De inconsequente Fenicische godenwereld

Filon van Byblos over de Fenicische mythologie
7 minuten leestijd
1
Ruïnes van een tempel voor Baal in Palmyra, Syrië
Ruïnes van een tempel voor Baal in Palmyra, Syrië (CC BY-SA 3.0 – Bernard Gagnon – wiki)
In het hart van de oude wereld leefden de Feniciërs. Maar anders dan de hen omringende volken, zoals de Egyptenaren, Mesopotamiërs, Joden, Grieken en Romeinen, zijn de Feniciërs nauwelijks bekend. Over dit volk schreef de klassieke schrijver Filon van Byblos (64-141) ooit de negen boekrollen tellende ‘Fenicische Geschiedenis’. Daarvan resteren alleen nog fragmenten, die weinig vertellen over het verleden van Fenicië, maar wel over de mythologie. Voor het net verschenen boek Goden en halfgoden vertaalde classicus Hein van Dolen de resterende fragmenten, historicus Jona Lendering plaatst ze in hun historische context. Op Historiek plaatsen we een fragment uit het boek over de Fenicische godenwereld en hoe die afwijkt van andere klassieke mythologie.

De Goden van Fenicië

Filon vertelt, op zijn eigen euhemerische manier, over de goden van het oude Fenicië. Dat maakt de Fenicische Geschiedenis een belangrijke tekst, want veel andere informatie is er niet over de Fenicische mythologie. Gelukkig is er Ugarit, een Kanaänitische havenstad uit de veertiende en dertiende eeuw v.Chr. waar honderden kleitabletten zijn gevonden: bezweringen, brieven, liederen en ook mythen. Het is duidelijk dat dit materiaal een vroege fase vertegenwoordigt van de culturele en religieuze traditie waarin ook de Feniciërs en joden staan.

De ruïnes van Ugarit (Ras Shamra)
De ruïnes van Ugarit (Ras Shamra) (CC BY-SA 3.0 – Loris Romito – wiki)

Afgezien van het feit dat dat materiaal komt uit een ander millennium, is het frustrerend dat de Kanaänitische en later de Fenicische godenwereld inconsistent is. Dat vergt toelichting.

Voor ons zou een pantheon dat lijkt op een ministerraad, het meest begrijpelijk zijn: een oppergod zit als minister-president de godenvergadering voor, en elk van de andere goden heeft een eigen departement. Het is hoe schoolkinderen kennismaken met de Olympische goden: Zeus is de oppergod, Afrodite gaat over de liefde, Poseidon is verantwoordelijk voor de zee en Hades voor de Onderwereld, terwijl de oorlogvoering ressorteert onder Ares. Elk van die goden heeft een eigen naam, houdt zich bezig met een afgebakend beleidsterrein, heeft een eigen mythologie en kan op een beperkt aantal manieren worden weergegeven. Artemis zal nooit worden afgebeeld met de pauw van Hera; wie een goede oogst wilde hebben, offerde aan Demeter en nooit aan Hefaistos.

Voor een eerste kennismaking is deze presentatie van het Griekse pantheon acceptabel, maar ze is ook misleidend. De oorlog was niet alleen het werkterrein van Ares, maar ook van Athena, en die godin heette niet alleen Athena maar ook Pallas. In de praktijk waren er allerlei overlappingen. Dat vinden wij onoverzichtelijk, maar dat zegt vooral veel over ons. Niemand in de Oudheid sliep er een nacht minder om.

Sandro Botticelli – De geboorte van Venus (1485)
De geboorte van Venus (ook wel Inanna, Ištar, Aštarte of Afrodite). Door Sandro Botticelli (1485)

Men kende allerlei manieren om de systeemloosheid zo te hanteren dat er in de praktijk geen problemen ontstonden. De bekendste van die methoden staat bekend als syncretisme, wat een chique manier is om te zeggen dat men goden uit verschillende cultuurkringen aan elkaar gelijkstelde. De Sumerische liefdesgodin Inanna kon dezelfde zijn als de Babylonische Ištar, de Fenicische Aštarte, de Griekse Afrodite en de Romeinse Venus. In de praktijk betekende dit dat wie in het buitenland een offer wilde brengen aan een liefdesgodheid, altijd wel een godin kon vinden. Voor ons is het echter wat verwarrend dat niet iedereen dezelfde gelijkstellingen maakte. De Grieken konden hun Kronos gelijkstellen aan zowel de Fenicische El als de Fenicische Baäl-Hammon, die in Fenicië twee verschillende goden waren. Er is verrassend veel wetenschappelijke literatuur over de vraag welke godheid deze of gene Griekse of Romeinse auteur bedoelde toen hij een oosterse godheid aanduidde met een Griekse of Latijnse naam.

Afbeelding van Baäl. Kalksteen. Gevonden in Ugarit (West-Syrië). Datering ca. 1500-1300 v.Chr.
Afbeelding van Baäl. Kalksteen. Gevonden in Ugarit (West-Syrië). Datering ca. 1500-1300 v.Chr.
Wat hierbij niet helpt, is dat een eigennaam niet altijd een eigennaam is. Toen de Babyloniërs de Sumerische mythologie overnamen, zaten ze met het probleem dat zij zelf de hoogste god Marduk noemden, terwijl die in de Sumerische teksten Enlil heette. Men koos niet voor gewoon syncretisme, maar vatte de naam Enlil op als functieomschrijving: Marduk was voortaan “de enlil der goden”, waarbij enlil viel te vertalen als “voorzitter”. Een naam werd dus gemaakt tot titel of functie. We zien het omgekeerde in Fenicië, waar de functies el (“god”), baäl (“heerser”) en adon (“heer”) werden opgevat als namen. Sommige godennamen zijn bovendien vreemd: Akkerman, Aardse Inboorling, Hoge Hemel, Nakomeling en Nakomelinge. Nog complexer is het als de ene godheid wordt getypeerd als aspect van de andere. In Sidon gold Aštarte als “de naam van Ešmun”, terwijl de godin Tanit “het gezicht van Baäl” kon zijn.

Een andere reden waardoor antieke gelijkstellingen voor ons verwarring scheppen, is dat binnen één en dezelfde cultuurkring verschillende identificaties konden bestaan. We zullen zien dat de mythologieën van Tyrus en Byblos zich niet met elkaar laten combineren. Althans niet op een voor ons logische wijze. Dit gold zelfs voor de verhalen die men in één en dezelfde stad vertelde. Byblos kende bijvoorbeeld drie verschillende tradities over de vader van Baäl, die in hetzelfde Filonfragment leidden tot twee elkaar uitsluitende geboorteverhalen. Wij ervaren dat als inconsistent.

Voor Kanaän en Fenicië is het maar het beste om het voor ons zo aantrekkelijke idee te laten varen dat elk van de goden één naam, een eigen verantwoordelijkheid, een eigen mythologie en een vaststaande iconografie had. Wat feitelijk bestaan lijkt te hebben, is een ontelbare hoeveelheid goddelijke functies, goddelijke namen, goddelijke aanspreekvormen, goddelijke titels en andere goddelijke attributen die elk land, elk volk, elke stad op een andere manier combineerde. Uit de geschreven bronnen weten we dat de oppergod van Byblos werd aangesproken als Adon, maar dat de een hem gelijkstelde aan Elioun, dat de volgende meende dat het ging om de hemelgod, dat de derde dacht aan Baäl, terwijl de vierde een Griek was die dacht aan de jager Adonis. De opvattingen van de ongeletterden kennen we helemaal niet.

De Afqagrot in Libanon in de winter
De Afqagrot in Libanon in de winter (CC BY-SA 4.0 – Badrichams – wiki)
Voor de Feniciërs maakte het niet uit dat de namen, functies, aanspreektitels en attributen steeds weer anders waren. Tot op zekere hoogte is dat in Libanon nog altijd het geval. Een vrouw met een kinderwens gaat naar de spectaculaire grot van Afqa, hangt daar babykleertjes aan een boom en bidt tot Maria als ze christelijk is of tot Sara als ze islamitisch is. De naam van degene op wier hulp men hoopt, is onbelangrijk. Dat men twee millennia geleden op dezelfde plaats bad tot Adonis, is evenmin relevant, zoals het destijds irrelevant was of de als “Adon” aangesprokene Elioun heette of Baäl. In de Oudheid – en op veel plaatsen in de hedendaagse wereld – was de betekenis van het ritueel het ritueel zelf, en men bekreunde zich niet om een consistent verhaal. Natuurlijk waren er schrijvers die wel wat systeem wilden hebben, en daaraan danken wij teksten als HesiodosTheogonie en Filons overzicht van Fenicische goden, maar zolang de rituelen op de juiste wijze werden uitgevoerd, zal niemand het gebrek aan samenhang hebben ervaren als probleem.

‘Voor de Feniciërs maakte het niet uit dat de namen, functies, aanspreektitels en attributen steeds weer anders waren.’

Dit wil niet zeggen dat de Fenicische godsdienst helemaal geen systeem kende. Een algemene constatering is dat elke stad een pantheon had met aan het hoofd twee goden, een mannelijke en een vrouwelijke. In Tyrus waren dat Melqart en Aštarte, in Sarepta Šadrapa en Tanit, in Sidon Ešmun en Aštarte, in Beiroet een onbekende zeegod en Aštarte. In Byblos waren dat Baäl en Baälat, Heerser en Heerseres dus, waarbij iedereen blijkbaar zelf kon invullen wie daarmee waren bedoeld. De twee oppergoden waren overigens niet per se de belangrijkste goden, althans niet voor alle mensen in de stad. Er was een tweede groep goden, per definitie geen oppergoden, die aparte taken hadden. Uit Tyrus kennen we bijvoorbeeld nog minimaal drie Baäls: Baäl-Šamin (“heerser der hemelen”), Baäl-Malage (“heerser over de welvaart”) en de berggod Baäl-Safon.

‘De logica die wij in onze wereld aanvaarden is niet de enig mogelijke manier om naar de wereld te kijken’

Een andere overeenkomst tussen de diverse Fenicische stadstaten was de aanwezigheid van El en Baäl. Het eerste woord betekent, zoals hierboven geconstateerd, “god” en kan de typering zijn van zo’n beetje elk bovennatuurlijk wezen, maar in het bijzonder van een oude oppergod, die zijn macht had afgestaan aan Baäl. Er zijn redenen om aan te nemen dat deze El een graangod was. De naam Baäl, “heerser”, kon de titel zijn van verschillende goden, maar in de havensteden van Kanaän was er vanouds maar één die zonder meer Baäl heette: de stormgod Baäl-Hadad, de beschermer van de orde in de schepping. U zult deze twee goden verderop in dit boek nog tegengekomen, maar niet altijd onder hun oosterse namen. Filon vervangt de naam El meestal door Kronos, terwijl hij de naam Baäl in het Grieks kan omzetten als Belos, als Zeus en als Demarous.

Goden en halfgoden - Hein van Dolen & Jona Lendering
 
Hoewel de diverse steden andere pantheons en andere mythen kenden, lezen we nogal eens – en dit is de derde overeenkomst tussen de verschillende Fenicische mythologieën – over goden die uit de dood herrijzen: in Tyrus de stadsgod Melqart, in Sidon de genezende godheid Ešmun en in Byblos Adonis, de god van verlangen en schoonheid. In de negentiende eeuw is wel aangenomen dat deze opstandingsmythe, net als die van Dumuzi in Sumer en die van Osiris in Egypte, iets van doen had met de seizoenwisseling. Daarvoor pleit dat bijvoorbeeld Tyrus twee grote feesten kende voor Melqart: een in de zomer, als de droogte intrad en het land leek te sterven, en een tweede in de lente, als de winterregens voorbij waren en het groen uitbotte. Deze wetenschappelijke consensus staat inmiddels ter discussie, omdat Fenicische tempels vaak georiënteerd zijn op de plaatsen waar op de kortste en langste dagen van het jaar de zon opkomt of ondergaat. De dood en wederopstanding van de goden zou dus wel eens te maken kunnen hebben met het moment waarop de zon rond het middaguur zijn hoogste en laagste punt bereikt.

Hoewel er enige overeenkomsten zijn tussen de diverse Fenicische mythen en goden, krijgt de lezer van de fragmenten van de Fenicische Geschiedenis van Filon van Byblos een onsamenhangend verhaal gepresenteerd. Als dat niet al te schoolmeesterig klinkt: dat is ook de waarde ervan. De logica die wij in onze wereld aanvaarden, waarin iets niet tegelijk het een én het ander kan zijn, waarin we ambiguïteit en inconsistentie schuwen, waarin we heldere afbakeningen prefereren, is niet de enig mogelijke manier om naar de wereld te kijken.

Voor Goden en halfgoden maakte classicus en Byzantinoloog Hein van Dolen voor het eerst een Nederlandse vertaling van wat er resteert van de ‘Fenicische geschiedenis’.

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
2000
1 Reactie
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 55.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
1
0
Reageren?x
×