In het Nationaal Archief in Den Haag ligt het omvangrijke, 4500 meter strekkende archief van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), dat recentelijk volledig gedigitaliseerd is. Om deze reden is bij Uitgeverij WBooks Het Grote VOC Boek (2017) verschenen. Het boek, dat onder redactie staat van Ron Guleij en Gerrit Knaap, neemt de lezer vanuit de Nederlanden mee naar het complete VOC-octrooigebied van de zeventiende eeuw en achttiende eeuw.
Opbouw en thematiek
Het boek bestaat uit in totaal elf hoofdstukken die de lezer meenemen op een VOC-reis door alle gebieden waar deze eerste multinational actief was. Zo voert het boek onder meer naar Zuid-Afrika (specifiek Kaap de Goede Hoop), het Midden-Oosten, Ceylon, India, Indonesië, Maleisië, maar ook naar Japan en China.
Naast zeven geografische hoofdstukken, bevat Het Grote VOC Boek vier hoofdstukken die kernthema’s behandelen als de ‘voorcompagnieën’ (de organisatorische voorlopers van de VOC), de VOC als bedrijf, cartografie & navigatie, en het gevaarlijke leven aan boord van de schepen, waar vaak scheurbuik heerste maar ook stormen en kapers levensbedreigend konden zijn.
In het geheel genomen is Het Grote VOC Boek zowel inhoudelijk als visueel rijkgeschakeerd. De redacteuren schetsen een compleet en goed gedocumenteerd beeld van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De talloze prenten, illustraties, tekeningen en gescande documenten maken het boek tot een prachtdocument waar je niet snel op uitgekeken raakt. Erg fijn is dat de redacteuren de VOC-geschiedenis een écht menselijk perspectief geven door het tiental portretten van VOC-kopstukken dat in het boek is opgenomen. Deze portretten zijn met name geschreven door de gastauteurs Nelleke Noordervliet en Ramsey Nasr. Zij, en enkele andere auteurs, lichten onder meer personen uit als Petrus Plancius, Johan van Oldenbarnevelt, Willem Barentsz, Isaäc le Maire en Jan Pieterszoon Coen.
In deze bespreking licht ik een drietal thema’s toe via het weergeven van enkele passages uit Het Grote VOC Boek. Achtereenvolgens gaan we in op de VOC als organisatie, het fenomeen van de vrouwelijke VOC-opvarenden en ten slotte het leven aan boord van VOC-schepen tijdens de reizen naar Nederlands-Indië.
De VOC als bedrijf
Officieel werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht op 20 maart 1602. Deze datum markeert het begin van een unieke organisatie, die niet alleen de eerste multinational ter wereld werd, maar ook het eerste internationale bedrijf dat werkte met aandelen.
Op aandringen van Johan van Oldenbarnevelt en prins Maurits gingen de zogenoemde ‘voorcompagnieën’ uit Zeeland en Holland vanaf genoemde datum in de VOC samenwerken. De Staten-Generaal verleenden de VOC een octrooi, die de organisatie in eerste instantie voor twintig jaar het alleenrecht op de handel van de Republiek in de regio van Kaap de Goede Hoop tot de Straat van Magellanes, kortom: in het gebied van de Indische Oceaan en Stille Oceaan.
Over de organisatie van de VOC schrijven de auteurs:
“De organisatie van de VOC in de Republiek was met zes kamers decentraal. De verdeling van de activiteiten, zoals de bouw en uitrusting van schepen of de in- en verkoop van goederen, werd nauwkeurig vastgelegd: Amsterdam de helft, Zeeland een kwart en de overige kamers ieders een zestiende.” (30)
Twee- of driemaal per jaar vergaderden afgevaardigden van de zes kamers, te Amsterdam of Middelburg. Naar het getal van de deelnemers, zeventien in totaal, werd deze instantie – die het beleid van de VOC bepaalde – de Heren Zeventien genoemd:
“Daarin hadden acht Amsterdamse vertegenwoordigers, vier Zeeuwse en één uit elk der kleine kamers zitting. Het zeventiende lid werd bij toerbeurt door Zeeland of één der kleinere kamers geleverd.” (30)
Aanvankelijk, in de jaren 1602-1605, vielen de financiële resultaten van de Verenigde Oost-Indische Compagnie zwaar tegen. Dit had te maken met de investeringskosten kort na de oprichting en de (aanvankelijke) opdracht van de schepen om de Portugezen in Azië aan te vallen waar mogelijk. Pas in 1610 kon de VOC de eerste aandeelhouders een deel van de winst uitbetalen, grotendeels in natura: foelie en peper.
Vrouwen aan boord
Met enige regelmaat kwam het in de zeventiende en achttiende eeuw voor dat vrouwen zich verkleedden als man. Ze voeren dan als matroos stiekem mee op VOC-schepen. Uit de literatuur zijn minstens 150 van dit soort gevallen bekend. In Het Grote VOC Boek maken we kennis met een van deze dames, namelijk Maria Catharina Steyn uit Amsterdam, die later in een gedicht bezongen zou worden onder de naam ‘Anna Katryn’. Het gedicht is opgenomen in de bundel De Nederlandse poëzie van de 17de tot en met de 18de eeuw in 1000 en enige gedichten van Gerrit Komrij uit 1986, maar kunt u ook in het geheel in dit boek lezen. Het openingsvers luidt als volgt:
Wat hoord men niet al vreemde dingen
Een Dienstmaegd hier uit Amsterdam […]
Nam dienst voor een Matroos op heden
En weer op ’t schip voor een Zoldaet.”
Tijdens de reis op zee kreeg ‘Anna Katryn’ een relatie met korporaal Johannes Marcus van Wijthoven. De affaire liep niet goed af voor beide minnaars. Zo lezen we:
“Op 15 oktober 1762 wordt Anna echter ontmaskerd door de bemanning. Volgens een aantekening in het scheepssoldijboek raakt zij op 1 januari 1763, twee en een halve maand later dus, vermist. Een dag later is ook haar vriend verdwenen. Vermoedelijk hebben zij een liefdessprong in de diepe zee gemaakt.” (154)
Het leven op VOC-schepen
Varen voor de VOC was weinig aantrekkelijk. De bemanning voor de VOC-schepen werd vaak geronseld in louche cafés en herbergen, een fenomeen waar de uitdrukking ‘in de aap gelogeerd zijn’ vermoedelijk vandaan komt.