Het immer aanhoudende conflict tussen Israël en Palestina escaleerde in de zomer van 2014 verder. Omdat ook ver buiten Israël, onder andere in ons eigen land, de spanningen tussen joden en moslims voelbaar zijn, lijkt verzoening tussen beide partijen verder weg dan ooit.
Wanneer in het heden zelfs geen kleine lichtpuntjes waarneembaar zijn, kunnen we echter proberen hoop te putten uit het verleden. Eigenaardig genoeg is de periode waar hieronder naar teruggegrepen wordt de meest duistere episode uit de recente geschiedenis, de Tweede Wereldoorlog. Drie Arabische moslims in door nazi-Duitsland bezet Tunesië sprongen toen in de bres voor hun Joodse medemens en beschermden hen tegen vervolging door de nazi’s, een vorm van medemenselijkheid die in onze tijd inspiratie kan bieden voor een betere wereld.
Joden in Noord-Afrika
Na de Franse overgave in juni 1940 kwamen de Franse kolonie Algerije en protectoraten Marokko en Tunesië onder controle te staan van de door maarschalk Henri Pétain geleidde Vichy-Franse overheid die collaboreerde met de Duitsers. Ongeveer 415.000 Joden waren woonachtig in dit deel van Noord-Afrika. Terwijl in Algerije de Joden te maken kregen met dezelfde antisemitische wetten als die in Frankrijk waren ingevoerd, zoals uitsluiting uit verschillende beroepsgroepen, konden de anti-Joodse maatregelen in zowel Marokko als Tunesië enigszins getemperd worden. In Marokko was dat mede te danken aan de Marokkaanse sultan Mohammed V die sympathiek stond tegenover de Joden en de door de Vichy-Franse autoriteiten opgedragen antisemitische maatregelen kon matigen of vertragen. Zo werden in Marokko tot de islam bekeerde Joden uitgesloten van discriminerende wetten, in tegenstelling tot de tot het christendom bekeerde Joden in Europa.
De antisemitische maatregelen tegen Joden in Tunesië waren eveneens minder ingrijpend dan in Algerije, dankzij de houding van de Vichy-Franse gouverneur-generaal, viceadmiraal Jean-Pierre Esteva, een devote christen die op grond van zijn religieuze standpunten de anti-Joodse rassenwetten slechts gedeeltelijk invoerde. Daarbij werd hij gesteund door de lokale Tunesische heerser Ahmed Pasha Bey en diens opvolger Moncef Bey, die allebei evenmin haat tegen Joden koesterden. Moncef Bey kende in die tijd van toenemende rassenhaat zelfs twintig Joden de hoogste Tunesische onderscheiding toe, de Orde van de Glorie. Bovendien hadden de Italiaanse autoriteiten – die ook in eigen land weigerden Joden aan bondgenoot nazi-Duitsland uit te leveren – bezwaar tegen de invoer van al te hardvochtige antisemitische wetten in Tunesië, vanwege het grote aantal Joden met de Italiaanse nationaliteit dat hier leefde.
Ongeschonden kwam de Joodse gemeenschap in Marokko en Tunesië de oorlog desondanks niet door. Behalve de antisemitische maatregelen die wel ingevoerd werden, zoals beperkingen om het beroep van dokter of advocaat uit te voeren, belandden velen van hen in de ruim honderd werkkampen die door de Vichy-Franse autoriteiten overal in Noord-Afrika opgericht waren.
De omstandigheden in veel van die kampen waren niet minder hardvochtig dan die in de beruchte Duitse concentratiekampen. Honderden gevangenen stierven aan uitdroging, dysenterie, malaria, schorpioenbeten en andere ontberingen. Het waren vooral Europese Joden, waaronder veel met de Franse nationaliteit, die in deze kampen terecht kwamen, omdat ze minder bescherming genoten van plaatselijke autoriteiten. Maar van deportatie naar de vernietigingskampen bleven vrijwel alle Joden in Noord-Afrika bespaard, terwijl nazi-Duitsland – de bezwaren van lokale en bevriende autoriteiten ten spijt – van plan was uiteindelijk ook hen te doden. Dat was zo afgesproken gedurende de Wannseeconferentie op 20 januari 1942 in Berlijn, waar belangrijke nazifunctionarissen de logistieke uitvoering van de uitroeiing van de Joden bespraken.
Tunesië bezet
Voor de Joden in Algerije en Marokko gold dat deportatie naar de vernietigingskampen hen bespaard bleef dankzij de geallieerde invasie van Noord-Afrika op 8 november 1942, operatie Torch genoemd, waarbij Amerikanen en Britten voor het eerst gezamenlijk aan het front in actie kwamen. Het Vichy-Franse leger was niet opgewassen tegen het geallieerde leger en al op 10 november gaven de troepen zich over, waarna Algerije en Marokko onder geallieerde controle kwamen.
Dat gold echter niet voor Tunesië, waar Duitse troepen na de geallieerde landing waren binnengevallen om te voorkomen dat het land ook door de vijand ingenomen zou worden. Het was het enige Noord-Afrikaanse land dat door nazi-Duitsland bezet zou worden. Deze bezetting duurde tot de nederlaag van veldmaarschalk Erwin Rommels Duitse Afrikakorps in mei 1943.
Samen met de troepen van de Duitse Wehrmacht arriveerde in Tunesië een eenheid van de SS, het Einsatzkommando Tunis, onder het bevel van SS-Obersturmbannführer Walter Rauff. Zijn staat van dienst beloofde weinig goeds voor de Joden van Tunesië, aangezien hij eerder als chef van de afdeling techniek van het Reichssicherheitshauptamt, de politie- en staatsveiligheidsafdeling van de SS, medeverantwoordelijk was voor de ontwikkeling van de gaswagen. Dit voertuig, waarin Joden vergast werden door uitlaatgas dat in het gesloten laadcompartiment werd geblazen, werd vanaf de herfst van 1941 ingezet aan het Oostfront.
Het koloniale Old Majestic Hotel in de hoofdstad Tunis was de locatie waar de SS-officier zijn hoofdkwartier vestigde. Onder zijn bevel werden 5.000 Joden opgepakt en gevangen gezet in dwangarbeiderskampen waar velen een akelige dood zouden sterven.
De lokale Arabische bevolking van Tunesië bleef, eigenlijk net als in alle andere landen waar Joden te maken kregen met nazivervolging, grotendeels passief ten opzichte van het lot van haar medeburgers. Een kleinere groep betuigde steun aan de bezetter door dienst te nemen in het Duitse leger of zich te melden als bewaker van de werkkampen, waar behalve Joden ook politieke tegenstanders in terecht kwamen.
Er is weinig bekend over Arabische burgers die Joden hielpen, maar de Amerikaanse schrijver en directeur van het Washington Institute for Near East Policy Robert Satlof wist de verhalen te achterhalen van drie Arabische Tunesiërs die zich tijdens de bezetting van hun land bewezen als beschermers van Joodse medemensen. Hun namen: Hamza Abdul Jalil, Si Ali Sakkat en Khaled Abdul Wahab. Ze spelen alle drie een rol in zijn boek en de gelijknamige PBS-documentaire “Among the Righteous”.
Hamza Abdul Jalil
Hamza Abdul Jalil woonde in een arbeidersbuurt in Tunis en was de buurtgenoot van de Joodse jongeman Joseph Naccache. Volgens de zoon van Jalil waren moslims en Joden indertijd bijna als broeders. Toen de Duitsers in december 1942 in Tunis arriveerden, werden Joden opgeroepen om dwangarbeid te verrichten. Omdat er nauwelijks iemand kwam opdagen op de verzamelplaats, ging de SS over tot razzia’s. Joodse mannen werden massaal opgepakt en doorgestuurd naar werkkampen in de regio.
Jalil was de eigenaar van een hamman in de wijk, een traditioneel Turks badhuis, en liet Joseph Naccache hier onderduiken toen die vreesde ook opgepakt te worden. De moslim zorgde niet enkel voor onderdak, maar ook voor voedsel voor de Joodse onderduiker, waarvoor hij weigerde betaald te worden. Naccache werd uiteindelijk toch ingerekend door de Duitse bezetters en naar een werkkamp overgebracht, maar overleefde de oorlog. De goedheid van zijn islamitische helper zou hij nooit vergeten.
Si Ali Sakkat
De stamboom van de Tunesiche aristocraat Si Ali Sakkat zou terug te voeren zijn op de profeet Mohammed zelf. De gepensioneerde oud-minister en voormalige burgemeester van Tunis was de trotse eigenaar van een landgoed met een in Spaanse haciëndastijl gebouwde boerderij in de vallei van Zaghouan in het noordoosten van Tunesië. In de buurt bevond zich een Duits werkkamp waar Joden met geweld gedwongen werden grondarbeid te verrichten aan een door geallieerde bommen beschadigde landingsbaan.
Tijdens de slag om Tunesië, die duurde van 17 november 1942 tot 13 mei 1943, vonden er vlakbij het landgoed heftige gevechten plaats tussen Duitse en geallieerde troepen. Gedurende de strijd wist een groep van 60 Joodse gevangenen uit het kamp te ontsnappen om vervolgens aan te kloppen bij het eerste gebouw dat ze tegenkwamen, het landhuis van Sakkat. Die bood hen onderdak net zolang totdat het omliggende grondgebied in geallieerde handen viel.
Khaled Abdul Wahab
Het best gedocumenteerd is de reddingsactie van de Tunesiër Khaled Abdul Wahab. Hij was wat je noemt een kosmopoliet, die reisde door Europa en in Amerika kunstgeschiedenis en architectuur studeerde. Zijn knappe uiterlijk leverde hem zelfs een carrière op als fotomodel in Manhattan. Toen de Duitsers zijn moederland bezetten was hij echter teruggekeerd naar zijn boerderij in de stad Mahdia aan de Middellandse Zee. Nadat twee Joodse families, waaronder een 11-jarig meisje, door de Duitsers uit hun woningen gedreven waren en tijdelijk onderdak hadden gevonden in een olijfoliefabriek buiten de stad, besloot Khaled hen te helpen.
Khaled had goede contacten met de Duitsers aangeknoopt en gehoord dat een officier zijn oog had laten vallen op één van de Joodse vrouwen. Uit vrees voor haar veiligheid en dat van haar lotgenoten bracht hij in het holst van de nacht de Joodse vluchtelingen over naar zijn boerderij. Hier verbleven ze onder zijn hoede tot de bevrijding, terwijl vlakbij een Duits legerkamp gevestigd was. Eén maal moest hij ingrijpen toen een dronken Duitse soldaat de onderduikers had ontdekt en hen met de dood bedreigd zou hebben. Khaled wist de Duitser weg te loodsen en mogelijk door omkoping zorgde hij ervoor dat zijn beschermelingen voortaan met rust gelaten werden.
Noch Khaled Abdul Wahab, noch de twee andere Tunesiërs werden na de oorlog onderscheiden als Rechtvaardige onder de Volkeren, de eervolle Israëlische onderscheiding voor niet-Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog met gevaar voor eigen leven Joden beschermden tegen nazivervolging. Pogingen om Khaled Abdul Wahab op deze wijze postuum te eren liepen tot dusver op niets uit. Yad Vashem, het Holocaustinstituut in Jeruzalem dat hierover gaat, verklaart dat de reddingsactie van Khaled niet voldoet aan de strenge toekenningseisen, omdat de Jodenredder zijn eigen leven niet op het spel gezet zou hebben. De Duitsers waren op de hoogte van de aanwezigheid van de Joden op zijn boerderij en de Joodse mannen zouden, terwijl ze op de boerderij verbleven, door hen zelfs als dwangarbeiders ingezet zijn. Het verlenen van onderdak aan Joden was indertijd in Tunesië ook niet verboden.
Arabische Rechtvaardige
Ook elders in Arabische landen is geen enkele staatsburger tot Rechtvaardige benoemd, uitgezonderd Egypte. In 2013 werd de onderscheiding postuum toegekend aan de Egyptische arts Mohamed Helmy die zich in 1922 in Berlijn vestigde om daar te studeren en daar tot zijn dood in 1982 verbleef. Toen de deportaties van de Berlijnse Joden begonnen, bood hij de toen 21-jarige Joodse familievriendin Anna Boros onderdak in de hut die hij bezat in het bosrijke stadsdeel Buch dat zich ten noordoosten van het stadscentrum bevindt. Daar verbleef ze tot het einde van de oorlog en wist ze dankzij de goede zorgen van de Egyptenaar te overleven. Tussendoor werd ze enkele keren naar andere verstopplaatsen overgebracht, wanneer het in de hut onveilig was.
Helmy zelf stond als niet-Arische buitenlander ook onder Gestapotoezicht, hij mocht zijn beroep als arts niet uitvoeren en zat als vreemdeling in 1939 een jaar gevangen. Bovendien werd het hem verboden om te trouwen met zijn Duitse vriendin met wie hij na de oorlog wel in het huwelijk trad.
“Dokter Helmy deed alles voor mij vanuit zijn genereuze hart en ik zal hem voor eeuwig dankbaar zijn”, zo verklaarde Anne over haar helper. Behalve haar hielp hij tijdens de oorlog ook haar moeder, stiefvader en grootmoeder. De uitreiking van de onderscheiding die hem in 2013 voor deze heldendaden postuum werd toegekend, werd door zijn nabestaanden niet bijgewoond vanwege de slechte politieke relatie tussen Egypte en Israël. Dat hij de eerste Arabier is van de ruim 25.000 Rechtvaardigen die door Yad Vashem onderscheiden zijn, mocht voor hen niet baten. “Als welk ander land dan ook de onderscheiding had uitgereikt, dan zouden we er blij mee zijn geweest”, zo verklaarde een familielid aan persbureau AP.
Andere moslims die Joden hielpen
Dat tot dusver slechts één islamitische Arabier onderscheiden werd door Yad Vashem, betekent niet dat er helemaal geen moslims zijn benoemd tot Rechtvaardige. In totaal 70 werden tot dusver met deze eer beloond, voornamelijk Albanezen en Bosniërs en één Turk, de diplomaat Selahattin Ülkümen die op het Griekse eiland Rodos bijna vijftig Joden uit handen van de nazi’s redde. Vermeldenswaardig, maar (nog) niet benoemd tot Rechtvaardige, zijn ook de Iraanse diplomaat Abdol-Hossein Sardari, die 2.000 Iraanse Joden in Frankrijk redde, en de Algerijn Si Kaddour Benghabrit. Die laatste was oprichter van het Islamitische Instituut behorende tot de Grote Moskee in Parijs. Gedurende de oorlog hielp hij in de Franse hoofdstad circa 100 Joden aan valse papieren waarin ze als moslim geïdentificeerd werden en bood hij tijdens Duitse razzia’s in de moskee een schuilplaats aan Joodse vluchtelingen.
Arabisch antisemitisme
Zoals bovenstaande voorbeelden aantonen, is de haat tussen moslims en Joden niet van alle tijden. Eeuwenlang leefden Joden in delen van de Islamitische wereld een betrekkelijk veilig leven, terwijl hun geloofsgenoten in het Europa van tijdens de donkere dagen van de Middeleeuwen en ook nog in de eeuwen daarna meermaals ten prooi vielen aan uitbarstingen van antisemitisme die vaak uitmondden in brute pogroms.
Terwijl de Joodse gemeenschap in Europa gedecimeerd werd tijdens de Tweede Wereldoorlog overleefden de meeste Joden in Noord-Afrika de oorlog, hoewel dat vooral te danken was aan het feit dat deze landen al in 1942 en 1943 in geallieerde handen vielen. Opmerkelijk genoeg is tegenwoordig amper 1% van de Joodse bevolking van voor de oorlog in Noord-Afrika overgebleven. De stichting van de staat Israël in 1948 moedigde vele Joden aan om in de loop van de daaropvolgende decennia zich hier te vestigen, mede doordat als gevolg van de oprichting van deze natie het antisemitisme onder de moslimbevolking gaandeweg toenam.
Dat antisemitisme was overigens ook tijdens de oorlog niet afwezig in de Arabische wereld, zoals de goede relatie van de Palestijns-Arabische grootmoefti van Jeruzalem Amin al-Hoesseini met Adolf Hitler aantoont. Het illustere tweetal deelde een aversie tegen Joden, die bij Amin al-Hoesseini met name voortkwam uit de toegenomen emigratie van Joden naar het Britse mandaatgebied Palestina.
Een bewijs van de goede betrekkingen tussen Duitsland en de moefti was de oproep van die laatste aan Bosnische en Kroatische moslims om dienst te doen in de Waffen-SS divisie “Handschar”, waar in totaal ongeveer 18.000 moslims vochten aan Duitse zijde. Overigens deden ook 22.000 Nederlanders dienst in de Waffen-SS, wat dit aantal moslimvrijwilligers nuanceert, net als het feit dat vele malen meer moslims meestreden in de geallieerde legers, onder andere in eenheden van de Vrije Fransen en de Britse koloniën.
Inspiratie voor het heden
Het zou naïef zijn om te verwachten dat de hierboven genoemde heldendaden van Arabische en niet-Arabische moslims massale verzoening kunnen brengen tussen moslims en Joden in de tegenwoordige tijd. Op het moment dat er geen enkele uitweg mogelijk lijkt uit het conflict kunnen deze verhalen echter wel hoop bieden aan de vredelievende mensen binnen beide partijen en omstanders zoals wij.
“Wie één mens redt, redt de hele mensheid” is een uitspraak uit de Talmoed die in elk geval betrekking heeft op Hamza Abdul Jalil, Si Ali Sakkat en Khaled Abdul Wahab. Wanneer gedurende het huidige conflict er maar één iemand voorbeeld neemt aan deze voorbeelden van Arabisch-Joodse verbroedering kan dat, zeker in deze tijd van interactieve media, verschil maken. De verhalen van Hamza Abdul Jalil, Si Ali Sakkat en Khaled Abdul Wahab en de tientallen islamitische Rechtvaardigen kunnen daartoe inspiratie bieden.
Meer informatie
Wie meer wil weten over de bovengenoemde drie Tunesische Jodenhelpers kan op de website van de Amerikaanse televisiezender PBS de pakkende documentaire “Among the Righteous” in zijn geheel bekijken (zie ook hieronder). Op de website van Yad Vashem is een boeiend artikel gepubliceerd over de Joden in Algerije, Marokko en Tunesië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op diezelfde website is ook informatie te vinden over moslims die werden onderscheiden als Rechtvaardige onder de titel “Muslim Rescuers”. Ook op de website van het Amerikaanse Holocaust Memorial Museum is veel te vinden over de Joden in Noord-Afrika tijdens de oorlog.