Niet één object, maar een ensemble: een herenring met een knots van een diamant, twee prachtig geborduurde brieventassen, een dolk en een wandelstok met een gouden knop zijn vorig jaar door het Rijksmuseum verworven. Het waren persoonlijke bezittingen van Cornelis Calkoen (1696-1764), ambassadeur van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in Istanbul in de achttiende eeuw.
De voorwerpen waren nog in bezit van een nazaat van de ambassadeur en vormen een mooie aanvulling op de 65 ‘Turkse schilderijen’ van Cornelis Calkoen die al veel langer deel uitmaken van de collectie van het Rijksmuseum.
Sinds de opening van het Nieuwe Rijksmuseum in 2013 wordt deze bijzondere aanwinst samen met de complete verzameling schilderijen in een Turks kabinet getoond. Ter gelegenheid van de viering van vierhonderd jaar diplomatieke betrekkingen met Turkije waren ze vorig jaar nog in Istanbul te zien, de stad waar ze oorspronkelijk vandaan komen.
Cornelis Calkoen (1696-1764) was 30 jaar toen hij benoemd werd tot ambassadeur voor de Republiek in Istanbul. Hij had geen enkele diplomatieke, maar wel enige bestuurlijke ervaring: na zijn rechtenstudie in Leiden was hij enkele jaren schout van Nieuwer-Amstel, ten oosten van Amsterdam, geweest. Zijn familie speelde al generaties lang een rol in het bestuur van die stad. De post van ambassadeur in Istanbul was voor de gemiddelde diplomaat in de achttiende eeuw niet bijzonder aantrekkelijk. Buitenlanders bevonden zich er in een betrekkelijk geïsoleerde positie, het salaris was gering en het klimaat in de hoofdstad was in de zomermaanden niet gezond. Toch zal Calkoen tevreden zijn geweest met zijn benoeming. De grote afstand gaf hem een zekere vrijheid en hij kon zo de handelsbelangen van zijn familie in de gaten houden. Al vele generaties lang waren de Calkoens immers actief in de Levant, de landen aan de Middellandse zee ten oosten van Italië.
Als ambassadeur moest Cornelis de handel daar waarborgen en stimuleren. Deze taak was zelfs zo belangrijk dat een deel van zijn salaris werd betaald door de zogeheten Directie van de Levantse Handel en de rest door de Staten-Generaal. De Directie van de Levantse Handel was in 1625 opgericht door Cornelis Haga. Ze bestond uit een college van zeven directeuren, belangrijke kooplieden, dat kantoor hield in het stadhuis van Amsterdam. Calkoens vader was een van de directeuren geweest. In tegenstelling tot de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) handelde de Directie niet zelf, maar had zij een controlerende en regulerende taak, zoals het tegengaan van plundering door Barbarijse zeerovers langs de Noord-Afrikaanse kust.
De Directie stelde daartoe een minimum aan bewapening en bemanning verplicht. Calkoen zou tijdens zijn verblijf in Istanbul regelmatig aan het college rapporteren. Dat verschillende van zijn familieleden daarin zitting hadden, kwam hem van tijd tot tijd zeer goed uit.
De brieventassen heeft Calkoen laten maken in de eerste twee jaar dat hij in Istanbul verbleef. Hij gebruikte ze voor het bewaren van belangrijke papieren en ze zijn vergelijkbaar met een hedendaagse mannenportefeuille. De rode tas heeft een geborduurde tekst aan de achterzijde: Constantinopoli A(nno): 1727. Bij het blauwe exemplaar zit de geborduurde tekst onder de flap: Constantinopolen A (nno): 1728. De ambassadeur was zeer gesteld op het lokale borduurwerk: hij stuurde met grote regelmaat geborduurde zakdoeken en brieventassen naar familie en vrienden in Nederland.
Calkoen probeerde in deze periode de stagnerende handel te stimuleren, onder meer door het aantal consulaten uit te breiden. Ook speelde hij een bemiddelende rol in het conflict tussen de sultan en de Russische tsaar in 1737. Hij voelde zich in Istanbul als een vis in het water en wisselde het leven in de stad af met een verblijf in zijn buitenhuis tijdens de warme zomermaanden. Regelmatig beklaagde hij zich over de kosten die hij moest maken voor ontvangsten en geschenken, vooral omdat hij die maar in beperkte mate van de Staten-Generaal vergoed kreeg. De regenten in Nederland vonden zijn uitgaven excessief.
Calkoen was, in tegenstelling tot zijn voorgangers, afkomstig uit een patriciërsgeslacht en in zijn huishouding kwamen diners en ontvangsten geregeld voor. Toch voerde hij, in vergelijking met andere ambassades en het aristocratische milieu waarin hij verkeerde, een bescheiden huishouden. Om zijn inkomsten aan te vullen handelde hij in diamanten. Voor veel gezanten in Istanbul vormde deze handel een aardige aanvulling op hun salaris. Met VOC-schepen werden de stenen vanuit India naar Istanbul vervoerd waar ze, eventueel verwerkt tot sieraden, hun weg richting Europa vonden. In het archief van Calkoen (Nationaal Archief Den Haag) bevinden zich diverse notities en rekeningen die betrekking hebben op de inkoop van diamanten en het laten verwerken van de stenen tot sieraden. Zo zijn er betalingen aan Mustapha bassa Tsibuktsi voor het vervoer met zijn bark naar de overkant van de Gouden Hoorn om diamanten in te kopen. Een joodse diamantair sleep de stenen voor Calkoen en een zekere Ismail maakte er juwelen van. Calkoen zal er niet alleen een aardige bijverdienste aan hebben gehad, maar hield er ook deze prachtige ring aan over.
De verwerving van het ensemble is mogelijk gemaakt door het Maria Adriana Aalders Fonds en het Sara Geertruida Aalders-Huender Fonds, beide onderdeel van het Rijksmuseum Fonds.