De Duitse liberale politicus Hans-Dietrich Genscher (1927-2016) was van 1974 tot 1992 minister van Buitenlandse Zaken. Als partijleider speelde hij 1982 een sleutelrol in het beëindigen van de sinds 1969 bestaande coalitie met de sociaal-democraten, ten gunste van een regering met de christen-democraten. Tot zijn vrijwillige aftreden in 1992 was Genscher de tweede man binnen de regeringen van bondskanselier Helmut Kohl.
Jeugd, studie en vlucht naar West-Duitsland
Genscher werd geboren in een dorp in de buurt van de stad Halle, in het oosten van Duitsland. Hij was enig kind. In 1933 verhuisde het gezin naar Halle. Zijn vader overleed toen hij nog kind was.
In 1946 ging Genscher rechten studeren. Voor de kerst werd hij ernstig ziek. Hij bleek longtuberculose te hebben. Het zou zeker tien jaar duren, met periodieke terugvallen, voor de jonge Genscher daarvan volledig genas. Ondanks zijn gezondheidsproblemen behaalde hij in 1949 zijn eerste staatsexamen. Hij benadrukte later dat dit enkele dagen was voordat de Duitse Democratische Republiek (DDR, Oost-Duitsland) werd opgericht.
De DDR was formeel nooit een éénpartijstaat, al was het niet de bedoeling dat andere partijen dan de communisten een serieuze kans maakten. Als student werd Genscher lid van de Liberal-Demokratische Partei Deutschlands (LDP of LDPD). In de DDR hadden liberalen echterweinig toekomst. Op 20 augustus 1952 week hij uit naar de Bondsrepubliek Duitsland (BRD, West-Duitsland). Hij belandde in Bremen, waar hij zijn opleiding tot advocaat voltooide. Hij sloot zich aan bij de Freie Demokratische Partei (FDP), de West-Duitse liberale partij.
1956-1965: fractiemedewerker van FDP
Na kort als advocaat gewerkt te hebben, werd hij in 1956 medewerker van de FDP-fractie in de Bondsdag, het West-Duitse parlement, dat toen nog in Bonn zetelde. Hij bleef in dienst van de fractie tot hij in 1965 zelf Bondsdaglid werd.
Als fractiemedewerker maakte Genscher van dichtbij mee hoe de verhoudingen verslechterden tussen de liberalen en de grotere regeringspartner, de christen-democratische CDU. De autoritaire regeerstijl van bondskanselier Adenauer ging tegenstaan, ook omdat hij de FDP steeds liet weten dat zij de kleinere regeringspartner waren.
In 1962 onthulde weekblad Der Spiegel dat het West-Duitse leger in slechte staat verkeerde. De regering liet de journalisten arresteren wegens landverraad. Dit leidde tot brede verontwaardiging. De FDP koos de kant van de critici.
1969-1974: samenwerking Willy Brandt (SPD) en Walter Scheel (FDP)
In 1966 stapte de FDP uit de regering. Na de verkiezingen zouden CDU en SPD samen regeren als ‘Grote Coalitie’ (1966-1969). Voor de SPD, de enige partij die al bestond vóór de machtsovername door Hitler, was het de eerste naoorlogse regeringsdeelname. Willy Brandt (1913-1992), burgemeester van West-Berlijn toen in 1961 de Berlijnse Muur werd gebouwd, werd minister van Buitenlandse Zaken en vicepremier.
Binnen de FDP was een nieuwe generatie politici aan het roer gekomen. In 1968 werd Walter Scheel partijvoorzitter. In Noordrijn-Westfalen, de grootste West-Duitse deelstaat, had hij een regering met de SPD bewerkstelligd. De FDP had altijd een ‘linkse’ sociaal-liberale als een ‘rechtse’ economisch liberale vleugel gehad. Intern waren de economisch-liberalen afgelost door de sociaal-liberalen, die zich herkenden in de veranderende tijdgeest van eind jaren zestig en de jaren zeventig.
Adenauer had altijd een harde lijn gehanteerd jegens de DDR. Door de bouw van de Berlijnse Muur in 1961 was deze buitenlandpolitiek niet langer effectief. De deling van Berlijn en Duitsland was een gegeven, Amerika en de NAVO hadden er geen oorlog voor over om dat ongedaan te maken. De CDU bleef echter vasthouden aan de harde lijn.
Terwijl de CDU zich buitenspel zette, groeiden SPD en FDP naar elkaar toe. In 1969 gingen SPD en FDP voor het eerst samen regeren, zonder christen-democraten. Brandt werd bondskanselier, Scheel buitenlandminister.
Brandt en Scheel voerden de neue Ostpolitik in. Ze sloten verdragen met de Sovjet-Unie en erkenden daardoor de facto de DDR. Het streven naar Duitse hereniging werd niet opgegeven, wel veranderde men van middel. Voortaan wilde men in gesprek blijven. Culturele en economische betrekkingen konden op termijn meer mogelijk maken.
Genscher was graag minister van Financiën geworden, maar dat ministerie ging naar de SPD. In plaats daarvan werd hij (de eerste niet-confessionele) minister van Binnenlandse Zaken. Als binnenlandminister ontwikkelde hij twee vaardigheden die hem de rest van zijn loopbaan van pas zouden komen: de sluwheid om politieke mijnenvelden te ontlopen en zijn talent voor publiciteit. Zijn daden als minister werden altijd onder de aandacht van de media gebracht.
1974-1982: regering Schmidt-Genscher
Na de (vervroegde) verkiezingen van 1972 werd de coalitie voortgezet. In 1974 trad Brandt af, toen een van zijn medewerkers, Günter Guillaume, een DDR-spion bleek. Hij werd opgevolgd door Helmut Schmidt. Was Brandt niet afgetreden, dan had binnenlandminister Genscher de politieke verantwoordelijkheid moeten nemen.
In 1974 werd een nieuwe president gekozen (in Duitsland een overwegend ceremoniële functie). Scheel wilde dit graag worden. De SPD ging akkoord. Als president moest Scheel zijn partijpolitieke functies opgeven. Genscher volgde hem op als partijvoorzitter en als buitenlandminister.
De nieuwe Oostpolitiek werd voortgezet. Daarnaast verleende West-Duitsland medewerking aan de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa, een diplomatiek overleg waarbij de Sovjet-Unie en landen uit West- en Oost-Europa betrokken waren. In 1975 werd in Helsinki het slotakkoord getekend, de Helsinki-akkoorden. De nieuwe Oostpolitiek was al in gang gezet voordat Genscher op Buitenlandse zaken kwam. ‘Helsinki’ gaf hem de kans zelf iets te verwezenlijken.
Bij de verkiezingen van 1980 werd niet Helmut Kohl, maar Franz Joseph Strauß lijsttrekker voor de christen-democraten. Kohl had de culturele omwenteling van de jaren zestig geaccepteerd, Strauß niet. Integendeel, hij streefde naar een absolute meerderheid, zodat de christen-democraten, net als eens onder Adenauer in de jaren vijftig, alleen konden regeren. Ook zonder de liberalen, die hem lieten vallen tijdens de Spiegel-affaire. De liberalen voerden daarop campagne met de leus ‘Strauß verhindern – Schmidt unterstürzen – Genscher wählen’. Mede omdat ook veel CDU-kiezers Strauß te polariserend vonden, werd Schmidt herkozen en de coalitie voortgezet.
De verkiezingsleus maakte ook duidelijk hoe sterk de populariteit van Genscher als persoon was geworden. Voor veel kiezers was hij de FDP. Een verwevenheid die enkele jaren later nadelig bleek.
1982: FDP kiest voor CDU
Eind jaren zeventig namen de spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie weer toe, helemaal vanaf de Russische invasie van Afghanistan in 1979 en de verkiezing van Ronald Reagan tot president in 1980.
Kort na het Helsinki-akkoord plaatste de Sovjet-Unie nieuwe kernraketten in Oost-Europa. In 1977 gaf Schmidt in Londen een lezing, waarin hij voorstelde om in antwoord hierop in West-Europa kruisraketten te plaatsen en tegelijk vredesonderhandelingen met het Oostblok op te starten.
Genscher steunde dit dubbelbesluit, maar betwijfelde of Schmidt zijn partij mee zou krijgen. Hij voorzag (naar achteraf bleek terecht) dat de achterban van de SPD sympathiseerde met de vredesbeweging, die tegen plaatsing van kernraketten was. Omgekeerd was Kohl na het verkiezingsdebacle van Strauß definitief chef van de CDU geworden. Kohl had in zijn eigen deelstaat altijd geregeerd met de liberalen en al contact gelegd met Genscher toen CDU/CSU net in de oppositie waren beland (Kohl redeneerde dat de FDP nodig kon zijn om ooit weer te regeren). Zowel op buitenlands als op economisch beleid werden de overeenkomsten met de christen-democraten groter dan met de sociaal-democraten.
In 1982 stapte de FDP uit de coalitie met de SPD. Vervolgens hielpen ze om Kohl bondskanselier te maken in plaats van Schmidt. Een besluit dat indertijd controversieel werd gevonden, omdat het niet na nieuwe verkiezingen gebeurde, maar halverwege een regeringstermijn.
Genscher is altijd omschreven als een tacticus. Hij zou later stellen dat coalities ‘tijdelijke gelegenheidsbondgenootschappen’ zijn, die enkel bestaan zolang alle betrokkenen erbij gebaat zijn. Binnen de FDP behoorde hij niet tot een van de twee vleugels, maar tot het ‘pragmatische midden’. Hij had meegemaakt dat de openlijke keuze voor de SPD in 1969 de liberalen gevaarlijk dicht bij de kiesdrempel van vijf procent had gebracht. Rechtse kiezers waren afgehaakt, linkse waren nog niet overtuigd. Door in 1982 van coalitiepartner te veranderen, had de FDP twee jaar de tijd om zich opnieuw te bewijzen.
Kohl koos echter voor vervroegde verkiezingen, als legitimatie van zijn premierschap. Maart 1983 verloor de FDP daardoor alsnog zetels. Nu Genscher door de kiezers als onbetrouwbaar werd beschouwd, keerde zijn prominente positie zich tegen zijn partij. De FDP bleek gespleten: de sociaal-liberale vleugel had liever doorgeregeerd met de SPD. Veel leden zegden hun partijlidmaatschap op. Tegelijk kwamen de Groenen in 1983 voor het eerst in de Bondsdag. Die waren voortaan de kleinere satelliet links van de SPD, de liberalen rechts van de CDU. De tactische positie van de FDP, die bepaalde of christen-democraten dan wel-sociaal-democraten konden regeerden, was definitief voorbij.
Of voelde Genscher de tijdgeest beter aan dan veel partijgenoten? Begin jaren tachtig traden ook in Nederland en België confessioneel-liberale regeringen aan, met christen-democratische premiers (Ruud Lubbers en Wilfried Martens). In alle drie de landen werd vanaf dat moment vergelijkbaar beleid gevoerd: meer ruimte voor de vrije markt, een terugtredende overheid, bezuinigen op de overheidsuitgaven en versobering van de sociale zekerheid.
1989-1990: einde Koude Oorlog, val van de Muur en Duitse hereniging
In de loop van de jaren tachtig wist Genscher zijn gezag en populariteit te herstellen. Hoewel hij in 1985 het partijvoorzitterschap neerlegde, stond zijn gezicht in 1987 en 1990 op de verkiezingsposters. Van 1987 tot 1992 was hij ononderbroken de populairste politicus in de Politbarometer van publieke omroep ZDF.
Tot de Duitse hereniging, in 1990, liep de scheiding tussen het kapitalistische Westen en het communistische Oosten letterlijk door Duitsland, waardoor buitenlands beleid automatisch ook binnenlands meespeelde. Genscher profiteerde ook van de impopulariteit van Kohl. De media, gevestigd in grote steden, beschouwden Kohl als ‘provinciaal’ en als minder geschikt dan voorgangers Adenauer, Brandt en Schmidt. Pas na zijn doortastende optreden na de val van de Berlijnse Muur in 1989, die in 1990 tot Duitse hereniging, werd Kohl werkelijk aanvaard als premier.
Genscher zag buitenlands beleid als een totaalconcept. Al in 1966, toen niemand wist dat hij ooit buitenlandminister zou worden, had hij een toespraak gehouden waarin hij stelde dat een eventuele hereniging geen zaak was van alleen Duitsland en ‘Moskou’. Ook Amerika en de leidende Europese landen moesten erbij betrokken worden. Buiten kleine FDP-kring was de toespraak nooit bekend geworden, maar het uiteindelijke verloop van de hereniging (‘4 + 2’ – overleg: VS, Sovjet-Unie, Frankrijk, Groot-Brittannië en de twee Duitslanden) toonde veel overeenkomsten.
Genscher was net zozeer voorstander van de NAVO als van Europese eenwording. In 1981 diende hij met zijn Italiaanse ambtgenoot Colombo een verdragsvoorstel in, het Genscher-Colombo-plan, dat wordt gezien als voorloper van de Europese Akte. In tegenstelling tot ‘markt-liberalen’ zag hij de Europese eenwording niet enkel als economisch, maar ook als politiek project.
Zijn steun aan het NAVO-Dubbelbesluit weerhield Genscher er niet van diplomatieke betrekkingen te blijven onderhouden met individuele Oostbloklanden. Dit was gangbaar tijdens de ‘ontspannen’ jaren zeventig, maar in de jaren tachtig vonden de Amerikanen dit maar niks. Voor Amerikaanse diplomaten stond ‘Genscherism’ in die tijd synoniem voor ‘glipperigheid’. Toen het IJzeren Gordijn in 1989 verdween, betaalde Genschers benadering zich uit.
Het hoogtepunt van zijn ministerschap beleefde hij op 30 september 1989. Eerder dat jaar had Hongarije de grens met Oostenrijk geopend, waardoor Oost-Europeanen naar het Westen konden vertrekken. Oost-Duitsland wilde niet dat burgers het land verlieten. Toen DDR-burgers niet meer naar Hongarije mochten, gingen ze naar (toenmalig) Tsjechoslowakije – om asiel te vragen in de West-Duitse ambassade in Praag. Op den duur bivakkeerden duizenden Oost-Duitsers op het ambassadeterrein.
Genscher wilde vanaf het balkon meedelen dat ze naar West-Duitsland mochten reizen:
“Wir sind zu Ihnen gekommen, um Ihnen mitzuteilen, dass heute ihre Ausreise…”
Vanwege het gejuich kon hij de zin niet afmaken – de beroemdste onvoltooide zin in de Duitse geschiedenis.
Terugblik op de gebeurtenis:
Na zijn ministerschap
In 1992 verklaarde Genscher onverwachts terug te treden als minister. Het had meer voor de hand gelegen als hij zich na de verkiezingen van 1994 niet meer beschikbaar had gesteld. Volgens hem zat na achttien jaar zijn tijd er echter op. Zijn memoires uit 1995, noch een in 2012 verschenen wetenschappelijke biografie, gaven duidelijkheid over de precieze reden of aanleiding, waardoor het gissen blijft naar zijn beweegredenen om op te stappen. Hij werd in 1994 in zijn kieskring nog wel een keer herkozen als Bondsdaglid.
Genscher’s besluit kwam ook voor partijgenoten onverwacht. In combinatie met zijn lange staat van dienst en zijn positie als verpersoonlijking van de FDP, betekende dit dat er geen opvolger klaarstond. Tot nu toe heeft de partij geen prominent gehad die in de buurt kwam van de status die Genscher op zijn hoogtepunt had.
In 1998 verliet hij de actieve politiek. Daarmee begon een periode als ‘oudere staatsman’. Hij bleef door iedereen gerespecteerd. Incidenteel deed de regering beroep op hem, bij diplomatieke aangelegenheden. Kohl daarentegen raakte na zijn premierschap in opspraak.