Retabels, houten kunstwerken voor de eeuwigheid

5 minuten leestijd
Brabantse retabel uit de zestiende eeuw met daarop onder meer Adam en Eva in het paradijs
Brabantse retabel uit de zestiende eeuw met daarop onder meer Adam en Eva in het paradijs

Afgeleid van het Latijnse ‘retro tabulum’ dat zoveel betekent als ‘achter het altaar’, waren retabels van begin veertiende tot medio zestiende eeuw niet weg te denken uit onze kerken en godshuizen. In een tijd dat heel wat mensen niet konden lezen of schrijven moesten deze “houten poppenkasten van de Kerk” zoals ze vaak spottend werden genoemd immers de Blijde Boodschap verkondigen aan de gelovigen.

Brabantse retabels, een poort naar de hemel:

Naast wandtapijten vormde de retabelkunst binnen het voormalig Hertogdom Brabant ongetwijfeld het tweede luxueus goed dat zowat naar alle landen werd uitgevoerd. Deze altaarstukken waren binnen de katholieke kerk, gilden, rederijkerskamers en zelfs particulieren zeer gegeerd. Drie centra in onze gewesten stonden aan de top van deze kunstvorm: Antwerpen, Mechelen en voornamelijk Brussel dat zich al heel snel toespitste op een kwalitatief hoogstaand eindproduct.

Passieretabel van Jean Mone in de Sint-Michiel en Sint-Goedelekathedraal in Brussel – Foto: CC/Viktorhauk
Naargelang het iconografisch thema dat de kunstenaars als inspiratie gebruikten, spreekt men van passieretabels als het lijden van Christus wordt uitgebeeld of van ‘Maria retabels’ als de moeder Gods het onderwerp is van het altaarstuk. Daarnaast waren Bijbelverhalen en de levensloop van apostelen zowel als legenden over heiligen eveneens geliefkoosde en dikwijls terugkerende gegevens in de retabelkunst. Met deze ‘religieuze kijkkasten’ wou de Kerk dan ook het christelijk geloof op een didactische wijze in de verf zetten en zo de Bijbel toegankelijk maken voor het gros van de, vaak ongeletterde, bevolking. Retabels waren dus dikwijls voor de gewone mens het houvast bij uitstek om het geloof te begrijpen en te beleven en vormden zo in hun geest als het ware een ‘poort naar de hemel’.

Rustend op een predella of voetstuk is het centraal gedeelte van een retabel eigenlijk niets meer dan een schrijn of kast waarin houten beeldjes een bepaalde scène uitbeelden, het geheel voorzien van een stel zijluiken. Deze zijpaneeltjes bleven op gewone dagen meestal gesloten en werden slechts geopend bij misvieringen of op kerkelijke feestdagen.

Op enkele uitzonderingen na zijn veel van de retabelmakers anoniem de geschiedenis ingegaan omdat het signeren en dateren van werken toen nog geenszins gebruikelijk was. Toch kennen we vandaag de namen van enkele vermaarde belt- of houtsnijders uit de retabelkunst Tot de top van deze ambachtslui kunnen we ongetwijfeld kunstenaars als Jan Borreman (ca. 1450-1520) en Jean Mone (ca. 1482-1554) rekenen.

Onovertroffen vakmanschap

Een retabel is het weergaloos eindresultaat van een nauwe samenwerking tussen een hele groep verschillende ambachtslieden die hun vakmanschap uitoefenden in een gespecialiseerd atelier, meestal bijgestaan door gezellen en leerlingen. Een eerste groep waren de ‘bakmakers’, deze vervaardigden het houten frame of de bak waarin later de beelden of beeldengroepen werden geplaatst. Deze houten sculptuurtjes werden door beeldsnijders of beltsnijders gemaakt. Verder waren er de ‘metselriesnijders’ die instonden voor de invulling van de ragfijne uitsnijdingen zoals baldakijnen en gewelven die als achtergrond voor de beeldengroepen moesten fungeren en tot slot de stoffeerders, schilders of vergulders die het altaarstuk versierden met een polychrome kleurenlaag. Hierbij werd een speciale techniek toegepast: eerst werd over de houten sculpturen een linnen weefsel aangebracht waarop een krijt- of plamuurlaag kwam. Daarna pas werden de beeldjes beschilderd. Het zichtbare gedeelte van de beeldjes werd vervolgens bewerkt met olieverf en aansluitend met een vernislaag ingestreken. Nadien werd het geheel eventueel vervolmaakt door het aanbrengen van verguldsel of brokaat.

Retabels, houten kunstwerken voor de eeuwigheid
Retabels, houten kunstwerken voor de eeuwigheid
Om deels vervalsing tegen te gaan en tegelijkertijd aan de klanten een kwaliteitswaarborg te kunnen garanderen werd reeds halverwege de vijftiende eeuw gebruik gemaakt van keurmerken of ponsoenen. Deze werden ingebrand of ingeslagen door officieel aangestelde keurmeesters. Antwerpen koos voor een hand ingeslagen in het hout en had als keurmerk voor de polychromie het stadswapen, een burcht met twee handjes, terwijl Mechelen het stadschild gebruikte met drie verticale paaltjes en een rechthoekige ‘stempel’ met de vermelding: “Mech len”.

De stad Mechelen was echter ook bekend om haar “mini-retabels”, de zogenaamde ‘Hortus conclusus’ of ‘Besloten hofjes’, ook soms ‘Beloken hofjes’ genaamd, waarbij in een kleine ondiepe bak een aantal uit hout gesneden en religieus geïnspireerde polychrome beeldjes werden geplaatst omgeven door allerlei florale elementen. Afgesloten door beschilderde zijluikjes was het geheel aan de voorkant meestal voorzien van een hekje dat moet verwijzen naar de ‘Besloten Tuin’ uit het Bijbelboek Hooglied en dus eigenlijk teruggrijpt naar het thema van Maria’s maagdelijkheid. Dergelijke kunstwerkjes waren dan ook zeer in trek bij begijnen, nonnen en kloosterzusters die in hun godsvrucht de belofte van eeuwige kuisheid hadden afgelegd.

In Brussel daarentegen waren er bij de vervaardiging van een retabel niet minder dan drie verschillende ambachten betrokken. Vandaar dat men op de Brusselse retabels ook drie ponsoenen kan terugvinden. Schaaf en passerbenen waren het keurmerk van de bakwerkers of schrijnwerkers en werd op de retabelkast ingeslagen. De beeldsnijders gebruikten dan weer een drijfhamer als waarmerk, terwijl de stoffeerders of schilders een rechthoekig teken aanbrachten met de vermelding: “BRVESEL”.

Het Sint-Jorisretabel

Dit eiken altaarstuk daterend uit 1493, een werk van Jan Borreman, wordt algemeen beschouwd als één der topwerken van de Brabantse retabelkunst. Het imposante kunstwerk (163,5 x 284,5 x 30,5 cm) dat de lijdensweg van Sint-Joris uitbeeldt, is te bewonderen in het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis te Brussel.

Sint-Joris, drakendoder en patroonheilige van Engeland (Saint George) en van de Spaanse autonome regio Catalonië (Sant Jordi) was volgens de legende in de derde eeuw van onze jaartelling een centurio in het leger van de Romeinse keizer Diocletianus. Toen deze laatste een verordening uitvaardigde om christenen te vervolgen, weigerde Joris hieraan mee te werken waarop Dacianus, een Romeinse proconsul hem prompt gevangen liet nemen en ter dood veroordelen. Achtereenvolgens gegeseld, geradbraakt, doorgezaagd, geroosterd, ondergedompeld in kokende olie en verplicht tot het ledigen van een gifbeker bleef onze Joris echter ongedeerd en zonder enig letsel. Bij het zien van zulk een wonder bekeerde Alexandra, de vrouw van de proconsul zich op slag tot het christendom waarop Dacianus hen beiden liet onthoofden.

Borreman heeft in zijn beeldengroepen op sublieme en tegelijkertijd dramatische wijze de diverse martelscènes met verve uitgebeeld en opgesmukt met anekdotische details zoals een hond die achter zijn oor krabt of een speelse aap die met grote ogen een afgebeeld tafereel gadeslaat. Ofschoon het retabel niet gepolychromeerd is valt het vooral op door zijn realistische vormgeving en de grote expressiviteit die alle personages rondom Sint-Joris uitstralen.

De teloorgang

Tijdens de Beeldenstorm van 1566 werden vele religieuze beelden en objecten, waaronder retabels, vernield
Halverwege de zestiende eeuw werden er in onze contreien echter geen retabels meer geproduceerd. Hiervoor waren twee oorzaken. Enerzijds hadden de protestanten met hun reformatietheorieën het niet zo begrepen op deze zogenaamde afgodsbeelden en anderzijds gaven de katholieken onder impuls van de daaropvolgende contrareformatie de voorkeur aan een nieuwe monumentale stijl, de barok, waarbij het voornamelijk imponerende schilderijen waren die de altaren moesten versieren en zo de gelovigen imponeren.

Dat er vandaag de dag wereldwijd amper ongeveer driehonderd retabels heelhuids de tand des tijds hebben doorstaan heeft ook zo zijn redenen. Vooreerst was er in 1566 de Beeldenstorm waarbij heel wat kerkschatten werden geplunderd of vernield. Ook het Calvinistisch bewind te Brussel (1578-1585) droeg retabels niet bepaald in het hart. Voorts was er natuurlijk ook nog de houtworm die de kunstwerken aantastte en malafide antiquairs die door de jaren heen de retabelbeelden van kunstdieven opkochten om ze voor grof geld te verkopen. Een vrij groot aantal retabels bevindt zich nog in ons land, de rest is verspreid in het buitenland, voornamelijk Frankrijk, Duitsland, Spanje en Portugal, maar ook in Nederland en de Scandinavische landen zijn deze houten kunstwerken voor de eeuwigheid nog terug te vinden.

Boek: Vlaamse En Brabantse Retabels

Gepassioneerd door vreemde culturen en de geschiedenis van het vroege neolithicum tot aan onze moderne tijden schreef Rudi Schrever verscheidene jaren op regelmatige basis artikelen voor Historiek.net en andere gespecialiseerde vakbladen.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×