Dat in het naoorlogse Duitsland in 1949 twee nieuwe staten West- en Oost-Duitsland werden opgericht is gekend. Van 1947 tot en met 1956 bestond er echter nog een derde naoorlogse Duitse staat: Saarland. Een blik op wat pas op 1 januari 1957, meer dan elf jaar na de oorlog, de tiende bondsstaat van West-Duitsland werd.
De industriebekkens en het ommeland van Saarbrücken en Saarlouis werden in maart 1945 ingenomen door de Amerikaanse strijdkrachten. In juli, niet lang na de Duitse capitulatie, werden zij bij de Franse bezettingszone in Duitsland gevoegd. Nieuw was de Franse aanwezigheid in deze overwegend Duitstalige grensregio geenszins. In 1685, onder het Franse koninkrijk, kwamen stukken van het Saargebied lang onder het Franse baljuwschap van Sarrelouis ‒ een stad die overigens ontstaan was als Frans grensfort. Van 1797 tot 1814, onder de eerste Franse republiek en het napoleontische keizerrijk, hoorde het bij het Franse département van de Saar. Na 1815 maakte het Saargebied deel uit van de Duitse bond en van het Duitse keizerrijk.
Frans protectoraat
In 1919, na de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog, werd de regio als het Territoire du Bassin de la Sarre of het gebied van het Saarbekken, opnieuw door Frankrijk bezet onder een mandaat van de Volkenbond. De groeiende lokale weerstand tegen de, als zeer vernederend aangevoelde, bezetting en de volksraadpleging die door de Volkenbond voorzien was na vijftien jaar mandaat en waar 91 procent voor terugkeer naar Duitsland stemde, leidden er toe, dat de Saar op 1 maart 1935 deel werd van nazi-Duitsland. Dat bleef het tot de nazi-Duitse troepen in de lente van 1945 Saarbrücken opgaven.
Saarland als regio, die met zijn 2.568 vierkante kilometer even groot is als het groothertogdom Luxemburg, werd met zijn huidige grenzen opgericht op 30 augustus 1946. Op verordening van Pierre Kœnig, een kompaan van generaal De Gaulle en van 1945 tot 1949 opperbevelhebber van de Franse bezettingszone in Duitsland, werd het Saarterritorium dat van 1919 tot 1935 al eens bezet was geweest, samen met enkele andere districten losgemaakt van de bezettingszone en omgevormd tot een autonome regio onder Frans protectoraat.
Concreet betekende dit dat het Saarland ‒ la Sarre in het Frans ‒ naast zijn huidige grenzen en administratieve opdeling een eigen regering, een minister-president en een verkozen landdag of parlement kreeg. Het kreeg ook tal van andere instellingen en attributen van een onafhankelijke staat, zoals een eigen grondwet, een vlag en wapen, een officiële courant, eigen tweetalig-Duits-Franse identiteitskaarten, rechtbanken, een douane, een postdienst met eigen postzegels, en eigen ordediensten. Maar bevoegdheden als defensie en buitenlandse zaken werden ‒ typisch voor een protectoraat ‒ overgenomen door Frankrijk. Er werd ook een Franse militaire gouverneur en later regeringscommissaris in Saarbrücken aangesteld die in wezen ‘schaduwstaatshoofd’ was.
Deelautonomie
Saarland kwam in een douane-unie met Frankrijk. In november 1947, na een korte overgangsregeling, nam de Franse frank als munteenheid van het Saarland officieel de plaats in van de Duitse mark, al werden voor het Saarland frankmunten in het Duits en met eigen motieven geslagen. Het Institut national de la statistique et des études économiques, de Franse nationale dienst voor statistiek en economische planning, kende het Saarland ook een geografische code van Frans departement toe: №90-bis. Dat betekende dat het Saarse industriegebied economisch als onderdeel van Frankrijk werd beschouwd.
“Wij streven niet naar territoriale annexatie”, verkondigde de toenmalige Franse premier Georges Bidault in januari 1947.
We beseffen heus wel dat de 800.000 Saarlanders Duits zijn. Maar het grondgebied van het Saarland moet economisch vervlochten worden met Frankrijk. Het Saarland moet onafhankelijk zijn (…) binnen het raamwerk van het Franse economische systeem en een Franse douane-unie.
Dat Frankrijk op termijn écht geen annexatie van het Saarland nastreefde wordt evenwel door historici betwist. Zoals onder meer de Duitse historicus Wilfried Loth stelt, voorzag het dat wel degelijk te doen. Eind 1944 overwogen haviken in de entourage van generaal De Gaulle zelfs om na de oorlog de Duitse Saarlanders collectief te verdrijven en te vervangen door Fransen, Belgen en Luxemburgers. Het paste in de wraaksfeer van de late oorlogsmaanden. Maar omdat zo’n aanpak de regio economisch compleet zou ontwrichten en waarschijnlijk op chaos zou uitdraaien, koos men voor verregaande economische integratie, het bevorderen van bevolkings- en werknemersmobiliteit tussen het Saarland en Frankrijk en geleidelijke culturele en taalkundige assimilatie.
De rechtstreekse controle die Frankrijk kreeg over de zware industrieën en de bruin- en steelkoolmijnen van het oude Saarterritorium werd opgevat als een naoorlogse herstelbetaling. Gilbert Grandval, een voormalige verzetsstrijder die voor de oorlog kaderfuncties had bekleed in de Franse glas- en chemie-industrie, werd aangesteld als militaire gouverneur en vervolgens regeringscommissaris in Saarbrücken. Grandval’s passie was heropbouw ‒ niet onlogisch in een ambtsgebied waar in 1945 ongeveer één vijfde van de woningen en bijna zestig procent van de fabrieken en werkplaatsen in de oorlog beschadigd of vernietigd was.
Met behulp van Franse architecten en stedenbouwkundigen wilde Grandval Saarbrücken en vooral Saarlouis omvormen tot modelsteden van het nieuwe, postnazistische Saarland. Zijn enthousiasme en gedrevenheid botsten evenwel al snel met lokale besturen en bewoners die op hun eigen manier de draad weer wilden oppikken en aan heropbouw wilden doen. Het illustreert hoe de Saarlanders zelf met gemengde gevoelens naar de nieuwe toestand keken. Hoewel de Fransen er doorgaans, en zeker vanaf 1947-1948, op letten om niet dezelfde fouten en uitschuivers te maken als gedurende de bezetting van 1919 tot 1935 ‒ die een deel van de Saarlanders in de armen van de nazi’s had gedreven ‒ waren niet weinigen bitter om het verlies van de controle over de regionale economie. Sommigen hadden het schertsend over Saarabien of ‘Saarabië’ ‒ verwijzend naar de protectoratenpolitiek en de economische dominantie van Frankrijk over Marokko en Tunesië.
In het protectoraat Saarland, veel meer dan in West-Duitsland, werd bij de regionale regeringsvorming beroep gedaan op meer betrouwbaar geachte politieke figuren en nazi-opposanten die de naziperiode en de oorlog in buitenlandse ballingschap hadden uitgezeten en pas na 1945 naar het Saarland waren teruggekeerd.
De energieke en charismatische christendemocraat Johannes Hoffmann, die gedurende bijna de hele protectoraatsperiode Saarlandse minister-president was, was samen met verschillende van zijn ministers, zelf zo’n voormalige politieke emigrant. Hoewel dat Hoffmann en zijn ‘emigrantenregering’ soms werd verweten, had Hoffmann wel degelijk een visie voor het Saargebied die verder ging dan opportunisme of louter uitvoeren wat de Fransen oplegden.
Veel Saarlanders stonden dan weer positief tegenover de Franse cultuurpolitiek in het Saarland. Het doel was om de denazificatie van het Saarland door een gerichte cultuurpolitiek en het aanwakkeren van een regionalistisch zelfbewustzijn grondiger aan te pakken dan het geval was in West-Duitsland. De Saarse kunstenacademies en theaters die door de nazi’s waren gesloten werden heropend en voorzien van middelen en uitrusting. Franse kunstenaars en variétéartiesten bezochten Saarbrücken. En in april 1948 werd de tweetalig-Duits-Franse Saarlanduniversiteit opgericht om de nieuwe lokale elite op te leiden. Twee jaar na de oprichting telde de instelling een duizendtal studenten.
Saarland had ook een eigen nationale voetbalploeg. Tijdens de wereldbeker-voorrondes van 1954 speelde ze in Saarbrücken tegen West-Duitsland. Ze verloor met 1-3, maar het feit dat de eigen ploeg internationaal erkend was en dus kon meedoen aan internationale wedstrijden maakte de Saarlanders niet weinig trots. Ook tijdens de zomerspelen van 1952 in Helsinki traden Saarland en Duitsland elk voor de eerste, en enige, keer met eigen olympische ploegen aan.
‘Europeanisering’ van de Saar
In april 1951 werd op Frans initiatief de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht als eerste supranationale Europese instantie. Het doel van het verdrag en de instantie, die de ‘voorouder’ van de Europese Unie is en door Frankrijk ook namens het Saarland werd ondertekend, was via een gemeenschappelijke Europese markt en prijzenpolitiek voor kolen en staal de economische groei en werkgelegenheid te stimuleren. Een even belangrijk doel van de EGKS was zware industrieën ‒ die dus ook sterk aanwezig waren in het Saargebied ‒ die waren ingezet in maar liefst drie Frans-Duitse oorlogen tussen 1870 en 1945 nu ten dienste te stellen van de naoorlogse Frans-Duitse toenadering en de Europese vredesopbouw.
In oktober 1954 tekenden Frankrijk en West-Duitsland een akkoord om van het Saarland een Europees territorium onder Europees bestuur te maken, zodat het kon dienen als een testgeval van de nieuwe Frans-Duitse samenwerking en ‒ zo hoopten de voorstanders van Europese integratie in de EGKS-landen vurig ‒ als een soort ‘embryo’ en ‘proeftuin’ voor een toekomstige Europese federatie rond een Franse-Duitse kern.
De idee voor zo’n ‘europeanisering’ van het Saarland kwam oorspronkelijk vooral van de Nederlandse sociaaldemocratische politicus en fervente pleitbezorger van Europese integratie Marinus van der Goes van Naters en van de Saarlandse minister-president Johannes Hoffmann, die van Saarbrücken de zetel van de verschillende Europese instellingen wilde maken. Het Frans-Duitse akkoord bond daar evenwel de voorwaarde aan dat het nieuwe Europese Saarstatuut door de Saarlanders zelf zou worden goedgekeurd in een referendum.
Duitse heimatbond
De bij wijlen woelige campagne en aanloop naar de volksraadpleging rond het Europese Saarstatuut van 23 oktober 1955 toonde hoe de Saarlanders verdeeld waren tussen autonomisten die een half-onafhankelijk Saarland wilden ‒ en door hun tegenstanders ‘separatisten’ werden genoemd ‒ en de voorstanders van een hereniging met (West-)Duitsland wiens partijen verenigd waren in de Deutscher Heimatbund. Een strikte politieke partijenkwestie was dit overigens niet. Los van hun officieel ja-of-neen-standpunt telden alle zeven toegelaten politieke partijen in het Saarland zowel autonomisten als voorstanders van hereniging in hun achterban.
Er waren ook Saarlandse regionalisten die vonden dat de regio altijd al een aparte culturele eigenheid en volksaard had gehad en niet echt Duits en ook niet Frans was. Anderen, vooral binnen de lokale elites, vonden dat het tijd was voor wat anders nadat het Saarland tweemaal gedeeld had in de brokken en de vernedering van een Duitse nederlaag. En dan was er ook nog een beweging actief die ijverde voor volledige aanhechting bij Frankrijk.
Toch waren de ‘grondstroom’ en de bredere bevolking, doordat de regio 115 jaar deel had uitgemaakt van Duitse vorstendommen en van het Duitse rijk en vooral in de Duitse tijd was geïndustrialiseerd, cultureel-psychologisch naar Duitsland gericht. De socialistische en communistische vakbonden die in dit oude industriegebied een lange traditie hadden en in 1946 weer waren toegelaten, waren beducht voor de gevolgen die zo’n internationalisering van het Saargebied ging hebben voor de sociale rechten van de arbeiders en mijnwerkers. Ook de lokale en nog invloedrijke katholieke geestelijkheid was niet zo happig om afgesneden te raken van zijn historische bisdommen. Tenslotte werd West-Duitsland weer aantrekkelijk toen het er in de jaren vijftig economisch weer bovenop kwam.
‘Mini-Wiedervereinigung’
Het verklaart waarom het nein-kamp het haalde met 67,7 procent bij een record-participatiegraad van 96,6 procent. Ongeveer duizend internationale verkiezingswaarnemers uit onpartijdige landen als Nederland, België en Luxemburg ‒ dus niet Frankrijk en West-Duitsland ‒ waren naar de Saar afgereisd om toezicht te houden op het stemproces. En om te voorkomen dat Franse en West-Duitse politieke militanten ‒ men was vooral beducht voor communisten, Duitse en Franse nationalisten en voormalige verzetslieden ‒ amok zouden komen maken, gingen de Saarlandse grenzen tussen zaterdagmiddag 22 oktober en maandagmorgen 24 oktober 1955 dicht.
De duidelijke afwijzing van het Europese Saarstatuut betekende niet alleen het einde van de regering en carrière van Johannes Hoffmann. Ze vormde ook een signaal dat de meeste Saarlanders eigenlijk terug naar Duitsland wilden. Het leidde tot wat een journalist van het blad Der Spiegel de ‘Mini-Wiedervereinigung’ noemde ‒ een voorloper op de grote Duitse hereniging tussen West- en Oost-Duitsland van 1989-1991. Op 27 oktober 1956 tekenden de Franse en Duitse buitenlandministers in Luxemburg een nieuw verdrag dat voorzag in een hereniging van Saarland en West-Duitsland en dat in december door de Saarlandse landdag werd goedgekeurd. Op 1 januari 1957 werd Saarland de tiende bondsstaat van West-Duitsland. In de zomer van 1959 werd de Frans-Saarse douane-unie opgeheven en de Duitse mark ingevoerd.
Dantzig, het Saargebied (en de Volkenbond als hoeder)
-Jean-Paul Cahn, “Il y a soixante ans… la Sarre (re)devenait allemande”, Allemagne d’aujourd’hui , 2017/1 (219), pp. 38-50;
-Laurent Champier, “La Sarre, terre de contact”, Revue de géographie de Lyon, 26 (2), 1951, pp. 221-227.
-Rainer Hudemann , Armin Heinen und Raymon Poidevin, “Die Saar 1945–1955 / La Sarre 1945–1955: Ein Problem der europäischen Geschichte / Un problème de l’histoire européenne”, De Gruyter Oldenbourg, 2017, 730 p.
-Wilfried Loth, “Die unvollendete Annexion: Frankreich und die Saar 1943 bis 1947”, Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte, 70, 2022, pp. 513-548.
-Hans-Jürgen Lüsebrink , Claudia Polzin-Haumann en Christoph Vatter, “»Alles Frankreich oder was?« – Die saarländische Frankreichstrategie im europäischen Kontext / »La France à toutes les sauces?« – La ›Stratégie France‹ de la Sarre dans le contexte européen”, Interdisziplinäre Zugänge und kritische Perspektiven / Approches interdisciplinaires et perspectives critiques, Transscript Verlag, 2017, 370 p.