Vallen en opstaan in het ‘koninkrijk van windvanen’ na 1813

9 minuten leestijd
Het eerste Nederlandse bankbiljet ter waarde van 200 gulden, uitgegeven door de Nederlandsche Bank op 1 november 1814. Ontwerp door J. Enschedé en Zonen.
Het eerste Nederlandse bankbiljet ter waarde van 200 gulden, uitgegeven door de Nederlandsche Bank op 1 november 1814. Ontwerp door J. Enschedé en Zonen.

De Roermondse molenaar Sebastiaan van Beringen maakte ze allemaal mee: de Oostenrijkers, de Fransen, de Hollanders en de Belgen. Tussendoor werd de stad enige tijd geregeerd door Russen en na de Nederlandse machtshebbers door vertegenwoordigers van de Duitse Bond. Toch was hij niet geëmigreerd; hij was zelfs niet verhuisd. In 1831 vertelde hij:

Dit is de vierde souverain huis, dat ik over Roermond beleefd heb, sedert 40 jaren. Wy waren eerst Keyzers, dan werden wy Fransch, dan werden wy weder Hollandsch en nu syn wy Belgisch.

Willem I
Willem I
“Hij wist nog niet dat zijn stad acht jaar later weer ‘Hollands’ zou zijn”, schrijft Hans Knippenberg, emeritus hoogleraar politieke en culturele geografie, in Een nieuwe staat; een kloek, majestueus, informatief, mooi geïllustreerd en fraai uitgevoerd boekwerk, dat verscheen bij de start van de officiële viering van ‘200 jaar koninkrijk’.

De passage is illustratief voor wat we tegenwoordig the making of The Netherlands zouden noemen. Het Nederland dat souverein vorst Willem I in 1813 in de schoot geworpen kreeg moest zichzelf nog helemaal uitvinden.

“Nederland was in 1813 een land dat in bijna elk opzicht klein dacht – ruimtelijk, sociaal en mentaal”, constateert Remieg Aerts, hoogleraar politieke geschiedenis. “Het enige grote in dit land was zijn verleden”, citeert hij een Engelse reiziger die het land van Friesland tot aan Luik bereisde.

Het is begrijpelijk dat de revolutieperiode en de Franse bezetting een grote behoefte wekte aan rust, herstel en cultivering van de eigen nationaliteit.

Het land dat prins Willem Frederik aantrof was bovendien zo goed als failliet. “De staatsschuld was torenhoog en de schatkist volkomen leeg”, stelt economisch en sociaalhistorisch onderzoeker Tom Pfeil vast in het boek.

Het was een onvast zoeken naar nieuwe vormen, met als enige zekerheid dat de weg terug naar het oude regime definitief was afgesloten, zegt Ido de Haan, hoogleraar politieke geschiedenis na de Middeleeuwen.

Boek vol verrassingen

Proclamatie van Willem Frederik, Prince van Orange en Nassau, bij zijn aankomst in Scheveningen op 30 november 1813.
Proclamatie van Willem Frederik, Prince van Orange en Nassau, bij zijn aankomst in Scheveningen op 30 november 1813.
Het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden wordt in het boek door 23 Nederlandse en Belgische historici in nagenoeg al zijn aspecten boeiend, helder en nuchter beschreven.

In 1813 begon geen succesverhaal. Alles was er al eens geweest en wat in gang werd gezet was lang niet altijd een succes. Nederland als eenheidsstaat werd gerealiseerd met de Staatsregeling voor de Bataafse Republiek in 1798, Lodewijk Napoleon, de broer van de Franse keizer, werd in 1806 de eerste koning. Het Verenigd Koninkrijk, na de vereniging met België, hield het maar vijftien jaar uit, want koning Willem I was ongevoelig voor zuidelijke gevoeligheden en wekte irritatie bij internationale bondgenoten. Als ‘Kanalen-koning’ zorgde hij voor een aanzienlijke verbetering van de infrastructuur, maar dat waren verbindingen met de trekschuit. Toen België zijn onafhankelijkheid gewonnen had werden daar profijtelijke internationale spoorwegverbindingen aangelegd.

Alleen al het doorbladeren van het boek is een feest, maar hindert wel het systematisch lezen. Want elke opengeslagen pagina biedt weer een ander boeiend verhaal, waarin duidelijk wordt hoe de nieuwe staat met vallen en opstaan gestalte kreeg. Zoals de flaptekst stelt:

Het was in 1813 nog onduidelijk hoe deze staat eruit moest komen te zien, hoe het territorium moest worden afgebakend, wie tot de natie behoorde en hoe de bevolking bestuurd moest worden. Het was één groot experiment en lang niet in alle opzichten geslaagd.

'Het Laantje van Van der Gaag' was een omleiding die bij Delft in de spoorweg van Den Haag naar Rotterdam moest worden aangelegd, omdat grondspeculanten 20.000 gulden eisten voor de grond, terwijl de Hollandse Stoomtrein Maatschappij er maar 100 gulden voor over had. De trein reed er toen maar omheen. (Prent van H.W. Last, 1947)
‘Het Laantje van Van der Gaag’ was een omleiding die bij Delft in de spoorweg van Den Haag naar Rotterdam moest worden aangelegd, omdat grondspeculanten 20.000 gulden eisten voor de grond, terwijl de Hollandse Stoomtrein Maatschappij er maar 100 gulden voor over had. De trein reed er toen maar omheen. (Prent van H.W. Last, 1947)

Koninkrijk van windvanen

In de afgelopen maanden zijn, ook op Historiek.net, veel verhalen verschenen over de haat die vooral de Franse overheersing tussen 1810 en 1813 gewekt heeft. De beschrijvingen deden denken aan de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog. Maar Matthijs Lok, docent moderne Europese geschiedenis, vermeldt meer parallellen dan misschien wenselijk is. Hij noemt ons land een ‘koninkrijk van windvanen’

En volgde in 1813 geen bijltjesdag: “Een groot deel van de bestuurselite van de nieuwe staat had belangrijke posten bekleed onder het na 1813 zo verfoeide napoleontische keizerrijk.”

Voorbeeld van zo’n ‘politieke overlever’ was de jurist Cornelis Felix van Maanen, die na een loopbaan in de Bataafse Republiek en onder koning Lodewijk, onder Napoleon president was geworden van het Keizerlijk Gerechtshof in Den Haag. Hij beschreef de proclamatie van Van Hogendorp aan een vriend als zo wild, zo wonderlijk, zo vreemd, bleef na het vertrek van de Fransen uit Den Haag en de landing van Willem Frederik rapporteren aan de minister van justitie in Parijs en zag pas in dat zijn loyaliteit aan Napoleon niet meer zo vanzelfsprekend was toen de Kozakken in Den Haag arriveerden. Desondanks werd hij door de prins herbenoemd in zijn functie, nu voor Nederland, en mocht hij zitting nemen in de commissie die de grondwet voorbereidde. Hij werd later als minister van Justitie de belangrijkste ambtelijke steunpilaar van Willem I.

Hij was de enige niet. Maar er was ook kritiek.

In kritische pamfletten werden de ‘windvanen’, ‘weerhanen’, ‘Hollandse judassen’ en ‘politieke kameleons’ aan de kaak gesteld. Sommige orangisten betreurden dat er geen afrekening had plaatsgevonden met de bestuurlijke draaikonten. De felste criticus van de windvanen was de dichter en jurist Willem Bilderdijk, die overigens zelf als hofdichter en bibliothecaris in dienst van Lodewijk Napoleon was geweest.

De ambities van Willem Frederik

De Kalverstraat in Amsterdam, gezien naar de Dam. (Tekening door T. Tozelli, ca. 1820)
De Kalverstraat in Amsterdam, gezien naar de Dam. (Tekening door T. Tozelli, ca. 1820)
In de aanloop naar de herdenking van de landing van prins Willem VI in Scheveningen werd gesuggereerd dat het, toen Gijsbert Karel van Hogendorp tot de conclusie kwam dat alleen een Oranje de natie kon redden, onduidelijk was waar prins Willem Frederik was en of hij er wel trek in had om naar Nederland te komen. De nieuwe staat maakt duidelijk dat hij die ambitie wel degelijk had, dat hij al geoefend had en eigenlijk nog meer wilde dan hij uiteindelijk zou krijgen.

In 1802 was Willem Frederik, na goedkeuring door Napoleon, vorst geworden van het Duitse vorstendommetje Fulda, een gebied ten zuiden van Kassel met ruim honderdduizend inwoners. Eigenlijk wilde men liever Willem V, die sinds zijn vlucht uit Nederland toch niks te doen had in Engeland, maar die had daar geen zin in en stuurde zijn oudste zoon.

De Prins van Oranje had veel grotere ambities, legt Joep Leerssen, academiehoogleraar Europese studies, uit. Al voor 1813 bepleitte hij in Engeland, voor als Napoleon eenmaal verdwenen zou zijn, de stichting van een krachtige staat in het midden van de Brits-Duits-Franse driehoek die, behalve de Benelux, ook het (tegenwoordige) Duitsland tussen Rijn en Moezel (van Lobith via Koblenz tot Luxemburg) zou omvatten. Nationaliteiten speelden daarbij geen rol, laat staan regionale gevoeligheden. “Willem speelde op de Europese landkaart een soort Kolonisten van Catan”. Holland alléén was dus eigenlijk een troostprijs.

Emiel Lamberts, emeritus hoogleraar Europese politieke geschiedenis, meldt dat Willem Frederik in april 1813 naar Engeland reisde om er in de hoogste regeringskringen voor te pleiten dat de bevrijding van Holland en het herstel van het Oranjehuis van het grootste belang waren voor zijn land. Willem kreeg de Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Castlereagh achter zich, die bovendien heil zag in gebiedsvergroting. Hij zag in uitbreiding van Nederland met Antwerpen en andere zuidelijke gebieden kans voor het scheppen van een barrière tegen het Franse expansionisme.

Engeland verleende dan ook alle medewerking in het propagandaoffensief, toen Van Hogendorp met zijn Oranje-plan kwam, waar onder de Hollandse bevolking zelf maar weinig animo voor bestond. “De Britten verklaarden meteen dat Holland zichzelf had bevrijd”. Maar, schrijft Lamberts, “de keuze voor Oranje spoorde met de intenties van de Britse regering, die een belangrijke stem in het kapittel had.”

De grondwet van 1814, beschrijft historicus en jurist Bart van Poelgeest, gaf Provinciale Staten, Staten-Generaal, Rekenkamer en Hoge Raad, ingevoerd door de Bataafse Republiek van 1795, een tweede leven. De (Bataafse) eenheidsstaat, nationale volksvertegenwoordiging en scheiding van kerk en staat kwamen terug. Maar ook werden de bevoegdheden van de vorst nauwkeurig omschreven, vooral op het gebied van de financiën, buitenlandse betrekkingen en defensie, en werd hij aan beperkingen gebonden in zijn verhouding met de volksvergadering. Eigenaardigheden in die grondwet waren de aanwijzing van Amsterdam als hoofdstad en de bepaling dat de vorst behoorde tot de ‘christelijk hervormde godsdienst’.

België was ‘oorlogsbuit’

'Het armoedige huishouden'. Spotprent op de moeizame vereniging van Nederland een België: een Belgische biertapper in gevecht met een Hollandser kaasvrouw. (Spotprent door Ouvraij, ca. 1830)
‘Het armoedige huishouden’. Spotprent op de moeizame vereniging van Nederland een België: een Belgische biertapper in gevecht met een Hollandser kaasvrouw. (Spotprent door Ouvraij, ca. 1830)
Willem I werd in 1815 koning van het Verenigd Koninkrijk van Nederland, België en Luxemburg; een schepping van het Congres van Wenen. Dat het tot die vereniging zou komen was volgens Lamberts al eind januari 1814 een ‘uitgemaakte zaak’. De Habsburgse Oostenrijkse Nederlanden waren in 1795, terwijl de stadhouderloze Nederlanden zich transformeerden tot de Bataafse Republiek, door Frankrijk veroverd. In 1813 vertrokken de Fransen ook daar. Het gebied werd ‘oorlogsbuit’ en daarmee speelbal van de diplomatie. Nederlandse en Hannoverse troepen bezetten het Belgische gebied en op 31 juli 1814 hield Willem, in een algemene sfeer van apathie, zijn intocht in Brussel en nam hij, in naam van de mogendheden, ook het voorlopig bestuur van het Zuiden op zich.

Op het Congres van Wenen was Oranje ‘geen partij van betekenis’, maar in februari 1815, terwijl die vergadering nog aan de gang was, ontsnapte Napoleon van Elba. Toen zijn avontuur in juni in Waterloo eindigde, waar de Nederlandse kroonprins een (elders in het boek gerelativeerde) heldenstatus aan ontleende, schaarden de meeste Belgen zich achter hun nieuwe vorst.

Erik Buyst, hoogleraar economische geschiedenis in Leuven, legt in het hoofdstuk ‘De onmogelijke integratie’ feilloos uit waar het mis ging. Willem I trof bij zijn aantreden een vrijwel lege schatkist aan; het Zuiden, dat nauwelijks schulden had, moest plotseling mee opdraaien voor de hoge schuldenlast van het Noorden. Waar eerst Fransen de baas speelden waren het nu de Hollanders. Er kwam geen monetaire unie. Nederland betaalde met de gulden; België met de Franse franc. Amsterdam kreeg een groot financieel centrum; in het Zuiden bestond de bankwereld uit plaatselijke financiers. Dan was er het verschil tussen het overwegend protestantse Noorden en het katholieke Zuiden en de ongevoeligheid van Willem I voor overduidelijke culturele verschillen.

Daar kwam ook internationale irritatie bij, beschrijft Emiel Lamberts:

In de vroege jaren 1820 raakte Willem I in conflict met de Europese grootmachten over de scheepvaart op de Rijn. Tegen de bepalingen van het Congres van Wenen behield de Nederlandse vorst zich het toezicht over de Rijnmonding voor. [Toen er kritiek kwam stelde de Nederlandse diplomatie] dat de soevereiniteit van Willem I berustte op de eeuwenoude verbondenheid van Nederland met Oranje en op de spontane keuze van een vrij volk in 1813. (…) De mogendheden die het Verenigd Koninkrijk boven het doopvont hadden gehouden en goedgunstig de soevereiniteit van Oranje hadden aanvaard (…) zouden ook over Willems rijk beslissen, toen bleek dat het niet aan de verwachtingen voldeed.

Toen het in 1830 in heel Europa rommelde beleefde Brussel de Zuid-Nederlandse opstand, die uiteindelijk leidde tot de afscheiding van België. Volgens Tom Pfeil hebben de pogingen van Willem I om dat tegen te houden de resterende Nederlandse staat veel geld gekost:

Zijn ambitie om de binnenlandse nijverheid en welvaart actief te stimuleren met behulp van kredieten, voorschotten, deelnemingen en gunstige financieringsvoorwaarden bracht kosten met zich mee, die op termijn alleen terugverdiend konden worden uit een hogere economische groei. Die bleef echter uit, mede door de beroerde economische uitgangspositie aan het begin van het bewind. Grootste schuldige aan de schuldenexplosie was niettemin de schreeuwend dure strijd tegen de Belgische afscheiding, waartegen de koning volhardde.

Nederlanders in gevecht met Ambonezen bij het eiland Sapoera in de Molukken. Een 17-jarige adelborst redt de Nederlandse vlag. Tekening Q.M.R. Verhuell, ca. 1817)
Nederlanders in gevecht met Ambonezen bij het eiland Sapoera in de Molukken. Een 17-jarige adelborst redt de Nederlandse vlag. Tekening Q.M.R. Verhuell, ca. 1817)

Kolonies en slavernij

De nieuwe staat gaat ook uitvoerig in op de internationale ambities van het Koninkrijk: de wensdroom van Willem I van de vorming van een groot nationaal leger, die uiteenspatte bij gebrek aan belangstelling; het uitbouwen van de koloniën in Oost en West, waar de bevolking zich niet als vanzelfsprekend neerlegde bij de Nederlandse hegemonie, en de slavernij, die officieel weliswaar in 1814 werd afgeschaft, terwijl de slavenhandel bijna de hele negentiende eeuw bleef bestaan. Dat zal de VOC-mentaliteit wel zijn geweest.

Aan de geschiedenis van de herdenkingen van het ontstaan van het Koninkrijk werd door Historiek al aandacht besteed. Het boek beschrijft bovendien, aan de hand van de ervaringen van een reiziger in 1814-1816, wat voor land het nieuwe koninkrijk was, de maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de armenzorg, de positie van vreemdelingen, de religie en de bijzondere positie van de Joden daarbinnen. Een speciaal hoofdstuk is gewijd aan de ‘heldinnen des vaderlands en de vrouwelijke deugdzaamheid’.

Toen Ido de Haan het boek, bij de start van de viering van ‘200 jaar Koninkrijk der Nederlanden’ presenteerde aan koning Willem-Alexander, memoreerde hij dat veel historici het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden als ‘een mislukt experiment’ hebben gedefinieerd. Hij was het daar maar gedeeltelijk eens.

Een nieuwe staat, het begin van het Koninkrijk der Nederlanden
Een nieuwe staat, het begin van het Koninkrijk der Nederlanden
Ook een mislukt experiment bevat belangrijke lessen. Na de ongecontroleerde daadkracht van Willem I was iedereen ervan overtuigd dat de monarchie een stevige constitutionele inbedding behoeft. Ook werd duidelijk dat politiek niet alleen voor de natie, maar ook door de natie bedreven moest worden. Verder was men gewend geraakt aan een openbaar bestuur dat diep in het leven van de burgers kon ingrijpen, kwaadschiks, maar wellicht ook goedschiks. En misschien nog wel de belangrijkste les: het moeizame begin van het Koninkrijk der Nederlanden leerde dat een goed functionerende staat een permanente opdracht is, die alleen gemeenschappelijk gedragen wordt als alle leden van die staat zich als volwaardige burgers erkend weten.

André Horlings (1945-2023) was journalist en van 'vlak na de oorlog', wat mogelijk zijn interesse voor onder meer de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Schreef het boek Arnhem Spookstad en verzorgde de (eind)redactie voor een publicatie over het Duitse dwangarbeiderskamp Rees (1944-1945). Verzorgde in 2011 twee uitvoerig gedocumenteerde verhalen: Bruidegom achter prikkeldraad en Het drama van de SS Pavon. Bladerde graag in Google Books. Zie ook archief sinds 1995.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×