Tot 9 januari 2011 organiseert het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Brussel een groots opgevatte tentoonstelling over het Oriëntalisme in de 19de eeuwse schilder- en beeldhouwkunst. “Van Delacroix tot Kandinsky, Oriëntalisme in Europa”, zoals de titel van de expositie luidt, schetst een overzicht van dit artistiek fenomeen dat onze contreien meer dan een eeuw in de ban hield.
De lokroep van het Morgenland
Wetenswaardig is het feit dat reeds in de zeventiende en achttiende eeuw heel wat kunstschilders zoals Jean-Baptiste van Mour (1671-1737), Jean-Etienne Liotard (1702-1789) en Maurice Quentin de La Tour (1704-1788) zich door de vele handelscontacten met het Ottomaanse hof lieten inspireren om deze voor hen vreemde cultuur in hun schilderijen, de zogenaamde ‘Turqueries’, weer te geven.
Begin negentiende eeuw laait de interesse voor het Oosten echter pas goed hoog op. Deze vernieuwde golf van belangstelling, ditmaal bij een aanmerkelijk breder publiek, was grotendeels te wijten aan de militaire campagne die Napoleon in 1798 ondernam om in het Middellands Zeegebied en in Egypte in het bijzonder, een Franse hegemonie te verwerven om zo onder meer controle te verkrijgen over de lucratieve handelsroutes met India. In het kielzog van deze militaire expeditie volgden niet alleen een groot aantal wetenschappers, maar ook kunstenaars waardoor in Europa de Egyptische cultuur plotseling onder de aandacht werd gebracht, in zoverre zelfs dat op een bepaald ogenblik van een heuse ‘Egyptomanie” kon gesproken worden.
Daarnaast bracht een steeds groeiend aantal kunstenaars een bezoek aan sites zoals het vroegere Heliopolis, het huidige Baalbek in Libanon, de Romeinse nederzetting Volubilis in Marokko en de ruïnes van Carthago in Tunesië waardoor ook de Maghrebijnse cultuur ontsluierd werd. Het zou echter van een zekere naïviteit getuigen om te denken dat de confrontatie met de restanten van antieke beschavingen hun enigste drijfveer was. Niet onbelangrijk was eveneens de onderliggende diepgewortelde beweegreden van een religieuze herbronning. De kunstenaars die de Levant – bakermat van het Christelijk geloof – bezochten, wilden immers in hun werken de Bijbelse historieschilderkunst op een nieuwe leest schoeien, ditmaal met oog voor de plaatselijke cultuur en gebruiken.
In hun bijna spirituele en culturele zoektocht naar deze “roots” kwamen heel wat kunstenaars uiteraard in contact met de islamwereld, een wereld die hen onmiddellijk fascineerde en inspireerde. Dagdagelijkse taferelen van het oosterse leven, zoals marktscènes, gebedsmomenten en traditionele feesten, werden al vrij snel geliefkoosde thema’s voor schilderijen en zelfs beeldsculpturen. Het exotisme in de kunst sloeg meer en meer aan en de Oriënt bleek algauw een onuitputtelijke voedingsbodem te vormen voor de gretige Europese kunstmarkt.
Enkele kunstenaars uitgelicht
Heel wat kunstenaars zoals Jean Charles Tardieu (1765-1830), Jean-Léon Gérôme (1824-1904), Leopold Carl Müller (1834-1892) en James Tissot (1836-1902) behoorden tot de schilders die mee aan de basis lagen van de verspreiding van deze genrestukken die de oosterse leefwereld als onderwerp hadden.
Zeker deels door hun talent verkregen andere meer bekende schilders nog een grotere vermaardheid. Zo onder meer Eugène Delacroix (1798-1863) die vaak grootse romantische thema’s en historische gebeurtenissen uitbeeldde. In zijn schilderijen paste hij als een soort handelsmerk geregeld een expressief kleur- en lichtspel toe, waarbij hij handig gebruik maakte van de ‘claire-obscur’ techniek om zo een licht- en donkerwerking te creëren rondom zijn personages hetgeen dikwijls resulteerde in een beklemmend en aangrijpend sfeerbeeld.
Tot één van zijn meesterwerken dat duidelijk geïnspireerd is door het toen gangbare Oriëntalisme, behoort ‘De dood van Sardanapalus’. Het olieverfdoek dat deel uitmaakt van de permanente collectie in het Louvre museum te Parijs laat ons zien hoe een Assyrische potentaat, die zelfmoord wil plegen, emotieloos van op zijn sponde toekijkt terwijl zijn bezittingen, harem en paarden door eunuchen en paleiswachters verzameld worden om ze nadien samen met hem in een verzengende vuurzee te laten opgaan. Delacroix inspireerde zich bij het schilderen op het gelijknamig toneelstuk van de Engelse schrijver en dichter Lord Byron (1788-1824).
Ook Jean-Auguste-Dominique Ingres (1780-1867), door heel wat kunstcritici omschreven als een meester van het academisch illusionisme doorweven met romantische fantasieën liet zich verleiden door oosterse onderwerpen. Zo schilderde hij in 1842 zijn ‘Haremvrouw en slavin’ (Fogg Art Museum, Cambridge, Verenigde Staten). Het schilderij wordt gekenmerkt door een voluptueuze en geraffineerde sensualiteit dat door de ragfijne penseelstreken en een bedwelmend coloriet nog extra geaccentueerd wordt.
Gustav Bauernfeind (1848-1904), architect, tekenaar en aquarellist behoorde dan weer tot de bekendste Duitse schilders die zich het oosterse genre meester maakten. In zijn taferelen beeldde hij vaak scènes uit die zowel het dagelijks leven in de islamwereld weerspiegelden als historische sites. Tot zijn meest vermaarde werken worden De ruines van de tempel van Baalbek (Bayerische Staatsgemäldesammlungen, München) en Markt in Jaffa (Najd collectie, Londen) gerekend .
Met zijn olieverfschilderij ‘Improvisatie III’ uit 1909 (Nationaal museum voor Moderne Kunst, Parijs) liet ook de grootmeester van de abstracte kunst, Wassily Kandinsky (1866-1944) zich inspireren door de heersende trend. Als één der bezielers en medeoprichter van de kunstgroep “Der Blaue Reiter” (zie ook artikel Meesters van het Modernisme), verkreeg het Oriëntalisme hiermee ook zijn erkenning in de Moderne Kunst.
Naast deze kunstschilders, verwierven Oosterse taferelen ook een zekere aanhang bij sommige beeldhouwers. Zo specialiseerde Charles Cordier (1827-1905) zich in het vervaardigen van bronzen sculpturen en bustes van Afrikaanse slaven. Tot zijn bekendste werken behoort onder meer Neger uit Soedan, een buste uit verzilverd brons te bezichtigen in het Dahesh Museum of Art in New York.
Efemerisch fenomeen of heuse kunststroming
Veruit alle kunsthistorici zijn het er het omzeggens unaniem over eens dat het Oriëntalisme bezwaarlijk als een welomlijnde kunststroming kan geduid worden. Veeleer zien ze het als een enigszins vluchtig artistiek fenomeen, met als hoogtepunt de negentiende-eeuwse beeldende en toegepaste kunst, waarbij de islamwereld in al zijn facetten naar voren treedt.
Maar wellicht is één en ander niet echt zo strak omlijnd. Culturele uitwisselingen en begeestering voor oude of vreemde beschavingen zijn van alle tijden en kunnen niet echt tot één welbepaald contemporain tijdvak herleid worden. Is het immers niet zo dat momenteel in onze meer en meer geglobaliseerde wereld we zowel in de literatuur, muziek, podiumkunsten, architectuur en schone kunsten vrijwel dagelijks geconfronteerd worden met allerlei vreemde invloeden en culturen, hetgeen uiteraard ook ontegensprekelijk zijn weerslag heeft in de werken van onze hedendaagse kunstenaars en onze wereldvisie !?
Deze bijzondere tentoonstelling zal na Brussel ook nog te zien zijn in München en Marseille. Helemaal niet onterecht, want voor de gelegenheid werden immers zo’n 160 kunstvoorwerpen overgevlogen uit Amerikaanse, Europese en Arabische verzamelingen en musea. Met deze bundeling van krachten werden kunstvoorwerpen uit alle hoeken van de wereld samengebracht. Zowel bekende stukken uit permanente museacollecties als onbekende parels tonen ons met deze expositie een beeld van hoe het Oriëntalisme onloochenbaar een dominante plaats innam in onze vroegere leefwereld.
Bronvermelding: “Science Connection”, een uitgave van het Belgisch Federaal Wetenschapsbeleid