De in 1931 opgerichte Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) was zeker niet de enige fascistische partij die in de jaren 30 in Nederland actief was. Wie kent tegenwoordig echter De Bezem, het Frysk Fascisten Front of Zwart Front nog? De NSB daarentegen is vanwege haar samenwerking met de Duitse bezetter nog altijd berucht. Ook nu nog is ‘NSB’er’ een scheldwoord, als synoniem voor (land)verrader. Wat de geschiedenis van deze partij ons leert is dat er zelfs in het ogenschijnlijk nuchtere en gematigde Nederland een voedingsbodem was voor het fascisme, de politieke ideologie die zoveel kwaadaardigheid tentoonspreidde in twintigste-eeuws Europa.
Snel naar:
I. De NSB voor de oorlog
Geen 10 maar 4 zetels
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 verwachtte NSB-leider Anton Mussert tien zetels te behalen. De partij bezat nog geen zetels in deze kamer, maar had bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1935 al wel een opvallende overwinning behaald. Bijna 8 procent van de Nederlanders had toen gestemd op de nog geen vier jaar eerder opgerichte NSB. Twee nationaalsocialistische senatoren namen zitting in de senaat, waar er in 1937 nog twee bij kwamen na een tussentijdse verkiezing in de Provinciale Staten. Voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen van 26 mei 1937 uitte Mussert echter al wel zijn zorgen over de kansen voor zijn partij. Het ledenaantal stagneerde, wat volgens hem kwam omdat “men in het vrije Nederland niet vrij voor zijn overtuiging mag uitkomen” en omdat de andere partijen “een eenheidsfront” tegen de NSB hadden gevormd.1 In plaats van de verwachte tien kwam de partij op vier zetels uit.
Teleurgesteld door het tegenvallende resultaat besloot de NSB-frontman geen zitting te nemen in de Tweede Kamer. Volgens een verklaring van de partij toonde de verkiezingsuitslag dat…
“…de overgroote meerderheid van het Nederlandsche volk zijn lot nogmaals onvoorwaardelijk wenscht toe te vertrouwen aan de politieke partijen”. 2
Het waren juist deze gevestigde partijen waartegen Mussert en zijn partijgenoten sinds de oprichting van hun partij hadden geageerd. De verzuilde politieke partijen zorgden volgens hen voor verdeeldheid en waren niet in staat het volk en de natie krachtig te leiden. Geïnspireerd door de in 1922 in Italië aan de macht gekomen fascisten onder leiding van Benito Mussolini (il Duce), wilde de NSB het parlementaire systeem vervangen door een eenpartijstaat met Mussert als leider, hoewel dat niet expliciet in het partijprogramma stond. Om zich te onderscheiden van andere partijen noemden Mussert en zijn volgelingen de NSB een beweging, geen partij.
Oprichting en programma
Bij de oprichting van de NSB in 1931 in een zaaltje in Utrecht waren slechts twaalf mensen aanwezig geweest, waaronder Mussert en partijsecretaris Cornelis van Geelkerken. Er werd een bondig programma samengesteld van twintig punten met als leidend beginsel de volgende tekst:
“Voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is noodig een krachtig Staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen en het voorgaan van het algemeen (nationaal) belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang.” 3
Het programma was niet uitgesproken radicaal en werd bewust vaag gehouden om brede lagen van de bevolking aan te spreken. Belangrijke standpunten waren de bevordering van de samenwerking binnen de Dietse gemeenschap, waartoe Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika gerekend werden, en de versterking van de landsdefensie. “Agressieve bedoelingen zijn daarbij vreemd”, werd echter uitdrukkelijk toegevoegd aan het laatstgenoemde standpunt. Banken moesten onder overheidstoezicht komen te staan en het bedrijfsleven moest worden ingericht door middel van coöperaties waarin werkgevers en werknemers samenwerkten. Particuliere bedrijven wilde men zoveel mogelijk ongemoeid laten, maar stakingen en vakbonden moesten worden verboden. Verder wilde de NSB een ziektekostenverzekering invoeren en een pensioenregeling op vijftig- of zestigjarige leeftijd, afhankelijk van de aard van iemands beroep. De jeugd zou worden aangezet “tot zedelijkheid, orde, tucht, burgerzin en arbeidzaamheid”. Door spreekbeurten van NSB’ers in het hele land en dankzij aandacht in de landelijke kranten wist de partij zich in de schijnwerpers te zetten.
Economische crisis
Het programma van de NSB vertoonde veel overeenkomsten met dat van andere fascistische partijen, maar ook met dat van democratische partijen. Dat de partij met een dergelijk vaag programma in 1935 succes wist te behalen, kwam vooral door de economische en politieke omstandigheden. De in 1929 uitgebroken internationale economische crisis had in de jaren 30 ook grote gevolgen voor Nederland. Op het dieptepunt was bijna 20 procent van de Nederlandse beroepsbevolking werkloos, waarbij sommige sectoren, zoals de bouw en de metaalindustrie, zwaarder getroffen werden dan andere. Mussert en zijn partijgenoten speelden hier op in en bekritiseerden de bezuinigingspolitiek van minister-president Hendrikus Colijn. Ze propageerden dat de democratie en het kapitalistische systeem slechts de rijken ten goede kwam en waarschuwden dat het socialisme tot niets anders dan bloedvergieten zou leiden. Het was een boodschap die aansloeg onder verschillende lagen van de bevolking, zeker toen men zag dat de nationaalsocialisten in Duitsland na hun machtsovername in 1933 de werkloosheid wisten terug te dringen. Een deel van de Nederlanders was jaloers op hoe de Duitsers hun nationale trots hervonden en schijnbaar eensgezind hun Führer aanbaden.
Prinsenvlag, ‘Hou zee!’ en koningshuis
Mussert was uit ander hout gesneden dan Hitler. Vaak is hij omschreven als een saaie burgerman, niet te vergelijken met de charismatische Duitse dictator die met zijn redenaarstalent grote menigten in beroering kon brengen. Musserts profiel sloot echter goed aan bij zijn Nederlandse achterban. Van hem hoefde je weliswaar geen grootse retoriek te verwachten, maar hij werd gewaardeerd om zijn toewijding aan de Nederlandse zaak die hij had getoond toen hij als hoofdingenieur werkte voor de Provinciale Waterstaat van Utrecht. Behalve dat hij alom werd geprezen om zijn professionaliteit speelde hij zich landelijk in de kijker door zich in 1925 te verzetten tegen de aanleg van een kanaal van Antwerpen naar de Rijn over Nederlands grondgebied, wat meer concurrentie zou betekenen voor de Rotterdamse haven. Mussert vond deze geste aan België een bedreiging voor de Nederlandse economie en mede dankzij de lobby van een door hem opgericht actiecomité werd het hiertoe opgestelde verdrag door de Eerste Kamer verworpen.
Mussert was al voor de oprichting van zijn partij dus geen onbekende in Nederland. Wat hij ontbeerde aan redenaarstalent en charisma werd gecompenseerd door de vlot gebekte en joviaal overkomende Cornelis van Geelkerken, ook wel ‘Kees de Prater’ genoemd. Hij was de tweede man binnen de partij wiens spreekbeurten door het hele land druk bezocht werden. Hij was het die vermoedelijk de kreet ‘Hou zee!’ introduceerde, waarmee ‘kameraden’ en ‘kameraadskes’ van de NSB elkaar begroetten. Evenals de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) van Hitler zette de NSB vol in op propaganda en uiterlijk vertoon om kiezers te lokken. Op hun borst droegen partijleden trots een driehoekig speldje met het logo van de partij. Behalve vlaggen in de partijkleuren zwart, rood en oranje werd ook veelvuldig gebruik gemaakt van de oranje-wit-blauwe Prinsenvlag uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog. Deze vlag wapperde tot september 1944 ook op het NSB-hoofdkwartier aan de Maliebaan 35 in Utrecht. Deze stad werd de Stad der Beweging genoemd.
In toespraken en in andere propaganda-uitingen van de NSB werd vaak verwezen naar persoonlijkheden uit het Nederlandse verleden, zoals zeeheld Michiel de Ruyter. Door zich te beroepen op Nederlands roemrijke historie toonde de partij dat ze stond voor de wederopstanding van Nederland als wereldmacht. Opvallend is dat de NSB voor de oorlog het koningshuis gunstig gezind was, wat zich (behalve in het oranje van de Prinsenvlag) uitte in het zingen van het Wilhelmus op bijeenkomsten. Met de uitwijking van koningin Wilhelmina en haar familie naar Engeland aan het begin van de oorlog en de daaropvolgende Duitse bezetting kwam een einde aan de Oranjeliefde.
WA en Hagespraken
Beeldbepalend voor de NSB waren de leden van de in 1932 opgerichte Weerbaarheidsafdeling (WA), die in hun zwarte uniformen met pet, koppelriem en glimmende laarzen door de straten marcheerden en colporteerden met het, vanaf begin 1933, wekelijks verschijnende NSB-lijfblad Volk en Vaderland. De WA was oorspronkelijk bedoeld ter beveiliging van NSB-bijeenkomsten die nogal eens verstoord werden door politieke tegenstanders. Op 7 januari 1933 werd de WA in Utrecht voor het eerst ingezet tijdens de Landdag, de jaarlijkse partijdag die vanaf 1936 vanwege het grote aantal bezoekers in de openlucht zou plaatsvinden op de Goudsberg in Lunteren. Op het hier speciaal voor deze bijeenkomsten bestemde terrein hield Mussert zijn Hagespraken, geïnspireerd door de hagenpreken die calvinisten in de zestiende eeuw in de Nederlanden in het geheim organiseerden omdat hen openlijke geloofsuitoefening verboden was. Tot wel 20.000 volgelingen kwamen bijeen om in Lunteren naar de toespraken van Mussert en andere NSB-prominenten te luisteren, op 22 juni 1940 voor het laatst.
Evenals de bruinhemden van de Sturmabteilung (SA) in Duitsland zouden de WA-mannen bij het Nederlandse publiek vooral bekend komen te staan als straatvechters. In de vooroorlogse jaren kwam het tijdens bijeenkomsten van de NSB en op straat veelvuldig tot ongeregeldheden tussen leden van de WA en hun veelal communistische en socialistische opponenten. De NSB-partijleiding beweerde altijd dat gewelddadigheden uitgelokt waren door de tegenstander en dat haar eigen mensen zich slechts hadden verdedigd. In veel gevallen koos de WA er echter bewust voor om zich provocerend te vertonen en gedragen in wijken die als ‘rood’ bekend stonden.
Door haar betrokkenheid bij straatgevechten en relletjes toonde de NSB al in haar begintijd een ander gezicht dan dat van de fatsoenlijke burgerpartij, zoals ze zich zo graag presenteerde. De overheid liet zich niet misleiden en verbood het ambtenaren vanaf 1933 om lid te zijn van de anti-parlementaire NSB. In september 1933 volgde een uniformverbod. Mussert droeg op dat de WA-afdelingen zich zouden omvormen tot wandelclubs of gezelligheidsverenigingen, maar met hun zwarte uniformen keerden de manschappen pas weer tijdens de Duitse bezetting terug in het straatbeeld.
Jeugdbeweging en vrouwenorganisatie
In 1934 werd door de NSB een jeugdbeweging opgericht, genaamd de Jeugdstorm, met Van Geelkerken als ‘hoofdstormer’. Jongens leerden marcheren en werden in groepsverband vermaakt met sport en ontspanning in de buitenlucht, meisjes werden voorbereid op hun rol als moeder. Op het embleem van de jeugdorganisatie stond een meeuw afgebeeld, het lijfblad heette De Stormmeeuw. De meeuw als vrijheidssymbool verscheen ook op NSB-propagandaposters. De leden van de Jeugdstorm droegen uniformen en de organisatie was militair opgebouwd, vergelijkbaar met de Duitse Hitlerjugend. In 1938 volgde de oprichting van een vrouwenafdeling van de NSB, de Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie (NSVO). Het doel werd als volgt omschreven:
“… het bevorderen en versterken van de nationaal-socialistische levens- en wereldbeschouwing onder de Nederlandse vrouwen; de verzorging van nationaal-socialistische werkers die dit van noode hebben.” 4
De rol van de vrouw binnen de nationaalsocialistische ideologie was er één van verzorgende echtgenote en moeder. Op de in de bezettingsjaren opgerichte NSB-moederscholen kregen vrouwen onder andere les in zuigelingenverzorging, naaien en koken. NSB-vrouwen waren vaak actief voor de NSB-afdeling Gezins- en Jeugdzorg, die onder andere vakanties organiseerde voor kinderen uit minderbedeelde gezinnen. In de praktijk waren het vooral de kinderen van NSB’ers die van deze liefdadigheid gebruik maakten.
Weerstand van links en de kerken
Na een moeizame start – de partij telde in mei 1932 nog slechts iets meer dan 100 leden – was het ledental van de NSB begin 1935 opgelopen tot rond de 33.000. Voor de oorlog zou het ledenaantal blijven steken op 55.000 in 1936, wat echter begin 1940 al was teruggelopen tot 30.000. De partij had absoluut gezien de meeste aanhang in Noord- en Zuid-Holland en het minst in Friesland en Noord-Brabant. Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1935 was het percentage NSB-kiezers in Drenthe en Limburg het hoogst. De partij was organisatorisch verdeeld in districten, kringen, groepen, buurtschappen en blokken (van acht personen). Een profiel van de NSB-sympathisant gedurende de jaren 30 is moeilijk te maken. De partij trok mensen van diverse pluimage, hoewel naar verhouding kleine middenstanders en boeren ruim vertegenwoordigd waren. Redenen om voor de NSB te kiezen waren al even divers. Sommige mensen kozen simpelweg voor de NSB omdat in hun omgeving een succesvolle NSB-activist daadkracht vertoonde, anderen wilden hun stem verheffen tegen Den Haag.
Naarmate de NSB groeide en steeds meer toenadering zocht tot de Duitse regering, kreeg de partij ook met meer weerstand te maken. Met name in de links georiënteerde pers kregen Mussert en zijn volgelingen er flink van langs. “Mussert, de Hitlerknecht”, kopte het sociaaldemocratisch weekblad De Tribune op 12 november 1935 boven een bericht waarin de NSB-leider ervan beschuldigd werd dat hij de adressen van Rotterdamse NSB-leden had doorgespeeld aan de Duitsers ten bate van de Winterhilfe-collecte5, de jaarlijkse collecte in Duitsland voor hulpbehoeftige ‘volksgenoten’. Diezelfde krant verweet het de NSB ongeveer een jaar later, op 2 oktober 1936, dat ze opriep tot een burgeroorlog. In een NSB-pamflet was namelijk verkondigd dat democratie dictatuur was en zou uitlopen op burgeroorlog. “Het mag Mussert niet gelukken, de democratie te vernietigen”, zo werd het artikel afgesloten.6 Op de voorpagina stond eveneens het bericht over een vermeend NSB-lid dat vlakbij de grens opgepakt was met een revolver in zijn bezit. “Mussert bereidt burgeroorlog voor”, kopte de krant.7
In plaats van door middel van een gewapende revolutie de macht grijpen, wilde de NSB de parlementaire democratie van binnenuit uithollen. Echter niet alleen vanuit de overheid en linkse kringen kreeg de partij met tegenstand te maken. In 1936 namen zowel de katholieke als gereformeerde kerken afstand van de NSB. Katholieken die NSB stemden moest zelf de Heilige Sacramenten worden ontzegd. Beide kerken sprongen hiermee in de bres voor de traditionele confessionele partijen die hun belangen behartigden. Weliswaar stond de NSB niet afwijzend ten opzichte van het christendom, maar de kerken vreesden aan invloed te verliezen wanneer de partij aan de macht kwam, zoals in nazi-Duitsland al het geval was.
Berichten over concentratiekampen en antisemitisme in Duitsland zorgden voor een meer kritische blik bij de Nederlandse kiezer. Het was vermoedelijk mede hierdoor – en door een verbetering van de economische situatie – dat de NSB bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1937 niet het gehoopte resultaat behaalde. Met de slogan “Moskou dreigt, stemt Mussert” had de partij tevergeefs geprobeerd in te spelen op de angst voor het communisme onder de Nederlandse bevolking. De in 1936 tot de NSB toegetreden Meinoud Rost van Tonningen nam zitting in de kamer als fractieleider. Hij was afkomstig uit een gerespecteerde familie. Zijn vader was generaal van het KNIL en zelf doorliep hij een jarenlange carrière als diplomaat binnen de Volkenbond in Wenen, de voorloper van de Verenigde Naties. Tijdens de bezettingsjaren zou hij zich profileren als belangrijke opponent van Mussert in een richtingenstrijd binnen de NSB.
Radicalisering
“Geen Joden meer in de N.S.B.”, zo kopte het staatkundig gereformeerd dagblad De Banier op 24 oktober 1938. Mussert had dit besluit kort ervoor bekendgemaakt op een partijbijeenkomst in Amsterdam. Tot dusver was het Joodse Nederlanders nog wel toegestaan geweest om zich aan te sluiten bij de NSB. In 1935 telde de partij 150 Joodse leden. Mussert had het antisemitisme in nazi-Duitsland eerder nog on-Nederlands genoemd. In het krantenbericht werd het nieuwe standpunt van de NSB als volgt toegelicht:
“Aan het opvoeden van de Nederlandsche jeugd en het rechtspreken over het Nederlandsche volk door Joden moet een einde komen. Zoolang de Joden geen eigen nationaal tehuis bezitten, heeft ieder volk den zedelijken plicht om een deel van het Joodsche volk te herbergen. Tegen de Joden, die hier vanouds ingeburgerd zijn en in goede harmonie met ons lezen, heeft de N.S.B. niets. De na 1 Augustus 1914 hier te landsche binnengekomen Joden zullen te zijner tijd dienen te verhuizen op redelijken termijn. In de N.S.B. zullen voortaan geen Joden meer worden opgenomen. Die er reeds zijn, zullen als volwaardige kameraden gerespecteerd worden.”8
Tijdens diezelfde bijeenkomst, die bedoeld was ter voorbereiding op de Provinciale Statenverkiezingen van 1939, verklaarde Mussert dat het partijprogramma uit 1931 verder nog steeds gehandhaafd bleef. Daarin ontbrak het aan anti-Joodse standpunten. De ommezwaai moet gezocht worden in ontwikkelingen bij de oosterburen. Als gevolg van het antisemitische overheidsbeleid van de naziregering zochten vele Duits-Joodse vluchtelingen in Nederland een veilig heenkomen. In de Tweede Kamer ageerde de NSB fel tegen deze vluchtelingenstroom. De beweging schurkte zich steeds meer aan tegen de Duitse nazipartij. Mussert bezocht op 16 november 1936 Hitler voor het eerst. Hij was geïmponeerd door de Duitse dictator en prees het volk “dat zulk een Leider heeft”. Na de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938, toen overal in Duitsland Joden het slachtoffer werden van door de nazileiding georkestreerde gewelddadigheden, pleitte Mussert voor de oprichting van een Joods Nationaal Tehuis in Guyana (Zuid-Amerika). Joodse vluchtelingen moesten hier een eigen staat bouwen, ver verwijderd van Europa.
Kwalijke reputatie
Bij de Provinciale Statenverkiezingen op 19 april 1939 verloor de NSB bijna de helft van de stemmen. Met 162.572 stemmen had slechts 3,94 procent van de kiezers voor de partij gekozen. Vanwege het uitbreken van de oorlog kwamen de leden van de Provinciale Staten niet meer toe aan de verkiezingen voor de Eerste Kamer. Bij de gemeenteraadsverkiezingen op 14 juni 1939 haalde de NSB nog slechts 31.503 stemmen, oftewel 0,85 procent van het totaal. Zou Duitsland Nederland niet binnengevallen zijn, dan was de kans groot geweest dat de NSB in de vergetelheid geraakt zou zijn als slechts één van de kleine protestpartijen uit de eerste helft van twintigste eeuw. Tijdens de bezettingsjaren zou de NSB zich echter zo ongeliefd maken dat haar kwalijke reputatie tot op de dag van vandaag niet vergeten is.
De NSB tijdens de oorlog
Verstopt in een hooiberg
Een hooiberg, daarin zou Anton Mussert zich tijdens de Meidagen van 1940 verstopt hebben. In de illegale pers werd hiernaar zowel in teksten als in karikaturen vaak verwezen. Dat de NSB-leider zich gedurende de Duitse inval verborgen hield, klopt. Ongeveer 5.000 van zijn partijgenoten waren op dat moment geïnterneerd door de Nederlandse overheid, die vreesde dat de als pro-Duits bekend staande NSB’ers anders het Duitse leger zouden steunen. Om te ontsnappen aan arrestatie dook Mussert onder bij een partijkameraad in Huizen, niet in een hooiberg maar op zolder. Van de Duitse inval op 10 mei was de NSB van tevoren niet op de hoogte, want op 13 mei stond gewoon een bijeenkomst in Lunteren gepland. Deze zou op 22 juni alsnog plaatsvinden, nadat het Nederlandse leger op 14 mei had gecapituleerd. “Achten wij ons nog in oorlog met Duitsland. Ja of nee?” scandeerde de weer uit zijn schuilplaats opgedoken partijleider, die zich bij het grootste deel van de Nederlandse bevolking meteen gehaat maakte door een bronzen klok van ruim 3.000 kilo te schenken aan Hermann Göring, de bevelhebber van de Luftwaffe. Het waren zijn bommenwerpers die op 14 mei 1940 Rotterdam tot puin hadden gebombardeerd en honderden dodelijke slachtoffers hadden gemaakt.
Met het uitwijken van koningin Wilhelmina en haar regering naar Engeland was er in Nederland een machtsvacuüm ontstaan dat Mussert graag wilde opvullen. Hij zag het Duitse bezettingsbestuur van rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart (een van oorsprong Oostenrijkse nazi) slechts als een overgangsbewind dat na bepaalde tijd plaats moest maken voor een NSB-regering. De bezetter dacht daar anders over. Een spotprent van de Nederlandse cartoonist Leo Jordaan waarop Mussert is afgebeeld als een klein mannetje dat de gekroonde Seyss-Inquart helpt met het dragen van zijn koningsmantel komt dichter bij de waarheid. De nazitop was helemaal niet onder de indruk van de capaciteiten van de Nederlandse partijleider en was niet van plan om de macht aan hem en zijn aanhangers over te dragen. NSB’ers zouden gedurende de bezettingstijd wel steeds meer bestuurlijke posities innemen, onder andere als burgemeesters, maar de macht bleef in Duitse handen.
Gehate minderheid
Telde de NSB in maart 1940 nog slechts 28.859 leden, in oktober van datzelfde jaar was dit opgelopen tot 86.389, het hoogtepunt in de totale bestaanstijd van de partij. Na de Duitse machtsovername hadden velen zich alsnog aangesloten bij de partij. Oudgedienden van de NSB beschuldigden deze nieuwe leden van opportunisme en noemden hen schertsend ‘meikevers’. Op een bevolkingsaantal van bijna 9 miljoen waren NSB-leden slechts een kleine, maar gehate minderheid. Al vóór de oorlog werden ze met de nek aangekeken, maar tijdens de bezetting zou de afkeer jegens hen alleen maar toenemen. NSB’ers werden algemeen beschouwd als landverraders. Gedurende de eerste fase van de bezetting kwam het meermaals tot gevechten tussen leden van de WA, die zich weer in hun uniform op straat vertoonden, en hun tegenstanders. Nadat op 7 september 1940 de WA-man en NSB-blokleider Peter Ton tijdens rellen was omgekomen, raakte op 11 februari 1941 WA-man Hendrik Koot dodelijk gewond bij een vechtpartij in Amsterdam. Na de Februaristaking van 25 en 26 februari 1941, waartegen door de bezetter gewelddadig was opgetreden, zouden zulke ongeregeldheden nauwelijks nog plaatsvinden.
Het was zeker niet alleen de terugkeer van WA-leden op straat die bij de Nederlandse bevolking afkeer opriep. Steeds meer NSB’ers zouden gedurende de bezettingsjaren op belangrijke posities benoemd worden en zich daar niet geliefd maken als nazi-collaborateur. Burgemeesters die aftraden vanwege gewetensbezwaren of uit hun functie werden gezet, werden meestal vervangen door een NSB’er. In september 1944 werd aldus ongeveer een derde van alle burgemeestersposten door een NSB’er bezet, vooral in de grote en middelgrote steden. Ruim vijftig procent van de Nederlandse bevolking werd geleid door een NSB-burgemeester. Het kostte de partij echter grote moeite om geschikte kandidaten te vinden en veel burgervaders uit haar gelederen blonken bepaald niet uit in hun rol. Ook binnen het onderwijs, de politie en andere publieke diensten waren NSB’ers oververtegenwoordigd.
Vanaf 14 december 1941 was de NSB nog de enige Nederlandse politieke partij die het Duitse bezettingsbestuur toestond. Dat betekende het einde van de in juli 1940 opgerichte Nederlandsche Unie, waarbij honderdduizenden Nederlanders zich hadden aangesloten, vooral uit afkeer van de NSB.
Propaganda
Binnen de cultuur- en mediasector drukten NSB’ers ook hun stempel gedurende de bezetting. Zo werd NSB-prominent dr. Tobie Goedewaagen, een filosoof die voor de oorlog doceerde aan de universiteit van Utrecht, op 27 november 1940 door Seyss-Inquart benoemd tot secretaris van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK). Evenals het propagandaministerie van Joseph Goebbels in Duitsland moest het Nederlandse equivalent toezicht houden en sturing geven aan alle culturele en journalistieke uitingen in Nederland. Het kwam erop neer dat pers, radio, film, (bouw)kunst, muziek, literatuur, theater en dans in lijn moesten zijn met wat de bezetter wenste en toestond. Door middel van pro-Duitse propaganda wilde het bezettingsbestuur, geholpen door Goedewaagen, het Nederlandse volk winnen voor de Duitse zaak. De bekendste propagandist van NSB-huize was Max Blokzijl, wiens vanaf 1941 uitgezonden wekelijkse radiopraatje goed beluisterd werd. Hij wist een openhartige toon aan te slaan die ook niet-NSB’ers aansprak. Een kenmerkend voorbeeld van een door hem in zijn radio-uitzendingen uitgesproken tekst is de volgende:
“Zeker, onze landgenoten, die vooral bij de strijd ter zee en in de lucht als soldaten of als bemanning onzer koopvaardijschepen aan de andere zijde het leven lieten, hebben niet minder moed getoond en ook in de eerlijke overtuiging daarmee een offer op het altaar des vaderlands te brengen. Maar het is mij niet mogelijk deze opofferingen in dienst van het internationale kapitalisme en de rijke joden zonder vaderland in één adem te noemen met het zelfverloochenende idealisme onzer mannen aan het oostfront.”9
De NSB had ook de beschikking over een eigen propaganda-afdeling en verschillende propagandakanalen. Zo was de partij in 1941 verantwoordelijk voor de massale verspreiding van posters en pamfletten met leuzen als “Met Duitschland tegen het kapitalisme” en “Met Duitschland voor nieuw Europa”. Via Volk en Vaderland en andere periodieken werd pro-Duitse propaganda verspreid die vaak niet onderdeed voor die van de bezetter. “Engelsche hel in Nederland, Massamoord op vrouwen en kinderen, Wat zegt de Koningin nu?” was op 25 februari 1944 te lezen in Volk en Vaderland nadat de Amerikaanse luchtmacht op 22 februari onder andere Nijmegen had gebombardeerd. De inleiding van het artikel was als volgt:
“De bestiale moordpartij van Britsche en Amerikaansche luchtgangsters onder de burgerbevolking van Nijmegen, Enschedé en Arnhem, heeft heel Nederland met ontzetting vervuld. Bij de puinhoopen in de woonwijken, bij verwoeste kerken, scholen en openbare gebouwen, bij de stapels lijken vooral van vreeselijk verminkte vrouwen, mannen en kinderen, schreeuwt slechts één vraag om beantwoording: Waarom? Deze vraag gaat uit naar de opper-gangsters in Londen, de commandanten der ‘woningblokkrakers’, maar niet minder naar onze weggeloopen regeering, wier hoogste hoofd, de Koningin, nog zeer onlangs plechtig verzekerde, dat zij weliswaar ‘haar’ volk niet voor den honger kon bewaren, doch wèl voor verschrikkelijke bombardementen. Hoe ver haar ‘macht’ reikt kan men in Nijmegen, Arnhem en Enschedé met eigen oogen aanschouwen!”10
Diets versus volks
Tijdens de oorlog zou Mussert vier keer Hitler bezoeken, op 23 september 1940, 12 december 1941, 10 december 1942 en 6 december 1943. Elk bezoek ging gepaard met een van tevoren door de NSB-leider aan de Führer verzonden nota over de politieke situatie in Nederland en een beschrijving van Musserts toekomstvisie. In een begeleidend schrijven bij de nota van 27 augustus 1940 schreef de Nederlandse partijleider:
Führer,
Hierbij heb ik de eer tot U, als Führer en Rijkskanselier van het Duitsche Rijk, het verzoek te richten op U te nemen de stichting en de leiding van den Bond der Germaansche Volkeren en het Nederlandsche Volk — op het vasteland van Europa het grootste Germaansche volk na het Duitsche — daarin als bondslid te willen opnemen.
De stichting van dezen Bond acht ik een logisch gevolg van den huidigen Europeeschen oorlog en een daad, die voor de handhaving van Europa in de wereld, voor de verdere ontplooiing van het Germaansche ras in het algemeen en voor ieder Germaansch volk in het bijzonder van het grootste belang is. Ik heb de overtuiging dat ook mijn Volk daarin een waarborg zal hebben voor een schooner en sterker volksch voortbestaan, dan zijn jongste verleden te zien gegeven heeft.
Mijne denkbeelden betreffende de wenschelijkheid en de basis van den Bond heb ik in het kort uiteengezet in de nota met bijlagen, welke ik mij veroorloof U hierbij aan te bieden.
De Leider der Nationaal Socialistische Beweging in Nederland,
M u s s e r t .
Aan den Führer en Rijkskanselier van het Duitsche Rijk.
Musserts wens om Nederland als autonoom bondslid op te nemen binnen een door Duitsland geleid Germaans Europa viel bij de Duitse leider niet in goede aarde. De NSB’er had als regent benoemd willen worden van een met Vlaanderen verenigde ‘Dietse’ natie, maar Hitler voelde er helemaal niets voor om de Nederlandse politicus meer macht te geven. Binnen de nazitop werd er neergekeken op Mussert en diens plan om Nederland en Vlaanderen te verenigen lag niet in lijn met de naziplannen. Mussert deed echter volop moeite om bij Hitler in het gevlei te komen. Op 12 december 1941 legde hij zijn eed van trouw af op de Führer, die hem pas een jaar later officieel toestemming gaf om zich Leider van het Nederlandsche Volk te noemen. Meer dan een protocollaire functie was dit niet. Het door Mussert geleide schaduwkabinet, de Secretarie van Staat, had evenmin werkelijke macht.
Terwijl Mussert op een zijspoor werd gezet, wisten anderen binnen de NSB zich beter te profileren bij het Duitse bezettingsbestuur. Zij behoorden tot de ‘volkse’ groep, die in tegenstelling tot de leden van Musserts ‘Dietse’ groep voorstander was van de annexatie van Nederland binnen het Groot-Germaanse Rijk. Leidende figuren binnen deze fractie waren Meinoud Rost van Tonningen en Henk Feldmeijer. Laatstgenoemde was de leider van de op 11 september 1940 onder Duitse druk opgerichte Nederlandsche SS, vanaf 1 november 1942 de Germaansche SS in Nederland genoemd. Hoewel de organisatie formeel ressorteerde onder de NSB was ze loyaler aan Hanns Rauter, de hoogste leider van de SS in Nederland, dan aan Mussert. Dit zorgde voor een machtsstrijd tussen de ‘Dietse’ en de ‘volkse’ groep, waarbij de laatste als winnaar uit de bus kwam.
Bewapende inzet
Tijdens de oorlog vochten ruim 20.000 Nederlandse SS-vrijwilligers mee aan het Oostfront, onder andere in de 5. SS-Panzer-Division Wiking en het Vrijwilligerslegioen Nederland. Lang niet al deze militairen waren lid van de NSB. Mussert had het liefst een zelfstandig opererend Nederlands legioen naar het Oostfront gestuurd, maar kreeg dat niet voor elkaar. Nederlandse SS-vrijwilligers vochten onder Duits bevel en waren organisatorisch opgenomen binnen de gelederen van de Waffen-SS. Door het Duitse kader werden ze lang niet altijd voor vol aangezien. Meer dan een rol bij de rekrutering en sociale ondersteuning van Oostfrontstrijders was er voor de NSB niet weggelegd. Behalve aan het Oostfront vochten NSB’ers ook op eigen bodem in de Landstorm Nederland, een in 1943 opgerichte militaire eenheid van de Waffen-SS die onder andere zou worden ingezet bij gevechten in Arnhem en in de Betuwe in 1944. Op een pamflet werden nationaalsocialisten in Nederland met de volgende woorden opgeroepen om in dienst te treden van de Landstorm (op dat moment nog de Landwacht Nederland genoemd):
“De vijand poogt ons land binnen te dringen. Hun handlangers trachten binnenlands oproep te verwekken. In dit beslissend uur geldt voor U slechts één parool:
DE WAPENS OPNEMEN EN VECHTEN.
Strijdt tegen de legers der plutocratische ‘bevrijders’, tegen de moordenaars van vrouwen en kinderen! Helpt mede den vijand binnenslands neer te slaan door Uw plaats in te nemen in de rijen der Landwacht Nederland.” 11
Onder de vleugels van de NSB ressorteerde wel de Nederlandse Landwacht (niet te verwarren met de voorloper van de Landstorm Nederland). Deze paramilitaire organisatie werd opgericht op 12 november 1943 ter bescherming van NSB’ers. Bijna dertig NSB’ers werden dat jaar gedood bij aanslagen door het verzet. De op 5 februari 1943 neergeschoten en een dag later overleden Hendrik Seyffardt, de bevelhebber van het Vrijwilligerslegioen Nederland, was het bekendste dodelijke slachtoffer. Leden van de Landwacht droegen een zwart NSB-uniform en waren meestal bewapend met een jachtgeweer, wat hen de bijnaam Jan Hagel opleverde. De bezetter zette hen in voor patrouilles en andere politietaken. Ze maakten zich bijzonder gehaat bij de Nederlandse bevolking door tijdens de Hongerwinter van 1944 voedsel in beslag te nemen van stedelingen die terugkeerden van een ‘hongertocht’ op het platteland. Deze uitgehongerde burgers werden ervan beschuldigd de distributieregels te omzeilen. In werkelijkheid hadden ze in hun eigen woonplaats niet aan voedsel kunnen komen waardoor ze probeerden bij boeren levensmiddelen te verkrijgen, vaak door die te ruilen voor hun kostbaarheden, om zichzelf en hun gezin te voeden.
Collaboratie en de Jodenvervolging
Hoewel na de oorlog NSB en collaboratie vrijwel als synoniemen werden beschouwd, was niet elke collaborateur een NSB’er en was de mate van collaboratie onder NSB-leden divers. Tijdens de bezetting waren er vele manieren om samen te werken met de Duitsers, variërend van betrekkelijk onschuldig tot misdadig en alles daartussen. Veel Nederlanders werkten bijvoorbeeld in bedrijven die producten leverden aan de Duitsers. Voor sommige NSB’ers gold dat hun collaboratie niet verder ging dan hun lidmaatschap van een pro-Duitse beweging, anderen werden vanwege oorlogsmisdaden na de oorlog ter dood veroordeeld. Tot die laatste groep behoorden bijvoorbeeld Jacob Eduard Feenstra en Abraham Puls. Als hoofd van het marechausseegewest Arnhem leidde eerstgenoemde de actieve jacht op onderduikers, verzetsmensen en Joden, van wie velen vermoord zouden worden. Puls was de eigenaar van een verhuisfirma in Amsterdam die woningen leegroofde nadat de Joodse bewoners gedeporteerd waren naar de vernietigingskampen. Feenstra werd na de oorlog ter dood veroordeeld en terechtgesteld, Puls ontsnapte daaraan nadat de tegen hem uitgesproken doodstraf werd omgezet in levenslange gevangenisstraf en later in 24 jaar.
Er waren meer NSB’ers betrokken bij de Jodenvervolging. Zo waren ze oververtegenwoordigd binnen de in 1943 speciaal voor de opsporing van ondergedoken Joden opgerichte politie-eenheden. Voor het oppakken van Joodse onderduikers werden ze betaald door de bezetter. De NSB als organisatie had echter geen bestuurlijke rol binnen de deportatie van de Joden in Nederland. Wel werkte de partij via haar propagandakanalen mee aan het aanwakkeren van het antisemitisme. Anti-Joodse uitingen in publicaties van de partij waren in bezettingstijd vergelijkbaar met die van de nazi’s. De Joden werden afgeschilderd als de schuldigen aan de oorlog. Zowel achter de kapitalistische als de communistische vijand schuilde de Joodse wereldmacht. Een voorbeeld van deze misplaatste gedachtegang is te lezen in een bericht uit Volk en Vaderland van 1 augustus 1941, getiteld: “Twee oorlogen en vijf revoluties, bolsjewistisch-Joodsch onheil in Europa”, waarin het volgende geconcludeerd werd:
… den wereldoorlog 1914-’18 lieten de Joden Rothschild door Poincaré Clemenceau en Llyod George ontketenen. De Russische revolutie van 1918 is het werk van de Joden Trotzki, Litwinow, Abramowitsch en Lenin. […] Bij het uitbreken van den oorlog in 1939 waren de Joden Mandel, Jean Zay in Frankrijk, Hore-Belisha en Sir John Simon in Engeland en Morgenthau in de Vereenigde Staten de geestelijke vaders en aanstichters.
Het instituut [voor de bestudeering van het Joodsche vraagstuk in Frankrijk] besluit met de verklaring, dat de manipulaties der Joden en communisten in Europa twee oorlogen en vijf revoluties ontketenden, over Europa verwarring, ongeluk en ruïne brachten en miljoenen menschenlevens kostten. 12
Behalve dat de partij meewerkte aan het kweken van een voedingsbodem voor Jodenhaat, werd er vanuit de partijleiding ook nimmer bezwaar gemaakt tegen de deportaties. Het enige dat de NSB wel voor elkaar kreeg, was dat Joodse partijleden en enkele anderen een tijdelijke uitzonderingspositie kregen. Een groot deel van deze 64 ‘Mussert-Joden’ zou uiteindelijk alsnog gedeporteerd en vermoord worden.
Dolle Dinsdag
Gedurende de dagen voorafgaand aan 5 september 1944 stond de telefoon op het hoofdkwartier van de NSB in Utrecht roodgloeiend. Nadat op 3 september Brussel was bevrijd en op 4 september Antwerpen volgde, vreesden NSB’ers dat de bevrijding van Nederland niet lang op zich zou laten wachten. Toen de Nederlandse premier Pieter Gerbrandy op 4 september vanuit Londen verklaarde dat de geallieerde legers de Nederlandse grens waren overgestoken, een onjuist bericht dat door de BBC verder werd verspreid, brak er grote paniek uit onder NSB’ers en andere pro-Duitse Nederlanders. Op 5 september, Dolle Dinsdag, sloegen tienduizenden van hen op de vlucht. Vrouwen en kinderen uit NSB-gezinnen werden met speciaal ingezette treinen naar Duitsland gebracht, waar ze onder andere in een kamp op de Lüneburger Heide werden ondergebracht. Begin 1945 zouden ze terugkeren en opgevangen worden in Groningen, Drenthe en Friesland.
Het wekte de toorn van de illegale pers dat verschillende prominente NSB’ers ook het hazenpad hadden gekozen. Dat was hen door de partijleiding niet toegestaan. Eén van de vluchtelingen was bijvoorbeeld NSB-propagandist Max Blokzijl. Mussert zelf bleef wel achter in Utrecht, al was het maar om de indruk te wekken dat alles nog steeds onder controle was. De bevrijding van Nederland liet dan nog wel op zich wachten, maar kort na Dolle Dinsdag werd het NSB-hoofdkwartier wel in oostelijke richting verplaatst naar het landgoed Bellinckhof bij Almelo. Om nog enigszins de orde te herstellen, deed Mussert een poging om de zonder toestemming gevluchte NSB-prominenten te bestraffen door een speciaal opgerichte rechtbank, maar daar kwam weinig van terecht. Slechts iets meer dan twintig beschuldigden werden geschorst, NSB-penningmeester Friedrich Wilhelm van Bilderbeek werd doodgeschoten door een lid van Musserts lijfwacht.
Bevrijding en berechting
Na een bezetting van vijf jaar werd Nederland in mei 1945 bevrijd. Al voorafgaand aan de bevrijding had het Militair Gezag, dat verantwoordelijk was voor het dagelijkse bestuur in bevrijd Nederland, bepaald dat alle NSB’ers die na 1 juli 1942 nog lid waren, evenals alle leden van de WA en Jeugdstorm, onmiddellijk gearresteerd moesten worden. De Nederlandse overheid wilde voorkomen dat Nederlandse burgers met een ‘bijltjesdag’ het recht in eigen hand zouden nemen. Leden van de Binnenlandse Strijdkrachten begonnen na de Duitse overgave geestdriftig met het arresteren van NSB’ers en andere pro-Duitse Nederlanders. Hoewel massale moordpartijen uitbleven, liepen veel arrestaties uit op publieke vernederingen. Ook in de tijdelijk opgerichte interneringskampen heersten nog maandenlang beschamende omstandigheden. Gevangenen werden mishandeld, kregen te weinig en slecht te eten en hadden geen recht op rechtsbijstand. Een deel van de geïnterneerden, waaronder zich ook vrouwen bevonden, had zich aan niets anders schuldig gemaakt dan lid te zijn geweest van de NSB. Sommige Nederlanders zaten volkomen onschuldig gevangen, omdat ze ten onrechte beschuldigd waren van een pro-Duitse houding of NSB-lidmaatschap.
In totaal zouden ongeveer 120.000 mannen, vrouwen en kinderen worden geïnterneerd. Het was de bedoeling om alle verdachten van collaboratie te vervolgen. Voor de zwaardere gevallen werden vijf Bijzondere Gerechtshoven geopend, voor de lichtere gevallen verschillende tribunalen. Het aantal verdachten was echter te groot om allemaal intensief behandeld te worden. 89.635 verdachten werden voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. 49.855 zaken werden afgehandeld door de tribunalen, die de mogelijkheid hadden om beschuldigden te veroordelen tot internering, ontzetting uit bepaalde rechten en verbeurdverklaring van het vermogen. Kinderen van tot gevangenisstraf veroordeelde NSB’ers konden in tehuizen of bij pleeggezinnen worden ondergebracht, waar van een liefdevolle opvang niet altijd sprake was. De Bijzondere Gerechtshoven behandelden 14.090 zaken, waaronder ook die tegen enkele Duitsers. Speciaal voor deze berechting was de in 1870 afgeschafte doodstraf weer heringevoerd. In totaal werd deze straf ongeveer 150 keer uitgesproken. 34 Nederlanders en 5 Duitsers zouden uiteindelijk worden geëxecuteerd.
Onder de terdoodveroordeelden waren ook enkele NSB’ers. De eerste NSB’er die terechtgesteld werd was Max Blokzijl. Hij werd op 16 maart 1946 op de Haagse Waalsdorpervlakte geëxecuteerd. Op 7 mei 1946 onderging Anton Mussert datzelfde lot. Meinoud Rost van Tonningen pleegde op 6 juni 1945 zelfmoord in de gevangenis in Scheveningen, zonder dat een strafzaak tegen hem had plaatsgevonden. Zijn echtgenote Florrie Rost van Tonningen-Heubel, bijgenaamd ‘de Zwarte Weduwe’, hield het nationaalsocialistische gedachtegoed tot haar dood in 2007 levend onder een klein groepje volgelingen, maar verder werd het in naoorlogs Nederland beschouwd als een afgesloten, donker hoofdstuk.
Stigmatisering
Oud-NSB’ers en zelfs hun kinderen, die geen verantwoordelijkheid droegen voor de politieke keuze van hun ouders, werden na de oorlog jarenlang gestigmatiseerd. Kinderen werden gepest door leeftijdsgenootjes en hun ouders konden maar moeilijk passend werk vinden. Pas laat kwam er een kentering. Er kwam meer aandacht voor de persoonlijke verhalen van NSB’ers. Zo werd in kamp Westerbork in 2008 een expositie geopend over NSB-kinderen. Aan het besluit uit 2018 om een bewaard gebleven muur op het terrein van de NSB-landdag in Lunteren als rijksmonument te behouden, ging desondanks nog veel discussie vooraf. “De Muur van Mussert herinnert ons aan een donkere tijd die deel uitmaakt van onze geschiedenis”, zo verklaarde minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ingrid van Engelshoven haar besluit. “Het is een overblijfsel van een tijdperk waarmee aan volgende generaties het verhaal van de oorlogsjaren verteld kan worden.”13
Boek: De NSB. Ontstaan en opkomst van de beweging, 1931-1935
Noten:
1 – “Kamerverkiezingen en N.S.B., Ir. Mussert rekent op tien zetels”, Algemeen Handelsblad, 19-03-1937, via Delpher.
2 – “Mussert niet in de Tweede Kamer”, Het Vaderland, 01-06-1937, via Delpher.
3 – Programma der Nationaal Socialistische Beweging in Nederland, Utrecht, december 1931.
4 – Zonneke Matthee, Voor Volk en Vaderland: vrouwen in de NSB (1931-1948), p. 7.
5 – “Mussert, de Hitlerknecht, De N.S.B. en de ‘Winterhilfe’”, De Tribune, 12-11-1935, via Delpher.
6 – “Volksmisleiding, N.S.B. hitst op tot burgeroorlog”, De Tribune, 02-10-1936, via Delpher.
7 – “NSB laat wapens smokkelen, Arrestatie aan de Belgische grens, Mussert bereidt burgeroorlog voor”, De Tribune, 02-10-1936, via Delpher.
8 – “Geen Joden meer in de N.S.B.”, De Banier, 24-10-1938, via Delpher.
9 – Het Proces Blokzijl, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, op: http://publications.niod.knaw.nl/publications/Proces_blokzijl.pdf.
10 – “Engelsche hel in Nederland, Massamoord op vrouwen en kinderen, Wat zegt de Koningin nu?”, Volk en Vaderland, 25-02-1944, via Delpher.
11 – Netwerk Oorlogsbronnen, op: https://flic.kr/p/26yaWtM.
12 – “Twee oorlogen en vijf revoluties, bolsjewistisch-Joodsch onheil in Europa”, Volk en Vaderland, 01-08-1941, via Delpher.
13 – “Muur van Mussert wordt rijksmonument”, 27-02-2018, op: https://nos.nl/artikel/2219740-muur-van-mussert-wordt-rijksmonument.html.
Bronnen:
-A.D. Belinfante In plaats van bijltjesdag: de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging.
-Ad van Liempt, Aan de Maliebaan.
-Alie Noorlag, Een leven lang gezwegen – Getuigenissen van voormalige NSB’ers en hun familie.
-Chris van der Heijden, Grijs verleden.
-Chris van der Heijden, Joodse NSB’ers.
-Gerie de Jong & René Kok & Erik Somers, Naar eer en geweten.
-René Kok & Erik Somers, Nederland en de Tweede Wereldoorlog.
-Zonneke Matthee, Voor Volk en Vaderland: vrouwen in de NSB (1931-1948).
-https://www.delpher.nl/nl/kranten
-http://dnpprepo.ub.rug.nl/11060/
-https://www.bezetting40-45.nl/over-n-s-b/beweging/
-https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2009/12/werkloosheid-jaren-dertig-hoogste-ooit
-https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/nieuws/23418/het-ware-gezicht-van-de-nsb.html
-https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/28194/het-joden-vangen-werd-een-ware-hartstocht.html
-https://www.niod.nl/nl/vijf-notas-van-mussert-aan-hitler
-https://www.parlement.com/id/vjs6lzhff8px/eerste_kamerfractie_nationaal
-https://www.tracesofwar.nl/articles/1343/Leo-A-van-Leeuwen-oorlogsgeschiedenis.htm
-https://www.verkiezingsuitslagen.nl/verkiezingen/detail/GR19390614
-https://www.verkiezingsuitslagen.nl/verkiezingen/detail/PS19390419
-https://nos.nl/artikel/2219740-muur-van-mussert-wordt-rijksmonument.html