven ten tijde van de Bokseropstand liet hij weten dat de Chinese opstandelingen als Hunnen bestormd zouden worden. De rede viel bij velen niet in de smaak. De bedachtzamere diplomatie van Bismarck had plaats gemaakt voor de agressie van Wilhelm II.
Als Duitsland een echte Weltmacht wilde worden, moest het ook reageren op de Bokseropstand. Net als veel andere koloniale grootmachten had het verdragen gesloten met China. In Kiachow hadden ze commerciële privileges weten te bemachtigen en een handelsmonopolie gevestigd. Dit gebied was het paradepaardje van het Duitse rijk. Heel erg veel geld werd in moderniseringsprojecten gestoken. Duitsers pronkten daar met hun moderne haven, telegramsysteem en riolering. Het was precies deze imperialistische infiltratie waar de Chinese Boksers tegen protesteerden. Ook de missionaire activiteiten waren hen een doorn in het oog. Op een bepaald punt schaarde de Chinese keizer zich achter de Boksers en besloten de imperiale grootmachten tegen de opstandelingen op te treden. Als land dat zelf ook gebied in China bezat, kon de Duitse inmenging niet uitblijven. Na de moord op Clemens von Ketteler, de Duitse ambassadeur in Peking, stuurde Wilhelm II troepen naar China. Bij het uitzwaaien van de troepen hield hij vervolgens zijn beruchte Hunnenrede.
Toen de Duitse troepen in het voorjaar van 1901 in China arriveerden, waren ze eigenlijk te laat. De andere grootmachten hadden Peking al veroverd. Omdat Duitsland nog steeds zijn status als imperiale grootmacht wilde onderstrepen, hield het strafexpedities in China. Het wou de ‘rebbellerende’ provincies ‘pacificeren’. In de praktijk had dit een brute en zinloze afslachting van de Chinese bevolking als gevolg. Alfred von Waldersee leidde zo’n strafexpeditie. Omdat hij een Europese troepenmacht aanvoerde, wist Duitsland uiteindelijk toch nog zijn status als wereldmacht te beklemtonen. Voor Duitsland waren de bloedbaden daarom niet compleet zinloos.
De maritieme wapenwedloop als koortsachtige escalatie
Om zijn plaats in de zon te veroveren moest Duitsland zijn spierballen laten zien. Niet alleen moest het daarom hardhandig optreden tegen de rebellerende Chinezen, ook had het een sterke vloot nodig. De admiraal Alfred von Tirpitz had in 1897 al een plan ingediend om de Duitse vloot uit te breiden. Dit plan werd het jaar daarop in de Rijksdag goedgekeurd. Von Bülow, destijds nog minister van buitenlandse zaken, dacht met een grotere vloot de Britten af te kunnen schrikken en daarmee een militair conflict te vermijden. Dit was een foute inschatting. De Britten trokken zich niet uit angst terug, maar ging zich juist beter uitrusten. Een erg kostbare wapenwedloop volgde. De maritieme industrie ontwikkelde zich in deze periode in een koortsachtig tempo. In 1906 dachten de Britten een type slagschip te hebben ontworpen waar de Duitsers niet tegen opgewassen waren. De Britse Dreadnought luidde het begin van een nieuwe generatie slagschepen in. De Britse maritieme superioriteit was echter van korte duur. Tegen de verwachtingen van de Engelsen in wisten de Duitsers een soortgelijk schip te bouwen. Het gevoel van dreiging nam onder de Britten alsmaar toe.
Groot-Brittannië had ook redenen om bang te zijn. Als eiland was het voor zijn handel erg afhankelijk van zijn vloot. De uitbreiding van de Duitse koloniale vloot vormde daarom een directe bedreiging voor de Britse economie. Uit angst voor de Duitsers beslechtte Groot-Brittannië de conflicten die het met Frankrijk had en sloot het met hen in 1904 een bondgenootschap. De contouren van de Triple Entente begonnen zich af te tekenen. In het verdrag tussen de Fransen en de Britten werd bepaald dat ze elkaar met rust zouden laten in hun koloniën. Groot-Brittannië moest ongehinderd zijn gezag in Egypte kunnen uitoefenen en Frankrijk kon vrijelijk zijn gang gaan in Marokko. De vrede in Marokko was echter van korte duur.
Gedurfde diplomatie: de eerste en tweede Marokkaanse crisis
De entente Cordiale tussen Frankrijk en Groot-Brittannië beviel Duitsland niet. Om de eigen positie te verbeteren wilde het deze twee grootmachten tegen elkaar opzetten. De vraag was alleen hoe het dat kon doen. Duitse nationalisten waren er al een langere tijd van overtuigd dat Duitsland Marokko moest veroveren. Terwijl de Duitse regering en industrie voorstander waren van een liberale ‘open door policy’, wilde een groep invloedrijke nationalisten (het Alldeutscher Verband) van Marokko een Duitse vestigingskolonie maken.3 De handel met Marokko was voor Duitsland namelijk van groot belang. Hun overtuiging droeg eraan bij dat Von Bülow van gedachten veranderde. Hij zag zijn kansen schoon en zette de keizer onder druk. Op zijn initiatief reisde deze in 1905 naar Tangers en erkende daar de soevereiniteit van de sultan. Dit was tegen het zere been van de Fransen.
Door de zelfbeschikking van Marokko te erkennen dacht Von Bülow een wig te drijven tussen Groot-Brittannië en Frankrijk. Als hij een aantal andere naties ook zo ver wist te krijgen de onafhankelijkheid van Marokko te ondersteunden, zou Groot-Brittannië misschien ook overstag gaan. Dit was goed mogelijk omdat de Britten veel met Marokko handelden en dus baat hadden bij een onafhankelijk Marokko. Als Engeland zich niet expliciet tegen het Duitse initiatief keerde, zou de entente Cordiale mogelijk al breken. Met deze doelstelling werd in 1906 de conferentie van Algeciras georganiseerd. Uiteindelijk stelde alleen Oostenrijk-Hongarije zich aan de kant van de Duitsers. Groot-Brittannië sloot zich uitdrukkelijk bij de Fransen aan. Blijkbaar lieten de bondgenoten zich niet zomaar uit elkaar drijven.
Bij de tweede Marokkaanse crisis werden er veel meer spierballen getoond. In 1911 brak er in Marokko een opstand uit tegen de sultan. Voor Frankrijk bood dit de gelegenheid om zijn grip op de kolonie te versterken. Het stuurde troepen om de opstand daar neer te slaan. Met deze inval schond Frankrijk eerder gemaakte afspraken. Onder het mom van bescherming van landgenoten, dacht het echter toch onbelemmerd te kunnen ingrijpen. Dit bleek niet het geval. Voor Duitsland was de Franse inval namelijk een aanleiding om een oorlogsschip, de SMS Panther, naar Adagir te sturen. Dit machogedrag is de Duitse geschiedenisboeken ingegaan als ‘Panthersprung nach Agadir’. Even leek een oorlog heel nabij. Stiekem hoopte Duitsland met zijn actie een deal te sluiten met Frankrijk waarin het een deel van Congo kreeg. Een Mittelafrika, waarin Duitsland een ononderbroken gebied van de Oost- naar de Westkust bezat, was de droom van veel nationalisten. Deze kwam echter niet uit. Beide partijen ondertekenden een verdrag waarin bepaald werd dat Duitsland slechts een deel van Frans-Congo kreeg. Daarmee werd het conflict beslecht en liep het met een sisser af.
Slotbeschouwing
Om de oplopende spanningen in Europa te begrijpen moeten dus zeker ook de strijd om de koloniën in acht worden genomen. Het geruzie over de overzeese bezittingen en het bijbehorende spierballenvertoon droegen bij aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Economische belangen, lobbygroepen en diplomatieke overwegingen hadden daar allemaal hun aandeel in. Het vestigen van een Mittelafrika was bovendien een belangrijke doelstelling van de Duitsers ten tijden van de Eerste Wereldoorlog. Als het België in Europa had verslagen, dacht het zonder al te veel moeite Belgisch-Congo in te kunnen pikken. Het tegenovergestelde gebeurde. Duitsland raakte met het Verdrag van Versailles zijn koloniën juist kwijt. Hoewel de Duitsers daarom slechts een schamele dertig jaren overzeese gebieden bezaten, speelden hun koloniale ambities wel een grote rol in de wereldgeschiedenis. De plaats in de zon moesten ze weliswaar inleveren, maar hun plaats in de geschiedenisboeken hebben ze meer dan verdiend.
Boek: Moderne geschiedenis van Duitsland
Bronnen ▼
2 – Geciteerd in: Sebastian Conrad, German Colonialism. A short history (Cambridge 2012) 21.
3 – Ibidem, 169.