Dark
Light

Vorming van de natiestaat (1890-1914)

Nationalisme. Een wereldgeschiedenis – Eric Storm
9 minuten leestijd
Geïllustreerde kaart gepubliceerd door de Guardia Civil met het koninkrijk Spanje en zijn resterende koloniale bezittingen in 1895
Geïllustreerde kaart gepubliceerd door de Guardia Civil met het koninkrijk Spanje en zijn resterende koloniale bezittingen in 1895
Het nationalisme is onmiskenbaar aan een opmars bezig. Dat maken recente verkiezingsoverwinningen van populistische politici over de hele wereld en ook in ons eigen land wel duidelijk. Wanneer is dit verschijnsel ontstaan en hoe heeft het zich ontwikkeld? Waarom vormde de Franse revolutie het startpunt en zien we sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie een opleving? In Nationalisme. Een wereldgeschiedenis, dat volgende week verschijnt bij Alfabet, uitgevers beschrijft Eric Storm de geschiedenis van dit fenomeen en de vaak verstrekkende gevolgen ervan. Op Historiek een fragment uit het boek over de opkomst van de natiestaten.

Vorming van de natiestaat

Hoewel de decennia voor de Eerste Wereldoorlog vaak gelden als een periode van opkomend nationalisme, waren het niet de onbetwiste hoogtijdagen van de natiestaat. De kolonisering van Afrika leidde tot een gespannen internationale politieke constellatie, waarin veel natiestaten gebieden probeerden te veroveren en een koloniale mogendheid te worden. Een imperiale status werd beschouwd als essentieel voor een ‘beschaafd’ land. Daarom breidden niet alleen bestaande koloniale mogendheden zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Nederland, Spanje en Portugal hun rijk uit, maar veroverden ook (nieuwe) natiestaten als de Verenigde Staten, België, Italië, Duitsland en Japan overzeese gebiedsdelen.

Irredentistische bewegingen manifesteerden zich ook meer door te streven naar uitbreiding van het grondgebied van hun land en zo een hereniging met volksgenoten die buiten de nationale grenzen leefden te bewerkstelligen. Het feit dat deze volksgenoten hoofdzakelijk in etnisch gemengde gebieden woonden beschouwden ze niet als een groot probleem. Zo kreeg in Italië het irredentisme steeds meer steun en werd in Duitsland de nieuwe Alldeutscher Verband (Pangermaanse Bond) snel populair. Veel Jonge Turken, een groepering die in 1908 in het Ottomaanse Rijk aan de macht kwam, pleitten voor de vereniging van alle Turkssprekende volkeren in één staat, en in 1910 werd het idee van een Groot-Griekenland omarmd door de regering van Eleftherios Venizelos.

Verder naar het oosten betoogde de radicale nationalist Zhang Binglin dat de toekomstige Chinese republiek ook Vietnam en Korea moest omvatten omdat die de Chinese schrijftaal gebruikten en de inwoners vergelijkbare gewoonten hadden. Niettemin gaf hij ook toe dat Tibetanen, moslims en Mongolen zeer weinig met de Chinezen gemeen hadden en eventueel een eigen staat konden krijgen.

Flyer van de Jonge Turken over de nieuwe grondwet
Flyer van de Jonge Turken over de nieuwe grondwet

Zweden en Noorwegen

In dit verhitte klimaat is het geen verrassing dat personele unies onder druk kwamen te staan. Een eerste unie die zonder veel spijt werd ontbonden, was die tussen Luxemburg en Nederland. Aangezien Luxemburg geen vrouwelijke troonsopvolging kende, kon koningin Wilhelmina, die in 1890 gekroond werd, geen groothertogin van Luxemburg worden. In Noorwegen hielden toenemende spanningen verband met het democratiseringsproces. Sinds 1814 vormde Noorwegen een personele unie met Zweden, maar had daarbij zijn eigen grondwet en parlement behouden. De culturele, economische en politieke integratie was beperkt en de relatie tussen de twee rijksdelen was redelijk tot goed.

Dit begon te veranderen in 1885, toen het Zweedse parlement formele invloed verwierf op het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat tot dan toe onder verantwoordelijkheid van de koning viel. De groeiende macht van het wetgevende lichaam werd in Noorwegen als een belediging opgevat, omdat het Noorse parlement niet dezelfde rechten kreeg. Als gevolg daarvan nam het verzet tegen de unie toe. Het Noorse nationalisme werd verder verscherpt door de invoering van protectionistisch beleid voor de hele unie, dat vooral Zweedse handelsbelangen diende. In 1905 stemde het Noorse parlement voor ontbinding van de unie. In een volksraadpleging koos vervolgens de overweldigende meerderheid van de bevolking voor onafhankelijkheid. Zweden accepteerde het resultaat, waarmee een onafhankelijke Noorse natiestaat ontstond.

Eedaflegging van koning Haakon VII in 1905
Eedaflegging van koning Haakon VII in 1905

Veel Europese rijken kwamen ook onder druk te staan. Het eerste dat onderuitging was Spanje. Na het verlies van het Latijns-Amerikaanse vasteland was het land een tweederangs mogendheid geworden, hoewel het nog steeds beschikte over waardevolle koloniale bezittingen, waarvan met name Cuba zeer winstgevend was. De grondwet, die in 1837 was aangenomen, gold niet voor de overzeese koloniën. Daardoor begonnen koloniale elites politieke autonomie en erkenning van burger- en politieke rechten te eisen. Hervormingsgezinde Cubanen lieten zich inspireren door Britse koloniale assemblees en, na 1867, de Canadese politieke autonomie. Spaanse autoriteiten weigerden echter significante concessies te doen, wat leidde tot een grootschalige opstand op Cuba, die in 1868 begon en tien jaar zou duren.

Geïnspireerd door schrijvers als José Martí en José Rizal braken nieuwe nationalistische opstanden uit, in 1895 op Cuba en in 1896 op de Filipijnen. In Cuba probeerde Spanje de opstand met veel geweld neer te slaan. Uiteindelijk besloten de Verenigde Staten tussenbeide te komen om de Cubaanse bevolking te ‘bevrijden’. Na een korte oorlog, waarin de Verenigde Staten Spanje een vernederende nederlaag toebrachten, werd Puerto Rico geannexeerd en werden de Filipijnen een Amerikaanse kolonie. Cuba kreeg zijn onafhankelijkheid, maar werd in feite een informeel protectoraat van de Verenigde Staten, zoals een paar jaar later ook gebeurde met de sinds kort onafhankelijke staat Panama.

Spanje

De nederlaag in de Spaans-Amerikaanse Oorlog leidde tot een reactie in Spanje, waar Catalonië en Baskenland, de meest ontwikkelde en welvarende delen van het land, Madrid steeds meer de rug toekeerden. Democratisering speelde ook een rol. Het politieke systeem, dat gebaseerd was op uitgebreide patronagenetwerken, kwam steeds meer onder vuur te liggen, terwijl het steeds lastiger werd de verkiezingen in stedelijke gebieden te manipuleren. Zo begon de reactionaire Baskische Nationalistische Partij, die in 1895 was opgericht, verkiezingswinsten te boeken nadat ze haar toon had gematigd.

Al vanaf het tijdperk van de late Romantiek waren geleerden begonnen de Catalaanse taal en cultuur te bestuderen en tegen het einde van de eeuw begon een snelgroeiende Catalaanse beweging autonomie te eisen, met de Ausgleich van 1867 als belangrijkste inspiratiebron. Maar pas nadat het ooit zo roemrijke Spaanse Rijk zijn laatste koloniën was kwijtgeraakt, verbraken de Catalaanse economische elites hun nauwe band met de regeringspartijen en boekte het nieuwe Regionalistisch Verbond zijn eerste verkiezingsoverwinningen. De partij werd snel een dominante factor in de vier Catalaanse provincies. In de hoop het ongenoegen over het sterk gecentraliseerde politieke systeem te dempen en geïnspireerd door de plannen voor Iers zelfbestuur, de Home Rule, verleende de Spaanse regering Catalonië in 1914 een beperkte vorm van autonomie.

Spaanse propaganda-poster tijdens de Spaans-Amerikaanse oorlog
Spaanse propaganda-poster tijdens de Spaans-Amerikaanse oorlog

Verenigd Koninkrijk

Vergelijkbare tendensen en spanningen waren aan te treffen in het Britse Rijk. Er was echter één groot verschil: het Verenigd Koninkrijk stond op het toppunt van zijn macht, waardoor de regering gemakkelijker haar wil kon opleggen. De groeiende politieke bewustwording van de bevolking en de uitbreiding van het kiesrecht leidden tot nieuwe eisen voor zelfbestuur. Dit werd relatief eenvoudig toegekend aan de witte koloniën, die het voorbeeld van Canada volgden en de status van dominion kregen. In de jaren vijftig en zestig hadden de meeste van deze koloniën al een gekozen assemblee en een ‘verantwoordelijke regering’. In 1901 richtten de zes Australische koloniën een federatie op en namen een grondwet aan. Hetzelfde gebeurde met de samensmelting van diverse koloniën tot de Unie van Zuid-Afrika in 1910, terwijl Nieuw-Zeeland in 1907 een dominion werd.

Afbeelding van Ierse Australiërs die enthousiaste steun bieden aan Parnells strijd voor zelfbestuur. Omslag Queensland Figaro and Punch, 16 maart 1889
Afbeelding van Ierse Australiërs die enthousiaste steun bieden aan Parnells strijd voor zelfbestuur. Omslag Queensland Figaro and Punch, 16 maart 1889
De situatie in Ierland lag ingewikkelder. In 1801 was de persoonlijke unie onder de koning van Engeland omgevormd tot een Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland, wat betekende dat het parlement van Ierland was opgeheven in ruil voor een aantal zetels in het parlement in Westminster. Ierland en Groot-Brittannië hadden een erg problematische relatie gehad, wat tot allerlei opstanden had geleid. De uitbreiding van het stemrecht maakte het mogelijk het electoraat achter een nationalistisch programma te mobiliseren. De Home Rule-beweging begon in de jaren zeventig maar zou in de daaropvolgende decennia steeds groter worden. Onder leiding van Charles Stewart Parnell behaalde de Ierse Parlementaire Partij steevast de meerderheid in de Ierse districten. Parnell haalde de regering over een Home Rule-wet op te stellen, hoewel die pas bij de vierde poging in 1914 werd aangenomen – om onmiddellijk te worden opgeschort vanwege de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog. Geïnspireerd door Parnell richtten Schotse activisten in 1886 een eigen Home Rule-associatie op, die begon te lobbyen voor decentralisatie. Maar de Schotse Home Rule-wet uit 1913 werd om dezelfde reden opgeschort als de Ierse variant.

Hoewel er ook nationalistische bewegingen in andere delen van het Britse Rijk bestonden, hadden die nog minder kans op substantiële concessies. Zo protesteerde kolonel Ahmad Oerabi met de slogan Egypte voor de Egyptenaren’ tegen buitenlandse controle op de staatsfinanciën. Tevens eiste hij een grondwet in de ‘naam van het volk’. Maar de opstand van Oerabi lokte in 1882 een grootschalige Britse militaire interventie uit, waardoor de Ottomaanse provincie in feite een Brits protectoraat werd. Drie jaar later werd het Indiaas Nationaal Congres opgericht om de belangen van de inheemse inwoners van Brits-Indië te verdedigen door onder meer gelijke toegang tot overheidsfuncties en beperkte vormen van politieke inspraak te eisen.

Pas in 1909, toen leden van een nieuwe generatie ontwikkelde Indiërs zich lieten gelden, deden de Britten enkele concessies. Indiase vertegenwoordigers kregen op grond van de Indian Councils Act meer zetels in de centrale en provinciale raden, hoewel de koloniale autoriteiten nog steeds de meeste zetels toewezen. Dat onafhankelijkheid geen optie was wanneer die botste met de belangen van Londen, bleek duidelijk tijdens de Tweede Boerenoorlog van 1899 tot 1902, die leidde tot de integratie van de witte boerenrepublieken Transvaal en Oranje Vrijstaat in het Britse koloniale rijk. Niettemin behielden ze, als ‘beschaafde’ witte staatjes, het recht op zelfbestuur en werden ze in 1910 deel van de nieuwe Unie van Zuid-Afrika.

Poster voor de Verjaardagstentoonstelling  in Wenen (1898), georganiseerd ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de regering van keizer Franz Josef I.
Poster voor de Verjaardagstentoonstelling in Wenen (1898), georganiseerd ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de regering van keizer Franz Josef I.

Oostenrijk-Hongarije

Oostenrijk-Hongarije was minder goed toegerust om met dergelijke centrifugale krachten om te gaan en vertrouwde daarom vooral op soft power. Hoewel de dubbelmonarchie een multi-etnisch rijk was, had ze alle cruciale elementen van een natiestaat overgenomen: ze beschikte over een grondwet met rechtsgelijkheid, een effectieve overheid, een goed functionerend juridisch systeem en een dienstplichtigenleger. In 1907 kreeg het Oostenrijkse deel van het rijk zelfs algemeen mannenkiesrecht.

Hoewel de dominante groep van Duitstaligen slechts een derde van de bevolking uitmaakte en dus niet in de positie verkeerde om een assimilatiebeleid te voeren, raakte de politiek gepolariseerd rond de taalkwestie. In het voortgezet onderwijs bleef het Duits de voertaal, maar in het basisonderwijs hadden minderheidstalen een gelijkwaardige status. Al in 1868 had Oostenrijk een onderwijsbestel ingevoerd, waarbij alle kinderen acht jaar naar school moesten. Dit leidde snel tot pogingen van allerlei nationalistische bewegingen om zeggenschap over schoolbesturen te krijgen, waardoor de politieke polarisatie tussen gemeenschappen toenam.

Door de institutionalisering van het taalbeleid werd een pragmatisch probleem omgevormd tot een kwestie van nationale rechten. Niettemin was het in de eerste decennia van de twintigste eeuw nog altijd mogelijk praktische compromissen te sluiten op het niveau van de kroonlanden, bijvoorbeeld over de taalkwestie in Moravië, Boekovina en Galicië. Bovendien probeerde de centrale overheid doelbewust de traditionele gevoelens van loyaliteit jegens de keizer te stimuleren, wat een hoogtepunt bereikte in de indrukwekkende viering van het gouden jubileum van Frans Jozef in 1898.

Na de Ausgleich van 1867 begon de Hongaarse regering met een actief assimilatiebeleid. De taalkundige situatie in Hongarije, waar rond 1850 iets minder dan de helft van de bevolking het Hongaars als moedertaal had, week niet veel af van die in Frankrijk. De belangrijkste verschillen waren dat het Hongaars pas in 1867 de enige officiële taal was geworden en dat geen van de minderheidstalen tot dezelfde taalfamilie behoorde, waardoor het voor anderen moeilijk was de nationale taal te leren. Bovendien kende het natievormingsbeleid van Hongarije in vergelijking met dat van de Derde Republiek een paar belangrijke nadelen. Ten eerste bleef het leger onder bevel van de keizer staan en was de commandotaal Duits, terwijl minderheidstalen – zoals het Roemeens, Slowaaks en Servisch – als regimentstalen fungeerden. Daardoor werkte de krijgsmacht niet als een Hongaarse nationaliseringsmachine.

Nationalisme - Eric Storm
 
Ten tweede was het stemrecht in Hongarije zeer beperkt, waardoor de politiek het domein van de hoofdzakelijk Hongaarstalige adel bleef. Er bestond dus geen enkele motivatie om boeren Hongaars te maken, zodat het budget voor natievorming beperkt bleef. Een derde factor was dat basisscholen grotendeels in handen waren van allerlei kerkgenootschappen, die in het algemeen verdeeld waren langs etnische en taalkundige lijnen. Hun prioriteit lag bij religieus onderwijs, niet bij nationalistische indoctrinatie, hoewel ze na verloop van tijd verplicht werden het Hongaars als de belangrijkste onderwijstaal te gebruiken. In 1902 werden lessen over de Hongaarse geschiedenis, aardrijkskunde en burgerschap toegevoegd aan het curriculum. Pas in 1907 werd het onderwijs gratis en verplicht.

Ten slotte was taalkundige assimilatie van onderop evenmin een belangrijke factor aangezien Hongarije niet veel banen te bieden had in een uitdijende bureaucratie en evenmin over koloniën beschikte waar ambitieuze jongeren een aantrekkelijke baan konden krijgen. Niettemin nam het aantal Hongaren volgens volkstellingen toe van 41,5 procent in 1850 tot 54,4 in 1910. Maar met uitzondering van joden, die in de meeste gevallen het Hongaars overnamen, zagen leden van andere etnische minderheden het hongariseringsbeleid als een vorm van dwang, dat hen ertoe bracht hun eigen nationalistische verenigingen op te richten, terwijl anderen naar buurlanden of de Verenigde Staten emigreerden.

Boek: Nationalisme – Eric Storm

Eric Storm is universitair hoofddocent aan de Universiteit ­Leiden. Hij is Spanje-expert en doceert Europese geschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw. Storm doet onderzoek naar nationalisme en regionalisme vanuit een internationaal vergelijkend perspectief.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 52.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×