Bijna vier maanden en 252 jaar geleden verkocht het slavenschip d’ Eenigheid in Essequebo (nu Guyana) al zijn slaven. Dat was op 19 en 20 augustus 1762. Het tweede deel van de ‘driehoeksreis’ tussen Afrika, Amerika en Europa was uitgevoerd. Missie voltooid en naar huis?
Nee: het schip had zwaar geleden in de elf maanden die het onderweg was en moest grondig worden gerepareerd, het geld voor de slaven kon in termijnen worden betaald, dus de betaling moest worden afgewacht. En voor de opbrengst moesten handelsgoederen worden gekocht. In Afrika waren, behalve de slaven, al goud en ivoor ingeslagen. Het vaderland had ook grote behoefte aan suiker, koffie, cacao, tabak, indigo, huiden en andere Zuid-Amerikaanse goederen.
Het slavenschip d’ Eenigheid maakte deze reis tussen 1761 en 1763 en in het kader van de herdenking van de afschaffing van de slavernij, 150 jaar geleden, worden via de website MCC Slavenschip d’ Eenigheid dagelijks de vorderingen geleden bijgehouden die tussen 1761 en 1763 in de rauwe werkelijkheid plaatsvonden.
Het journaal van de opperstuurman meldt waar het schip zich bevindt, welke werkzaamheden er worden verricht en wat voor weer het is, de chirurgijn vertelt over de gezondheidstoestand aan boord (tien procent van de slaven stierf tijdens de soms gruwelijke overtocht), de scheepshandel wordt, aan de hand van de originele documenten, tot op de laatste stuiver verantwoord en regelmatig stuurt kapitein Jan Menkenveld brieven aan zijn bazen, de directeuren van de Middelburgse Commercie Compagnie, die werden meegegeven aan schepen die al naar huis gingen.
‘Myn uiterste devoir’
Op 27 augustus schreef kapitein Menkeveld aan zijn bazen dat de slaven 99.981 gulden hadden opgebracht. maar dat retourlading duur was en dat hij zou proberen…
…. mijn uyterste devoir aanwenden zoo ras moogelijk dat mijn schip zoo stijffgelaeden dat daarmede capabel ben om te zijlen om van hier te vertrekken. Zoude wel mijn gantsche laeding kunnen krijgen maar de exoorbitante kosten laeten niet toe om daarop te leggen.
Voordat de thuisreis aanvaard kon worden waren er nog veel moeilijkheden te overwinnen. De oppertimmerman was gestorven, er lagen zes zieken in de ziekenboeg, de boegspriet was gekraakt en andere delen van het schip waren verrot, Er was, kortom, ….
… zooveel werk dat genoodtzaakt ben om neegers zien te krijgen die het calvateren ende het voorengemelt in behoorlijk onder te maeken. Hoope de Heere mijn zal helpen om schielijk van hier te repatrieeren.
Pas maanden later werden de brieven in de directiekamer behandeld.
Grote beurt
Toen op 20 augustus de laatste slaaf verkocht was, een craamvrouw met haar kindt die door haar bevalling niet bij de grote veiling kon zijn, werden de slavenverblijven onmiddellijk gesloopt. De totaal 326 gevangen Afrikanen, waarvan er uiteindelijk 293 werden verkocht (de rest was overleden), waren op het 22,5 meter lange schip, de mannen gescheiden van de vrouwen, ondergebracht op een bijzonder klein oppervlak, met slavenhuijsjes en een slavencombuijs. Volgens de normen van die tijd pasten er 200 slaven op dertig vierkante meter.
Daarna kreeg d’ Eenigheid een grondige opknapbeurt, want weer, wind en slaven hadden grondig huisgehouden en de zeilen waren door muizen aangevreten. Opperstuurman Pruijmelaar hield de vorderingen dagelijks bij in zijn logboek. Eigenaardig trouwens dat daarbij de hulp werd ingeroepen van swarte timmerluij (dus slaven van plantages), want een deel van de bemanning had vooral het bewaken van de slaven als taak gehad en had niets meer omhanden; kennelijk waren ze niet voor handenarbeid in de wieg gelegd:
Door den dag goedt weer, cregen 2 swarte timmerluij aan boordt om het schip buijtenom te calfaten (scheepsnaden dicht maken met houtwerk en pek), begonnen terstondt aan stuerboordtzij te calfaten en wij cregen een stuk houdt voor een ezelshooft (tweedelig blok voor de fokkemast; de voorste mast) aan boordt, ons timmerman miek ’t gat op de bak daar de slavencetel doorgestaan hadde digt, schrabden en harpuijsden (bestrijken met soort hars) de fokkemast en boegspriet en voorstengen, setten ’t fokkewandt en stag voor de loos aan, voordts ’s nagts goedt weer tot ’s morgens. (31 augustus 1762)
Kwetsbare bemanning
Voor d’ Eenigheid hadden 253 jaar geleden 37 bemanningsleden aangemonsterd; een internationaal gezelschap. Matroos Anthonie Battram uit Hannover bleef echter ziek aan wal, twee opvarenden verdronken en drie overleden onderweg. Ondermeester Louis Bernardus uit Rochelle besloot in Essequebo te blijven en matroos Anthonij Colombo uit Spanje verdween tijdens het houthakken, samen met een landgenoot die zich een paar dagen later in deplorabele toestand weer meldde.
Nu waren er dus nog 31 bemanningsleden aan boord. Dat was ruim voldoende om het schip terug naar Zeeland te zeilen. Tijdens zijn eerste twee reizen had d’ Eenigheid achttien bemanningsleden, maar die gingen rechtstreeks naar de Caraïben en terug.
Het is onbekend wat de bemanning deed in zijn vrije tijd. Erg enerverend zal het leven tussen de plantages niet zijn geweest. Er zijn geen incidenten bekend tijdens het passagieren. Af en toe werd er een schot gelost, ter begroeting van een ander schip. Of om uitbundig bij te dragen aan feestvreugde, zoals op 20 september voor een bruiloft:
’s Morgens met zonsopgank deden 7 schooten en stuerden de boodt na de wal met 6 donderbussen om door den dag mede te schieten voor een bruijlof, namen ’t roer van ’t schip om cousen aan de haken te maken, ’s middags deden wij 11 schooten en ’s avondts met zonsondergank deden 7 schooten, ’s avondts en ’s nagts goedt weer tot ’s morgens.
Soms gebeurde er helemaal niets, zoals de opperstuurman (niet alleen) op 17 oktober aantekende:
’t Heele etmaal goedt weer, niets voorgevallen.
Twee matrozen weggeloopen
Het meest enerverend was de 16e november 1762. Toen kwamen twee matrozen niet meer terug.
Volgens de opperstuurman werden die dag acht vaten suiker en dertig zakken koffiebonen ingeladen. De roeiboot was naar de wal gegaan om vers water op te halen. Vier mannen waren er op uit gestuurd om aan brandhout te komen.
Op dato ben daar 2 matrozen van ons weggeloopen die in ’t bos waren om brandhoudt te cappen, een genaamt Anthonij Colombo en den anderen Alonse Madroes, beije Spanjers.
Matroos Colombo kwam uit Malaga en verdiende 17 gulden per maand; collega Madroes uit Cadiz deed het voor een gulden minder; hij was waarschijnlijk jonger. Colombo had zijn ontsnapping goed voorbereid: van zijn bezittingen had hij vrijwel alles van waarde van boord gesmokkeld.
Verrotting en gangreen
Tijdens de volgende dagen werden steeds meer nieuwe ladingen retourvracht aangevoerd. Twaalf dagen later kwam één matroos weer terug. ‘Wij cregen een van onse weggeloopen matroosen aan boordt genaamdt Alonse Madroe’, schreef opperstuurman Pruijmelaar. Volgens chirurgijn Couperus, die de man onmiddellijk onderzocht, was hij er slecht aan toe, hij ‘zag er uit als een lazarus’:
Dese persoon had sig in ’t bosch soekgemaakt, daar niets vindende om van te leven, na verloop van 12 dagen wederom is gekoomen, uitgeteert en er uitziende als een lazarus, hebbende in al dien tijt geen eeten gehadt, kreeg twee swaare accidenten (wonden) aan elke been, een met swaare putrefactie (verrotting) verselt, somtijdts met gangrena (gangreen – afsterven van weefsel).
Hij behandelde de wonden met zalfpleister, gemengde zonnebloemzalf en kampferspiritus en deed zo ‘mijn uitterste devoir voor de persoon aanwendende om was ’t mogelijk te genesen’.
Intussen kwam ook de Scheepsraad bijeen om zijn oordeel te vellen over de teruggekeerde matroos. Volgens Madroes waren Colombo en hij elkaar in het nachtelijke duister van het bos kwijtgeraakt; hij had er geen idee van waar zijn landgenoot gebleven was. De Scheepsraad bepaalde dat ‘geen schelm in ’t land mogte blijven’ Madroes kon gewoon met het schip terugkeren maar, in overeenstemming het Nederlandse Zeerechtsplaccaet van koning Filips (II), nr. 78, articulen 1&2 zou hij ‘alleenlijk de scheepskost genieten’. ‘Alle sijne maendgelden gedurende de reis verdiend’ werden verbeurd verklaard. Bovendien zou hij ‘voor weglooper’ te boek worden gesteld. Dat stond niet goed op zijn CV.
Slaven betalen in suiker
Het verblijf in Guyana duurde langer dan de periode die aan de kust van West-Afrika was doorgebracht om slaven te verzamelen. Voor de opbrengst van de slavenverkoop moesten Zuid-Amerikaanse goederen worden gekocht, waar thuis grote behoefte aan bestond. De retourlading bestond uit (vooral) suiker, koffiebonen en tabak. De tabak was verpakt in dierenhuiden. In West-Afrika had d’ Eenigheid al ivoor en goud ingekocht.
De landrotten konden zo genieten van de opbrengsten van de slavenhandel zonder ooit één slaaf te zien, laat staan dat ze wisten hoe ze gevangen werden genomen en van Afrika naar Amerika waren vervoerd op een overvol schip.
Kapitein Menkenveld klaagde in zijn brief van 27 augustus aan Middelburg echter over de exoorbitante kosten van de retourlading. Daarom stelde hij als voorwaarde dat de slavenkopers de eerste paaij (termijn) in suiker of andere producten van de plantages moesten betalen.
Om de heeren koopers te annimeren en om het schip niet met ballast te laeten vertrekken wort wel expresselijk bedongen dat voor ijder te kopene slaeff bij dese eerste paaij sal moeten worden gelevert twee oxhoofden (inhoudsmaat van een groot vat) goede suijker of sooveel aen vragtswaarden in coffijboonen of andere producten.
Eind oktober vertrok het schip van Essequebo naar Demerary, een andere Zeeuwe kolonie, waar het overgrote deel van de retourgoederen werd ingeladen. Kapitein Menkenveld ging op 4 november ‘per tentboot’ weer terug. Hij bleef anderhalve maand in Essequebo en meldde zich pas weer twee dagen voor vertrek.
Over een week (252 jaar geleden), op 19 december 1762, zou d’ Eenigheid zijn volgeladen. Na maar liefst 165 dagen in Guyana was het schip klaar voor vertrek. De bemanning was dan al veel langer dan een jaar van huis; om precies te zijn 445 dagen. Nog 9063 nautische mijlen zouden moeten worden overbrugd; 16.833 kilometer tot Middelburg. En iedereen was volstrekt onwetend van het feit dat d’ Eenigheid één van de allerkoudste winters uit de geschiedenis tegemoet voer.
Boek: Geschiedenis van de MCC
Meer weten:
Volg elke dag de reis van het slavenschip d’ Eenigheid (1761-1763/2013-2015)
Eerder verschenen op Historiek:
– Zet tijdmachine op 1761 en reis mee met slavenschip (7 oktober 2013)
– Slavenschip d’ Eenigheid kocht (in 1761) eerste slaaf (10 december 2013)
– Verdrietige Kerstavond aan boord van slavenschip (24 december 2013)
– ‘Zoo is het mogelyk in een zoo naauw vertrek 200 slaven te bergen’ (2 april 2014)
– d’Eenigheid met 319 slaven op weg naar Amerika (10 mei 2014)
– Al twaalf slaven d’ Eenigheid zullen Amerika niet bereiken (11 juni 2014)
– Slaven sterven, land in zicht, maar d’ Eenigheid vaart door (27 juni 2014)
– MCC was meer dan Zeeuwse slavenhandelaar (24 juli 2014)
– ‘Capitale, ja hoogvliegende prijsen’ voor slaven d’ Eenigheid (28 augustus 2014)