Dark
Light

Hakkerts “Eerste Nederlandse Snarenfabriek” in Rotterdam

8 minuten leestijd
Een foto van de fabriek in 1940
Een foto van de fabriek in 1940 (Archief Uri M. Kupferschmidt)

Darmsnaren waren eeuwenlang in een groot deel van de wereld de voornaamste bespanning voor snaarinstrumenten. Gemaakt van dierlijke darmen (gut), meest darmen van schapen en lammeren, werd daarvoor de soortnaam catgut gebruikt. De term was vermoedelijk afgeleid van cattle voor vee, en had niets te maken had met katten, of zelfs kattengejouw, zoals vaak abusievelijk gedacht werd. Het produktieproces van darmsnaren ging grotendeels met de hand: gedroogde darmen moesten in chemische baden geweekt worden, en dan gesplitst, geprepareerd, nauwkeurig gedraaid, en gepolijst. En natuurlijk getest. Tegenwoordig zijn echter meest synthetisch muzieksnaren (perlon, nylon e.d.) in gebruik (alhoewel er ook al jaren musici zijn die vanwege de authentieke klank opnieuw darmsnaren gebruiken).

Vrijwel onbekend is dat Nederland gedurende enkele decennia een nagenoeg unieke catgut onderneming heeft gekend, die muzieksnaren en tennissnaren maakte, aanvankelijk ook klok- en machinesnaren, en later vooral chirurgisch hechtdraad. Al eeuwen was immers bekend dat catgut in het menselijk lichaam oplost, en met de voortgang gedurende de negentiende eeuw van de medische kennis omtrent antisepsis konden steeds meer operaties worden uitgevoerd.

Aan die industrie, Hakkert’s Eerste Nederlandse Snaren en Catgut Fabriek, heb ik onlangs een boek gewijd. De opkomst van deze branche in Nederland vraagt om verklaringen.

Verspreiding van de industrie

Afgaande op advertenties in de tweede helft van de negentiende eeuw werden in Nederland voornamelijk muzieksnaren aangeboden uit Napels en Rome, en wellicht ook uit Padua. Enkele Italiaanse snarenmakers zoals Ruffini in Napels waren bijna even beroemd als de vioolbouwers in Cremona en Brescia. Immers, Italië was enkele eeuwenlang letterlijk toonaangevend gebleven op bijna elk gebied van de vioolbouw. Sommige vioolbouwers maakten hun eigen snaren, anderen besteedden de productie uit aan huisindustrieën, en sinds de zeventiende eeuw weten wij van gilden in Italië (cordari), maar ook in Frankrijk (boyaudiers). Een van oorsprong Italiaanse snarenmaker had Frankrijk weten te bewegen tot het gebruik van darmen van lammeren (tot 1830 was het verboden om jonge dieren te slachten). In de negentiende eeuw kwam Duitsland op met een massaler en goedkopere productie zij het van mindere kwaliteit. Zodoende verschenen op de Nederlandse markt ook Duitse en iets later Franse snaren, die in prijs, kwaliteit en duurzaamheid enigszins van elkaar verschilden. Engeland bleef daarbij achter. Enkele bekende Italiaanse families van snarenmakers verlieten hun moederland en vestigden zich in Duitsland (bijv. Pirazzi) en in Amerika (bijv. d’Addario).

Het logo van de Hakkert snarenfabriek
Het logo van de Hakkert snarenfabriek (Archief Uri M. Kupferschmidt)

Muziekhandel Hakkert

Evenals elders veranderde in Nederland de muziekcultuur geleidelijk en breidde zich uit tot amateurspelers uit de middenklassen. Er ontstond meer vraag naar instrumenten en toebehoren, die voortaan massaal werden gemaakt en niet alleen meer het werk waren van exclusief opgeleide ambachtslieden. Dat was vanaf de jaren negentig van de negentiende eeuw ook te zien aan de advertenties van de muziekhandel, die in 1880 door Philip en Elizabeth Hakkert in Rotterdam was opgericht. De zaak verkocht niet alleen een wijde sortering aan instrumenten en ook grammofoons (die destijds voor muziekinstrument doorgingen) met grammofoonplaten, en bladmuziek (deels zelf uitgegeven). Tot 2007 zou Hakkert in de stad Rotterdam en daarbuiten een begrip blijven.

Philip en Elizabeth hadden in 1906 hun oudste zoon Jacob (Jaap) Wolfgang naar Mirecourt in Frankrijk gestuurd om daar vioolbouw te leren; de tweede naam Wolfgang was natuurlijk een eerbetoon aan Mozart. Het kleine stadje in de Vogezen was en is nog altijd een van de belangrijkste Franse centra voor lutherie (een term die afgeleid van luit). De reputatie van Cremona, de stad van de grootmeesters Amati, Stradivarius en Guarneri was in die tijd enigszins teruggelopen en de concurrerende Duitse steden Markneukirchen en Mittenwald waren om andere redenen niet de eerste keus van vader en moeder Hakkert. Daarbij werd de voornaam van Jaap veranderd in Jacques. Na zijn opleiding in Mirecourt zou hij nog praktijk opdoen in Keulen, Dusseldorf en London.

Terug in Rotterdam, vestigde hij zich in 1910 officieel als luthier, maker van strijkinstrumenten. Overigens maakt de eerste viool van de waarschijnlijk ongeveer honderd die hij gemaakt heeft (cello’s meegeteld), tegenwoordig deel uit van de verzameling Violins of Hope van de vioolbouwer Amnon Weinstein in Tel Aviv, die zich met concerten en tentoonstellingen ten doel heeft gesteld om joodse musici te herdenken die in de Holocaust om het leven gebracht zijn.

Tot aan het begin van de twintigste eeuw had Nederland wel luit- en vioolbouwers maar geen gespecialiseerde snarenmakers. Maar in 1904 opende de Rotterdamse familie Blitz een dergelijke fabriek, die tot ongeveer 1918 in de markt bleef. In die zin was het predicaat “Eerste” dat Hakkert zich later toe-eigende niet terecht. Carel Blitz, de voornaamste firmant was zelf een uitmuntend violist, vioolleraar, en muziekhandelaar. De familie Blitz was verwant aan een familie De Vries die – zoals meerdere joden – in de vee- en vleeshandel zat, zodat de link met abattoir en darmen misschien logisch is.

Reportage Polygoon-journaal met beelden gemaakt bij de firma Hakkert (1940)

Eerste Wereldoorlog

De Eerste Wereldoorlog leidde tot een tekort aan catgut. Grote producenten zoals Duitsland, Frankrijk, en Italië waren immers in oorlog, en bovendien was hechtdraad hard nodig voor de gewonden van het slagveld. Met name in de VS gingen violisten met enige tegenzin over op metalen snaren. Maar Nederland was neutraal. Philip Hakkert moet een kans gezien hebben en richtte in 1917 zijn eigen “snarenspinnerij” op, die vrij snel als Eerste Nederlandse Snarenfabriek naam zou maken. Dat strookte met de ondernemingsgeest van die jaren, want Hakkert exposeerde al op de tweede Utrechtse Jaarbeurs van 1919. Het muziektijdschrift Caecilia zou bij het tienjarig bestaan in 1927 over vader en zoons Hakkert schrijven:

“Men had er wellicht nimmer over gedacht, de noodzakelijkheid er niet van gevoeld, tot eindelijk in de jaren van den oorlog er een dringende behoefte aan snaren begon te heerschen. De ondernemende heeren dachten na, wikten en weegden, namen een besluit en slaagden; het geluk was met de stoutmoedigen. Maar, men begon ook dadelijk goed; er werden geen snaren gefabriceerd, die in den handel als „exportgoed” bekend staan, maar uitsluitend de zoogenaamde kwintenreine snaren, die door de solospelers gebruikt worden.”

De aanprijzing quintenrein had te maken met het machinale deel van de bewerking van de snaren die garandeerde dat de kwinten, letterlijk vijfden, de intervalllen tussen de standaardtonen dus, gelijkmatig op elkaar waren afgestemd.

Assortiment

Productie van goede darmsnaren in Nederland was niet zo eenvoudig, maar Jacques verklaarde in 1931 aan de Musical Times dat hij de problemen van het slechte Nederlandse klimaat en van sterk kalkhoudend water had overwonnen. De fabriek bood spoedig een groot assortiment aan voor diverse snaarinstrumenten, deels darmsnaren, omwonden met fijn draad van verschillende edelmetalen. Sommige soorten droegen namen als Prince d’Orange, Royal of Delft Blue, waarmee het Nederlands fabricaat eer werd aangedaan. De Hakkert muziekzaak had al voor de Eerste Wereldoorlog het predicaat Hofleverancier gekregen.

Aanbevelingen

Intussen begon Hakkert een international commercieel netwerk op te bouwen met vertegenwoordigingen over de gehele wereld. Daarbij maakte hij gebruik van een marketingstrategie die het geadverteerde product liet aanbevelen door beroemdheden, een methode die al in Frankrijk gebruikelijk was (en ook door Blitz was aangenomen). Hij stuurde monsters van zijn snaren naar bekende virtuozen met een verzoek deze te beoordelen (en de verwachting een aanbeveling terug te ontvangen).

Voorbeeld van een aanbeveling:  de violist Nathan Milstein (Archief Uri M. Kupferschmidt)
Voorbeeld van een aanbeveling: de violist Nathan Milstein (Archief Uri M. Kupferschmidt)
Daarmee had hij groot succes: het leidde tot een verzameling cartes-de visite (destijds groter dan onze visitekaartjes), met fotografische portretten die waren ondertekend met een korte aanbeveling. Het is niet mogelijk om na te gaan hoeveel van deze musici permanent Hakkert-snaren gebruikten, en of andere beroemdheden het verzoek in de wind sloegen. Het is bovendien niet ongewoon dat spelers hun snaren regelmatig wisselen of combineren. Maar er bestond ook duidelijk waardering en enthousiasme voor de Nederlandse snaren.

De aanbevelingen werden dan voor publiciteitsdoeleinden gebruikt. Met name in advertenties. In de tweede helft van de jaren twintig stelde de snarenfabriek een losbladige reclamebrochure samen met facsimile afdrukken van de genoemde aanbevelingen. Zonder verdere tekst of uitleg, en losbladig om er steeds nieuwe bij te voegen. De originele foto’s bleken bij nader onderzoek bij het Nederlands Muziekinstituut in Den Haag te liggen. Ze werden in 1949 geschonken door Jacques’ dochter Elizabeth die de oorlog had overleefd. Een album met postomslagen dat eveneens het wijde internationale netwerk weerspiegelt, wordt bewaard bij het gemeentearchief in Rotterdam.

Een exemplaar van die zeldzame brochure uit 1931 werd enkele jaren geleden door mij ontdekt bij een Parijse antiquair (later bleek de Bibliotheque Nationale de France een vroeger exemplaar te bezitten, maar voor zo ver bekend heeft geen Nederlandse bibliotheek er een). Helaas is het zo dat reclamemateriaal vaak wordt weggegooid. Het geheel is nu met biografische annotaties en een historische inleiding door mij gepubliceerd. Het zijn prachtig gereproduceerde portretten die tezamen een verzameling vormen van over de 140 bekende, zelfs wereldberoemde, violisten, altisten, cellisten, en harpisten (en een enkele gitarist, te weten Andrés Segovia). Het was in de meeste gevallen mogelijk hun optreden in Nederland na te gaan. Onder hen treffen wij de violisten Jenő Hubay, Carl Flesch, Yehudi Menuhin, en Nathan Milstein aan, alsmede de cellisten Pablo Casals en Gregor Piatigorsky.

Advertentie van de snarenfabriek van Hakkert, 1919
Advertentie van de snarenfabriek van Hakkert, 1919 (Delpher)

Drie vooraanstaande dirigenten uit die tijd waren hun carrière begonnen als strijkers: Willem Kes, de eerste vaste dirigent van het Concertgebouw Orkest en Pierre Monteux die het orkest later leidde, beiden violisten, en Serge Koussevitzky die in Boston naam maakte, maar oorspronkelijk bassist was. Opmerkelijk is een relatief groot aantal vrouwelijke virtuozen onder wie Erna Rubinstein, Erica Morini, Juliette Alvin en Raya Garbousova. Het is een illustere verzameling grootheden. Hoewel Hakkert enigszins (maar beslist niet alleen) Frans georiënteerd was, waren er natuurlijk ook Nederlanders onder de aanbevelers van Hakkert-snaren: Joseph Hollman, Sam Swaap, Rosa Spier, Louis Zimmermann om slechts enkelen te noemen. De meesten traden op als solisten met het Residentie Orkest en het Concertgebouw Orkest maar gaven ook recitals. De bundel toont aan hoe internationaal veelbetekenend de toenmalige Kurhausconcerten in Scheveningen waren. Ook bekende ensembles als de kwartetten waren in de brochure te vinden.

Zodoende weerspiegelt de bundel, die aan mijn boek ten grondslag ligt, een tijdsbeeld van klassieke muziek. Het was ook een periode van levendige migratie, vooral van joodse kunstenaars uit Oost-Europa naar de Verenigde Staten, waar ook enkele Nederlanders carrière maakten. Hakkert benaderde trouwens niet alleen klassieke “celebrities” maar ook artiesten uit de zogenaamde amusementsmuziek, zoals Albert Locatelli, Dajos Bela, David de Groot en Johann Strausss III. Niet weinigen waren beroemd geworden door hun grammofoonopnamen of door de beginnende radio-uitzendingen. Ongeveer zeventig procent van de betreffende kunstenaars bleek uiteindelijk wel ergens genoemd te staan op ons eigentijdse internet, of zelfs nog te horen op YouTube. Waarmee bevestigd is dat Hakkert een voortreffelijke keus had gemaakt.

Tweede Wereldoorlog

Strings and Celebrities. Hakkert's “First Dutch Stringmakers” - Uri M. Kupferschmidt
Strings and Celebrities. Hakkert’s “First Dutch Stringmakers” – Uri M. Kupferschmidt
Dat de familie Hakkert joods was kon al worden opgemaakt uit het curieuze handelslogo met Davidster; de olifanten symboliseren de sterkte van de snaren maar misschien ook de Diergaardelaan waar Hakkert’s atelier voor vioolbouw gevestigd was. Jacques Hakkert moest in 1942 onderduiken en vluchtte naar België waar hij in mei 1944 werd opgepakt en vandaar naar zijn dood in Auschwitz werd gedeporteerd. Eerder was zijn jongere broer Max, die na het overlijden van Philip in 1925 de muziekzaak had geleid, in Frankrijk gearresteerd, en in Sobibor vermoord. Slechts enkele familieleden overleefden de Holocaust.

Nog vlak voor de oorlog was in Rotterdam een modern fabriekspand gebouwd, aangezien de toenemende productie van chirurgisch catgut hogere eisen stelde aan steriliteit en qualiteit. Er waren ook grotere investeringen nodig zodat het bedrijf een naamloze vennootschap werd. De fabriek bleef gespaard in het bombardement en werkte zelfs door tijdens de oorlog onder een opaque-regeling met de bekende Duitse fabrikant Pirazzi (Pirastro) geleid een door hen benoemde nieuwe firmant. Na de oorlog was Jacques Hakkert weliswaar niet meer in leven, maar die regeling werd wel teruggedraaid. Synthetische muzieksnaren en tenslotte ook synthetisch hechtdraad, leidden in 1978 definitief tot sluiting.

Het boek Strings and Celebrities: Hakkert’s “First Dutch Stringmakers (Haifa: Pardes Publishing 2019) is online te bestellen.

×