Den Haag was in 1907 gaststad voor zowel Vredesconferentie als Zionistisch Congres

14 minuten leestijd
Deelnemers aan de conferentie zitten in vergadering in de Ridderzaal tijdens de Tweede Haagse Vredesconferentie
Deelnemers aan de conferentie zitten in vergadering in de Ridderzaal tijdens de Tweede Haagse Vredesconferentie (CC BY-SA 3.0 - Gemeente Den Haag - wiki)

Den Haag is misschien nooit een joods centrum van betekenis geweest, maar er is wel een hoofdstuk in de zionistische geschiedenis geschreven. Dat gebeurde, niet toevallig, in 1907, het jaar dat de Tweede Haagse Vredesconferentie daar plaatsvond. Uiteenlopende factoren hebben daartoe bijgedragen. Deze zal ik op een persoonlijke manier op een rijtje proberen te zetten.

Bij alle spelingen in het lot der geschiedenis, kun je je afvragen waarom talloze zogenoemde Oost-Joden, die op de vlucht sloegen voor pogroms of aan een leven onder erbarmelijke omstandigheden wilden ontkomen, zich juist in het betrekkelijke kleine Den Haag vestigden. Voor de stroom joodse emigranten uit Polen en Rusland waren er zoveel voor de hand liggende toevluchtsoorden in het Westen, in Europa zowel als in de Nieuwe Wereld. Daar waren snel groeiende metropolen te vinden, met grote handels- en industriesteden, havenplaatsen met verbindingen naar Amerika, joodse geestelijke centra en dergelijke. Den Haag had op dat vlak nauwelijks wat te bieden.

De Oost-Joden, die zich in Nederland, en met name in Den Haag en Scheveningen vestigden, vormden natuurlijk maar een miniem percentage van het totaal aan landverhuizers, maar ze waren in meerdere opzichten wel van betekenis. Ook al schijnt de benaming Ost-Juden pas later ‘uitgevonden’ te zijn door Nathan Birnbaum, een Weense journalist die ook de term zionisme in zwang bracht, de term werd graag gebruikt door de in Nederland gewortelde Joden. Zelf zou Birnbaum later het zionisme verlaten. Na de opkomst van Hitler vluchtte hij naar Nederland. In 1937 stierf hij in Scheveningen.

De algemenere Nederlandse literatuur maakt meestal gewag van Oost-Europese vluchtelingen, die tijdens de Eerste Wereldoorlog vanuit België naar het neutrale Nederland kwamen. Antwerpen krijgt als herkomst vaak de nadruk, maar het proces van vestiging uit Oost-Europa begon al enkele decennia eerder (waarvan ook de zogenoemde Russensjoel in Amsterdam getuigt).

Standbeeld van Spinoza aan de Paviljoensgracht in Den Haag
Standbeeld van Spinoza aan de Paviljoensgracht in Den Haag
Tekenend vind ik een bekende witz, die verhaalt van een vrome schnorrer (door Nederlandse joden vereenzelvigd met de armste Oost-Joden, die geld kwamen ophalen bij hun solidaire, al wat minder arme broeders). De man was in Den Haag op zoek naar een zekere Pawel Joine Gerecht. Een vergissing, die een schrille paradox blootlegt, want Pawel Joine bleek geen persoonsnaam, maar een adres te zijn, namelijk de Paviljoensgracht. Nota bene, de gracht waar Spinoza op nummer 74 zijn laatste levensjaren (1671-1677) had gesleten, en waar in 1880 een monument voor hem was geplaatst. Vanwege Ben Gurions belangstelling voor Spinoza, toonde ik als tiener overigens menig Israëlische bezoeker het standbeeld, al lag dat hachelijk gesitueerd op de grens van de verloren gegane Joodse Buurt en de “Verboden Stad”, de Haagse rosse buurt.

Twee vredesconferenties

Scheveningen had tegen het einde van de negentiende eeuw vooral bekendheid gekregen als sjieke badplaats. Lang dus voordat middenklassen en arbeiders zich daar een vakantie konden veroorloven. Als parel op de kroon was daar in 1884-5 het Kurhaus verrezen, compleet met een van Europa’s meest magnifieke feestzalen. Vakantiehouden betekende immers kuren. De rivieras waren nog te ver, laat staan Griekenland of Turkije. Van badplaats werd Scheveningen ook een conferentieoord. Friedrich Martens, een prominente Russische rechtsgeleerde die in 1899 een rol zou spelen bij de totstandkoming van de Eerste Haagse Vredesconferentie, had daar een uiterst genoeglijke internationale privaatrecht-conferentie bijgewoond. Hij schijnt tsaar Nicolaas vervolgens overreden te hebben om een vredesconferentie in Den Haag te houden, waarbij steden als Genève, Bern en Brussel gepasseerd werden.

Kurhaus in 1900
Het Kurhaus in 1900
Rusland was niet altijd een even vredelievend land geweest, en tsaar Nicolaas had zeker geen goede internationale pers gehad. De bewapeningswedloop werd echter te duur, zodat een vredesconferentie eigenlijk best een goed idee was. Nederland genoot al een neutraliteitsreputatie en de regering van koningin Wilhelmina zag in de conferentie een uitstekende gelegenheid om Nederland op de wereldkaart nog wat belangrijker te maken.

De latere Nobelprijswinnares Bertha von Suttner uit Oostenrijk en de Engelse journalist en pacifist William T. Stead speelden een hoofdrol bij de totstandkoming van de vredesconferentie. Honderd jaar later zou de Universiteit van Haifa een vredesproject van haar Jewish-Arab Centre naar Von Suttner vernoemen.

Bertha von Suttner in 1906
Bertha von Suttner in 1906
De Eerste Haagse Vredesconferentie kwam bijeen van mei tot juli 1899. Er was dus voldoende tijd, niet alleen voor ontwapeningsbesprekingen, maar zoals sedert 1815 in Wenen te doen gebruikelijk, ook voor diners, feesten en bals. De besprekingen vonden plaats op Huis ten Bosch, maar de gehele Haagse Horeca (avant la lettre) deed goede zaken, zo valt af te lezen uit de journalistieke verslagen. Over het eindresultaat valt van mening te verschillen. Resoluties over bommen uit luchtballons, gifgas en dumdumkogels bleken al snel te algemeen en wisten het gebruik ervan niet te voorkomen. Een ander gevolg van de conferentie was de oprichting van een Permanent Hof van Arbitrage en daarmee de bevestiging van Den Haag als een ijkpunt van het zogenaamde volkenrecht.

Een Tweede Haagse Vredesconferentie (van juni tot oktober 1907, dus nog langer dan de eerste) kwam vrij traag tot stand. Door de Boerenoorlog, en vooral door de oorlog tussen Rusland en Japan (1904-1905) vond deze conferentie pas plaats 1907. Het waren ditmaal de Amerikanen, nog verre van een wereldmacht, die zich actief voor de bijeenkomst inzetten, maar Russische deelname was essentieel, zodat het geheel nog tot na de Russisch-Japanse vrede van Portsmouth moest wachten.

Afgezien van een zekere belangstelling van de pers, was de Nederlandse betrokkenheid bij de conferenties niet bijzonder groot. Het zou aardig zijn om ook eens de Oost-Europese joodse pers onder de loep te nemen, want Den Haag moet, althans voor buitenlandse krantenlezers, een symbolische reputatie hebben gekregen. Voor zover arme joodse emigranten zich in Den Haag vestigden, kwamen deze natuurlijk niet voor het Kurhaus of voor het strand, maar mogelijk vooral met het idee dat Den Haag hen enige bescherming kon bieden.

De Tweede Conferentie, ditmaal niet in Huis ten Bosch maar in de inmiddels van elektrische verlichting voorziene Ridderzaal, leverde evenmin als haar voorganger veel tastbaars op, behalve dan een verdere, herziene conventie op landoorlogen. Wel werd de eerste steen gelegd voor het Vredespaleis, teneinde daarin ruimere huisvesting te bieden aan het inmiddels meer gereglementeerde Permanente Hof van Arbitrage. Geen kroniekschrijver laat na te memoreren, dat het gebouw in 1913 gereed was, een jaar voor de grote oorlog uitbrak die men juist had willen voorkomen. Door de Eerste Wereldoorlog kwam het ook nooit tot de Derde Conferentie, die oorspronkelijk voor 1915 gepland was.

Vredespaleis in Den Haag
Vredespaleis in Den Haag (CC BY-SA 4.0 – Velvet – wiki)

De internationale verwachtingen van 1907 waren echter groot geweest: Albaniërs, Armeniërs, Bosniërs, Georgiërs, Boeren, Egyptenaren, Ieren en Balkan-Grieken probeerden door middel van petities elk hun zaak te bepleiten, teneinde gerechtigheid, vrijheid, of onafhankelijkheid te bewerkstelligen. Helaas heb ik tot dusver de Egyptische petitie niet kunnen vinden. Het zal wel om verlossing van de Engelse bezetting zijn gegaan. Het najaar van 1907 zag de oprichting van de eerste Egyptische politieke partijen – ‘partijen’ voorlopig nog tussen aanhalingstekens -, maar in elk geval tekenen van een ontluikend Egyptisch territoriaal nationalisme. Maar ook de Egyptenaren moesten nog decennia geduld uitoefenen alvorens zij hun doel (ten dele) bereikten. Met al die verschillende politieke aspiraties, en uit voorzorg tegen mogelijke aanslagen – ja, toen ook al – was de Haagse politie met marechausseetroepen versterkt. Een en ander verliep echter zonder incidenten.

De keus voor Den Haag

Ook de zionistische beweging – en dat is de kern van ons verhaal hier – nam de gelegenheid te baat. Na zes congressen in Bazel te hebben gehouden, en een in Londen, viel de keuze van de zionisten, verre van toevallig, op Den Haag. Vermoedelijk waren daarvoor twee factoren van doorslaggevend belang: de Vredesconferentie en de Haagse bankier Jacobus Kann.

De archieven van het zionistische politieke bureau in Keulen geven geen uitsluitsel over de beslissing zelf. Maar Emil Bernhard Cohn, wiens boek David Wolffsohn, Herzls Nachfolger in het Duits in 1939 bij Querido in Amsterdam verscheen, geeft toch enkele details. In mei 1907 werd, volgens Cohn:

Na lange raadplegingen en onderhandelingen met Nordau, Marmorek en Kann (…) Den Haag als congresoord, en augustus van dat jaar als tijdstip vastgesteld. In Den Haag komt dan de Wereldconferentie voor Vrede onder de Volkeren bijeen. Woffsohn wil dat Nordau zijn zomervakantie in Scheveningen doorbrengt en van daaruit zijn grote internationale contacten uitspeelt, zodat het misschien lukt om het zionisme in de vredesbespekingen te betrekken…

“In het Haagse congres, mijn beste Jacobus”, zo schrijft hij aan Kann, “zullen wij de baas zijn, en het tot nut van de Beweging volledig en totaal beheersen.” Ook de schrijver maakt een toespeling dat het Wolffsohn wel enigszins naar het hoofd gestegen moet zijn.

Jacobus Kann
Jacobus Kann (CC BY-SA 4.0 – Mozes Heiman Gans – wiki)
Jacobus Kann was dé Nederlandse zionist van het eerste uur, en had zelfs nog aan het Eerste Congres in Bazel (1897) deelgenomen. Het is bekend dat hij, met al zijn andere verdiensten en tekortkomingen, veel gewicht in de toenmalige zionistische weegschaal legde. In Nederland was hij als geen andere zionistische voorman gericht op public relations, met name ook naar de niet-joodse wereld toe, en het wekt dus geen verbazing dat hij de Haagse stunt aanleverde. Voor de lokale Nederlandse Zionisten Bond (NZB), een naar verhouding tot de Nederlands-joodse gemeenschap vrij kleine vereniging, leverde het Congres uiteindelijk maar weinig op. De internationale belangstelling was vele malen groter, dan die onder het gros van de Nederlandse Joden. Het relatief kleine ledental steeg door het congres slechts van 839 naar 938 leden. Overigens moeten daarbij kwantiteit en kwaliteit niet verward worden, want Nehemia de Lieme, oprichter van de Centrale Arbeiders Verzekeringsbank bijvoorbeeld, sloot zich na het congres aan bij de bond (een band die hij later overigens weer zou verbreken). Over de samenstelling van de leden valt nog wel het een en ander te zeggen, want aanvankelijk waren de Oost-Joden een drijvende kracht achter de zionistische beweging, hetgeen niet zelden tot spanningen leidde met de al langer in Nederland gevestigde joden.

Aan het congres, dat van 14 tot 21 augustus 1907 duurde, werd deelgenomen door ongeveer vierhonderd afgevaardigden, in meerderheid uit Midden- en Oost-Europa (driehonderd afgevaardigden en deelnemers uit Rusland). Op de Haagse spoorwegstations waren Orientierungstafeln (sic) geplaatst om de deelnemers bij hun aankomst wegwijs te maken. De congresgangers namen hun intrek in diverse hotels (vanaf fl.1 per nacht in Den Haag en fl.2,25 in Scheveningen). Maar ook goedkopere pensionkamers konden worden gehuurd.

Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag, 1880
Voor de opening van het congres werden de deelnemers verzocht in rokkostuum of geklede jas (Gehrock) te verschijnen, hetgeen herinnert aan eenzelfde instructie van de Boedapest-Weense aristocraat Theodor Herzl, de oprichter van de zionistische beweging, aan de deelnemers in Bazel. Daarmee wilde hij kennelijk Oost-Europese sloebers voor de buitenwereld toonbaar maken.

Het congres kwam bijeen in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, dat in 1874 gebouwd was. Het diende gewoonlijk als concertzaal, maar ook voor tal van politieke bijeenkomsten, arbeidersdemontraties zowel als kiesrechtmanifestaties.

Bij de opening zat de ruime zaal vol met 2500 genodigden en de perstribune was tot de laatste plaats bezet. Op de tribune hadden de toenmalige zionistische kopstukken plaatsgenomen, onder wie Max Nordau en David Wolfssohn, maar als speciale gast ook de schilder Jozef Israëls. De laatste had Herzl in 1898 in Den Haag in zijn atelier ontvangen, juist toen hij het doek David en Saul aan het schilderen was. Of zijn ziel definitief voor het zionisme gewonnen was, is zeer de vraag, want terwijl Herzl zijn droom over een Staat voor de Joden op vijftig jaar had gesteld, schreef Israëls ooit dat de verwezenlijking ervan wat hem betreft nog vierhonderd jaar op zich kon laten wachten. Op de tribune zaten bij de opening ook de burgemeester en andere hoogwaardigheidsbekleders. De vier afgevaardigden van Nederland waren Jacobus Kann (Den Haag), Siegfried Hoofien (Amsterdam), Mautritz Wolff (Haarlem) en Eduard Pool (Hengelo).

Bericht in het Algemeen Handelsblad over het 'Achtste Zionistencongres' in Den Haag, 20-08-1907
Bericht in het Algemeen Handelsblad over het ‘Achtste Zionistencongres’ in Den Haag, 20-08-1907 (Delpher)
De koningin had een welkomsttelegram gestuurd, dat enthousiast door het congres werd ontvangen en ook werd beantwoord. Het carillon van een nabijgelegen kerk speelde op de hele uren het Hatikwa (dat na 1948 het Israëlisch volkslied zou worden), hetgeen grote indruk op de buitenlandse gasten gemaakt schijnt te hebben. Hoewel de beraadslagingen van het Achtste Congres meestal worden gememoreerd als een poging tot overbrugging van het politieke en het praktische zionisme, getuige de leuze Charterzionismus gegen Gegenwartsarbeit, heeft die discussie achteraf bezien geen betekenis meer. De jonge chemicus Chaim Weizmann pleitte toen al voor een synthese. Het was nog een decennium voor de Balfour-declaratie.

Andere besluiten betroffen de oprichting van een Joodse Nationale Bibliotheek in Jeruzalem en het ontwerpen van een eerste Hebreeuwse landkaart van Palestina. Het lijkt achteraf allemaal nog wat abstract. Op het menu van het einddiner in Hotel Keyl in Scheveningen stonden satirisch bedoeld judische Kopfsalat, Misrahi Pudding, türkischer Mokkabäerkaffee (sic), alsmede toasts met beperkte spreektijd…

In Den Haag werd tevens de basis gelegd voor de Internationale Po’ale Zion, de linkervleugel van de zionistische organisatie. Belangrijker was dat Den Haag ook tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Nederlandse neutraliteit nog enige zionistische betekenis zou behouden door de overbrenging van het Joods Nationaal Fonds (JNF) uit Keulen, alsmede de stichting van een Joods persbureau (Jewish Telegraphic Agency, JTA). Zelfs de Franse Ambassade rapporteerde nauwgezet aan Parijs wat zich allemaal in zionistisch La Haye afspeelde, zoals te lezen valt in de staatsarchieven van Nantes.

Verband tussen conferentie en congres

Het aspect dat mij het meest intrigeert, is echter het verband tussen de Vredesconferentie en het zionistisch Congres. Was het een realistische combinatie of een dovemansdialoog? Volkenrecht was ooit een bron van hoop. Rechten was de studie voor aankomende politici. Nu, zoveel later, is het volkenrecht van toen tussen grootmachten, geëvolueerd tot een internationale rechtsorde met steeds meer nadruk op zaken die zich binnen staten en samenlevingen afspelen. Bezien, als een pr-oefening (ook al werd dat niet uitgesproken), was de nadruk op het Joodse Vraagstuk eigenlijk modern, maar het sloeg toen nauwelijks aan. En terwijl het Arabisch-Israëlische conflict decennia lang internationale rechtsgeleerden volop werk heeft bezorgd, is het nu de Palestijnse Kwestie die de aandacht heeft.

William Thomas Stead
William Thomas Stead
Er zijn geen gedocumenteerde bewijzen van gelobby door zionistische afgevaardigden bij de vredesgangers te vinden, alhoewel ze elkaar vermoedelijk wel tegen het lijf zijn gelopen. In feite was dat ook logisch. Maar de doelstellingen liepen te ver uiteen. William Stead memoreerde in zijn openingsrede dat tussen het zionistisch congres en de vredesconferentie geen verband bestond, maar dat de beide wel verschillende punten gemeen hadden. Welke precies bleef onduidelijk. Bertha von Suttner bleef lauwwarm voor het zionisme. “De licht ontvlambare” Max Nordau had Martens voorgehouden, dat de vredesconferentie een farce zou zijn, zolang de tragiek van de joodse slachtoffers van pogroms in oost-Europa genegeerd zou worden. Maar, zo schijft de Nederlandse historicus Arthur Eijffinger over de vredesconferentie, men gaf de voorkeur aan een komedie boven de tragedie, zoals die dreigde wanneer men snel even zou proberen alle wereldvraagstukken op te lossen. De vredesconferentie sprak dus helemaal niet over het Joodse Vraagstuk.

Toch memoreerde Nordau het verband in zijn openingsrede voor het zionistisch congres:

Met betrekking tot de joden worden de grondbeginselen van de mensen- en burgerrechten verloochend. Daartegen tekenen wij een protest aan, dat men tenminste in het Den Haag van de Vredesconferentie als platonisch kan beschouwen. Wij doen een beroep op de internationale ethiek. In naam daarvan verlangen wij voor een volk van twaalf miljoen gerechtigheid. Ik twijfel er niet aan, dat wij de belegging van een diplomatieke conferentie voor de regeling van het Joodse Vraagstuk nog zullen beleven.

Nordau’s zogenaamde platonisme werd later enigszins van repliek gediend door de Berlijnse afgevaardigde Alfred Nossig, die hem immobiliteit verweet, – anders dan de pacifistische kringen, waaraan een voorbeeld genomen zou moeten worden. Zij hadden immers met succes eerst de pers en daarna parlementsleden voor hun standpunt weten te winnen, en tenslotte regeringen tot actie gedwongen.

Aäron Adolf de Pinto
Aäron Adolf de Pinto
Het meest opvallend was nog de openingsrede van Aäron Adolf de Pinto (1828-1907), de vice-president van de Hoge Raad, die als prominente joodse Nederlander naar voren was geschoven. Overigens had de familie De Pinto haar statige woonhuis aan de Prinsessegracht ter beschikking van het congres gesteld. De Pinto refereerde allereerst aan zijn Sefardische afkomst, en aan de verdrijving van de Joden van het Iberisch schiereiland. Misschien onvermijdelijk in zijn positie, benadrukte hij dat hij zich voor alles Nederlander voelde. In zijn algemeenheid, zei hij, heeft “iedere jood… twee vaderlanden, zijn tegenwoordige, en het Heilige Land, Palestina en Jeruzalem.” Enkele andere saillante zinsneden uit de rede van De Pinto, in het Frans gehouden, luidden:

Men heeft beweerd, dat de vredesconferentie in feite veel meer een conferentie is voor de reglementering en de codificering van het oorlogsrecht. In die bewering ligt wel waarheid besloten, maar niet de volledige waarheid. Ongetwijfeld heeft de Tweede Conferentie, in navolging van de Eerste…zich tot heden hoofdzakelijk beziggehouden met het oorlogsrecht, met gebruiken, gewoontes, verdragen, die tot doel hebben de gruwelen, die niet los te maken zijn van deze grote gesel der mensheid, zo veel mogelijk te verminderen. Laten we echter niet vergeten, dat toen de Eerste Conferentie de eerste stap had gezet op de lange weg die uiteindelijk tot vermindering van de oorlog zou kunnen leiden, door het gezegende idee van het gerechtshof, dat reeds belichaamd is in het Internationale Hof in Den Haag, de Tweede Conferentie de middelen ter hand heeft genomen, die kunnen dienen ter bevestiging en versterking van die instelling, het enige wapen in de oorlog tegen de oorlog. (…) Geen vrede tussen de volkeren, geen externe veiligheid, kan bestaan zonder interne vrede, zonder interne veiligheid. Nu is de onontbeerlijke voorwaarde voor de permanente interne veiligheid van elke staat, groot of klein, de heerschappij van het recht, de gerechtigheid, binnen de staatsgrenzen. In alle landen, en ik bespaar U de namen, waar het recht veronachtzaamd wordt, en waar de gerechtigheid door uitzonderingswetten, die in al hun verschrikkingen tegen de joodse inwoners woeden, met de voeten wordt getreden, [daar] bedreigen binnenlandse onrust, en de onafwendbare en noodlottige gevolgen van geloofs- en rassenhaat, onophoudelijk de externe vrede.

Op basis van het volkenrecht was de hoop van het zionistisch congres gericht op een oplossing van het Joodse Vraagstuk (in Europa). Herzl, later Wolfssohn en anderen dachten in termen van een Charter voor Palestina, en in termen van het Internationale Recht, dat toen nog zaligmakend leek. De Balfour-declaratie liet nog een decennium op zich wachten. In Palestina vonden soms wel al kleine schermutselingen plaats, en de Ottomaanse sultan was afwijzend geweest in zijn antwoorden op alle zionistische verzoeken, maar niemand overzag toen al de dimensies van een ontluikende Palestijns-zionistisch confrontatie. Nu, meer dan een eeuw later, is het duidelijk hoever de lijnen uit elkaar zijn gelopen. De zionistische beweging, of de Staat Israël, als opvolger ervan, zou een effectieve vredesconferentie juist uitstekend kunnen gebruiken. Het zijn nu echter de Palestijnen, die zoeken naar een verregaande oplossing voor hun Palestijnse Vraagstuk.

Gang in het Vredespaleis
Gang in het Vredespaleis (CC BY-SA 4.0 – RCE – wiki)

Twee muren

Het Internationaal Hof van Justitie werd een van de bouwstenen van de latere Volkenbond en de Verenigde Naties. Den Haag, alhoewel in belang enigszins ingeboet, zou er in 2002 het Internationale Strafhof bij krijgen, waardoor het nog altijd een begrip van juridisch gezag en studie gebleven is. Paradoxaal genoeg, kwam Israël twintig jaar geleden in het Hof van Justitie van Den Haag voor het blok te staan vanwege de bouw van de scheidingsmuur langs de Westelijke Jordaanoever, en nu opnieuw vanwege de oorlog in Gaza. Het is niet uitgesloten dat in de naaste toekomst ook Israelis vanwege vermeende oorlogsmisdaden aangeklaagd zullen worden in het strafhof.

Het kan verkeren.

Bij dit alles moet ik denken aan nog een andere muur, namelijk de gemeenschappelijke muur tussen het na-oorlogse pand van mijn vaders zaak en het Vredespaleis. Op het briefpapier en in advertenties stond onveranderlijk “bij het Vredespaleis”. Misschien was die associatie eigenlijk niet toevallig, want het is mogelijk dat mijn grootvader rond 1916 uit Keulen naar Den Haag kwam met in zijn achterhoofd de gedachte dat Den Haag voor joden een symbolische betekenis had, en dat van het Vredespaleis een beschermende werking uit zou kunnen gaan.

10 augustus 2007, met kleine aanpassingen 8 februari 2024

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×