De ghana’s en de Fatimiyya
Het begon diep in de woestijn. In 905, toen Abd al-Rahman III nog maar een jongetje was, riep Said bin Husain, 35 jaar oud, zichzelf uit tot de Mahdi – de Gekozene, Gods vertegenwoordiger op aarde – in de afgelegen Marokkaanse oase Sijilmasa waar kort daarvoor bekeerde Berbers al overtuigd waren van zijn heiligheid dankzij ondergrondse missionarissen. Ze maakten deel uit van het clandestiene sjiitische netwerk van Dawa – de Oproepende – die van Jemen tot de Atlantische Oceaan de restauratie predikte van de dynastie van Ali en Fatima, Mohammeds dochter. Said beweerde van hen af te stammen, en zijn familie noemde zich het huis al-Fatimiyya. Saids familie was opgejaagd en omgebracht door de kaliefen van Bagdad, maar hijzelf was, verkleed als koopman, met een zoon ontsnapt. Opgejaagd door zijn achtervolgers bereikte hij Marokko, waar hij de titel al-Mahdi Billah aannam en zijn jihad begon, met als doel op te marcheren naar Irak en het ketterse kalifaat te vernietigen.
Het leek onwaarschijnlijk dat dit ooit zou gebeuren toen al-Mahdi de leiding nam over een kleine groep Berbers in Sijilmasa, de toegangspoort tot het machtigste Afrikaanse koninkrijk, Wagadu [koninkrijk Ghana, vert.], dat werd geregeerd door de ghana’s – koningen – van de Soninke, die over een leger van 200.000 man beschikten. In hun hoofdstad Koumbi Saleh in het huidige Mauritanië ‘houdt de ghana audiëntie […] in een paviljoen met koepel waaromheen tien paarden staan die zijn omhangen met materialen die met goud zijn geborduurd’, schreef een Arabische bezoeker, al-Bakri, enige tijd later.
‘Achter de koning staan tien pages die schilden en zwaarden vasthouden die versierd zijn met goud, en rechts van hem staan de zoons van de koningen van dit land in prachtige kledij, hun haar ingevlochten met goud.’
Overal was goud: zelfs de waakhonden van de ghana’s droegen ‘halsbanden van goud en zilver, voorzien van een aantal balletjes van dezelfde metalen’. Als ghana’s stierven, werden ze begraven met schatten en werden bedienden geofferd; dergelijke graven zijn gevonden in het gebied van de rivier de Niger. Westelijk en oostelijk Afrika waren niet onbekend voordat de Europeanen arriveerden. Afro-Azië was zelfs een enkele wereld, verbonden door subtiele maar oude karavaan- en scheepvaartroutes tussen de Maghreb, Spanje, Egypte en de Indische Oceaan. Door de Sahara verhandelden de ghana’s ivoor, koper, brons en goud van Barmaka (het hedendaagse Ghana) en brons uit Igbo-Ukwu (Nigeria), waar ambachtslieden bronzen slangen en vogels produceerden en vaten waarin kralen waren gezet. Het schathuis van de ghana’s bevatte 100.000 glazen en kornalijnen kralen uit Egypte en India. Ghana was het grootste van de Afrikaanse rijken – met Gao, Timboektoe en Kanem-Bornu – die met het noorden handel dreven. Twee derde van het Europese goud kwam uit West-Afrika, en vermoedelijk ook de leeuwen in de dierentuin van Abd al-Rahman.
De kamelendrijvers van de karavanen waren Berbers, die vaak moslim waren zodat de islam net als het zout vanuit het noorden het West-Afrikaanse goudland binnenkwam. De islam bereikte ook Ghana. Koumbi Saleh was feitelijk verdeeld in twee steden: de ene was voornamelijk islamitisch, in de andere werd de oorspronkelijke religie van de Soninke beleden en de ghana’s praktiseerden een hybride vorm van beide religies. Al-Bakri was er getuige van het offeren van bedienden, die eerst verdoofd waren met ‘gefermenteerde dranken’, om de dode koningen te begeleiden.
Naar het oosten, langs de kust van de Indische Oceaan, handelden Arabische handelaren in ivoor, specerijen en slaafgemaakten die al in Zanj – Oost-Afrika – waren verhandeld en ook zij brachten de islam mee. De schakel tussen Arabië en Afrika was zo oud als Salomon en Sheba. De Arabieren handelden met Bantoe-sprekende Afrikanen en er ontwikkelde zich geleidelijk een nieuwe hybride taal, Swahili, waarvan de naam is afgeleid van het Arabische al-Sahel, de Kust. In Soedan (van het Arabische Bilad al-Sudan – Land van de Zwarten) en Ethiopië (dat de Arabieren al-Habasha noemden, Abessinië) was het oude christelijke koninkrijk Aksum uiteen aan het vallen.
Oorlogen en overvallen brachten gevangenen voort die werden verhandeld naar de Swahilikust, waar Golfhandelaren – de zoons van Omani’s en Perzen die trouwden met lokale Afrikaanse vrouwen – een haven stichtten, Kilwa, de eerste van de Swahili-handelssteden. Tochten gingen over de Indische Oceaan beide kanten op: bananen uit Zuidoost-Azië kwamen hier in deze schepen en werden in Afrika aangeplant, waar de vruchten een typisch Afrikaans product werden, verspreid door de Bantoes op hun volksverhuizing naar het zuiden. Zeelieden uit Kilwa voeren over de Indische Oceaan naar alle windstreken. De eerste vreemdelingen die Australië bereikten waren niet Europeanen (de Nederlanders gingen er in 1606 aan land), maar Afrikaanse zeelieden uit Kilwa, zoals is gebleken uit de vondst van koperen munten uit die havenstad, met in Arabische letters de naam van een emir van Kilwa, opgegraven op Marchinbar Island, Northern Territory. Aziaten waren nog veel eerder naar oost en west gegaan: Javanen en Maleisiërs hadden nog eerder Australië bereikt, zoals lijkt te blijken uit twee Javaanse inscripties.
Indiërs, Javanen, Maleisiërs en Polynesiërs zeilden regelmatig naar Afrika. In ongeveer 400 begonnen zeelieden uit Zuidoost-Azië met het koloniseren van Madagaskar, de laatste grote landmassa buiten IJsland en Nieuw-Zeeland waar nauwelijks mensen woonden. Volgens een Arabische geschiedschrijving kwam in 945 een Javaans-Maleise vloot uit Mataram / Srivijaya aan op de Swahilikust om ivoor, huiden en zwarte slaafgemaakten te veroveren, maar slaagden ze er niet in ook maar één van de havenplaatsen in te nemen.
De Arabische slavenhandelaren die vanuit Mogadishu (Somalië) en Zanzibar (Tanzania), beide geregeerd door Afrikaans-Arabische koopliedendynastieën, de steden van de Swahili bezochten, kochten slaafgemaakten van Afrikanen uit het achterland en verhandelden die tot in Mataram, een stad op Lombok (Indonesië), aan toe. In de middeleeuwen was slavernij gebaseerd op religie: de islam verbood technisch gesproken het tot slaaf maken van moslims, maar de meeste Oost- en Midden-Afrikaanse volkeren waren heidenen, klaar om slaaf te worden gemaakt. Dat betekende niet dat de Arabieren die nu in Afrika doordrongen, niet racistisch waren: hun handleidingen over slavernij laten zien hoeveel genoegen ze schepten in racistische stereotypering.
‘Zou een Zanj (Oost-Afrikaanse) slaaf van de hemel op aarde neervallen, dan zou de enige kwaliteit die hij bezat, die van ritme zijn.’
De dokter waarschuwde tegen de gebruiken van de Bagawi (Soedan/Ethiopië) waar ze ‘uitsnijding toepassen. Met gebruikmaking van een scheermes snijden ze de huidplooi bovenaan de vulva weg.’ Zijn conclusie: ‘Armeense slaven zijn de slechtste van de, Zanj de slechtste van de zwarte.’
Verhalen uit Buzurg aan de Perzische Golf vertellen over hoe de Afrikaanse koning van Sofala handelde in ‘mensen etende Zanj’ (gemiddelde prijs: twintig tot dertig dinar) met handelaren van Oman, totdat hijzelf werd gevangengenomen en verhandeld naar Oman en toen naar Caïro, voordat hij zich bekeerde tot de islam en terugkeerde om zijn plaats op de troon weer in te nemen. We hebben geen idee van de aantallen, maar vermoedelijk werden er vele miljoenen Afrikanen tot slaaf gemaakt.
In Sijilmas in Noordwest-Afrika was de jihad van de Mahdi inmiddels bijna doodgelopen voordat hij goed en wel was begonnen. In 910 werd hij door een lokale sjeik gevangengenomen, maar zijn aanhangers bestormden de gevangenis. Na zijn bevrijding galoppeerde hij op een golf van religieus vuur met de wapperende witte banieren van het huis van al-Fatimiyya met zijn Berbers naar het oosten en nam Qairawan (Tunesië) in, stichtte een nieuwe hoofdstad, al-Mahdiya, en trok op naar Egypte. Zijn flotilla’s onder bevel van zijn zoon al-Qaim bezetten Sicilië en deden invallen in Calabrië, en zelfs in Genua. Al-Qaim bereikte Alexandrië, maar werd daar tegengehouden door de heerser van het onafhankelijke Egypte, een getalenteerde Nubische eunuch.
Boek: De wereld. Een familiegeschiedenis – Simon Montefiore