Dark
Light

Een geschiedenis van het zwarte schilderij

Balorige kunstenaars provoceren allang op een ludieke manier
13 minuten leestijd
Combat de nègres dans une cave pendant la nuit - Alphonse Allais
Combat de nègres dans une cave pendant la nuit - Alphonse Allais

Schatten-op-zolder, soms gebeurt het dat – bij toeval – kostelijke kunstwerken ontdekt worden. Recent werd op zolder in Parijs een koffer geopend. Daarin zaten verloren gewaande getuigenissen van de humorvolle tentoonstellingen van ‘Les Arts Incohérents’. Bij die maffe, absurde kunstwerken uit de jaren 1880 behoorde ook een volledig zwart schilderij. Veel gekrakeel of dit nu écht het eerste – bewust – monochrome doek in de kunstgeschiedenis is. Toch was dat paneel niet het eerste eenkleurige kunstwerk in de geschiedenis en zijn de Parijse Incohérents niet de eerste mafkezen/zwanzers in de kunstgeschiedenis.

Portret van Jules Lévy - Spotprent van Adolphe Willette (Le Cornet, 1907)
Portret van Jules Lévy – Spotprent van Adolphe Willette (Le Cornet, 1907)
Les Arts Incohérents vormden een tegenbeweging in de Franse kunstgeschiedenis. Omdat humor hun uitdrukkingsmiddel was, werden ze niet altijd ernstig genomen. Na de Frans-Pruisische oorlog ontstonden in Parijs heel wat kleine genootschappen waar mannen onder mekaar zich verblijdden. Een belangrijke daarvan was de literaire club Les Hydropathes (letterlijk de Waterpoten) waaraan schrijver uitgever Jules Lévy iets later in 1882 een artistiek luik Les Arts Incohérents (de onsamenhangende kunsten) hechtte. De lach en de absurde zottigheid zijn de hoofdbetrachting van de olijke beweging. Maar ook een ferme sneer naar de zich al te ernstig nemende kunstwereld waarin gekissebist wordt over wat échte kunst is en wat slechte kunst is. De officiële salons met academische conformistische regeltjes weren immers nieuwlichters als de impressionisten. Zij stellen dan maar tentoon op de Salon des Refusés (het salon van de geweigerden).

Al dat kunstgewauwel werkt de weerbarstige anarchisten zodanig op de heupen dat ze tegengas geven:

“Iedereen kan kunst maken, zelfs diegenen die niet kunnen tekenen. Alle materialen mogen worden gebruikt. Alle thema’s en inspiratiebronnen zijn gelijkwaardig. Enig doel is de lach en liefst de schaterlach uitlokken.”

Op 2 oktober 1882 organiseert Lévy in zijn appartement een tentoonstelling. Duurtijd: één avond. Het is een weergaloos succes. In oktober 1883 volgt dan een eerste officiële tentoonstelling in de mooie, overdekte Parijse galerie Vivienne.

“Toutes les œuvres sont admises, les œuvres sérieuses et obscènes exceptées.” (Alle werken zijn toegelaten behalve de ernstige en obscene werken.)

Poster ter promotie van een tentoonstelling van Les Arts Incohérents, 1899
Poster ter promotie van een tentoonstelling van Les Arts Incohérents, 1899 (CC BY-SA 4.0 – Jl FilpoC – wiki)

Konijnenleerling

De tentoonstelling is een mengelmoes van parodieën, grappen, woordspelingen en absurditeiten. Dada, Zipette, Troulala waren de pseudoniemen van de Incohérents en ze noemden zich konijnenleerling of leerling van zijn eigen talent. Dat was een sneer naar de verplichting voor de schilders van de officiële Salon op de Champs-Elysées om de naam van hun meester weer te geven. Tot 1886 worden regelmatig absurde tentoonstellingen maar ook verklede bals, evenementen, ‘performances’ op het publiek losgelaten. In de feestzaal waren slogans opgehangen als:

“Prière de ne pas cracher au plafond.” (Gelieve niet op het plafond te spugen)

Na het bal en het diner werden de ‘Incohérente’ prijzen uitgereikt. Gejodel was niet uit de lucht. Maar na 1886 is de geest uit de fles en zakt de beweging als een plumpudding – ook geholpen door de criticasters – in mekaar.

Première communion de jeunes filles chlorotiques par un temps de neige - Alphonse Allais, 1897
Première communion de jeunes filles chlorotiques par un temps de neige – Alphonse Allais, 1897 (Eerste communie van chlorietische jonge meisjes in sneeuwtijden)

Tot recent dacht men dat niets overgebleven was van deze Tegen-Kunst. Dat alle werken waren vernietigd. Maar ineens dook een stoffige koffer op waarin een Parijse galerist niet enkel tentoonstellingscataloogjes, uitnodigingen en memorabilia maar ook een volledig zwart vierkant aantrof. En ook een volledig groen doek van Alphonse Allais genaamd:

“Des souteneurs encore dans la force de l’âge et le ventre dans l’herbe boivent de l’absynthe” (Pooiers nog vol mannelijke energie, platbuiks liggend in het gras, drinken absint)

Alphonse Allais
Alphonse Allais
Dat volledig groene schilderij was eigenlijk een zijden koetsgordijn dat tot ‘kunstwerk’ werd verheven. Het zwarte doek blijkt het roemruchte ‘Combat de nègres dans une cave pendant la nuit’ (Gevecht van negers [NB: de politiek correcte term was nog niet in zwang] in een kelder tijdens de nacht) van de dichter Paul Bilhaud te zijn. Tot nu dacht men dat het verdwenen was in de nevelen van de geschiedenis. Net als zijn ‘opvolgers’, een serie monochrome schilderijen die vriend-journalist Alphonse Allais in 1897 in het Album Primo-Avrilesque (Een vroegtijdige-aprilse bundeling) samenbracht. De maffe titels luidden:

Première communion de jeunes filles chlorotiques par un temps de neige (Eerste communie van chlorietische jonge meisjes in sneeuwtijden)

Récolte de tomates sur le bord de la Mer Rouge par des cardinaux apoplectiques (Tomatenoogst aan de rand van de Rode zee door apoplectische kardinalen die een beroerte krijgen)

Récolte de la tomate par des cardinaux apoplectiques au bord de la Mer Rouge. - Alphonse Allais
Récolte de la tomate par des cardinaux apoplectiques au bord de la Mer Rouge. – Alphonse Allais (Tomatenoogst aan de rand van de Rode zee door apoplectische kardinalen die een beroerte krijgen)

Was dat zwarte doek Combat de nègres dans une cave, pendant la nuit wel écht een bewuste voorloper van het iconische Carré noir sur fond blanc (Zwart vierkant op een witte ondergrond) van Kazimir Malevitch uit 1917? En waren Les Incohérents dus voorlopers van de abstracte schilderkunst in de twintigste eeuw? Daarover rollebollen de kunstcriticasters over mekaar of het wel degelijk Kunst-met-een-grote-K’ is, of gewoon amusement van een beschonken bende. De Franse kunsthistorica Cathérine Charpin, die in de kunst van Les Incohérents dook, steigert bij de bewering dat een humoristische benadering elke ernstige kunstreflectie tegenhoudt. De Franse kunstenaar Yves Klein, bekend om zijn magnifieke blauwe werken, zou weet hebben gehad van die monochrome proeven van voorganger Allais. Ook Klein meende zijn voorganger te moeten kleineren omdat – zei hij – Allais de kunst niet ‘geassumeerd’ (niet bewust aanvaard/opgeëist) had.

Carré noir sur fond blanc -  Kazimir Malevitch, 1917
Carré noir sur fond blanc – Kazimir Malevitch, 1917

Zwarte karikatuur

Toch zijn monochrome doeken geen nieuw fenomeen van de negentiende eeuw. Een eerste ‘zwart vierkant’ dook in 1617 op. Het was een beeld van materia prima in het boek Utriusque cosmi maioris scilicet et minoris metaphysica van de Engelse arts, astroloog en filosoof Robert Fludd. De Italiaanse architect en schilder-tekenaar Bernini meende dan weer dat:

“Les Espagnols n’ont nul goût, ni connaissance des arts” (De Spanjaarden hebben geen enkele smaak en geen enkele kennis van kunst)

Als spot opperde de Italiaan rond 1665 het idee om een doek helemaal zwart te kleuren. Maar het gitzwarte doek (als de nacht) schilderde hij nooit. Een monochroom schilderij was – in zijn ogen – de ontaarding van kunst: de wereld op zijn kop. Vandaar dat het een goed idee voor een grap is. Die grap werd gemeengoed in de negentiende-eeuwse karikaturen. Zelfs schilderijen van de Britse grootmeester William Turner worden geparodieerd met eenkleurige, abstracte werken.

In 1759 hield de Britse schrijver Laurence Sterne dan weer een hele pagina zwart vrij in zijn boek The Life and Opinions of Tristram Shandy Gentleman.

In de negentiende eeuw volgt dan een hele wervelstorm van karikaturen. Met de verbeteringen van druktechnieken en nieuwe procedés nemen gedrukte bladen, kranten en satirische publicaties een hoge vlucht.

“Effet de nuit qui n’est pas clair de lune, acheté subito par Mr Robertson, fabricant de cirage” - Raimond Pelez
“Effet de nuit qui n’est pas clair de lune, acheté subito par Mr Robertson, fabricant de cirage” – Raimond Pelez

In 1839 bedenkt Cham, het pseudoniem van de getalenteerde graveur Amédée de Noé, in de spotkrant Le Charivari twee volledig zwarte litho’s:

“Mr Lajaunisse ayant éteint sa chandelle regagne son lit dans la plus complète obscurité” (Meneer Geelzucht heeft zijn kaars uitgeblazen en trekt naar zijn bed in de volstrekte duisternis)

In dezelfde spotkrant publiceert Raimond Pelez in 1843 een satirische commentaar op de officiële Salon. De eenkleurige zwarte gravure kreeg de titel:

“Effet de nuit qui n’est pas clair de lune, acheté subito par Mr Robertson, fabricant de cirage” (Nachtelijk effect zonder maanlicht, (schilderij) onmiddellijk aangekocht door Mr Robertson, fabrikant van schoenenpoets)

Vue de La Hougue (effet de nuit)
Vue de La Hougue (effet de nuit)
Eveneens dat jaar bedenkt de Franse karikaturist Bertall voor de krant L’illustration, Journal universel, een volledig zwart schilderij met witte stippen en titelt het Vue de La Hougue (effet de nuit), par M. Jean-Louis Petit (Zicht op La Hougue – plek aan de Franse Kanaalkust – Nachtelijk effect door meneer Jan-Louis Klein). De beroemde Gustave Doré illustreert in volle Krimoorlog (1854) L’histoire de la Sainte-Russie (Geschiedenis van Heilig Rusland) met een volledig zwart blad. En dat was ook een venijnige commentaar op een politiek geschil.

Fransen kennen dus hun eigen geschiedenis niet, als ze nu beweren dat in 1882 het allereerste zwart plastisch werk werd geproduceerd.

Avant-garde of conservatieve kunst?

Pas in de twintigste eeuw zouden abstracte werken als een bewuste, maatschappelijke en kunstzinnige breuk ontstaan, beweren bepaalde kunstcritici. Voor hen zijn karikaturen in kranten en kleine brochures maar ‘conservatieve parodieën’ van bestaande werken of collega-artiesten.

Karikaturen zijn geen vernieuwing maar een herkauwen van bestaande ideeën.

Die projectie door ‘ernstige kenners’ van hun eigen denkbeelden naar de negentiende-eeuwse grapjassen is bedenkelijk en voor twijfel, die spotters bewust zaaien, vatbaar. Een schilderij dat ‘niets’ voorstelt, een ‘abstract’ doek, het fenomeen is dus gekend in de negentiende eeuw. Toch menen wetenschappers dat het niet om avant-gardekunst gaat of om anti-kunst die pas in de twintigste eeuw schandaal verwekte. Het is geen artistieke vernieuwing, stellen ze, maar enkel een artistieke averechtsheid. Slechts parodieën, grapjes, geintjes.

Kunst is – in se – een commentaar op omgeving, maatschappij en gedachten. Het zogezegd allereerste abstracte, zwarte werk van Malevitch had een directe relatie met de Russische revolutie in 1917. In feite verving dat eerste suprematische doek dé religieuze icoon in de nieuwe politieke communistische samenleving en was het eigenlijk het symbool van het nieuwe geloof in een nieuwe maatschappij.

Belgische zwans als maatschappijcommentaar

Tijd en locatie gebonden was ook de tentoonstelling Memoire d’un Pays Noir (Herinnering aan een Zwart Land) in Charleroi, de Waalse mijnstreek, in 1975, twee jaar na de oliecrisis. Daarvoor bedacht de Belgische Jacques (van)Lennep, doctor in de kunstgeschiedenis en voormalig conservator van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel, maar vooral Homme-ART (kunstmens en kunstenaar) de Anthologie relative à l’histoire du tableau noir ou tableau noir stricto sensu.

Want ook in België doken gitzwarte kritische en kunstzinnige commentaren op. Zelfs al in de negentiende eeuw. Ook dat zijn in hun tijd gesopte belevenissen zoals het werk En route pour Karema van een zekere Maduo Sirocco. Dat werd op de tweede Great Zwans Exhibition van 1887 in Brussel in de sectie Ecole Congolaise tentoongesteld. Congo was sedert 1885 een ‘onafhankelijke vrijstaat’ onder het persoonlijk bewind van de Belgische koning Leopold II. Karema, nu in Tanzania, werd ook Fort Leopold genoemd. Het was de eerste koloniale vestiging van de Belgische vorst.

Catalogus voor de tentoonstelling van 'Les Joyeux' van 1857
Catalogus voor de tentoonstelling van ‘Les Joyeux’ van 1857
(Sommige van) die tentoonstellingen zouden volgens de Encyclopédie des farces et attrapes et mystications, uitgegeven in Parijs in 1964 – de bijbel voor sommigen, niet bestaan en maar enkel op papier gedijd hebben. De Fransen dwalen.

Dat die tentoonstellingen wel degelijk hebben plaatsgevonden bewijzen enkele antieke foto’s en vooral de krantencommentaren uit die tijd. De Belgische satirische krant Le Grelot rapporteert over een maffe expo van de Brusselse Société des Joyeux (het genootschap van de vrolijke gabbers) in 1860 en geeft meteen hun basisfilosofie, namelijk de contestatie, weer:

“Dertien jaar geleden werd dit genootschap (la Société des Joyeux) opgericht door grappige en onafhankelijke jonge mensen. Ze waren verliefd op het schone en het ware. De leden hadden het betreurenswaardige effect van de regeringsactie op de Schone Kunsten, van de vulgaire bureaucratie op het genie begrepen en in een passioneel elan, meegesleept door de liefde voor het land, door hun fanatisme voor echte kunst, hebben ze naast de Staatstentoonstelling, een eigen tentoonstelling gecreëerd.”

De Société des Joyeux, opgericht in 1848, wordt vaak gelinkt aan de romantische schrijver Charles de Coster. De man die Tijl Uilenspiegel van onder het stof haalde en hem als een vrijheidsheld hertaalde. Maar Les Joyeux vormden meer dan een literair genootschap. Ze organiseerden tentoonstellingen tussen 1851 en 1860. Een olijke affiche voor de tentoonstelling van 1857 en cataloogjes uit 1851, 1854, 1857 en 1860 verklappen dat de zwans, die rebelse humor, ook toen al welig tierde. Een vorm van Tegen-Kunst. Dada avant-avant-avant la lettre!

Vrolijke gabbers onder mekaar

Namen van deelnemers en van tentoongestelde werken zijn maf en kluchtig maar vaak cryptisch. De tentoongestelde werken, vaak zwammerig, dreutelen in drollige koddigheid:

  • Chûte (sic) du Pomperla (Afrique centrale), souvenir d’un voyageur qui n’est jamais sorti de Bruxelles – De waterval van Pomperla in Centraal-Afrika, door een reiziger die Brussel nooit heeft verlaten
  • La Tentation de St. Sus & de Ste Blonde-Mie – De verlokking van Heilige Sus en Heilige Blonde Mie
  • Brouillarorama (panorama de Bruxelles. Vu du haut de la tour St Michel par un brouillard très épais) – Misterama – panorama van Brussel gezien vanuit de hoogte op de Sint Michielstoren bij heel dichte mist

Was dat al een zwart schilderij? Of nevelig grijs? Het tentoonstellingsreglement verklapt de zoektocht naar het absurde:

  • Artikel 6 – Geen enkele artiest mag meer dan 70 voorwerpen indienen, tenzij met speciale toestemming van de commissie (1854);
  • Artikel 7 – Er is geen toelatingsjury (1854);
  • Artikel 11 – De kuise schilderijen worden apart opgevangen. Daarom zal een bejaarde dame de directiecommissie van wie de incompetentie notoir is, vervoegen. (1857);
  • Artikel 24 – Een invloedrijke criticus voor wie kunst volslagen vreemd is maar van wie de gedienstigheid bekend is, krijgt de opdracht om een verslag over de tentoonstelling te maken (1857);

Bekende kunstenaars als Constantin Meunier, Jean Portaels, Paul Lauters, Adolphe Dillens, Charles De Groux, Émile Leclercq, Jean-Baptiste Madou staan als deelnemers vermeld. Evenals de later beroemde Félicien Rops die er het bestaande werk Juif et Chrétien exposeert. De schuilnamen zijn van een hilarische bizarrerie, zoals Babylas Dumkopff… Zwanzers bespotten in de eerste plaats zichzelf.

Die satirische tekeningen zijn echter meer dan misnoegdheid met het kunstgebeuren. Ze vertolken ook een doorleefde kritiek op de kunsthandel en – wandel, de hokjesmentaliteit, de burgerlijke bekrompenheid en de liberale, kapitalistische maatschappij.

De vier cataloogjes van de tentoonstellingen (van 1851 tot 1860) van La Société des Joyeux – in bibliotheken, archieven en in een Waalse privécollectie met uitnodigingen en prijsuitreikingen – bewijzen evenwel dat het om meer dan gedrukte grappen gaat. In 1851 exposeert Ernest de ’t Serclaes het doek Minuit! (Middernacht) met als uitleg Tout dort dans la nature (Alles slaapt in de natuur). Of Thomas Verstraeten met Une nuit dans le Sahara (Een nacht in de Sahara). Mogelijks zijn dat eveneens ‘zwarte’ schilderijen. Alleen zijn ze ook verzonken in de nacht van de geschiedenis.

Daarmee zijn de Belgjes hun Parijse soortgenoten… dertig jaar voor.

Feesten, gezang en … kritiek

Ook Les Joyeux hadden meer leut in hun mars: behalve tentoonstellingen bedachten ze ook allerlei evenementen waarvan nog sporen bestaan in de vorm van een affiche (1851):

Le Bal du Homard apprivoisé (Het Bal van de Getemde Kreeft)

En ze hadden nog meer noten op hun zang met… zangstonden, theateropvoeringen en een eerste opera buffa, zoals de recensie in een krant luidt:

‘t Is dat de operette geboren is in Brussel in 1854. Voordat Hervé zijn eerste grapperijen in Parijs heeft opgevoerd, is een groep jongeren samengekomen in de sociale firma ‘Société des Joyeux’. Met ongelofelijk maffe muziek en woorden, voerden ze ‘Le Passage de Pruth, Kipenbroeck et Brignolla’ op. Noteer dus het feit: wij zijn het die uit nood aan verandering, ons het eerst extravagant hebben getoond, lang voor de Parijzenaars. Het bewind van Bonaparte heeft bonje gecreëerd in de Belgische hersenen alvorens de Franse spirit aan te vallen.

Logo van de Société des Joyeux
Logo van de Société des Joyeux op ‘Uylenspiegel au salon’
Die olijke sociëteit speelde ook uitgever voor ‘karikaturale salons’, scherpe geïllustreerde commentaren op de officiële kunstsalons. In 1854 verschijnt Les Cosaques, Invasion au Salon de 1854. De tekeningen zijn van de nog jonge Félicien Rops. De getalenteerde Waal signeert drie jaar later Uylenspiegel au salon, waarbij het vrolijke logo van La Société des Joyeux op de cover staat. Die salonboekjes zijn de opvolgers van de twee kleine brochures Promenade charivarique au Salon van 1845 en van 1847. In haar doctoraat stelt de Amerikaanse kunsthistorica Sandra Haller Olsen ferm:

“De traditie van satirische tekeningen werd geboren, groeide op en eindigde in België.”

Die satirische tekeningen zijn echter meer dan misnoegdheid met het kunstgebeuren. Ze vertolken ook een doorleefde kritiek op de kunsthandel en – wandel, de hokjesmentaliteit, de burgerlijke bekrompenheid en de liberale, kapitalistische maatschappij.

La Promenade charivarique van 1845 werd getekend door François Stroobant en Louis Ghémar. Ghémar die een paar jaar later uitgroeit tot de officiële fotograaf van de Belgische koning Leopold I. Maar Louis Ghémar was een veelzijdig mens. In 1870 bouwde hij in hartje Brussel een houten barak en opende daar zijn ‘Musée Fantaisiste’, een pop up museum avant la lettre met een honderdtal parodieën van eigentijdse kunstwerken.

Promenade charivarique au Salon de Bruxelles 1845
Promenade charivarique au Salon de Bruxelles 1845

Stelde Ghémar daar al een eerste zwart schilderij voor? Het zou kunnen: een ‘bewerking’ van een doek van de Franse schilder Daubigny. Maar het doek is – zoals de meeste andere – verdwenen. Enkel de gravure in de catalogus geeft een evocatie. Die tentoonstellingscatalogus toont eveneens het allereerste witte schilderij van de geschiedenis: La Toile Blanche (Wit doek) met als ondertitel Peinture de l’Avenir (Schilderij van de Toekomst). Op het doek schildert Ghémar: Peinture du Jour – Commande du Gouvernement (Schilderij van de Dag – Opdracht van de regering). Een grap? Toch niet: het is een vlijmscherpe kritiek op de cultuurpolitiek van de regering. Toen al.

Varkensvrienden

L’AnnuLaire Agathopédique
L’AnnuLaire Agathopédique (Google Books)
Eén jaar voor Les Joyeux was een ander genootschap opgericht: Les Agathopèdes ofte La Société Pantechnique et Palingénésique des Agathopèdes. In deze vrijetijdsclub kwamen heren van stand samen in – letterlijk – liederlijke agapen en namen met maffe farcen hun medemensen beet. Hun motto was:

Amis comme cochons! (Varkens als vrienden)

Bizarre publicaties zagen onder hun hoede het daglicht, zoals L’AnnuLaire Agathopédique, een soort jaarkalender. Hun intronisatieritueel was een parodie op de vrijmetselarij waarvan sommige Agathopèdes zelf lid waren. Met humor als wapen leverden ze forse kritiek op maatschappij, wetenschap en cultuur. Een van hun ‘performances’ deden ze op een brede Brusselse laan, eertijds omzoomd met rijkelijke burgerhuizen. Zo klinkt de getuigenis:

“Op de dag van de paardenkoersen op het ‘Oefenveld’ (Jubelpark) waren ook vijftien Agathopèdes aanwezig. Tussen de mensen- en paardenmassa, vlak midden de nieuwe Wetstraat plantten ze hun schildersezel neer. Gekleed in zwarte kleren, een blinkende hoge hoed en puntschoenen, schilderde elke Agathopède een… marine!”

Tijdens een druk stadsevenement helemaal opgetut, ter plekke een zeezicht schilderen. Absurd? Of…?

~ Eliane Van den Ende
Historica en cultuurjournaliste. Ze verdiept zich in het fenomeen ‘zwans’, de (Belgische) humor als verzetsvorm. Dit is een beknopte neerslag van haar onderzoek, waarover ze publiceert en lezingen geeft. Wie meer informatie heeft: [email protected]. Met dank aan Jacques (van) Lennep

×