Economische expansie werd een zeer belangrijk punt van de Duitse buitenlandse politiek. Duitsland kon zich, met haar groeiende bevolking en haar enorme industriële ontwikkeling, niet meer permitteren zich nog uitsluitend tot Europa te richten en het voeren van een ‘global economic policy’ oftewel ‘wereld handels politiek’ werd onvermijdelijk.
Het was zoals prof. Ernst Francke, een van Duitslands leidende economen, in die dagen schreef:
“het groeiend aantal hongerige magen en lege handen, dwingt ons tot industrialisatie en inherent aan die ontwikkeling zijn we wel gedwongen om over te gaan tot een wereld handelspolitiek en ons op de wereldmarkt te richten’.” (6)
De term ‘Wereldhandelspolitiek’ werd door de geallieerde propaganda al heel snel omgezet in ‘wereldmachtpolitiek’. En die laatste term ‘Weltmacht’ is tot op heden nog steeds favoriet en wordt te pas en onpas gebezigd. Weltmacht klinkt natuurlijk heel wat negatiever dan ‘welt politik’ maar dat zijn toch wel twee heel verschillende zaken.
Nu is het duidelijk dat voor het voeren van ’weltpolitik’ ervaren staatslieden nodig waren met veel takt en begrip voor de spanningen die zo’n politiek ongetwijfeld internationaal met zich zou meebrengen en het is evident dat takt nu niet direct Duitslands sterkste eigenschap was in die dagen.
Tegelijk echter moet wel worden opgemerkt dat de andere grootmachten en met name Groot-Brittannië, ook niet veel begrip toonden voor de situatie waarin het snelgroeiende Duitsland zich bevond, een Duitsland dat van mening was toch het recht te hebben om zich op vreedzame wijze op de wereldmarkt te manifesteren en om zich via de handel, een plaats onder de zon te verwerven.
Dat recht leek haar echter niet van harte gegund. Integendeel. Overal waar ze probeerde te expanderen werd ze tegengewerkt, zoals bij de huur van Kiow Chow in 1898, bij haar poging om op de Filippijnen en op de Salomonseilanden een handelsvestiging te realiseren, bij haar Midden-Oosten politiek toen ze probeerde kolen en handelsposten te stichten in Aden, Yemen, aan de Perzische kust en op de route naar India, bij haar pogingen om concessies te krijgen voor het boren naar olie in Irak, de plannen voor de Bagdadspoorlijn, enzovoort… Overal vond het Engeland, Rusland en/of Japan op haar weg en het werd Duitsland haast onmogelijk om de noodzakelijke economische expansie op vreedzame wijze te realiseren.
In dit verband is het wellicht interessant u te wijzen op een opmerking van de Britse onderminister van Buitenlandse Zaken, sir Sanderson, die in 1907 schreef:
“Ik ben van mening dat de “zonden” van Duitsland in vergelijking met die van onszelf, licht genoemd kunnen worden. We moeten niet vergeten dat een land als Duitsland, dat elke mogelijkheid tot zelfverheerlijking en expansie aangrijpt, niet meer kritiek verdient als de staat die elke poging daartoe als een bedreiging ziet en op die theorie het recht claimt zich daar tegen te verzetten,in te grijpen en/of compensatie te eisen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Groot-Brittannië in de ogen van het buitenland gezien wordt als een grijpgrage gigant die met zijn klauwen de hele wereld omvat en bij het minste geringste dat hem niet aanstaat, met geweld reageert”. (7)
En de Times schreef enkele jaren eerder, om precies te zijn op woensdag 13 juni 1900 in een even zo zeldzaam openhartig artikel naar aanleiding van de aanname van de Duitse vlootbouwwetten door de Rijksdag:
”We moeten erkennen dat elk land verantwoordelijk is voor haar eigen maatregelen met betrekking tot de veiligheid te land en ter zee. We dienen ook te erkennen dat we wat dat betreft ook steeds ons eigen belang en onze eigen veiligheid voorop hebben gesteld. We moeten dan echter ook niet verrast zijn en daar nog minder over klagen, als andere landen dan precies hetzelfde willen doen”. (8)
Was het nu echt zo onlogisch dat Duitsland de behoefte ging voelen aan eigen koloniën en aan een oorlogsvloot om de aanvoer van de nodige producten te kunnen beschermen? Op zich was dat toch een volstrekt legitieme gedachte, zeker gezien in het licht van die tijd waarin elk zichzelf respecterend land, ook Nederland, haar koloniale aspiraties al lang had gerealiseerd en ter bescherming van hun belangen over eigen oorlogsvloten beschikten en zeker ook als we ons realiseren dat de Duitse vloot bij het aantreden van Tirpitz slechts over 9 slagschepen en kruisers der 1e klasse beschikten terwijl Engeland op dat moment 72 van dit soort schepen in het veld kon brengen. Was het niet eerder logisch dat Duitsland zich daardoor bedreigd kon voelen en was de Britse angst voor het Duitse vlootbouwprogramma niet totaal ongegrond? Trouwens, Engeland zelf (1894), maar ook landen als Frankrijk, Japan (1896), Rusland (1895) en de Verenigde Staten (1897) waren Duitsland al vooraf gegaan en hadden hun oorlogsvloten aanzienlijk uitgebreid. Toen Duitsland nu eveneens plannen maakte werd dit in Engeland ineens als “bedreigend” gezien.
We mogen verder niet vergeten dat Duitsland als natie inderdaad in een zeer moeilijk situatie terecht was gekomen. In tegenstelling tot de eerder genoemde landen Frankrijk, Japan, Rusland en Amerika, was Duitsland geheel afhankelijk van import van ruwe grondstoffen die van overzee moesten komen, en daarbij lag Duitsland geografisch zeer ongunstig. Het bezat maar weinig goede havens en Groot-Brittannië lag dan ook nog eens als een ijzeren barrière tussen Duitsland en de grote scheepvaartroutes in. Daardoor zou Engeland door middel van een blokkade de toevoer van Duitslands eerste levensbehoeften volledig kunnen afsnijden. In geval van een conflict met Groot-Brittannië zou de positie van Duitsland al vanaf het begin hopeloos zijn. Geen enkel land, laat staan een grootmacht als Duitsland kon zich zo’n blijvend afhankelijke positie toch permitteren? Was het niet verschrikkelijk naïef van Groot-Brittannië te verwachten dat haar werelddominante positie voor eeuwig onaangetast zou kunnen blijven?
Hoe meer tegenwerking Duitsland ondervond, des te sterker werd daar de behoefte aan een eigen vloot en in 1895 schreef de Duitse admiraal en minister van marine Tirpitz, dat hij van mening was dat als Duitsland niet snel met de bouw ervan zou beginnen, het zeker haar positie als grote mogendheid zou verliezen. Twee jaar later diende hij zijn eerste vlootwet tot uitbreiding van de Duitse marine in die overigens niet dan na veel moeilijkheden door de Rijksdag werd aangenomen.
We moeten ons nu allereerst afvragen of de bouw van de vloot inderdaad tegen Groot-Brittannië was gericht…