Het Verdrag van Versailles, dat in 1919 een einde maakte aan de oorlog met Duitsland, is wellicht het meest bekende verdrag van de twintigste eeuw. De moeite waard om het eens onder de loep te nemen.
Op 7 mei 1919 kreeg een Duitse delegatie in Versailles een dik boek overhandigd met de vredesvoorwaarden die de Parijse vredesconferentie had opgesteld. De delegatie kon daarop alleen schriftelijk reageren: mondeling overleg was niet mogelijk.
De delegatieleden hadden twee dagen nodig om de volledige tekst te bestuderen. Hoewel ze zich geen illusies hadden gemaakt,waren de voorwaarden harder dan ze hadden durven denken. De Duitse delegatieleider, minister van Buitenlandse Zaken Ulrich Graf von Brockdorff-Rantzau zei dat hij het verdrag kon samenvatten in één zin: Duitsland schaft zichzelf af. Hij wilde zelfs meteen vertrekken, maar de regering in Berlijn verplichtte de delegatie te blijven. Daarop probeerden de Duitsers in Versailles er het beste van te maakten. Ze bestookten hun tegenstanders met bezwaren en tegenvoorstellen voor vrijwel elk onderdeel van het vredesverdrag in de hoop het nog grondig te wijzigen. Maar op een enkele details na gebeurde dat niet.
De grote meerderheid van de Duitse bevolking was zo mogelijk nog verontwaardigder en verwierp hetgeen snel een Diktat werd genoemd. Maar er was geen alternatief. De Duitse legerleiding liet weten dat ze bij afwijzing geen weerstand kon bieden aan een nieuwe Geallieerde aanval, al voegde veldmaarschalk Paul von Hindenburg eraan toe dat “het beter zou zijn eervol ten onder gaan dan een vernederende vrede te tekenen”. Meer pragmatisch ingestelde politici, zoals Centrum-minister Matthias Erzberger (de man die de wapenstilstand van 11 november had ondertekend), vonden het daarentegen beter om toe te geven. Duitsland had dringend behoefte aan vrede. De Geallieerde blokkade op zee maakte een normaal economisch leven onmogelijk. Er waren bovendien ook positieve punten aan het verdrag, zo merkten ze op.
Na een regeringscrisis – waarbij Brockdorff-Rantzau opstapte en er een nieuw kabinet kwam – werd het verdrag ter elfder ure toch aanvaard en op 28 juni 1918 ondertekend in de Spiegelzaal van het kasteel van Versailles.
De inhoud van het verdrag
De cursieve tekst geeft commentaar bij de inhoud
Het Verdrag van Versailles telt 440 artikelen, plus enkele bijlagen en een bijkomend protocol met verduidelijkingen. Uitzonderlijk lang voor een vredesverdrag (ter vergelijking: de slotakte van het Congres van Wenen uit 1815 was met 121 artikelen al bijzonder lang; voor de Vrede van Utrecht uit 1714 volstonden dertig artikelen). De 440 artikelen zijn gegroepeerd in zeven delen.
- Deel I (art. 1 tot 28) omvatte het handvest of “grondverdrag” (Covenant) van de Volkenbond, de internationale organisatie die de vrede in de toekomst zou moeten bewaren. Het legde ook het systeem van “mandaatgebieden” vast: gebieden als de vroegere Duitse kolonies of vroegere delen van het Ottomaanse Rijk zouden worden bestuurd onder toezicht van de Volkenbond. De ondertekenaars van het verdrag – behalve Duitsland – werden automatisch leden van de Volkenbond, terwijl dertien neutrale landen, waaronder Nederland en Zwitserland, meteen uitgenodigd werden lid te worden.
Duitsland mocht zelf geen lid van de Volkenbond zijn, hoewel die mogelijkheid voor de toekomst werd opengelaten. Nogal paradoxaal, omdat het om een verdrag met Duitsland ging. De Volkenbond kreeg echter belangrijke taken voor de uitvoering van het verdrag.
- Deel II (art. 29 tot 31) gaf een beschrijving van de nieuwe grenzen van Duitsland.
- Deel III (art. 32 tot 117) bevatte regelingen van de verschillende gebiedswijzigingen van Duitsland.
- België kreeg van Duitsland Eupen-Malmedy en het betwiste gebiedje Neutaal-Moresnet. De inwoners van Eupen-Malmedy zouden wel schriftelijk bezwaren kunnen indienen.
- Luxemburg werd losgemaakt van de economische unie (Zollverein) met Duitsland, dat ook zijn zeggenschap op de Luxemburgse spoorwegen verloor.
- Het Rijnland (de hele linkeroever van de Rijn en een vijftig kilometer brede zone langs de rechteroever) bleef bij Duitsland maar werd gedemilitariseerd. Duitsland mocht er geen vestingen bouwen en geen troepen plaatsen, ook niet tijdelijk. Een overtreding van dit verbod zou als een “verstoring van de wereldvrede” worden beschouwd.
- Het Saarbekken werd van Duitsland losgemaakt en onder bestuur van een commissie van de Volkenbond geplaatst. De kolenmijnen in dat gebied werden Frans eigendom “als compensatie van de verwoesting van de kolenmijnen in Noord-Frankrijk”. Na vijftien jaar zouden de inwoners van dit Saargebied in een volksstemming mogen uitmaken tot welk land ze zouden willen behoren.
De volksstemming ging in 1934 door en de overgrote meerderheid sprak zich uit voor terugkeer naar Duitsland. Het jaar daarop werd het Saargebied (ongeveer het huidige Saarland) opnieuw Duits.
- Elzas-Lotharingen, dat in 1871 door Duitsland was geannexeerd, keerde naar Frankrijk terug. Er waren allerlei bepalingen die deze terugkeer regelden voor de inwoners, het transport, de economie…
Duitsland had nog een volksstemming over het gebied gevraagd, maar voor de Fransen was dat onbespreekbaar. Het verdrag herinnerde eraan dat de volksvertegenwoordigers van Elzas-Lotharingen in 1871 unaniem tegen de Duitse annexatie hadden geprotesteerd.
- Duitsland erkende de onafhankelijkheid van Oostenrijk. Alleen met toestemming van de Volkenbond kon daar verandering in worden gebracht.
Dit hield een verbod in op een aanhechting (Anschluss) van Oostenrijk bij Duitsland of zelfs een economische unie tussen beide landen.
- Duitsland erkende de nieuwe staat Tsjechoslowakije, dat een Duits grensgebied in Silezië kreeg. Tsjechoslowakije moest wel beloven om minderheden op zijn grondgebied (in de eerste plaats de Sudetenduitsers) te beschermen.
- De nieuwe staat Polen kreeg belangrijke delen van Duitsland, waaronder de streek rond Posen (Pools: Poznań), maar ook een smalle strook grondgebied die Polen een toegang tot de Oostzee gaf.
Dit werd de voor Duitsland zeer omstreden“Poolse corridor”. In sommige delen hiervan vormden de Duitsers een meerderheid of een grote minderheid. De corridor scheidde de provincie Oost-Pruisen af van de rest van Duitsland.
- In een deel van Opper-Silezië, een aan Polen grenzend belangrijk Duits industriegebied met een gemengde bevolking, zou een volksstemming worden gehouden over een aanhechting bij Polen. Het gebied zou tot aan de volksraadpleging onder het bestuur van een Geallieerde commissie komen.
De volksstemming werd in 1921 gehouden, onder grote spanningen, waarbij gevochten werd. De uitslag was zeer verdeeld. De meest oostelijke delen werden ten slotte aan Polen afgestaan, waaronder de toen overwegend Duitstalige stad Kattowitz (Kattowice).
- In enkele grensgebieden van Oost-Pruisen (dat door de Poolse corridor van de rest van Duitsland werd gescheiden) zou een volksstemming worden gehouden met de vraag of de bewoners tot Polen wilden behoren. Het ging om het gemengde gebied rond Marienwerder (Kwidzyn), dat aan de corridor grensde, en dat rond Allenstein (Olsztyn), waar de Mazuren leefden, een aan de Polen verwant volk. Beide gebieden kwamen tot aan de volksraadpleging onder het bestuur van een Geallieerde commissie
Vooral de Britten hadden op een referendum aangedrongen, zeer tegen de zin van de Polen (en de Fransen, die hen steunden). De volksstemming werd in 1920 gehouden. In beide gebieden sprak de grote meerderheid zich voor Duitsland uit. De overwegend protestantse Mazuren verkozen Duitsers te blijven.
- Duitsland moest ook afstand doen van het gebied rond de stad Memel (Litouws: Klaipėda) in het uiterste noordoosten van Oost-Pruisen, met een gemengde Pools-Litouwse bevolking. De toekomst van dit gebied zou later door de Geallieerden worden bepaald.
Litouwen maakte aanspraak op dit gebied, maar de Geallieerden erkenden deze nieuwe staat toen nog niet. Er waren plannen om er een onafhankelijke staat Memelland van te maken. In 1920 werd het door de Fransen bezet, onder toezicht van Geallieerde ambassadeurs. Drie jaar later wist Litouwen het gebied te annexeren. De geallieerden keurden dit achteraf goed, mits er garanties kwamen voor de Duitstalige bevolking.
- De stad Danzig (Gdansk) en omgeving werden van Duitsland losgemaakt en een zelfbesturende vrije stad, onder bescherming van de Volkenbond. Polen zou onbeperkt gebruik kunnen maken van de haven, die in het Poolse douanegebied zou vallen.
Aanvankelijk wilden de Geallieerden Danzig aan Polen geven, maar omdat de overgrote meerderheid van de bevolking toen Duitstalig was, werd besloten tot deze bijzondere status, die nog tot veel spanningen met Polen zou leiden.
- In Sleeswijk, het uiterste noorden van Duitsland, zou een volksstemming worden gehouden over een eventuele aanhechting bij Denemarken. Het gebied, met een gemengd Deens-Duitse bevolking, zou voorlopig bestuurd worden door een internationale commissie met daarin ook vertegenwoordigers van Noord-Europese landen.
Deze regeling was opmerkelijk, omdat het neutrale Denemarken geen partij was bij het Verdrag van Versailles. Toen Pruisen in 1866 het Deense hertogdom Sleeswijk annexeerde, had het een referendum daarover beloofd, maar was die belofte niet nagekomen. De volksstemming ging in 1920 door. In het noorden van Sleeswijk stemde driekwart ervoor om Deens te worden, wat ook gebeurde. Ten zuiden daarvan was er een 4/5-meerderheid om bij Duitsland te blijven.
- De haveninrichtingen en vestingen op het eiland Helgoland in de Noordzee moesten worden vernietigd.
Helgoland was tijdens de oorlog een vlootbasis geweest die een bedreiging voor Groot-Brittannië vormde.
- Ten slotte zag Duitsland af van elke inmenging in gebieden die tot het vroegere Russische Rijk behoorden.
Als gevolg van het uiteenvallen van het Russische Rijk hadden de Duitsers grote invloed gekregen in de Baltische staten (waar een invloedrijke Duitssprekende minderheid woonde), Oekraïne en zelfs Georgië. Daar staken de geallieerden een stokje voor. Het verdrag bevatte echter geen regeling voor de Russische gebieden die zich onafhankelijk hadden verklaard, behalve Polen.
Beelden van de ondertekening van het verdrag van Versailles:
- Deel IV (art. 118 tot 158) regelde de Duitse belangen buiten Europa. Duitsland deed afstand van al zijn koloniën. Het moest ook al de bijzondere rechten opgeven die het had in Siam, Liberia, Marokko en Egypte. Duitsland moest ook al zijn rechten en concessies in China aan de Chinese overheid geven. Alleen Kiautschou, het Duitse pachtgebied op het Chinese schiereiland Sjantoeng (Shandong) met de havenstad Tsingtao (Qingdao) moest aan Japan worden afgestaan.
In de praktijk hadden de Duitsers al die gebieden en rechten al tijdens de oorlog verloren. China, dat het verdrag weigerde te tekenen, eiste Kiautschou terug. Japan zou het gebied uiteindelijk in 1922 teruggeven, onder zware Amerikaanse druk.
- Deel V (art. 159 tot 219) regelde de ontwapening van Duitsland. Het Duitse leger mocht voortaan niet meer dan honderdduizend manschappen tellen, waaronder maximaal vierduizend officieren. Ze moesten allemaal vrijwilligers zijn die minstens twaalf jaar dienst deden (langer bij officieren). De dienstplicht werd verboden. Het personeel van politie, gendarmerie, douane, kustwacht en dergelijke korpsen mocht niet groter zijn dan in 1913.
Er kwamen beperkingen, tot in de details geregeld, over de wapens en munitie waarover het Duitse leger mocht beschikken, de samenstelling en bewapening van de diverse eenheden, de opleiding van officieren, enzovoort. Tanks waren verboden, net als gifgas. Ook de Duitse oorlogsvloot werd zeer beperkt. De meeste grote oorlogsschepen moesten worden afgestaan. Er mochten geen oorlogsschepen boven de 10.000 ton zijn (sommige slagschepen in de oorlog hadden meer dan 20.000 ton). Onderzeeërs werden totaal verboden. Duitse vestingen en artillerie aan de kusten van de Noordzee en de Oostzee moesten verdwijnen. Duitsland moest ook afstand doen van al zijn militaire vliegtuigen en luchtschepen (zeppelins). Allerlei Geallieerde controlecommissies zouden toezien op de ontwapening.
Deze gedwongen ontwapening was voor Duitse militaristische en nationalistische kringen misschien nog de grootste vernedering. Dat de Geallieerden dit voorstelden als een voorbode van een algemene ontwapening kwam des te pijnlijker over toen bleek dat dit niet gebeurde. Deze bepalingen zouden trouwens op allerlei manieren worden ontweken. Zo werd het zweefvliegen bij Duitse jongeren op grote schaal aangemoedigd, om toekomstige piloten te kweken. Een groep jonge ruimtevaartliefhebbers, waaronder Wernher von Braun, kreeg steun van het leger om raketten te ontwikkelen.
- Deel VI (art. 220 tot 226) regelde de terugkeer van Duitse krijgsgevangenen en geïnterneerde burgers (geallieerde krijgsgevangenen moesten al bij de wapenstilstand worden vrijgelaten), het opsporen van vermisten en het respect voor en onderhoud van militaire begraafplaatsen.
- Deel VII (art. 227 tot 230) voorzag de bestraffing van Duitse oorlogsmisdaden. De Duitse ex-keizer zou worden berecht door een speciaal internationaal tribunaal wegens “de hoogste schending van de internationale moraal en het heilige gezag van verdragen”. Nederland zou worden verzocht hem uit te leveren. Andere beschuldigden zouden kunnen worden vervolgd voor militaire rechtbanken van de geallieerde landen.
Hiervan kwam vrijwel niets terecht. Nederland weigerde de ex-keizer uit te leveren. Uiteindelijk zouden enkele van oorlogsmisdaden beschuldigde Duitse officieren voor een Duitse rechtbank verschijnen en op zijn hoogst lichte straffen krijgen.
- Deel VIII (art. 231 tot 248) legde Duitsland herstelbetalingen op. Het omstreden artikel 231 luidde: “De Geallieerde en Geassocieerde Regeringen verklaren en Duitsland erkent dat Duitsland en zijn bondgenoten verantwoordelijk zijn voor alle verliezen en alle schade opgelopen door de Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden en hun onderdanen als gevolg van de oorlog, die hen is opgelegd door de agressie van Duitsland en zijn bondgenoten.” Dit was de omstreden “schuldclausule”, maar het daaropvolgende artikel erkende dat Duitsland niet in staat kon zijn om alle schade te vergoeden. De opgelegde herstelbetalingen waren bestemd om het door Duitsland veroorzaakte leed van de burgerbevolkingen en de vernieling van hun eigendommen te vergoeden. Het uiteindelijke bedrag zou ten laatste in 1921 worden vastgelegd door een Geallieerde commissie. Wel moest Duitsland als voorschot allerlei goederen in natura leveren: grote hoeveelheden vee, landbouwmateriaal, machines, spoorvoertuigen, steenkool, schepen, chemische producten… België kreeg in deze regeling een bevoorrechte positie.
De kwestie van de herstelbetalingen zou het eerste decennium na de oorlog zwaar wegen op de betrekkingen met Duitsland, maar ook tussen de overwinnaars, omdat zeker Frankrijk zich hierin hard opstelde en Groot-Brittannië veel toegeeflijker. Dit onderwerp wordt later uitvoerig behandeld.
- Deel IX (art. 249 tot 261) bevatte allerlei financiële aspecten.
- Deel X (art. 262 tot 312) omvatte zeer uitvoerige regelingen voor economische problemen die als gevolg van de oorlog waren ontstaan: over handelsrelaties, schulden, contracten, eigendommen, effecten, verzekeringen… tot patentrechten op uitvindingen. Een arbitragetribunaal van de Volkenbond zou zich kunnen uitspreken over geschillen.
- Deel XI (art. 313 tot 320) legde Duitsland verplichtingen voor de luchtvaart op, tot eind 1922. De vliegtuigen van de geallieerde en geassocieerde landen mochten vrij door het Duitse luchtruim vliegen en gebruik maken van Duitse vliegvelden, onder dezelfde voorwaarden als Duitse vliegtuigen.
- Deel XII (art. 321 tot 286) regelde de spoorwegen en waterwegen in Duitsland. Goederen van de Geallieerde en Geassocieerde landen moesten bij het transport op dezelfde wijze worden behandeld als Duitse. Enkele grote Duitse rivieren (Elbe, Oder, Njemen en Donau) werden “internationaal”: ze werden bestuurd door commissies met vertegenwoordigers van diverse landen. Voor de Rijn, die al een dergelijke status had, kwamen er enkele aanpassingen. Ook het Kanaal van Kiel, dat de Noordzee verbindt met de Oostzee, kreeg een apart regime.
- Deel XIII (art. 387 tot 427) ging over arbeid. Het omvatte het handvest van de nieuwe Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), die tijdens de vredesconferentie was opgericht. Het laatste artikel formuleerde een aantal belangrijke rechten van werknemers, die zo voor het eerst internationaal erkend werden, zoals het recht op vakverenigingen, de achturendag en de achtenveertigurenweek, het verbond op kinderarbeid en het recht van gelijk loon voor gelijk werk, zonder onderscheid van geslacht.
In tegenstelling tot de Volkenbond bestaat de Internationale Arbeidsorganisatie nog steeds. Dit is dan ook het enige deel van het Verdrag van Versailles dat nog altijd geldig is.
- Deel XIV (art. 428 tot 433) bevatte garanties. De Geallieerde legers die het Rijnland bezetten zouden het in drie fasen ontruimen, na respectievelijk vijf, tien en vijftien jaar. De ontruiming kon echter worden vertraagd of zelfs hervat als Duitsland moeilijk zou doen met de herstelbetalingen. Anderzijds konden er Duitse troepen in de Baltische landen blijven om daar de orde te handhaven zolang de Geallieerden hun terugtrekking niet vroegen.
Doordat de relaties met Duitsland vanaf 1925 (het Pact van Locarno) verbeterden, trokken de laatste geallieerde troepen zich sneller terug. In 1930 – vijf jaar vroeger dan voorzien – was de ontruiming voltooid.
- Deel XV (art. 434 tot 440) omvatte diverse bepalingen, onder meer met betrekking tot Zwitserland en Monaco.
Het verdrag zou van kracht worden van zodra het was geratificeerd door Duitsland en door drie van de (vijf) voornaamste Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden.
Hierop volgden de handtekening van de verschillende delegaties: eerst de “voornaamste Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden”, de Verenigde Staten van Amerika, het Britse Rijk (waarbij de vertegenwoordigers van Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en Brits-Indië afzonderlijk tekenden), Frankrijk, Italië en Japan, gevolgd door België, Bolivia, Brazilië, Cuba, Ecuador, Griekenland, Guatemala, Haïti, de Hidzjaz, Honduras, Liberia, Nicaragua, Panama, Polen, Portugal, Roemenië, het Koninkrijk van Serven, Kroaten en Slovenen (Joegoslavië), Siam (Thailand), Tsjechoslowakije en Uruguay. Duitsland tekende als laatste. De plaats voor de handtekeningen van China bleef leeg.
Het Verdrag van Versailles werd van kracht op 10 januari 1920. Toen hadden dertien landen het verdrag bekrachtigd. De meeste andere zouden volgen. Alleen de Verenigde Staten, Ecuador en de Hidzjaz (dat later opging in Saoedi-Arabië) zouden dat nooit doen.
Omstreden en vernederend
Nog voor de handtekeningen werden gezet, kwam er al kritiek op het verdrag, ook uit de overwinnende landen. Zeker in de Engelssprekende landen werd het al snel als overdreven streng en onrechtvaardig bestempeld.
Toch beseften pragmatische Duitse politici dat het erger had kunnen zijn. Het verdrag beroofde Duitsland van 14 procent van zijn grondgebied en 13 procent van zijn bevolking, maar dat ging meestal om grensgebieden bevolkt door minderheden. Duitsland bleef één groot en machtig land: het werd niet opgedeeld in kleinere staten, wat sommigen gewild hadden. Nogal wat bepalingen, zeker die over ontwapening, konden worden ontweken en over de herstelbetalingen moest nog worden gepraat. Voor de uitvoering daarvan hoopte men op uitstel, misschien zelfs op afstel…
In sommige landen, zeker in Frankrijk en België, waar de gevolgen van de oorlog het zwaarst waren, vonden velen dan weer dat het verdrag niet ver genoeg ging.
Vaak wordt gezegd dat het Verdrag van Versailles mede verantwoordelijk is geweest voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Dat is nogal paradoxaal, omdat het verdrag juist een nieuwe oorlog wilde verhinderen. Sterker: de Tweede Wereldoorlog werd mogelijk omdat het verdrag niet werd nageleefd! Men kan zich moeilijk voorstellen hoe Hitler zijn agressie zou zijn begonnen als men hem gedwongen had de vredesvoorwaarden te respecteren. Maar dat gebeurde net niet. De vroegere Geallieerden lieten toe dat hij in 1935 openlijk de militaire bepalingen van het verdrag naast zich neerlegde, dat hij in 1936 het Rijnland remilitariseerde en dat hij in 1938 eerst Oostenrijk annexeerde en vervolgens delen van Tsjechoslowakije opeiste en kreeg. Allemaal uitdrukkelijke schendingen van het verdrag. De volgende schending, het terugeisen van Danzig en de Poolse corridor, zou het begin van de Tweede Oorlog betekenen.
Er is ook veel gezegd over de gevolgen van de herstelbetalingen op de Duitse economie, vooral dan de economische crisis van de jaren 1930. Maar die betalingen werden al kort na het begin van die crisis stopgezet, net toen Hitler aan de macht kwam.
Hoe dan ook heerste er in Duitsland vanaf het begin woede en teleurstelling over de vredesvoorwaarden. De Veertien Punten van president Wilson hadden hen hoop gegeven op een rechtvaardige vrede, maar in plaats daarvan werd het een door de overwinnaars gedicteerde vrede.
Psychologisch woog het verdrag in elk geval zwaar. Het betekende een enorme opdoffer voor het zo trotse Duitsland, dat vlak voor de oorlog op alle gebieden (economie, cultuur, wetenschap…) uitmuntte en dat zich dan ook als superieur beschouwde aan andere landen. De gebiedsafstanden, de herstelbetalingen, de ontwapening en de vele beperkingen die het werden opgelegd vormden voor de meeste Duitsers een zware vernedering. Ze ergerden zich dat honderdduizenden “Volksduitsers” onder vreemde overheersing moesten leven. Zeker de overheersing door de Polen, over wie veel vooroordelen bestonden, kwam kwetsend over. Ze ergerden zich aan de Geallieerde bezetting van het Rijnland, waar – met name door de Fransen – ook zwarte soldaten werden ingezet. Ze ergerden zich aan het feit dat Duitsland in het verdrag steeds opnieuw moest beloven zich aan allerlei regels te houden, ook al ging het soms om pietluttigheden.
Inderdaad bevatte het verdrag allerlei min of meer onbenullige details. Zo werd Duitsland verplicht om geldbedragen afkomstig van de verkoop van Braziliaanse koffie aan Brazilië terug te betalen aan een vooroorlogse koers.
De Duitsers probeerden zich te verzetten tegen de uitvoering van het verdrag. Dat zou zeker het geval zijn met de herstelbetalingen, maar ook als het om details ging. Een macaber voorbeeld: Duitse koloniale troepen hadden in 1898 een opstand in van het Wahele-volk in Duits Oost-Afrika onderdrukt en de schedel van hun omgekomen stamhoofd Mkwakwa als trofee naar Duitsland gezonden. De Britten, die in de oorlog het gebied op de Duitsers hadden veroverd, wilden als teken van goodwill dat de Wahehe weer in het bezit van de schedel kwamen. Artikel 246 van het verdrag verplichtte Duitsland de schedel van Mkwakwa binnen zes maanden terug te geven. Maar de Duitsers ontkenden dat ze die hadden, of zeiden niet te weten waar hij was. Pas na de Tweede Wereldoorlog zouden de Britten het voorwerp in een museum in Bremen vinden om het uiteindelijk in 1954 terug te geven aan de Wahele.
Eerder is al uitgelegd dat veel Duitsers – ten onrechte – niet geloofden dat Duitsland in november 1918 verslagen was, maar dat de revolutie die toen uitbrak tot de wapenstilstand leidde. Dat de (democratische) politici die toen aan me macht waren gekomen nu dit vernederend vredesverdrag hadden aanvaard (terwijl rechtse en nationalistische partijen tegen hadden gestemd), maakte het alleen nog maar erger.
Toen Hitler en de nazipartij in opmars was, gingen ze hevig tekeer tegen de “novembermisdadigers” die het “juk van Versailles” hadden aanvaard. Maar ook als “Versailles” er niet geweest was, zouden ze kop van jut zijn geweest.