In oktober 1961 viel huis aan huis in Nederland een envelop in de bus met ‘Wenken voor de bescherming van u en uw gezin’. De inhoud: vier boekjes. Eén bevatte informatie en waarschuwingen over alarmeringen en maakte duidelijk wat te doen bij een bombardement en bij fall-out. Een tweede gaf wenken voor eerste hulp. Het derde ging over voedsel en wat aan voorraden aangehouden moest worden. Het vierde, en belangrijkste, boekje was de Toelichting op de wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf.
Op 30 pagina’s was van alles te lezen over bombardementen, atoombommen, fall-out en bescherming, maar het maakte ook duidelijk dat men zich niet al te veel illusies moest maken.
‘Reken er echter niet te vast op dat u tijdig door luchtalarm wordt gewaarschuwd. Als het kernwapen met een raket aankomt, is dit zelfs onmogelijk. Het is in dit geval dus waarschijnlijk, dat de explosie op een voor u volkomen onverwacht ogenblik plaatsvindt. Maar dan krijgt u (…) nog de waarschuwing van de lichtflits, want die komt één tot enkele seconden voor de luchtdruk. Dat is zeker niet veel tijd, maar nog wel voldoende om onder een tafel, in een portiek of een greppel, of achter een boom te duiken…’
De belangrijkste herinnering die nog wel eens aan de alarmerende waarschuwingen wordt overgeleverd was de tip wat men moest doen wanneer de bom daadwerkelijk zou vallen: schuilen onder de trap.
Spanningen in 1961
Oktober 1961 was een gewone, verontrustende maand; kenmerkend voor de jaren zestig. Op 9 oktober werd het ‘het eenzaamste eiland ter wereld’, Tristan da Cunha in het zuiden van de Atlantische Oceaan, getroffen door een vulkaanuitbarsting en werden de 300 bewoners geëvacueerd naar Groot-Brittannië. Op 17 oktober vielen in Parijs 200 doden bij een protest van Franse Algerijnen tegen hun behandeling in Frankrijk. En op 30 oktober testte de Sovjet-Unie de krachtigste waterstofbom ‘die ooit door de mens tot ontploffing is gebracht’.
Op 13 augustus 1961 waren de reeds lang bestaande spanningen tussen Oost en West nog verder opgevoerd toen de Oostduitse leider Walter Ulbricht het ‘IJzeren Gordijn’ concretiseerde door tussen Oost- en West-Berlijn een Muur te bouwen. Daarmee kwam de Koude Oorlog op een hoogtepunt.
Sinds Amerikaanse en Russische troepen elkaar op 25 april 1945 ontmoetten aan de Elbe en veertien dagen later de gezamenlijke Duitse vijand was verslagen, was de onderlinge relatie zo slecht geworden, dat een nieuwe oorlog onafwendbaar leek. Duitsland werd verdeeld in vier bezettingszones, maar terwijl de Amerikaanse president Harry Truman streefde naar een open wereldeconomie bouwde Stalin aan een cordon sanitair van ‘bevriende’ landen, zodat de Sovjet-Unie geen gemakkelijk doelwit meer kon worden vanuit het Westen. De Britse leider Winston Churchill constateerde op 5 maart 1946 dat…
…. van Stettin aan de Oostzee tot Triëst aan de Adriatische Zee, een IJzeren Gordijn is neergelaten dwars door het Europese continent. Achter die lijn liggen alle hoofdsteden van de oude staten van Centraal- en Oost-Europa. Warschau, Praag, Wenen, Boedapest, Belgrado, Boekarest en Sofia: al deze beroemde steden en de bevolkingen eromheen, liggen binnen de Sovjetsfeer en zijn alle in een of andere vorm onderworpen, niet alleen aan de Sovjet-invloed, maar in grote en steeds grotere mate aan directe beheersing door Moskou.
Dat de ‘Koude Oorlog’ een soort ‘gewapende vrede’ was is een misverstand, zo maakt het boek duidelijk. Het kwam weliswaar niet tot atoomconflicten, al leek de wereld daar tijdens de Cuba-crisis in 1962 ternauwernood aan te ontsnappen. Dat er nooit gevochten werd is een misverstand. Alleen al tijdens de Koreaanse Oorlog (1950-1953) vielen 2,5 miljoen doden. Ook in delen van Zuidoost-Azië, het Midden-Oosten Centraal-Amerika en Afrika vielen veel slachtoffers. Daar had aan toegevoegd kunnen worden dat in al die conflicten de VS en de Sovjet-Unie achter de schermen wel degelijk met elkaar in gevecht waren.
‘Na Praag: Den Haag’
Met twee atoombommen boven bevolkingscentra in Japan hadden de VS op 6 en 9 augustus aangetoond welke verschrikkingen in een volgende oorlog mogelijk waren. Vier jaar later had ook de Sovjet-Unie een atoombom. Intussen had in 1948 een communistische staatsgreep ook Tsjechoslowakije definitief in het Sovjet-kamp getrokken. Nederland zou een volgend doelwit zou kunnen zijn in het Sovjet-streven naar het vestigen van de communistische wereldheerschappij, maakte een pamflet van de Nederlandse communistische partij CPN duidelijk: ‘Na Praag, Den Haag’.
De regering begreep dat rekening moest worden gehouden met een nieuwe oorlog en begon plannen te maken hoe de veiligheid moest worden gewaarborgd. Omdat Den Haag als regeringsstad het belangrijkste strategische object was, werden in de volgende decennia tal van militaire objecten en ambtelijke en openbare schuilkelders gerealiseerd die deels werden voorzien van stempels met ‘Streng geheim’. Soms zijn ze – ook nu nog – alleen zichtbaar in de vorm van afwijkende tegels in een trottoir, vreemde kunstobjecten of zelfs een bordje ‘Nooduitgang’.
De val van de Berlijnse Muur in 1989 en de daarop volgende ontspanning maakte ze grotendeels overbodig, zodat dit Erfgoed van de Koude Oorlog nu door vijf gedreven deskundigen kan worden geïnventariseerd in een informatief en rijk geïllustreerd boek: Schuilen in Den Haag.
Militair erfgoed
De Duitse bezetter had in Den Haag een stevige voetafdruk achtergelaten: de Atlantikwall met vele bunkercomplexen en bouwwerken. De sloopwoede daarop na de oorlog kwam in 1948 abrupt tot een einde: Defensie wilde bestuderen in hoeverre de verdedigingswerken hergebruikt konden worden, uit vrees voor een mogelijke oorlog met de Sovjet-Unie. Opmerkelijk is dat de voormalige Seyss-Inquartbunker op landgoed Clingendael, gecamoufleerd als boerderij, met betonnen muren en schoorstenen die als uitkijktorens fungeerden, daar een cruciale rol in kreeg. Landmacht en Marine kregen er commandocentra, totdat tijdens de Watersnoodramp van 1953 bleek dat de ruimte te klein was, waarna de Marine moest verhuizen.
“Tijdens het hoogtepunt van de Koude Oorlog speelde de Seyss-Inquartbunker een belangrijke rol als nationaal communicatiecentrum voor de Koninklijke Landmacht. De bunker was het verzamelpunt voor het gecodeerde berichtenverkeer over politieke en militaire acties.”
Via de bunker onderhield de Generale Staf verbindingen met eenheden in het veld, maar ook met andere NAVO-landen en tijdens internationale VN-missies met Nederlandse troepen in het buitenland. In 1983 verhuisde het Verbindingscentrum naar de nabij gelegen Frederikskazerne. Sinds 2012 is de bunker een rijksmonument. Het hoofdstuk geeft verder een overzicht van nog een aantal andere hergebruikte bunkercomplexen in Den Haag, kantoorgebouwen en militaire kazernes.
Waalsdorpervlakte
De Waalsdorpervlakte, vooral bekend van de nationale dodenherdenking op 4 mei, herbergde ook ‘een wereld van ‘geheimzinnig onderzoek’.
‘Zo nu en dan trilden de ramen in de omgeving hevig in de sponningen als gevolg van enorme knallen’.
De explosie van Oudejaarsdag 1945 viel buiten dit bestek. Die werd veroorzaakt doordat twee jongens als onschuldige grap een bunker vol munitie tot ontploffing brachten. Resultaat: een krater met een diepte van 25 meter en een breedte van 45 meter en enkele gewonden door glasscherven.
De vlakte was al sinds de achttiende eeuw in gebruik als militair oefenterrein. Een ‘Commissie van Proefneming’ beproefde er sinds 1868 wapens en munitie. In 1927 richtte TNO er een Meetgebouw in om onderzoek te doen naar radio, radar en infraroodtechnieken. In 1947 kwamen daar sonartechnologie, elektronische rekenmethoden en operationele research bij. In 1969 begon de bouw van een atoomkelder voor 250 personen, die echter niet voltooid werd en nu dienst doet als opslagruimte.
In 1954 werd het SHAPE-instituut (Supreme Headquarters Allied Powers Europe) als NAVO-instituut bij TNO op de Waalsdorpervlakte ondergebracht, ook met atoomschuilkelder. Tegenwoordig zit er het NATO Communications and Informations Agency (NCIA); ‘een gesloten locatie, waardoor dieper onderzoek naar de bunker niet mogelijk is’.
Opmerkelijk was de radarpost, die op het hoogste punt in de ‘vesting van Seyss-Inquart’ stond – nu vervangen door een waarnemingskoepel. Ook was er een ‘Afluisterstation Victor’; vier luisterstations die continu de radio-uitzendingen van de Sovjet-Unie en andere communistische landen afluisterden, waaronder de Nederlandstalige uitzendingen van Radio Moskou – want via deze zenders werden ook verborgen boodschappen uitgezonden.
Afluisteren Sovjet-ambassade
In 1952 ontdekte de ambassade van de Verenigde Staten in Moskou dat een houten plaquette, die in 1945 door Russische kinderen aan de ambassadeur was geschonken, een draadloos afluisterapparaat bevatte, zonder batterij, snoer of microfoon; een ‘onmogelijke’ uitvinding. Al die tijd was zijn werkkamer door de Russen afgeluisterd! Het boek vermeldt niet welke geheimen werden ontfutseld maar wel dat The Thing naar het Nederlands Radar Proefstation in Noordwijk werd gebracht waar deskundigen zes jaar lang onderzoek deden naar de Russische geheimen. Daaruit ontstond het project ‘easy chair’; een vergelijkbaar afluisterapparaat dat, na een tip over door de Russen besteld meubilair, in de Sovjetambassade aan het werk ging. De Russen waren, aldus het boek, niet de enigen, maar de Chinezen ontsnapten door een verhuizing.
Het idee dat Nederland tijdens de Koude Oorlog ‘het brave, volgzame mannetje was, zoals in literatuur dikwijls wordt gesuggereerd’, is onjuist, aldus de samenstellers.
‘Nederland was juist proactief in het zoeken naar mogelijkheden in de ‘stille oorlog’.
Bescherming Bevolking
De dreiging van een nucleaire apocalyps als gevolg van ‘de bom’ werd door de Nederlandse overheid zeer serieus genomen. De Tweede Kamer stelde in 1952 de ‘Wet tot bescherming van de bevolking tegen oorlogsgeweld’ vast, de Wet Bescherming Bevolking.
De filosofie van de BB was die van een participatiemaatschappij; een weerbare bevolking, die zichzelf moest kunnen beschermen tegen oorlogsgevaar. Ze mocht niet afhankelijk zijn van overheidsdiensten, maar zelf maatregelen nemen om in eigen huis te schuilen, branden te blussen en eerste hulp te verlenen. De zelfbescherming werd georganiseerd in kringen, die ingedeeld werden in blokken die bestonden uit een aantal straten met blokploegen onder leiding van een blokhoofd. De noodwachters moesten vrijwilliger zijn omdat, volgens de oprichters van de BB, alleen vrijwilligers de juiste motivatie en het juiste enthousiasme hadden waardoor de BB kon slagen.
De aanmeldingen vielen tegen, dus werd in 1958 de noodwachtplicht ingevoerd; eerst voor dienstplichtige jongens die nog geen mobilisatiebestemming hadden – in de praktijjk Indië-veteranen – en later ook voor afgekeurde dienstplichtigen.
Er werd geoefend met ‘realistische’ situaties. In een ‘Beschermingsplan 1964’ voor Den Haag werd uitgegaan van twee grondexplosies van kernwapens, één op het vliegveld Ypenburg en één ter hoogte van de Hofvijver. Het hoofd BB gaf met luchtalarm de aard van de dreiging aan. Bij het sein fall-out-waarschuwing werd over maximaal één uur radio-actieve neerslag verwacht, werden in het hele kringgebied de kerkklokken geluid en reden er luidsprekerwagens rond. Bij fall-out-alarm, fall-out op zeer korte termijn, loeiden de sirenes drie maal een halve minuut. Als een aanval plaats had gevonden zou het hoofd-BB het rampgebied bezoeken om ‘het moreel aldaar te stimuleren’.
Wat betreft de gevolgen leek met alles rekening te zijn gehouden. Een ABC-dienst verzamelde meetgegevens bij nucleaire, biologische of chemische oorlogsvoering. De dienst identificatie en berging zorgde voor het bergen van de doden, het verzamelen van kledingstukken en alle vormen van identificatie, en het begraven van de slachtoffers op daarvoor ingerichte noodbegraafplaatsen. Overigens was de dienst identificatie en berging alleen uitvoerbaar bij een ramp van geringe omvang. Anders moest de nadruk liggen op een ‘massale opruiming van de aangetroffen lijken’ om een uitbraak van besmettelijke ziekten te voorkomen. Daarnaast was er ook aandacht voor de opvang van daklozen, zorg voor voedsel, water en kleding, medische hulp, het handhaven van de openbare orde door de politie en een reddingsdienst die slachtoffers moest bevrijden van onder het puin.
Openbare schuilplaatsen
Met de nadruk op het zorgen voor de eigen veiligheid was er aanvankelijk weinig draagvlak voor het op grote schaal bouwen van schuilplaatsen met publieke middelen. De overheid realiseerde zich echter dat schuilgelegenheid nauwelijks bereikbaar was vanaf openbare plaatsen. In 1952 kwam geld beschikbaar voor de bouw van 48 openbare schuilplaatsen in Den Haag, Rijswijk en Voorburg, voor 6000 à 9000 euro per schuilplaats, met in totaal ruimte voor 10.000 personen. Uiteindelijk kwamen er vijftien schuilplaatsen, waarvan de meest imposante verrees onder het Plein. Daar konden 20.000 personen terecht!
Het boek besteedt ruim aandacht aan de benodigde infrastructuur. Elke schuilkelder moest personeel hebben (het Plein 100 personen), energie- en watervoorziening en voedselpakketten waarmee de tijdelijke bewoners het één of enkele weken uit zouden kunnen houden.
Door de jaren heen verminderde het draagvlak voor de BB onder de bevolking. Schuilruimtes werden beperkt onderhouden. Bovendien bleek uit een nationale fall-out-enquête tussen 1966 en 1973 dat voor slechts de helft van de Nederlanders een openbare schuilruimte beschikbaar was, terwijl steeds meer mensen zich afvroegen of er wel een effectieve bescherming tegen kernwapens mogelijk was. In 1966 kwam er een einde aan de Haagse BB. Rest de theoretische vraag in het boek of de getroffen maatregelen zouden hebben geholpen. Het antwoord (gelukkig!):
‘We zullen het nooit weten’.
Noodzetels van ministeries
Een apart hoofdstuk is gewijd aan de ‘noodzetels’ van de regering. Ook daarvan is een aanmerkelijke hoeveelheid overblijfselen nog zichtbaar, als je er tenminste oog voor hebt, zo leerde enkele maanden geleden een Koude Oorlog-wandeltocht onder leiding van ‘kunstenaar’ Kees van Leeuwen, één van de auteurs van het boek en gefascineerd door atoombunkers.
Toen de spanningen na de oorlog opliepen was het Nederlandse kabinet aanvankelijk van plan om, als dat nodig was, uit te wijken naar het buitenland; de VS of de Caraïben. Toen de Sovjet-Unie in 1949 ook een atoombom bleek te hebben realiseerde de overheid zich dat vluchten geen optie meer was; het was nu immers nergens veilig meer. Wel moest de regeringscapaciteit veilig worden gesteld. De bouw van één nationaal regeringscentrum werd overwogen, maar daarna weer verworpen omdat de concentratie op één plek te kwetsbaar was.
In 1965 concludeerde een Commissie Noodzetels dat er in het hele land schuilkelders moesten komen voor 4.650 ambtenaren, waarvan 1.300 in Den Haag. De combinatie nieuwbouw, geheimhouding en concentratie van regeringsmacht in een aantal departementen leidde ertoe dat uiteindelijk ‘strikt geheim’ atoombunkers werden gerealiseerd onder of bij een select aantal ministeries. Het ministerie van Financiën kreeg er zelfs twee: één voor zichzelf en één voor het ministerie van Algemene Zaken; de premier.
Niet elke ambtenaar zou welkom zijn in de noodbunker:
“Personen die niet belangrijk waren zouden naar huis worden gestuurd en thuis moeten schuilen. Het geselecteerde personeel voor de bunker zou meteen alle benodigdheden, zoals typemachines, van de bureaus meenemen naar de bunker. Elke bunker was specifiek bedoeld voor één minister. Bij het aantreden van deze minister werd medegedeeld dat hij of zij verplicht was deze bunker in een noodsituatie zonder familie te betreden.”
Op kaarten uit 1972 uit de Sovjet-Unie bleek later overigens dat Den Haag geen Russisch doelwit was. De havens van Rotterdam en IJmuiden wel, omdat Amerikaanse troepen naar verwachting daar Nederland binnen zouden komen.
Vastgeschroefd meubilair
In oorlogstijd moest de bunker twee weken lang 24 uur per dag operationeel zijn. Het personeel zou dag- en nachtdiensten moeten draaien. Eén groep sliep, één groep werkte en de derde groep relaxte in de kantine. Voor twee personen was er één werkplek en één slaapplek. Elke stoel had zijn eigen functie. Alle stoelen zaten vast aan de vloer. Er waren kuipstoelen; werkstoelen die bestendig waren tegen een schokgolf waar men niet gemakkelijk uit kon vallen, en kleine klapstoeltjes die gebruikt konden worden als er niet genoeg werkstoelen waren. Later bleek verrijdbaar meubilair toch handiger in het gebruik.
In de noodzetels was zuurstof voor 24 uur aanwezig, brandstof voor twee weken en voedsel voor twee maanden. De eerste afsluiting van de buitenwereld van 24 uur was nodig om de eerste effecten van de atoombom buiten te houden, maar ook om uit te zoeken wat er ‘boven’ precies aan de hand was: een kernexplosie, een gifgas- of een biologische aanval; voor elk van deze dreigingen waren andere luchtfilters aanwezig.
De specificaties, kaarten en bijzonderheden van de noodzetels van alle ministeries komen in het boek aan de orde. Pikant is de omschrijving bij de stalen trap die naar de bunker van het ministerie van Binnenlandse Zaken leidde. Die trap werd de ‘carrièreladder’ genoemd. Als men zijn of haar overste een klein zetje gaf lag die zo onderaan en kon men promotie maken. Schijnheilig wordt er aan toegevoegd: ‘Gelukkig is dat nooit gebeurd’.
Nooit nodig geweest
Hoewel de ontspanning niet is gebleven en het nieuws dagelijks nieuwe zorgen baart door onstabiele presidenten, provocerende raketproeven en vluchtelingen producerende politieke conflicten zijn de BB-bunkers en de ministeriële noodzetels niet meer in gebruik. Ze voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Zo werd de noodzetel van het ministerie van Defensie, waar in 1996 het Defensiecrisisbeheerscentrum was gevestigd, toen afgekeurd in verband met de Arbowet: er waren te weinig nooduitgangen.
“De bunkers zijn (gelukkig) nooit echt nodig geweest. De atoombunkers zijn alleen gebruikt voor trainingsdoeleinden en oefeningen. Slechts enkele bunkers zijn ook echt in functie geweest, zoals tijdens de Millennium Bug en de invoering van de Euro.”
Kennelijk waren dat ook ‘oorlogssituaties’. Wellicht heeft de overheid inmiddels andere maatregelen op de rails staan om de veiligheid van de bevolking te waarborgen, maar als dat het geval is dan zijn ze opnieuw ‘Strikt geheim’.