Op een kilometer of dertig ten noordwesten van de Spaanse stad Burgos staat niet ver van de weg naar de grensplaats Irún een monument bij het plaatsje Alcocero de Mola. Het is een hoge monoliet, neergezet ter nagedachtenis van generaal Mola, geestelijk vader van de militaire opstand in juli 1936 die de Spaanse Burgeroorlog inluidde.
De vergeten generaal
Na de overwinning van Franco inaugureerde de Caudillo op 8 juni 1939 het monument voor Mola dat er nu verlaten bijstaat en beklad is met antifascistische graffiti. Mola werd ter aarde besteld op de begraafplaats van Pamplona en in 1961 bijgezet in het Monument der Gevallenen van de Navarrese hoofdstad. In oktober 2016 werden zijn resten uit de crypte verwijderd. Gedurende de dictatuur van Franco werden straten en pleinen naar Mola vernoemd en ook het vliegveld van Vitoria droeg de naam van de generaal. In het kader van de in 2007 door de regering Zapatero ingevoerde Ley de la Memoria Histórica zijn die benamingen goeddeels verdwenen, maar niet die van het plaatsje in de buurt waarvan Mola de dood vond. Dat heet nog altijd Alcocero de Mola.
Afkomst en loopbaan
Mola werd geboren op 9 juli 1887 in Cuba, destijds een provincie van Spanje, waar zijn vader, Emilio Mola Lopéz, gestationeerd was als kapitein van de Guardia Civil. Zijn moeder, Ramona Vidal, was een dochter van een Catalaanse emigrant en een Cubaanse. Na het rampjaar 1898, waarin Spanje de oorlog met de Verenigde Staten verloor en er van het eens zo machtige Spaanse imperium vrijwel niets meer overbleef, vertrok de familie Mola naar het vaderland. In 1904 begon Emilio Mola zijn opleiding aan de Academía de Infantería van Toledo en behaalde er zijn luitenantstitel in 1907.
Ook Mola werd in ere hersteld en werkte enige tijd in de Generale Staf samen met de tot chef benoemde generaal Francisco Franco. Een jaar later benoemde de minister van Oorlog, José Gil-Robles, hem tot bevelhebber van het Marokkaanse leger met als standplaats Tetuán, de hoofdstad van het protectoraat. Nadat in februari 1936 het linkse Volksfront de verkiezingen had gewonnen besloot de nieuwe – linkse – regering een aantal hoge militairen die verdacht werden van samenzweringsactiviteiten op ‘ongevaarlijke’ plekken te benoemen. Onder hen bevonden zich Franco die verhuisde naar de Canarische eilanden en Mola die werd weggezet als militair gouverneur van Pamplona en als bevelhebber van de twaalfde infanteriebrigade.
Revolutie en contrarevolutie
Het kan onmogelijk ontkend worden dat ter linkerzijde van het politieke spectrum plannen werden gemaakt om het volk aan de macht te brengen, maar hoe serieus was dat allemaal? Waren die plannen net zo goed voorbereid als wat Mola in het voorjaar van 1936 organiseerde en dat uitmondde in de militaire opstand in juli? In hoofdlijnen waren de linkse bewegingen het wel eens: er moest gebroken worden met het verleden en rechts mocht nooit meer aan de macht komen. Maar het beeld dat de diverse linkse bewegingen hadden van de politieke toekomst van Spanje verschilde nogal en samenwerking was ver te zoeken. De socialisten van de PSOE (Partido Socilialista Obrero Español) waren onderling scherp verdeeld. Er bestond een gematigde vleugel onder aanvoering van Indalecio Prieto die eigenlijk niets moest hebben van revoluties en toe wilde naar een normale parlementaire democratie. Maar binnen diezelfde partij waren er de links-revolutionairen geleid door Francisco Largo Caballero (de ‘Spaanse Lenin’) die streefde naar een volksregering naar Marxistisch model. Largo speelde ook een vooraanstaande rol in de algemene vakbond UGT (Unión General de Trabajadores) en had zo een belangrijke stem bij de totstandkoming van het linkse Volksfront dat deelnam aan de verkiezingen in februari 1936.
Bundeling van alle linkse krachten in een Volksfront was een initiatief van de links-republikein Azaña en Largo wilde wel meedoen, maar onder voorwaarde dat ook de communisten van de PCE (Partido Comunista de España) tot deelname werden uitgenodigd. Hoewel Largo beslist niet vies was van het idee om via een revolutie de macht te grijpen – dat had hij eerder met de opstand in 1934 al laten zien – verbond hij zich in het Volksfront met politici die de democratische weg wilden bewandelen. Largo beet zich vast in het idee dat na een linkse overwinning de PSOE alle macht naar zich kon toetrekken. De communisten namen een afwachtende houding aan. De PCE vormde een destijds een kleine beweging (bij de verkiezingen scoorde deze partij slechts 3,5% van de stemmen) en had vanuit Moskou de instructie gekregen de revolutionaire plannen even te laten rusten en het parlementaire pad te volgen. Communistische tegenhanger van de PCE was de trotskistische POUM (Partido Obrero de Unificación Marxista), een splintergroepering die slechts heil zag in gewapende strijd. Tenslotte waren er de anarchisten die een vuist maakten met hun vakorganisatie CNT (Confederación Nacional del Trabajo) en niets moesten hebben van alles dat riekte naar centralisme en het ideaal van de dictatuur van het proletariaat naar de prullenmand verwezen. Kortom, de ideeën en strategieën van de linkse bewegingen verschilden nogal van elkaar. Er was geen eenheid, noch de wil om die te bereiken. Integendeel, het feit dat linkse groeperingen toen en later elkaar min of meer ‘de tent uitvochten’ was een van de oorzaken van de nederlaag die links leed tijdens de Burgeroorlog.
Het gedachtegoed van Mola
Emilio Mola was een diepgelovig man die meende dat Spanje een christelijke staat was en moest blijven. Daarmee was hij een getrouw volgeling van de Spaanse vorstenhuizen die zich altijd hadden opgeworpen als verdedigers van het rooms-katholieke geloof. Maar anders dan bijvoorbeeld Filips II was Mola geen vervolger van afvalligen.
‘Wij zijn katholieken en respecteren religieuze overtuigingen die niet de onze zijn.’
En ook:
‘Wij zijn van mening dat kerk en staat gescheiden dienen te blijven.’
Dat was een opvallend standpunt, maar hij voegde er wel aan toe dat kerk en staat een nauwe spirituele band hebben. Het is zeer de vraag of hij zich zou hebben kunnen vinden in de politiek van Franco onder wiens regime kerk en staat samensmolten en het zogeheten nationaal-katholicisme tot bloei kwam.
Mola was noch falangist (fascist), noch monarchist. De republiek zoals die was gecreëerd in 1931 kon wat hem betrof intact blijven. Voor alles was Mola een conservatieve patriot die erop uit was om Spanje te bevrijden uit de klauwen van links-revolutionairen die de regering in hun macht hadden. Dat laatste had hij bij het rechte eind. Largo Caballero gedoogde de regering van links-republikeinen maar stond niet toe dat er hard werd opgetreden tegen de revolutionaire milities die veel straatgeweld veroorzaakten wat natuurlijk weer reacties opriep bij de tegenstrevers: de milities van de Falange, een fascistische beweging die onder aanvoering stond van José Antonio Primo de Rivera. De Falange was destijds net als de PCE een kleine beweging (bij de verkiezingen in 1936 scoorde zij slechts 0,7%), maar zijn milities waren zeer actief en gewelddadig. Mola wees er terecht op dat de regering vleugellam was en veel te weinig deed om het geweld van links en rechts een halt toe te roepen.
Het ontketenen van een militaire opstand om een en ander recht te zetten is natuurlijk vers twee en waarschijnlijk heeft Mola het revolutionair potentieel van links overschat. Hij was er overigens van overtuigd dat hij en zijn medestanders niet beschouwd konden worden als rebellen maar als gehoorzame apostelen van het patriottisme die slechts tijdelijk hun macht zouden gebruiken om het land te bevrijden van de ‘bekrompenheid en armoedigheid van de in zwang zijnde politiek.’
Natuurlijk had Mola een idee van hoe na een geslaagde machtsgreep Spanje op de rails moest worden gezet. In eerste instantie zou een militair directoraat worden ingesteld, bestaande uit vijf generaals die de weg kon bereiden naar een corporatistisch staatsbestel en een daarop gebaseerde parlementaire vertegenwoordiging. Een model dat sterk doet denken aan dat wat dictator Miguel Primo de Rivera na zijn geslaagde machtsgreep in 1923 op de rails zette en dat vigeerde tot aan 1930. De leiding van het directoraat zou in handen gelegd worden van generaal Sanjurjo. Toen Mola hem direct na het uitbreken van de opstand per vliegtuig liet ophalen, vond Sanjurjo de dood. Ten gevolge van het gewicht van zijn bagage, waarin een zwaar gala-uniform zat, stortte het toestel neer.
Het begin van de samenzwering
In de avond van 8 februari 1936 – ruim een week voor de verkiezingen – beraadslaagden enkele officieren van het plaatselijke garnizoen van Pamplona in een restaurant met elkaar over de toekomst. Aan stembriefjes hadden zij geen boodschap, in hun ogen was de tijd rijp voor een militaire opstand tegen de parlementaire democratie. Zij vormden de pioniers van wat een half jaar later plaatsvond toen Mola het sein gaf voor de landelijke opstand en wisten al gauw andere officieren voor hun idee te winnen in steden als Burgos, Logroño en San Sebastián. In het besef dat een opstand alleen kans van slagen had als hogere militairen er zich over zouden ontfermen, zochten zij steun bij de leiding van het regiment. De komst van Mola op 14 maart kwam als een geschenk uit de hemel. De generaal kon rekenen op de mannen van zijn eigen regiment en begon in het diepste geheim collega’s te benaderen.
Intussen broeide er iets in Madrid. Een drietal generaals had een plan ontwikkeld om een machtsgreep te doen in de hoofdstad, maar toen duidelijk werd dat de regering er lucht van had bliezen zij de actie af. Op 19 april bereikte dit nieuws Mola die opgelucht reageerde:
‘Godzijdank is dit niet ten uitvoer gebracht.’
Mola wist heel goed dat Madrid niet zomaar van binnenuit veroverd kon worden en dat een mislukking in Madrid in een vroeg stadium zijn plannen mogelijk zou hebben getorpedeerd. Diezelfde avond nodigden Mola’s bondgenoten hem uit om officieel de leiding van de opstand op zich te nemen. Vanaf dat moment tekende Mola zijn geheime missiven met El Director.
De legerleiding
Zoals bij elke opstand had de verovering van de hoofdstad topprioriteit, want als Mola daarin zou slagen was het praktisch gedaan met de regering. Molero Lobo hield zich afzijdig, maar Mola slaagde erin om steun te verwerven van generaal Andrés Saliquet Zumeta die, verdacht door de regering van subversiviteit, van zijn hoge functie als militair gouverneur van Cádiz was ontheven en overgeplaatst naar Valladolid.
Net als Madrid vormde Barcelona een probleem voor Mola. Het wemelde er van de regeringsgetrouwe politieagenten en anarchisten. Bovendien was de bevelhebber van de IVe divisie aldaar, Francisco Llano de la Encomienda, loyaal aan de Tweede Republiek. Een verovering door een lokale opstand leek een onuitvoerbare optie. Mola ontwierp een plan om Barcelona vanuit de Balearen in te nemen. Daarvoor kon hij rekenen op de plaatselijke commandant, generaal Manuel Goded, eveneens door de regering naar een plek gedirigeerd waar hij schijnbaar geen kwaad kon. Goded steunde Mola voor honderd procent en rekende erop dat een opstand op Mallorca direct succes zou hebben, waarna hij naar Barcelona zou gaan om daar de macht te grijpen.
Ook de situatie in Andalusië baarde Mola zorgen. De bevelhebber van de in Sevilla gelegerde IIe divisie was José Fernández de Villa-Abrille, een wat besluiteloze man die zich loyaal toonde aan de regering. Maar Mola kreeg een helpende hand van alweer een gedegradeerde en gefrustreerde militair, generaal Gonzalo Queipo de Llano, markies van het nabij Sevilla gelegen gelijknamige markizaat en inspecteur-generaal van de douaniers. Queipo zegde zijn steun toe tijdens zijn bezoek op 1 juni aan Mola te Pamplona.
Divisie III, gelegerd te Valencia, had als bevelhebber generaal Fernando Martínez-Monje Restoy die de republiek niet zou afvallen. Er kwam steun voor Mola van lagere commandanten gelegerd in Alcoy en Alicante, maar er ontbrak in feite een sterke opstandelingenleider in Valencia zelf.
In La Coruña, de legerplaats van de VIIIe divisie was de situatie onzeker. De al voor de verkiezingen van februari 1936 als bevelhebber benoemde generaal Enrique Salcedo had in 1932 weliswaar de opstand van Sanjurjo gesteund, maar toonde zich nu loyaal aan de nieuwe regering die hem niet had laten vallen.
Van groot belang voor het slagen van de opstand was het goed getrainde Marokkaanse leger, waar Mola zelf commandant was geweest. Zijn opvolger, generaal Agustín Gómez Morato, benoemd door de linkse regering, was loyaal aan de republiek, maar met de hierboven genoemde Juan Yagüe had Mola een sterke troef in handen in Marokko.
En dan was er nog de commandant van de Canarische eilanden, generaal Francisco Franco. Deze had eerder laten weten niets te zien in een militaire opstand. Een fenomeen dat hij achterhaald achtte en niet meer van deze tijd. Kort voor de opstand uitbrak bood hij nog zijn diensten aan aan de regering om met behulp van het leger een einde te maken aan het straatgeweld van de links-revolutionairen en fascisten. Een aanbod waar de regering echter niet op inging. Toch verzette Franco zich niet tegen voorbereidingen van een eventuele opstand als de omstandigheden dat zouden vereisen. Op 10 maart vond een bijeenkomst plaats van kopstukken uit het leger, Mola, Franco, generaal José Varela die sympathiseerde met de carlisten en luitenant-kolonel Valentín Galarza, een van de leiders van de UME (Unión Militar Español), een clandestiene organisatie, opgericht in 1933 door officieren die ontevreden waren over de koers van de republiek. Tijdens die bijeenkomst stemde Franco in met de plannen van Mola.
Marine en Luchtmacht
In 1936 waren er vier marinebases in Spanje: San Fernando bij Cádiz, Cartagena in Murcia, El Ferrol in La Coruña en Mahón in Menorca. Mola heeft weinig gedaan om de commandanten van deze eenheden bij de samenzwering te betrekken. Belangrijker voor de samenzweerder waren de militaire vliegvelden en daarvoor kon Mola rekenen op generaal Alfredo Kindelán, een monarchist die als vlieger zijn sporen had verdiend in Marokko en destijds een van de belangrijkste luchtmachtofficieren was. Van de twaalf vliegvelden wist Mola zich van twee verzekerd van steun: in het noorden dat van Recajo nabij Logroño en dat van Mahón op Menorca. Van de overige vliegvelden, waaronder Getafe en Cuatros Vientos nabij Madrid en die van Sevilla en Tetuán, was niets bekend of er kwamen negatieve berichten. Het vliegveld van León, waar Jesús Rubio het bevel voerde, was in de ogen van Mola van zeer groot belang in verband met de voorgenomen aanval vanuit het noorden op Madrid. Luchtsteun was daarbij onontbeerlijk. Mola kende Rubio en kon na enig aandringen op hem rekenen.
Falangisten en carlisten
Na de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog die eindigde in 1814, trad koning Fernando VII aan die een eind maakte aan alle liberale illusies en zich gedroeg als een despoot. Maar zelfs hem werd een te liberale houding verweten en wel door zijn jongere broer Carlos. Rond Carlos ontstond de ultraconservatieve carlistische beweging die pleitte voor herinvoering van de Inquisitie en in Carlos de ideale koning zag. Al voor het overlijden van Fernando in 1833 kwamen de carlisten in opstand, maar nadat de koning was opgevolgd door zijn dochter Isabel II werd twee keer (rond 1835 en 1875) een serieuze burgeroorlog gevoerd in de strijd om de troon. Het carlisme sloeg vooral aan bij de rurale bevolking vanwege het feit dat de opkomst van het kapitalisme de bestaande traditionele cultuur op het platteland verdrong. Later ontwikkelde het carlisme zich tot een volwassen politieke beweging die beschikte over een eigen, goed getrainde militie: de Requeté.
Intermezzo van 500.000 pesetas
Verdenkingen
Ofschoon Mola stukken die hij aan zijn medestanders stuurde nooit met zijn eigen naam signeerde maar altijd met El Director, bestond er bij de directeur van de Seguridad, José Alonso Mallol, twijfels aan de loyaliteit van Mola. Alonso Mallol overhandigde de regering in mei een lijst van 500 personen – waaronder Mola – die hij verdacht van samenzwering en met de aanbeveling hen te arresteren. President Manuel Azaña en premier Santiago Casares Quiroga deden er echter niets mee.
Begin juni bezocht Alonso Pamplona in een poging om Mola te betrappen op de voorbereiding van een opstand, maar hij kwam van een koude kermis thuis. Een ondergeschikte van Mallol en vertrouweling van Mola uit de tijd dat hijzelf directeur was van de veiligheidsdienst, Santiago Martín Báguenas, had El Director getipt en Alonso Mallol kon niets verdachts vinden.
Mola had zichzelf zo goed afgeschermd dat – afgezien van zijn directe medestanders – niemand wist dat hij El Director was. Premier Casares Quiroga gaf zelfs als zijn mening te kennen dat hij Mola nooit als een gevaar voor de republiek had beschouwd en wilde hem niet lastig vallen.
Aan de vooravond van de opstand
Op 12 juli arriveerde vanuit Marokko een contactpersoon van kolonel Yagüe in Pamplona. Hij trof het, want dat was de eerste dag van het feest van San Fermin met zijn beroemde stierenloop door de straten van de stad. Na de feestelijkheden werd hij ontvangen door El Director die hem de volgende boodschap meegaf voor Yagüe:
‘Vanaf 0 uur van de 17e. Wilt u dat herhalen kapitein?’ ‘…..’ ‘Juist, goede reis en veel succes.’
Dat was het eerste sein dat de opstand kon beginnen. Het schiereiland zou volgen op de 19e en de 20e. Bedoeling was dat Franco met een vliegtuig werd opgepikt op Gran Canaria om naar Marokko te worden overgebracht waar hij de leiding over het leger op zich kon nemen, maar op dat moment was nog altijd niet duidelijk of ‘Franquito’ (een bijnaam vanwege de geringe lichaamslengte van de dictator in spe) wel wilde meedoen aan de opstand.
De volgende dag werd in Madrid de monarchist en belangrijke oppositieleider José Calvo Sotelo door leden van de republikeinsgezinde Guardia de Asalto (een politie-eenheid ingesteld door de linkse regering) vermoord. Die gebeurtenis was vrijwel zeker voor Franco de druppel die de emmer deed overlopen, maar zijn deelname aan de opstand werd pas op het allerlaatste nippertje bekend gemaakt aan Mola en dat terwijl de piloot die Franco zou oppikken al vanaf de 11e onderweg was.
In de avond van de 14e juli diende een jonge vrouw zich aan bij Mola. Het was een van de vele vrouwen die koeriersdiensten verrichtten voor de samenzweerders. In haar ceintuur zat een briefje verstopt met een gecodeerde boodschap voor Mola die zij op Gran Canaria had meegekregen en die aangaf dat Franco zich niet bij de opstand zou aansluiten. Maar op de 15e kwam er een nieuw bericht: Franco deed wél mee. Alles verliep volgens plan en in ochtend van de 19e landde Franco in Marokko waar de opstand inmiddels was uitgebroken en het leger zich achter Yagüe had geschaard.
Nadat Mola het succes van Marokko had vernomen, belde hij in de avond van de 17e met generaal Llano de la Encomienda, bevelhebber van de VIe divisie in Barcelona. Deze had een vermoeden waarover Mola hem wilde spreken, maar nadat Mola hem had verteld dat hij met de Ve, VIe en VIIe divisie wilde optrekken naar Madrid, maakte Llano hem duidelijk dat hij niet van zins was zich bij Mola aan te sluiten. Daarmee had Mola zijn masker afgeworpen en als een lopend vuurtje ging rond dat Mola El Director was. Niet lang daarna rinkelde bij Mola de telefoon. Het was zijn superieur, generaal Batet, die wilde weten wat er aan de hand was. Mola lichtte hem in, waarna Batet hem eraan herinnerde dat Mola in juni beloofd had zich niet in onzekere avonturen te storten. ‘Precies’, antwoordde Mola, ‘ik heb me niet in een avontuur gestort. Noemt u het verdedigen van de Patria een avontuur?’
Rond half vier rinkelde de telefoon opnieuw. Het was generaal José Miaja, commandant van de Ie divisie in Madrid, die Mola de post van minister van Oorlog beloofde als hij zou afzien van de aanval op de hoofdstad. De samenzweerder maakte duidelijk aan Miaja dat het hem niet ging om een actie tegen de republiek.
‘Nee, ik kom in opstand ter verdediging van Spanje, tegen een regering die het land naar de ondergang en verlies van eer leidt.’
Gerelateerd: De Spaanse Burgeroorlog
Zie ook: Geschiedenis van Spanje
Overzicht van boeken over de Spaanse geschiedenis
– Payne, S.G., El Colapso de la República, La Esfera de los Libros, Madrid, 2006