De guerrilla op Timor (1942)

Een vergeten episode uit de Nederlandse geschiedenis
26 minuten leestijd
KNIL-guerrilla’s op patrouille. K. van Nuissenburg in het midden.
KNIL-guerrilla’s op patrouille. K. van Nuissenburg in het midden. (Privécollectie B. en A. van Duijl. Foto: H. van Duijl.)
Na de razendsnelle verovering van Nederlands-Indië door het Japanse Keizerlijke leger, capituleerde het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) op 9 maart onvoorwaardelijk. Althans, bijna het hele KNIL. Op 19 februari was Japan het eiland Timor binnengevallen. Vervolgens voerden KNIL en Australische eenheden op Tirmor een guerrillastrijd. Zij gaven aan de capitulatie geen gehoor. Robbert van Leeuwen publiceerde recent een boek over deze geschiedenis. Voor Historiek schreef hij onderstaand artikel.

Een vergeten episode uit de Nederlandse geschiedenis

Wie aan de Nederlandse strijdkrachten denkt tijdens de Tweede Wereldoorlog zal waarschijnlijk geen grote heroïsche beelden voor de geest halen. De Nederlandse strijdkrachten kampten in alle gebieden van het koninkrijk met tekorten aan materieel en expertise. Het Europese grondgebied van het koninkrijk capituleerde na vijf dagen aan nazi-Duitsland en het hoofdeiland Java van het kroonjuweel van het Nederlandse koloniale rijk – Nederlands-Indië – viel na een week tegenover het Keizerlijk Japans leger. Gelukkig waren er weinig nazi’s en Japanners in Suriname en de Antillen, anders zou het daar waarschijnlijk ook beroerd zijn afgelopen. Nee, de eer van ‘heroïek’ tijdens de oorlog gaat in de westerse perceptie doorgaans naar de Amerikanen, Britten, Canadezen, Sovjets en Australiërs. In Nederland eren we onze verzetshelden, maar dat is toch van een andere categorie dan de reguliere soldaat.

Desalniettemin was er een kleine groep soldaten van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (afgekort KNIL, het koloniale leger uit het voormalige Nederlands-Indië) die aan de rand van het Nederlandse imperium in Azië standhield onder uitermate benarde omstandigheden.

Twee Timoreese mannen, waarschijnlijk op Nederlands-Timor. Tussen eind 19e eeuw en begin 20ste eeuw.
Twee Timoreese mannen, waarschijnlijk op Nederlands-Timor. Tussen eind 19e eeuw en begin 20ste eeuw. (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Leiden. Inventarisnummer 500354. Collectie: niet aangegeven.)
Deze groep KNIL-soldaten vocht samen met Australische eenheden een guerrillaoorlog tegen de Japanse bezettingsmacht en hun bondgenoten op het afgelegen eiland Timor. Het valt niet te ontkennen dat de Australische eenheden een betere prestatie hebben geleverd dan de KNIL-eenheden. Ze waren beter voorbereid en hun moederland met bevoorradingsmogelijkheden was niet bezet en dichtbij Timor gelegen. Ook was de opbouw van de eenheden volledig anders. De Australische groepen bestonden uit louter witte Australiërs, waar het KNIL bestond uit inheemse troepen uit de archipel met Europese (en wat voor Europees doorging stond ook niet in steen gehouwen) officiëren. Deze opbouw zorgde niet direct voor een desintegratie van de KNIL-groepen, maar hun families waren vaak op het bezette Java en hun binding met Nederland was vaak anders dan de Australische binding met Australië. Dit zorgde vaker voor neerslachtige gevoelens van onmacht en het gevoel te hebben hun ‘vaderland’ kwijt te zijn geraakt aan de Japanners.

Desondanks gaven deze KNIL-soldaten niet toe aan deze deprimerende omstandigheden en vochten zij – zo goed als mogelijk was – onder de Nederlandse vlag door tegen de Japanse bezetter.

In Australië is het verhaal van de guerrilla op Timor aanzienlijk bekender dan in Nederland. Dit mag ook niet verbazen, aangezien Timor vlakbij Australië ligt en de Japanners het noorden van Australië ook veelvuldig gebombardeerd hadden vanaf Timor. Voor veel Australiërs voelde het toentertijd dan ook alsof Japan ieder moment kon doorstoten, zo niet dat Australië verloren was.

Begin 1942 was de Japanner in de geest van de geallieerden een soort van übermensch, die onstuitbaar Azië overrompelde. Toen duidelijk werd dat er nog Australische eenheden doorvochten en succesvol bleken te zijn, was de vreugde dan ook immens. Dit cultiveerde toen en later een levendige positieve herinneringscultuur.

In Nederland – zeker met de bittere nasmaak na het ‘verlies’ van Nederlands-Indië in 1949 en de gepreoccupeerdheid met de wederopbouw van Nederland – is er veel minder dat stimuleert om een levendige herinneringscultuur van het KNIL op te bouwen en te onderhouden. Ook het koloniale karakter van het KNIL en het veelvuldige geweld dat door dit leger is gebruikt in de Indische Archipel creëert een negatieve beeldvorming rond het onderwerp.

De kritiek op het KNIL is naar mijn mening terecht en alle facetten van het Nederlandse handelen in Nederlands-Indië dienen te worden belicht en te worden onderzocht. Uiteraard ook de negatieve. Toch zou het jammer zijn om het kind met het badwater weg te gooien. Er werd nog gevochten door eenheden die streden onder de Nederlandse vlag – wat die vlag anno 1942 ook betekend moge hebben. Het is onmogelijk om in de harten van de soldaten te kijken, maar toch zou gesteld kunnen worden dat deze KNIL-guerrillastrijders vochten vanuit plichtsbesef en een groot doorzettingsvermogen toonden. Wat zou het jammer zijn als dit verhaal vergeten werd. Wellicht dat de Nederlandse strijdkrachten meer heroïsch waren dan het collectief geheugen soms doet geloven.

Achtergrond van de guerrilla

Het eiland Timor was verdeeld in twee helften: een westelijk Nederlands gedeelte en een oostelijk Portugees gedeelte. Op het Nederlandse grondgebied was er aan de noordkust verder nog een Portugese enclave: Oecussi. Het was een armoedige kolonie, die het Indische gouvernement alleen maar geld kostte. De Portugese kant verbouwde als hoofdgewas koffie, maar zeer lucratief was dit ook niet. Er werden vooral Portugese politieke gevangenen heen gestuurd, de zogeheten deportados.

Op de Nederlandse helft woonden zo’n 400.000 Timorezen en op de Portugese helft zo’n 450.000. Aan beide kanten verbleven echter slechts zo’n driehonderd Nederlanders en Portugezen (!). Een echte koloniale buitenpost, waar weinig gebeurde en die weinig aandacht kreeg – zou u denken. Gedurende de jaren dertig van de twintigste eeuw nam de aandacht juist opeens toe richting het Portugese gedeelte, iets wat de Portugezen ook lichtelijk de wenkbrauwen deed fronzen.

Deze onverwachte aandacht kwam vanuit het Japanse Keizerrijk. De Beurskrach van 1929 had Japan economisch zeer zwaar geraakt en militair nationalisme doen aanwakkeren. In 1931 veroverde het Japanse leger, zonder toestemming vanuit Tokio, het noordelijke Chinese grondgebied Mantsjoerije. Na de moord op premier Tsuyoshi Inukai op 15 mei 1932 erodeerde de Japanse democratie nog verder. Omdat veel landen gedurende deze tijd overgingen op economisch protectionisme, probeerde Japan in Nederlands-Indië een afzetmarkt te vinden. Dit lukte, aangezien de Japanse producten voor de inheemse bevolking veel betaalbaarder waren dan de Westerse. Indische beleidsmakers vonden dit maar niks en stremden deze invloed halverwege de jaren dertig.

Marco Polobrug of Lugoubrug
Marco Polobrug of Lugoubrug (CC BY-SA 3.0 – Vmenkov – wiki)
Op 7 juli 1937 vond het incident bij de Marco Polo Brug (vlakbij Peking) plaats tussen Chinese en Japanse soldaten. Hierna volgde een ‒ zeer onnodige ‒ escalatie tussen beide strijdende krachten en was de Tweede Sino-Japanse Oorlog (1937-1945) een feit. De oorlog met China draineerde de Japanse staatskas en na aanvankelijke Japanse overmoed door de vele overwinningen, bleek dat Japan steeds verder zakte in het ‘moeras’ China, met geen positieve uitkomst in het vooruitzicht. Japan wilde derhalve verder kijken naar economische afzetmarkten en plekken waar olie voor de oorlogsmachine kon worden gehaald. Portugees-Timor leek een geschikte plek. Veel plekken waren slecht ontgonnen en het verarmde Portugal én Portugees-Timor konden de Japanse kapitaalinjectie wel gebruiken.

Japan investeerde dan ook veel in de Portugese kolonie. Het was echter vooral de Japanse interesse om een vlieglijn tussen het Japanse mandaatgebied op Palau en Dili, de hoofdstad van Portugees-Timor, te openen die Nederland en Australië kopzorgen bezorgde. Dili lag namelijk zeer strategisch tussen Australië en Java. De Westerse machten vreesden dat Dili een ‘springplank’ zou kunnen vormen voor de Japanners. De Australiërs en de Nederlanders sloegen snel toe en wisten Dili op het vliegnet tussen Darwin en Batavia aan te sluiten. De Japanners kregen echter ook toestemming om testvluchten per watervliegtuig uit te voeren tussen december 1940 en juni 1941. Ondertussen spioneerden de Japanners en de Westerlingen erop los in Dili.

Verder wilden de Japanners begin 1941 een consulaat op Portugees-Timor openen. Dit werd goedgekeurd en de Australiërs en de Nederlanders konden niet achterblijven en volgden snel. Portugees-Timor was eind 1941 zo van een obscure schaduwplek verworden tot een plek van internationaal belang. De Portugezen vonden het allemaal maar merkwaardig, aangezien zij volledig neutraal waren en op geen enkele manier wensten te worden betrokken in de oorlog.

Koepang kustzijde met wapperende Nederlandse vlag, ca. 1924-1932. Collectie Tropenmuseum. Inventarisnummer: RV-A440-t-76
Koepang kustzijde met wapperende Nederlandse vlag, ca. 1924-1932. Collectie Tropenmuseum. Inventarisnummer: RV-A440-t-76

Terwijl dit zich allemaal afspeelde liep de oorlogsmachine in Europa op volle toeren. Nederland was bezet door nazi-Duitsland en Nederlands-Indië was op zichzelf aangewezen. De gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, jonkheer. A.W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, en zijn staf waren al over een eventuele bezetting van Portugees-Timor aan het delibereren voordat de vijandigheden met Japan officieel waren uitgebroken. Dit in overleg met bondgenoot Australië. Het hoofddoel was om Japan het gebruik van het vliegveld bij Dili te ontzeggen.

Na de Japanse aanval op de Amerikaanse vloot in de Pacific in Pearl Harbor op 7/8 december 1941 verklaarde Nederland Japan als eerste (!) de oorlog. Nederland was nu zowel in Europa als in Azië in oorlog verwikkeld. Op 14 december 1941 riep de gouverneur-generaal luitenant-kolonel van het KNIL N.L.W. van Straten bij zich op zijn kantoor en gaf het bevel om de bezetting van Portugees-Timor te leiden. Hierna vertrok Van Straten op 15 december naar Koepang, de hoofdstad van Nederlands-Timor. Hier vond een bespreking plaats tussen het KNIL en hun geallieerde bondgenoten uit Australië (en dus eigenlijk Groot-Brittannië) over de uit te voeren bezetting. Deze zou snel en onaangekondigd uitgevoerd worden.

Aanval op de marinebasis Pearl Harbor - US Navy
Japanse aanval op de marinebasis Pearl Harbor – US Navy

De bezetting van Dili en de verdedigingswerken voor Nederlands- en Portugees-Timor

In de ochtend van 17 december 1941 meerde het Nederlandse schip de Hr.Ms. Canopus aan op de rede van Dili. De twee hoofdonderhandelaren – beiden gekleed in burger – de Nederlandse luitenant-kolonel W. E. C. Detiger en de Australische luitenant-kolonel W.W. Leggatt, stapten van boord en trokken naar het paleis van de Portugese gouverneur M. A. Ferreira de Carvalho. Hier werd de gouverneur koeltjes verteld dat de Japanse dreiging nu dermate groot was geworden dat de Portugezen nu wel genoodzaakt waren om de ‘aangeboden steun’ van Nederland en Australië te accepteren. De geschokte gouverneur meldde dat zijn instructies uit Lissabon waren dat hij alleen geallieerde hulp mocht accepteren bij een daadwerkelijke Japanse aanval. Zelfs na een hierop volgende snelle communicatie met Lissabon bleef deze instructie hetzelfde. Toch zag Ferreira de Carvalho in dat Portugese weerstand tot onnodig bloedvergieten zou leiden en, hoewel formeel protesterend, liet hij de geallieerde landing toe. Van Straten had er toch een dubbel gevoel over, getuige zijn dagboek:

‘Manuel [voornaam gouverneur] noemt ons optreden agressie – helemaal ongelijk heeft-ie niet (…)’.

Het oude Portugese fort in Dili
Het oude Portugese fort in Dili (CC BY 2.0 – Kok Leng Yeo – wiki)
Detiger en Leggatt scheepten weer in op de Canopus en seinden naar Van Straten op het schip de Hr.Ms. Soerabaja, dat uit het zicht van de baai van Dili lag, dat de landing plaats kon vinden. Detiger en Leggatt keerden vervolgens terug naar Koepang, waar zij het stadje zouden voorbereiden op een Japanse aanval. De geallieerde bezettingstroepen van Dili gingen onderwijl aan land en zetten hun kampementen op. Van Straten ging hierop op bezoek bij de ontstelde Portugese gouverneur. Na enkele goede besprekingen werd de gouverneur enigszins gekalmeerd. De frictie tussen de geallieerde en Portugese troepen werd weggenomen door het kleine garnizoen Portugese soldaten – zo’n driehonderd man – meer de binnenlanden van de kolonie in te stationeren. Enkele dagen later werden er nog meer KNIL-militairen, afkomstig van Java, afgezet in Dili. Zodoende werd er na het ingrijpen van Van Straten een modus vivendi ontwikkeld en was de sfeer in Dili eigenlijk vrij gezapig, veel was er niet te doen.

Echter, welke eenheden zaten nou precies waar? Een klein overzicht is wel handig. Dit zijn overigens de aantallen van nét voor de Japanse aanval van februari 1942. In Koepang stonden de KNIL-troepen onder bevel van luitenant-kolonel Detiger. Onder zijn bevel had hij ongeveer 155-175 man staan. Voorts bevond er zich een detachement van ongeveer 100 KNIL-soldaten in Atamboea, in het noordoosten van Nederlands-Timor, vlak bij de Portugese grens, onder bevel van kapitein C. L. E. F. van Swieten. Het Australische 2/40th Infantry Battalion stond onder bevel van Leggatt en had tussen de 1250-1350 man onder zich. De Australiërs dienden zich met name bezig te houden met de verdediging van het vliegveld Penfoei, vlakbij Koepang. Het KNIL zou de stad onder zijn hoede stellen, hoewel de Australiërs hier ook aan meewerkten.

In Dili had Van Straten beschikking over ongeveer 600 man KNIL. De Australiërs stonden onder het bevel van majoor A. Spence. Deze eenheid heette de 2/2nd Independent Company, een speciaal voor een guerrillaoorlog opgeleide eenheid. Deze bestond uit ongeveer 330 manschappen. De verzamelnaam voor alle Australische troepen op Timor was de ‘Sparrow Force’.

Sparrow Force badges en en patches
Sparrow Force badges en en patches (CC BY-SA 3.0 – DoubleReds – wiki)
De verdedigingswerken lieten veel te wensen over. Volgens sommige Australische commandanten was zelfs sprake van een ‘zelfmoordmissie’. Aan zowat alles was een tekort en er waren ook te weinig manschappen om het uitgestrekte gebied te verdedigen. Wapens waren vaak zeer verouderd. De meeste Australiërs werden bijvoorbeeld meteen na aankomst geveld door malaria en konden weinig uitrichten.

De 2/2nd Independent Company kon sowieso weinig bijdragen aan de verdedigingswerken van Dili, want daar waren zij niet voor opgeleid. Zij trokken naar Railaco, een hoger geleden plaats buiten Dili, waar minder malariamuggen te vinden waren. Een Australische eenheid bleef achter bij het vliegveld van Dili.

Ondertussen stonden de diplomatieke radarwerken niet stil. Portugal had bij Groot-Brittannië hevig protest aangekaart over de bezetting van hun kolonie. Met name de aanwezigheid van Nederland was een gruwel voor de Portugezen, aangezien er angst heerste dat hun oude koloniale rivalen de oorlog als een voorwendsel zouden gebruiken om Portugees-Timor in te lijven. Groot-Brittannië was bang dat Portugal hen het gebruik van de Azoren zou ontzeggen indien dit zou escaleren. Er werd onderling afgesproken dat er ongeveer 800 soldaten uit Portugees-Mozambique zouden komen om de verdediging van de Portugees-Timor over te nemen. Hierna zouden de KNIL-troepen en de Australiërs zich terugtrekken op Nederlands-Timor.

De Portugese troepen werden tussen 13-20 februari 1942 verwacht en de geallieerde soldaten waren bezig met het verplaatsen van munitie en de algehele plannen tot terugtrekken. De meesten vonden het wel fijn on Portugees-Timor te verlaten, aangezien men liever iets wilde toevoegen aan de verdediging van Java. Heel even leek het of Portugees-Timor nagenoeg ongeschonden de oorlog uit zou komen…

De val van Koepang en Dili

De Japanse legerleiding wilde in eerste instantie Portugees-Timor helemaal niet bezetten. Lissabon was een belangrijk knooppunt voor spionage voor zowel de geallieerden als de asmogendheden. Een invasie van Portugees grondgebied zou de Japanse positie in gevaar kunnen brengen. Ook de Japanse keizer Hirohito was bevreesd om met nóg een land in oorlog te geraken, aangezien Japan al in oorlog verkeerde met China, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië én Nederland.

Na veel verhitte discussies binnen de Japanse militaire en civiele leiding werd besloten om Portugees-Timor toch te bezetten. Dit nadat men vernomen had dat er zich geallieerde troepen op het eiland bevonden. Zo zou Australië kunnen worden afgesneden en zou de weg naar Java vrijkomen. Let wel dat dit besluit pas begin februari 1942 werd genomen en de invasie van Portugees-Timor plaatsvond op 19 februari 1942. Zo vertwijfeld was de Japanse leiding dus over dit besluit. Na het zuiveren van de vijand zou het de bedoeling zijn om de Portugese kolonie weer terug te geven aan de ‘eigenaren’.

De eerste Japanse agressie op Timor vond plaats op 26 januari 1942, toen Japanse vliegtuigen het vliegveld Penfoei bestookten. Op 19 februari 1942 voerden de Japanners een zeer succesvol bombardement uit op de Australische stad Darwin, waardoor er vanuit Australië voorlopig geen hulp meer te verwachten viel. Men was echter nog in de veronderstelling dat de Portugese troepen nog zouden arriveren om de geallieerde troepen af te lossen. In de avond van 19 op 20 februari 1942 hadden Van Straten, zijn staf, de Australische consul van Portugees-Timor D. Ross en de Australische officier kapitein B. J. Callinan nog gegeten en geproost op de geplande overplaatsing naar Java van KNIL-kapitein J. Breemouer.

Toen er die nacht alarm werd geslagen vanwege vreemde vaartuigen bij de Comoro-rivier, ten westen van Dili, dacht Van Straten eerst dat het de Portugese versterkingen waren. Niets bleek minder waar toen de eerste schoten werden gevuurd op het gebouw van de KNIL-staf aan het water. De Japanse kolonel Sadashichi Doi was begonnen aan de aanval op Dili. Het halve stafgebouw lag direct in puin. De kustbatterijen schoten echter fel terug en men wist de Japanse vaartuigen vanuit de baai te verjagen naar de Comoro-rivier, maar de inadequate zoeklichten en de chaos die volgde op de Japanse aanval zorgde voor weinig nuttige slagkracht.

Ook de gebrekkige onderlinge communicatiemiddelen zorgde voor cruciale vertragingen in de bevelsvoering. Het KNIL en de Australiërs boden hevig verzet bij het vliegveld van Dili, maar trokken zich terug nadat de Australiërs het vliegveld opgeblazen hadden. Van Straten besloot tot terugtrekken richting het zuiden van Dili. De hoop was daarna door de stoten naar Atamboea. Door een gebrek aan zoeklichten kon hij niet goed het aantal Japanners inschatten. Hij dacht zo’n 4 à 5000. Het bleken er 1000 te zijn geweest, ongeveer evenveel als het aantal geallieerde soldaten op Portugees-Timor.

Het bevel tot terugtrekking bleek echter niet overal goed te zijn aangekomen. De val van Dili werd dan ook gekenmerkt door zowel KNIL- als Australische soldaten die rondrenden, fietsten en reden om het bevel door te geven en de overgebleven manschappen te verzamelen, terwijl er ook nog eens gevechten met Japanners plaatsvonden.

De Australiërs zagen in dat er bij het KNIL niets meer te halen viel en trokken zich terug richting hun post in Railaco. Hoewel Van Straten’s bevel niet volledig onlogisch was, werd het ‘laffe’ terugtrekken hem door sommige soldaten nagedragen.

Groepsfoto van de 2/2nd Independent Company in Perth, West-Australië, ca. 1941
Groepsfoto van de 2/2nd Independent Company in Perth, West-Australië, ca. 1941 (Australian War Memorial, Canberra. Inventarisnummer P08252.001)
De volgende dag stond Dili onder Japans bevel. De KNIL-soldaten die de ellendige terugtocht – vaak zonder schoenen, dekens tegen de kou en voldoende voedsel – overleefden, arriveerden eind februari in Atamboea. De 2/2nd Independent Company zette observatieposten rondom Dili op om de Japanse troepenbewegingen in de gaten te houden. De guerrilla was begonnen.

Majoor-generaal Takeo Itō leidde de aanval op Koepang. De Japanse kennis was uiterst summier omtrent beide kanten van het eiland, maar hij had verondersteld dat de zuidkust van Nederlands-Timor slecht verdedigd werd. In plaats van beschietingen te riskeren besloot hij te landen op de zuidkust en op te rukken naar Koepang en Penfoei. In de nacht van 20 februari 1942 landden Japanse daar en rukten op richting zowel Koepang als Penfoei. Verder werden er rond 10.30 zo’n 300 Japanse parachutisten ten westen van Koepang gedropt om de geallieerde eenheden te omsingelen.

Meteen nadat Leggatt had vernomen dat de Japanners geland waren, liet hij Penfoei opblazen. Brigadier W. C. D. Veale, die was gearriveerd op Nederlands-Timor op 12 februari 1942 om de vanuit Australië verwachte troepenmacht in goede banen te leiden (deze zijn nooit aangekomen), had zich teruggetrokken ten westen van Koepang, in Tjamplong. Hij wilde een verdediging oprichten in de plaats Soë, in het midden van Nederlands-Timor. Veale suggereerde aan Leggatt om zich snel terug te trekken op Tjamplong, maar Leggatt weigerde, aangezien de vernielingen van Penfoei nog niet voltooid waren. Leggatt vroeg nog aan Veale om een afleiding bij Tjamplong te creëren, maar dit bericht bereikte Veale nooit. Pogingen om contact te leggen tussen de twee commandanten slaagden niet en Veale besloot zich op Soë terug te trekken.

Het meest desastreuze was dat Leggatt nu dacht dat Tjamplong bezet was door de Japanners. Toch werd er door het 2/40th Battalion naar het westen getrokken en wisten ze door de Japanse parachutisten heen te breken na hevige gevechten. De volgende dag landde een tweede groep parachutisten. Er werd zo’n drie dagen gevochten, maar door tijdsverlies, slaaptekort en falende communicatiemiddelen wisten de Japanners de Australiërs van achteren in te halen en via een omtrekkende beweging de voorhoede te omsingelen.

Op 23 februari 1942 besloot Leggatt tot overgave. Haast het hele 2/40 Battalion werd krijgsgevangen gemaakt.

Wat er precies is misgegaan met het KNIL tijdens de aanval op Koepang is onduidelijk, maar wat wel duidelijk werd was dat de leiding ernstig tekortschoot. Alleen kapitein A.L. van Mastrigt en luitenant Th. van Ardenne probeerden er nog zoveel van te maken als mogelijk was. Wat commandant Detiger precies had uitgevoerd is gehuld in nevelen. Duidelijk naar voren komend is het gebrek aan structuur. Nog erger dan het KNIL in Dili rende men rond om elkaar te zoeken, zonder duidelijke bevelen wat te doen. Het koloniaal hiërarchische karakter van het KNIL sprong duidelijk naar voren. Zelf initiatief nemen zonder duidelijk bevel van boven zat niet in de KNIL-cultuur. Eigenlijk was het feitelijk gedaan met het KNIL op Nederlands-Timor toen Van Mastrigt en Van Ardenne gewond raakten door Australisch vuur, dat hen voor Japanners aanzag. Toen deze twee officieren waren uitgeschakeld, desintegreerde het KNIL snel. Het volgende fragment geeft de chaos goed aan bij de KNIL-militairen:

De volgende dag, op 21 februari, kwam voor de troepen het bericht van de commandopost ‘tjari hidoep sendiri’. (letterlijk: ieder proberen voor zichzelf in leven te blijven)

Detiger zwierf rond met een groep van zo’n 40 man op Nederlands-Timor, maar na het uitblijven van (door hem vreemd genoeg verwachte?) geallieerde hulp en het gebrek aan voedsel, gaf hij zich met zijn groep op 4 maart 1942 over. Andere KNIL-militairen sloten zich of aan bij de Australiërs, probeerden te vluchten, werden vermoord door Japanners of vijandige Timorezen of inheemse KNIL-soldaten deden hun uniform uit en probeerden in de omliggende kampongs op te lossen. Het verzet van het KNIL-detachement van Koepang ging als een nachtkaars uit.

Japanse soldaten op patrouille op Portugees-Timor. Foto stiekem genomen door KNIL-legerarts H. van Duijl vanuit een Timorees huis. Eén soldaat houdt de Japanse vlag vast.
Japanse soldaten op patrouille op Portugees-Timor. Foto stiekem genomen door KNIL-legerarts H. van Duijl vanuit een Timorees huis. Eén soldaat houdt de Japanse vlag vast. (Privécollectie B. en A. van Duijl. Foto: H. van Duijl)

Hergroeperingen, uiteenslaan en nieuwe hoop

De tocht naar Atamboea was een ellendige. Koude nachten, weinig eten en vooral een extreme paranoia voor een Japanse omsingeling, gevoed door de wildste verhalen van Timorezen (een eindeloze stroom fake news zou men kunnen stellen). Op 27 of 28 februari 1942 bereikten de KNIL-manschappen Atamboea. Veale was er al met zijn manschappen. Er kwamen onjuiste berichten binnen dat de Japanners onderweg waren naar Atamboea, maar op dat moment ging elk gerucht er grif in.

In paniek werd door Van Straten en Veale besloten om de troepen in kleine groepjes in te delen en de binnenlanden in te sturen, met de opdracht ‘den vijand zooveel mogelijk afbreuk te doen’. Op 1 maart werd Atamboea ontruimd en onbruikbaar gemaakt. Het meest kortzichtige wat werd gedaan, was het vernietigen van de allerlaatste radio, waardoor de geallieerde eenheden nu volledig van elk contact met de buitenwereld verstookt waren.

Voor veel soldaten begonnen nu zeer angstige weken, waar ze geen idee hadden waar ze waren, of ze wel eten zouden kunnen bemachtigen en of ze zouden verraden worden door de Timorezen aan de Japanners.

Uiteindelijk bleek dat de Japanners Dili niet hadden verlaten sinds de inval en werd besloten om de troepen opnieuw te verzamelen. De Japanners stuurden de Australiërs nog een brief met het verzoek tot overgave, maar deze werd genegeerd. De Australiërs hadden besloten om zich op Portugees-Timor te hergroeperen en de overgebleven Australische manschappen van Nederlands-Timor zouden zich bij de 2/2nd Independent Company voegen.

Eind maart zou het KNIL zich weer verzamelen in Atamboea. Tijdens een bespreking tussen Veale en Van Straten op 30 maart in het plaatsje Tilomar werd besloten dat het KNIL zich zou focussen op het voeren van een guerrilla richting Koepang en de Australiërs richting Dili. Het KNIL had weer eens pech – zowat alles wat er mis kon gaan, ging mis op Timor – want toen zij met veel pijn en moeite de ronddolende manschappen eind maart wederom in Atamboea hadden weten te verzamelen, bleken de Japanners ditmaal echt op weg te zijn…

Een groep KNIL-guerrilla’s met een Timorees in het midden op Portugees-Timor.
Een groep KNIL-guerrilla’s met een Timorees in het midden op Portugees-Timor. (Collectie Western Australian Museum, Perth)

Op 1 april werd er nog een kort vuurgevecht geleverd door het KNIL met de Japanse soldaten, maar het mocht niet baten. De Japanners namen het dorp in en de uitgeputte KNIL-manschappen spatten nogmaals uiteen in de omliggende binnenlanden.

Op 9 april hielden Veale en Van Straten nogmaals overleg, ditmaal in de Portugees-Timoreese plaats Lolotoi. Nu werd besloten om de KNIL-manschappen te verzamelen op Portugees grondgebied. Rond deze tijd kwam er een Japanse brief bij het KNIL binnen die maande tot overgave. Er werd smakelijk om gelachen en de brief werd bewaard als oorlogssouvenir. Toch verliep alles allerminst soepel voor het KNIL. Van Straten moest bedelen om een voedselcontract bij de Portugese chefes de posto (Portugese administrateurs van een gebied in de kolonie). Dit lukte na veel gedoe.

De provisorische radio ‘Winnie the War Winner’, zoals te zien in het Australian War Memorial (wiki)
De troepen waren afgepeigerd na weken rondzwerven, schoeisel ontbrak weer eens en veel troepen waren uitermate gedeprimeerd door de onzekerheid over hun families op Java en Sumatra. Toch werd de hoop weer enigszins hersteld toen het de Australiërs, met behulp van Portugese deportados en enkele KNIL-soldaten, het voor elkaar kregen een zeer provisorische radio in elkaar te zetten. De radio: ‘Winnie the War Winner’ was geboren.

Op 18 april 1942 lukte het om contact met Darwin te krijgen, waardoor de broodnodige herbevoorrading weer kon beginnen. Van Straten vond dat het wel erg veel gedoe was om vertrouwd te worden door Australiërs in Darwin:

‘We hebben radio-verbinding met Australië. Het in elkaar gezette ful moet meer op ’n in elkaar gereden Ford lijken dan op ’n radio, maar ’t werkt. Alleen wil Darwin ons niet gelooven en denkt aan een valstrik van de Japs. Ze vragen den Brigadier [Veale] ’t hemd van z’n lijf. Moet je maar één hemd hebben. Als ie er eindelijk in slaagt, op te geven, hoe de grootmoeder van z’n vrouws jongste achterneef heet, zijn ze tevreden en beloven, voorraden af te werpen’.

Ondanks dit sarcasme waren er twee andere belangrijke gevolgen van deze radioverbinding: de soldaten kregen op 3 mei 1942 weer een militair doel van de legerleiding, namelijk het voortzetten van de guerrilla, sinds dit was weggevallen na de val van Timor én het thuisfront wist dat er nog werd gevochten door ‘hun’ mannen…

Leden van de Australische 2/2nd Independent Company gebruiken een radio op een bergtop in het door Japan bezette Timor, ca. november 1942
Leden van de 2/2nd Independent Company met een radio in de bergen van Portugees-Timor, ca. november 1942.

Commandowisseling, een raid op Dili en een succesvolle (?) guerrilla

In april en mei hield het KNIL zich nogal op de achtergrond. Het bericht van 3 mei was verkeerd begrepen door de KNIL-officieren en er werd juist gedacht dat er weinig confrontatie moest worden gezocht met Japanners. Kwam ook wel goed uit, want de KNIL-manschappen waren nog steeds doodmoe van de ontberingen van de weken ervoor. De Australiërs hadden echter successen in deze periode. Zo werd er door de Australiërs op 15 mei een zeer gedurfde raid op Dili uitgevoerd. Een Australische groep sloop in het holst van de nacht Dili binnen en wist daar veel Japanners te doden, chaos te veroorzaken en ook nog eens heelhuids te ontsnappen. Voor de Japanners was dit zeer beschamend.

Als reactie hierop zonden de Japanners de zogenoemde ‘Singapore Tijger’ naar Timor, een beroemde Japanse commandant die zou afrekenen met de guerrillastrijders. Tijdens een patrouille werd deze beruchte commandant één week later echter in een Australische hinderlaag gelokt en doodgeschoten. 2-0 voor Australië in korte tijd.

Op 24 mei vond een belangrijke commandoverandering plaats. Veale en Van Straten werden teruggeroepen naar Australië en met gewonde soldaten teruggevlogen. Het commando van het KNIL ging nu over op kapitein Breemouer, de Sparrow Force stond nu onder Spence en de 2/2nd Independent Company onder Callinan. KNIL-sergeant J. Bakker was niet al te rouwig om het vertrek van de commandant:

‘Voordat de Overste [Van Straten] aan boord stapte van een Amerikaanse Catalina-vliegboot van de U.S. Naval Air Force, zei de Overste: “In Australië kan ik meer voor jullie doen dan hier in Timor. Het is wel gebleken dat ik hier weinig voor jullie heb kunnen doen!” Hierop reageerde een collega Sergeant: “Hij smeert hem dus. Groot gelijk. Hij heeft ook nooit iets voor ons (…) gedaan”’.

Timoreese radja’s, vermoedelijk Nederlands-Timor. 1927.
Timoreese radja’s, vermoedelijk Nederlands-Timor. 1927. ( Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Leiden. Inventarisnummer
11165. Collectie: KITLV A23.)
Als reactie hierop wilde Spence alle eenheden stroomlijnen. Op 4 juni bezocht Spence Breemouer bij de KNIL-commandopost in Tilomar. De totale sterkte werd toen op 650 man geschat, waarvan 221 KNIL-soldaten. Dit was een zeer vruchtbaar bezoek. Op 16 juni vond er een conferentie plaats tussen Breemouer, Spence en Callinan. Hier werd besloten dat het KNIL zou afstappen van zijn lijdzame houding en zou worden gevormd naar de structuur van de 2/2nd Independent Company. Uiteindelijk betekende dit niet veel meer dan een naamswijziging naar ‘Dutch Force’. Aanleiding was de toegenomen aanvallen op guerrillastrijders van vijandige Timorezen vanuit Nederlands gebied. Vooral het KNIL had hier (aanvankelijk) last van. Zo was er een verbannen radja uit Atjeh, die het had voorzien op alles wat Nederlands was en grote groepen Timorezen rekruteerde tegen de KNIL-soldaten. Dit was een geduchte tegenstander.

Door de onrust in de grensgebieden konden de KNIL-soldaten minder sterk optreden dan gewenst. Een opsteker was dat er gedurende deze tijd wel veel Timoreese oud-KNIL-militairen zich meldden bij hun oude werkgever. Het KNIL-aantal steeg zo tot 292 man. Ze waren vaak te oud om als militair te vechten, maar functioneerden goed als gids en ordonnans.

In juli wisten de KNIL-militairen ondermijnende acties uit te voeren tegen de Japanners, zoals het plaatsen van landmijnen en het doorsnijden van telefoondraden. Ondertussen ging ook de strijd tegen de radja uit Atjeh door en de toenemende vijandige Timorezen in het grensgebied waar het KNIL patrouilleerde. De Japanners bleven vaak slechts in de steden en op de grote wegen. Zij zaten echter niet stil, maar bereidden zich voor om voor eens en altijd met de hinderlijke guerrillastrijders af te rekenen…

Het Augustusoffensief, anarchie en de evacuatie

Op 9 augustus 1942 zetten de Japanners grootschalige tegenaanvallen in met de bedoeling om de guerrillastrijders te vernietigen. Zowel het KNIL en de Sparrow Force werden gebombardeerd en grote aantallen Japanse colonnes rukten op. Dit deden zij echter niet alleen. Zij werden ondersteund door de colunas negras, zo genoemd door de Portugezen. Deze ‘zwarte colonnes’ werden gevormd door grote groepen Timorezen die, soms aangespoord door de Japanners, plunderend en moordend door Timor trokken. Sommige Timorezen waren door de koloniale autoriteiten van hun oude koninkrijken over de grens ontdaan. Zij wilden dit terug. Ook oude onderlinge vetes werden uitgevochten. Mensen werden onthoofd, dorpen geplunderd en er werd brandgesticht.

Op Portugees-Timor had het koloniaal gezag nog enige macht, maar dit werd ook actief ondermijnd door de Japanse bezetter. De Portugese gouverneur was minder meewerkend dan verwacht en de colunas negras kregen steeds meer vrij spel.

Zowel de KNIL-soldaten als de Australiërs werden uit hun commandoposten verdreven. Onderling raakten ze spoedig het contact kwijt. De Australiërs wisten vrij snel weer met elkaar te telefoneren, maar het KNIL sloeg hopeloos op de vlucht. Beide groepen trokken naar het oosten van het eiland, achtervolgd door Japanse colonnes en colunas negras. Op 18 augustus bereidde de 2/2nd Independent Company een tegenaanval voor. Ze wisten dat als de Japanners nu zouden doorstoten, dat het met hen gedaan zou zijn. Een laatste mogelijkheid waar ze zich op voorbereidden was om zich als een bokser in de ring dood te vechten in het meest oostelijke puntje van Timor.

In de nacht van 18 op 19 augustus zagen de Australiërs dat de Japanners een groene lichtpijl afvuurden. Ze hielden hun adem in. Dit was het moment. De Japanners trokken zich echter terug. De Australiërs waren verbijsterd. Waarom stoppen als je de vijand in de tang hebt? Wellicht werden ze teruggeroepen voor belangrijker zaken in de Pacific, maar het bleef onduidelijk. Het KNIL wist na een zeer rampzalige tocht de oostelijke plaats Viqueque te bereiken. KNIL-sergeant De Vrijer meldde hoe ze eraan toe waren:

‘Het was een armzalig zootje. Sommige van onze mensen liepen in sarong, hadden geen wapens meer en gebruikten als veldfles een uitgeholde bamboe, die zij met een touw als een geweer aan de schouder droegen. Dit was een volkomen afgeleefde troep, helemaal kapot en links en rechts sloegen sommigen tegen de grond. Maar gelukkig kwamen de meesten later weer bij ons’.

Van de 292 KNIL-leden van juni waren er in augustus nog 192 over. Veel Timoreese KNIL-soldaten gooiden de handdoek in de ring na de desastreuze aanval van de Japanners en trokken terug naar hun kampong. Andere KNIL-soldaten waren soms op gruwelijke wijze vermoord, of verdwaald geraakt of waren gevangengenomen. Het was een zware klap geweest.

Australische guerrillas branden het Timoreese dorp Mindelo (Turiscai) af,om te voorkomen dat de locatie gebruikt kan worden door de Japanners, december 1942
Australische guerrillas branden het Timoreese dorp Mindelo (Turiscai) af,om te voorkomen dat de locatie gebruikt kan worden door de Japanners, december 1942

Een opsteker was dat er op 23 september 1942 Australische versterkingen aankwamen. De 2/4th Independent Company versterkte de Sparrow Force met ongeveer 300 man. Het schip waarop ze kwamen bleef echter steken in het rif en werd door de Japanners met vliegtuigen beschoten. Een eventuele wissel van de wacht was hierna uitgesloten. Het KNIL kreeg onder andere de taak om een belangrijke weg in het oosten van Timor te bewaken. Deze groep, onder commando van luitenant J.W. Zijlstra, wist daar goed werk te verrichten. In september werden de kleine, ondermijnende ‘prikacties’ tegen de Japanners hervat. Wel bleek dat het KNIL tot het uiterste werd gedreven, zo niet aan het einde van zijn Latijn was. Een brief van kapitein Breemouer aan Van Straten:

‘Het grensgebied tot Mape is volkomen een wanboel, alle posten en dorpen zijn door de Belo’s [Timorees volk] en Japs verbrand. Tal van onze dappere kerels zijn op meer dan verraderlijke wijze afgeslacht (…) Wij leven hier op een vulkaan met geen zekerheid wat of er morgen van ons wordt. Dit is geen oorlog meer, dit is een stiekeme afslachtpartij’.

Ondertussen nam het Timoreese geweld tegen de Portugese koloniale autoriteiten ook ernstigere vormen aan. Zo vielen de colunas negras ook de chefes de posto aan, soms hen en hun gezinnen vermoordend. De Portugezen die het vooral moesten ontgelden, waren actief geweest tijdens de laatste grote Timoreese opstand tegen de Portugezen uit 1911-1912 (de Manufahi Opstand). Deze was uitermate bloedig neergeslagen.

De anarchie op het eiland nam zienderogen toe. Het werd zelfs zo erg, dat de Portugese gouverneur de Japanners op 24 oktober om ‘bescherming’ vroeg. Op 15 november werd dit goedgekeurd, want er werd nog veel getwijfeld, omdat de Japanners nog steeds niet de Portugese neutraliteit wilden schenden. Er werd een ‘neutrale’ zone opgericht in Liquiça en Maubara. Deze kampen waren traumatiserend voor veel Portugezen. Hierna was het Portugese gezag volledig weggevaagd, waardoor dit opeens werd opgedrongen aan de Australiërs.

Op 11 november werd majoor Spence teruggeroepen naar Australië en werd Callinan de commandant van de Sparrow Force. Hoewel zowel het KNIL als de Sparrow Force in de maanden oktober-november bleven doorzetten, bleek het einde toch in zicht. De Japanners waren nu begonnen zich ook buiten de grote wegen te begeven, daar waar de guerrilla’s zich juist verscholen hielden. Ook werd de tactiek van de verschroeide aarde toegepast.

Tenslotte waren bijna alle Timorezen simpelweg doodsbang geworden. Als de guerrillastrijders dachten dat ze met de Japanners samenwerkte, werden ze zonder pardon doodgeschoten. Vice versa werd men gemarteld en wellicht onthoofd of ook doodgeschoten. De Timorezen deden de deur gewoon niet meer open. Zo raakten de guerrillastrijders twee hele belangrijke dingen kwijt: de informatievoorziening over Japanse troepenbewegingen en een (redelijk) stabiele voedselvoorziening.

HMAS Armidale in 1942
HMAS Armidale in 1942
Eind november werd er in Australië besloten dat de Sparrow Force zou worden afgelost en dat het KNIL gedeeltelijk zou worden afgelost. Eerst zou het KNIL worden afgelost samen met een groep Portugese vluchtelingen. Dit zou plaatsvinden in de nacht van 30 op 1 december. Opnieuw sloeg echter het Timor noodlot toe. Ten eerste hoorde het oostelijk detachement van het KNIL het bericht rijkelijk laat, waardoor zij moesten rennen voor hun leven om de evacuatie überhaupt te halen. Daarnaast zonk het schip waar het aflossingsdetachement van het KNIL op zat, de HMAS Armidale, na aanvallen van Japanse vliegtuigen. Velen stierven een ellendige dood in de tropische zee.

De evacuatie moest nu snel en geïmproviseerd worden aangepast door Callinan, want de Japanners dreigden de evacués in te sluiten. Snel werd er een andere evacuatieplaats aan de zuidkust van Timor bepaald. Deze operatie moest plaatsvinden in de nacht van 10 op 11 december door het Nederlandse schip Hr.Ms. Tjerk Hiddes onder leiding van kapitein W.J. Kruys. De militairen hielden hun adem in die nacht. Zouden ze komen? Zouden het Japanners zijn? Toen er sloepen naderden was alles nog in het ongewisse, totdat de guerrillastrijders een paar vloeken in echt plat Hollands opvingen. Het waren Nederlanders… KNIL-adjudant A. Hoornweg beschreef het heugelijke moment als volgt:

De meeste van ons waren wanhopend; voor ons de zee, achter ons de Jap, wel bandjierde [overstroomde] de kali [rivier] nog, maar dat kon iedere ogenblik afgelopen zijn. Iedereen tuurde angstig en gespannen naar zee. Plotseling, het zal kwart over twee geweest zijn, zagen we een fractie van een seconde een lichtschijnsel, wat door kapt. Breemouer met een centerlamp werd beantwoord. Het scheen een schip te zijn, maar wat voor een schip. Na een kwartier hoorden we geplas van roeispanen die naderden. Steeds dichterbij kwamen de sloepen. Plotseling hoorden we, op z’n plat Amsterdams een paar kernachtige vloeken, wat wij beantwoorden met een geschreeuw en een gejuich.

Zij wilden niet buigen
Zij wilden niet buigen
De manschappen scheepten zonder al te veel problemen in. Ze hadden het gered. Uiteindelijk kwamen er ongeveer 190 man KNIL aan in Darwin. De oorlog was allesbehalve voorbij, maar de guerrilla van het KNIL op Timor was afgesloten. De Australiërs bleven nog enkele maanden. De Timorezen zouden echter nog heel veel leed te verduren krijgen tijdens de jaren die erop volgden, waarbij Timor terug de steentijd in werd gebombardeerd en er één op de acht Timorezen op Portugees-Timor omkwamen. Deze nodeloze interimperiale oorlog tussen Japan, Nederland, Australië (Groot-Brittannië) en Portugal, sleurde de bevolking van dit eiland mee de afgrond in.

Robbert van Leeuwen (1994) studeerde Japanstudies en geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Hij is gespecialiseerd in de koloniale geschiedenis van Nederland in Azië en spitst zich toe op de confrontatie tussen Japan en het Westen. Auteur van het boek Zij wilden niet buigen, De Guerrilla van het KNIL op Timor 1942

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×