Dark
Light

De Blasket Eilanden – Geschiedenis van een eilandcultuur

De meest westelijk gelegen delen van Europa
49 minuten leestijd
De Blasket eilanden gezien vanaf Dunmore Head
De Blasket eilanden gezien vanaf Dunmore Head (CC BY-SA 3.0 - Bjørn Christian Tørrissen - wiki)

De Blasket Eilanden hangen als druppels aan het uiteinde van het Ierse schiereiland Dingle. Zij worden langdurig bewoond door een geïsoleerd levende gemeenschap waarbinnen de vertelkunst hoogtij viert. Hun verhalen zijn opgetekend in de vorige eeuw en vormen een uniek onderdeel van de Ierse literatuur. Na de Tweede Wereldoorlog blijkt dat de Blasket-gemeenschap niet meer levensvatbaar is en worden de laatste bewoners geëvacueerd.

De dopeling

Positie van de Blasket Eilanden
Positie van de Blasket Eilanden (Google Maps)
Soms zijn de weersgesteldheden zo slecht dat het onmogelijk is om met een op het Great Blasket Island geboren baby de Blasket Sound over te steken naar het Dingle Schiereiland om het kind te laten dopen. Op zekere dag wordt een moeder met haar eenjarige baby in een typische boot – een zogeheten naomhóg – naar het vasteland geroeid en bereikt zij de woning van de pastoor. De baby begint te schreeuwen. De huishoudster van de priester merkt op dat het kind iets dwarszit.

‘Niet iets, zegt de vrouw, ‘Hij is altijd zo als hij geen ei in z’n hand heeft.’
‘Hoezo, je moet zelf wel een beetje kinderlijk zijn om te denken dat zo’n baby een ei kan vasthouden.’
‘Inderdaad, en volgens mij kan hij dat wel en ’t nog opeten ook.’ zegt de moeder.
‘Vertel je me dat een ongedoopt kind een ei kan eten?’
‘Ja.’
‘Waar kom je vandaan?’
‘Van het Eiland.’
‘Geen wonder, de mensen daar zijn barbaren,’ zegt de huishoudster, ‘want dat zijn ze al in hun moeders schoot. Heb je genoeg melk voor hem?’
‘Geen druppel,’ zegt de moeder ‘ik heb dat ook niet nodig.’
‘Wat geef je hem dan te eten en te drinken?’
‘Een vers ei, een beetje verse vis, een stukje vers konijn en van elke hap die ik eet krijgt hij ook een beetje.’

Later komt de pastoor binnen.

‘Moet die baby gedoopt worden?’
‘Ja, vader.’
‘Hoe oud is hij?’
‘Nog geen maand.’
‘Vertelde de vrouw me niet dat hij kan lopen?’
‘Hij begint ermee, vader.’
‘En hij is nog geen maand oud?’
‘Jazeker, vader’, zegt ze.
‘Heb je nog meer kinderen?’
‘Ja, vader, nog zes.’
‘Begonnen die allemaal zo vroeg te lopen zoals deze?’
‘Ja, vader, allemaal. Deze bakt er nog het minste van.’

De pastoor is met stomheid geslagen als hij dit hoort en denkt even na.

‘Begint elke baby op het Eiland vroeg te lopen zoals hij?’
‘Ja, en sommige nog eerder.’
‘Heeft hij een ei in zijn hand?’, zegt hij.
‘Ja, dat is zo.’, zegt ze, ‘Ik vroeg de vrouw het te koken omdat het arme ding honger heeft.’
‘Vertel je me nou dat hij het eet wanneer het gekookt is?’
‘Volgens mij doet hij dat’, zegt ze, ‘omdat hij er al drie op zou hebben sinds vanmorgen wanneer hij thuis was geweest.’

Dit relaas over de doop van een kind geboren op de Great Blasket is een vertelling die Robin Flower – een bezoeker van de Blaskets waarover later meer – weergeeft in zijn boek The Western Island or the Great Blasket uit 1944. Het is een van de vele voorbeelden uit de rijke orale verhaaltraditie van de inwoners van de Blaskets die pas in de twintigste eeuw zijn opgeschreven.

Drie belangrijke boeken over de Blasket-eilanden
Drie belangrijke boeken over de Blasket-eilanden

Geografie

De eilandengroep die wordt aangeduid als de Blaskets bungelt als het ware aan het Ierse schiereiland Dingle en behoort met de Azoren en de Canarische Eilanden tot de meest westelijk gelegen delen van Europa. Next parish America, zo luidt de ondertitel van het boek The Blasket Islands van de hand van Joan & Ray Stagles en dat is niet bezijden de waarheid. De archipel bevat zes grotere eilanden en een aantal kleinere eilandjes en rotspunten (stacks). Veruit het grootste eiland is The Great Blasket (An Blacoad), dat van het vasteland gescheiden wordt door de Blasket Sound. De Great Blasket is iets meer dan vijf kilometer lang en ongeveer een kilometer breed, omvat 459 hectare en bereikt met de An Cró Mór van 292 meter zijn hoogste punt. Er is nergens een boom te bekennen.

De Blasket Eilanden
De Blasket Eilanden
Gezien vanaf het vasteland lijkt de Great Blasket op een walrus die ligt uit te rusten voor de kust. De overblijfselen van een klein dorpje bevinden zich aan de noordoostkant van het eiland waar een aanlegplaats is en een klein strand. Het meest zuidelijk gelegen eiland is Inishvickillane (Inis Icíleáin) dat 81 hectare groot is en een hoogte bereikt van 162 meter. Iets ten noorden ervan ligt Inishnabro (Inis na Bró) van 51 hectare en 175 meter hoog. Het meest westelijk gelegen eilandje is Tearaght (An Tiaracht), 27 hectare dat 184 meter hoog als een piramide uit het water oprijst. Ten noordwesten van de Great Blasket ligt het eiland Inishtooskeart (Inis Tuaisceart), in grootte met 99 hectare het tweede eiland van de archipel; het is 162 meter hoog. Tenslotte is er het vlakbij de noordpunt van de Great Blasket gelegen Beginish (Beiginis), het kleinste eiland van 15 hectare dat met zijn 14 meter hoogte erg vlak is vergeleken met de andere eilanden van de archipel.

Geologisch gezien is de archipel een voortzetting van de gesteenteformaties van het Dingle Schiereiland, welke voornamelijk bestaan uit tijdens het Siluur en het Devoon daterende afzettingen (om en nabij 400 miljoen jaar oud). Uitzondering is Inishvickillane dat bestaat uit nog oudere vulkanische gesteentes. Tijdens latere gebergtevormingen zijn deze formaties geplooid tot westzuidwest – oostnoordoost gerichte structuren. Het huidige landschap is pas veel later ontstaan tijdens de ijstijden (minder dan 3 miljoen jaar geleden) als gletsjers het land uitschuren en polijsten.


De kleine eilanden

Inishvickillane, Inishnabro, Tearaght, Inishtooskeart en Beginish zijn niet alleen beduidend kleiner dan de Great Blasket, maar ook veel onherbergzamer. En toch zijn ze alle vijf gedurende de negentiende eeuw van tijd tot tijd bewoond geweest en op de meeste zijn overblijfselen gevonden van veel vroegere menselijke nederzettingen. Drie bronnen getuigen van bewoning gedurende de negentiende eeuw: verhalen, volkstellingen die vanaf 1841 zijn gehouden en de doopregisters van de parochie van Ballyferriter (een plaats aan de noordzijde van het Dingle Schiereiland) waaronder de Blasket eilanden vallen. Het mag opmerkelijk worden genoemd dat de eerste vermelding in deze registers – die dateert uit 1808 – niet van een boreling is van de Great Blasket, maar van Inishvickillane. De eerste van dertien baby’s die geboren zijn op dit kleine eiland tussen 1808 en 1895 en ten doop gehouden na een lange tocht over zee en het Dingle Schiereiland.

Inishvickillane

Inishvickillane
Inishvickillane (CC BY-SA 2.0 – Eileen Henderson – wiki)
Waar de naam Inis Icíleáin vandaan komt is niet helemaal duidelijk. Inish betekent eiland, dat is evident, maar of Icíleáin deels is afgeleid van het Noorse ‘vik’ voor baai of haven, is de vraag. Het zou zowel ‘eilandhaven’ als ‘baai van Ileán’ kunnen betekenen. Hoe dan ook, naast de Great Blasket geniet dit eiland de meeste populariteit – bewoners van het moedereiland gingen er veelvuldig op bezoek om konijnen of vogels te vangen. Midden op het eiland zijn ruïnes te zien van een kapel met bijbehorende grafstenen. Vermeldingen van het eiland in oude documenten zijn er bijna niet. De eerste is er een uit de vroege dertiende eeuw over een zilvermark als jaarlijkse pachtbetaling voor het eiland. Maar daarna komen er pas in de negentiende eeuw geschreven vermeldingen voor en zijn er de orale getuigenissen zoals bijvoorbeeld die van Tomás O’Crohan (1856-1937) die zijn hele leven op de Great Blasket woont, verhaalt en uiteindelijk zijn ervaringen op schrift stelt. Hij maakt naam met zijn autobiografische werk The Islandman. Robin Flower memoreert in zijn boek een welbekend sprookje over een inwoner van Inishvickillane die, terwijl hij met vioolspel zijn eenzaamheid tracht te verzachten:

“…buiten een andere melodie hoorde die boven het dak door de lucht zweefde. Zij verdween in de richting van de kliffen en kwam weer terug, en zo steeds maar heen en weer, een kabbelend wijsje als een herhalende weeklacht, totdat het zich had vastgezet in zijn geest, en hij nam de gevallen strijkstok op, en de snaren beroerend volgde hij noot voor noot de klagelijke stemmen die boven zijn hoofd voorbijtrokken.”

Gedurende de negentiende en begin twintigste eeuw zijn er af en toe bewoners te vinden op Inishvickillane die echter ofwel vertrekken naar de Great Blasket of naar Amerika. Soms komen er in die periode inwoners van de Great Blasket naar het eiland waar zij hun schapen weiden en scheren om de wol weer mee terug te nemen. Ook wordt er gevist bij de zogeheten Wild Bank, een rif aan de zuidkant van het eiland zoals te lezen valt in het boek Twenty Years A-Growning van Maurice O’Sullivan (1904-1950), een van de literatoren van de Blaskets. De overtocht naar Inishvickillane is overigens geen sinecure en de ongeveer twaalf kilometer lange tocht is alleen mogelijk bij rustig weer. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verstoppen jonge mannen zich wel op Inishvickillane om de dienstplicht te ontduiken. In 1970 komt Inishvickillane in eigendom van de toenmalige Taoiseach van Ierland, Charles Haughy, een gezien zijn financiële handel en wandel omstreden figuur. Het eiland houdt er wel een nieuwe woning aan over waarvoor de benodigde materialen per boot en helikopter worden aangevoerd.

Inishnabro

Inishnabro
Inishnabro (CC BY-SA 3.0 – wiki)
Inis na Bró – eiland van de molensteen – heeft het uiterlijk van een zadel die deel uitmaakt van een molensteen, maar ook wordt wel gesuggereerd dat op het eiland ooit graan is verbouwd en ter plekke gemalen. Aan de noordkant van het eiland zijn schitterende structuren te zien: The Cathedral Rocks. Bij het ontbreken van een goede landingsplaats of haventje is toegang tot het eiland uitzonderlijk lastig. Over de bewoning is weinig tot niets bekend. Geen vermeldingen in de doopregisters, maar wel een uit de census van 1851 die aangeeft dat er destijds een familie van twee mannen en twee vrouwen op het eiland verblijven. Bewoners van Inishvickillane hebben het met gras overdekte eiland benut om lammeren te laten grazen en ook de konijnenjacht genoot populariteit.

Tearaght

Tearaght
Tearaght (CC BY-SA 3.0 – wiki)
De naam geeft weer wat het eiland is: het meest westelijk gelegen eiland. Tiaracht betekent westelijk. Het is niet meer dan een grote steenklomp die abrupt uit het water tevoorschijn lijkt te komen. Er is nauwelijks vegetatie te bekennen, zij het dat een klein grasplateau wellicht ooit gecultiveerd is geweest. Verhalen doen de ronde dat er een klooster heeft gestaan, maar daar zijn geen archeologische aanwijzingen voor gevonden. In 1861, zo vermelden de annalen, koopt het havenbedrijf van Dublin het eiland van de graaf van Cork voor 200 pond waarvan er 75 worden geschonken aan Clara Hussey ‘voor haar interesse in deze plek’. Tearacht herbergt veel vogels en hun veren zijn vaak gebruikt om het beddengoed van de bevolking van de Great Blasket te vullen. Tomás O’Crohan merkt op dat de eilanders waarschijnlijk de beste slaapplaatsen in de omgeving hebben! Op Tearaght wordt in 1970 een vuurtoren in gebruik genomen wat bewoning met zich meebrengt. Ook is er een kabelspoorweg aangelegd om materialen omhoog te hijsen. Tussen 1881 en 1891 verblijft een tiental mensen op het eiland, maar sinds 1989, als de vuurtoren geautomatiseerd wordt, kent Tearacht geen vaste bewoning meer.

Inishtooskeart

Inishtooskeart
Inishtooskeart (CC BY-SA 3.0 – wiki)
Ook dit eiland ontleent zijn naam aan zijn ligging want de Ierse naam Inis Tuaisceart staat voor ‘meest noordelijk gelegen eiland’. De vorm van dit eiland inspireert de fantasie, want velen zien er een slapende reus in met de voeten naar het westen gekeerd, het hoofd naar het oosten en de handen over de buik gevouwen in het midden. Vandaar dat het eiland ook bekend staat als An Fear Marbh ofwel de dode man. Net als op Inishvickillane zijn er op Inishtooskeart resten te zien van religieuze oorsprong en de overblijfselen van het grootste bouwwerk draagt de titel ‘kapel’. In het midden van het eiland staat een clochán ofwel beehive hut, een hut die er inderdaad uitziet als een bijenkorf waarvan er vele te vinden zijn op het Dingle Schiereiland. In de Middeleeuwen deden zij dienst als schuilplaats voor pelgrims. De clochán op Inishtooskeart is aan het begin van de negentiende eeuw bewoond geweest. Geen sinecure, want de vloer heeft een doorsnee van slechts drie meter en daarop een gezin huisvesten met eventueel nog dieren lijkt schier onmogelijk. In de doopregisters van Ballyferriter zijn negen vermeldingen te vinden van borelingen uit vijf verschillende gezinnen die op Inishtooskeart hebben gewoond tussen 1815 en 1838. De leefomstandigheden op het eiland zijn zacht gezegd als nooddruftig te beschouwen. Hoe erg het kan worden, daarvan getuigt het relaas over een echtpaar dat zich rond 1850 op Inishtooskeart heeft gevestigd.

[….] dit eiland werd gebruikt als een schapenboerderij en een getrouwd stel werd daar achtergelaten als beheerders, [….]. Omdat er zich een ongebruikelijke periode van stormweer voordeed werden de regelmatige bezoeken van schippers uit Dunquin onderbroken en gedurende zes weken was elke communicatie met de eilandbewoners onmogelijk. Toen het eiland uiteindelijk bezoek kreeg ontvouwde zich een angstaanjagend schouwspel: de vrouw was alleen, bijna dood van de honger en maniakaal; om haar heen in het duister lagen bloedklonten en stukken verrot vlees, de overblijfselen van haar man. Na enige tijd, toen zij gedeeltelijk bij zinnen was gekomen, kwam het trieste verhaal boven water dat haar man tijdens het slechte weer ziek werd en was gestorven en omdat hij een buitengewoon grote en robuuste man was, had zij niet de kracht om het lichaam uit de hut te slepen, omhoog de over de steile treden; vele dagen en nachten zat zij naast het lijk totdat zijn aanwezigheid onverdraaglijk werd; er was geen andere schuilplaats behalve deze hut en door wanhoop gedreven sneed zij de verrotte massa aan stukken en begroef de stukken op aparte plaatsen. Sindsdien is de plek verlaten en worden er zelden schapen geweid.

Beginish

Beginish, gezien vanaf Great Blasket
Beginish, gezien vanaf Great Blasket (CC BY-SA 2.0 – Tom Pullman
– wiki)
Zoals aangegeven verschilt het kleinste eiland van de Blaskets qua vorm sterk van de andere eilanden. Vlak als het is, biedt het de bewoners van de Great Blaskets gelegenheid om hun schapen te laten grazen, maar een nadeel is het ontbreken van bronnen zodat water steeds vanaf de Great Blasket moet worden aangevoerd. Dit heeft continue bewoning belet, maar er zijn enkele voorbeelden bekend van kortstondige vestiging van herders. In haar boek An Old Woman’s Reflections verhaalt Peig Sayers (1873-1958) dat voor haar geboorte de landeigenaar op Beginish een zogeheten melkhuis heeft laten bouwen dat bijna twintig meter lang was en waarvan de resten nog steeds te bewonderen zijn. De doopregisters laten zien dat er in 1824 een kind is geboren, maar het tweede kind van dit gezin is in 1827 gedoopt als de ouders op de Great Blasket wonen. Ook in 1830 is er nog een baby geboren op Beginish, maar later nooit meer. Tomás O’Crohan vertelt dat de bewoners van de Great Blasket het grasrijke Beginish gebruikten om vee vet te mesten en er zijn verhalen over koeien en stieren die tussen Beginish en de Great Blasket heen en weer zwemmen, tot verbazing van hun eigenaren.


Great Blasket
Great Blasket (CC BY-SA 2.0 de – Momo – wiki)

De Great Blasket

Hemelsbreed bedraagt de kortste afstand van het eiland tot aan het vasteland (Dunmore Head) nog geen twee kilometer, wat niet veel lijkt. Maar wie van de aanlegplaats op de Great Blasket (An Fhaill Mhór) naar die van Dunquin (Caladh an Oileáin) wil roeien moet een afstand van vijf kilometer overbruggen, een overtocht die zelfs bij mooi weer ongeveer een uur duurt. Die afstand vormt een geduchte barrière voor de bewoners bij slecht weer. Als de wind aantrekt tot stormkracht heeft dat dikwijls geleid tot isolatie met alle gevolgen van dien.

Het ontstaan van de Blasketgemeenschap

Hoelang er mensen gewoond hebben op de Great Blasket is onduidelijk. Er is een melding uit 1756 van het bestaan van overblijfselen van een zeer oude kerk aan de zuidkant van het dorpje, maar daar is niets meer van over. Zeker is dat er meer westelijk al in de IJzertijd – die in Ierland begon omstreeks 500 v.Chr. – mensen moeten hebben gewoond, gegeven de ruïnes van een klein fort en een aantal clocháns. Deze bouwsels worden wel toegeschreven aan de Vikingen die ooit rooftochten uitvoerden langs de Ierse kusten, maar de ruïnes dateren van vele eeuwen eerder. Nog meer naar het westen, op de helling die vanaf het hoogste punt, de An Cró, richting de Black Head – de westelijke punt van het eiland loopt, bevinden zich eveneens resten van twee groepjes van stenen hutten die door de bevolking na Clocháin Gheala (The Bright Dwellings) worden genoemd en die qua oorsprong mogelijk gerelateerd zijn aan de beter geconserveerde overblijfselen op de nabijgelegen kleine eilanden. Uit diverse bronnen blijkt dat de Great Blasket in de dertiende eeuw in pacht wordt gegeven aan de familie Ferriter door de graaf van Desmond tegen betaling van een jaarlijks huurbedrag van twee haviken. Graaf Desmond komt in de tweede helft van de zestiende eeuw in opstand tegen koningin Elizabeth tijdens de zogeheten Desmond Rebellions (1569-1583), maar lijdt een smadelijke nederlaag en de Great Blasket vervalt, evenals al zijn andere landerijen, aan de Britse kroon. Uiteindelijk komt de Great Blasket in handen van de graaf van Cork totdat het in 1907 verkocht wordt aan de regionale overheid die pachtrechten verkoopt aan individuele uitbaters.

Er zijn maar weinig gegevens bekend over de bewoning van de Great Blasket in de zestiende en zeventiende eeuw, maar wel is zeker dat er iets ten noorden van de huidige aanlegplaats een fortificatie heeft bestaan die door de eilandbewoners Ferriter’s Castle wordt genoemd. Een verblijf dat mogelijk door de familie Ferriter gebruikt is als hunting lodge, maar dat misschien toch van oudere datum is. Een dergelijk gebouw zal iedere bemanning van langsvarende schepen zijn opgevallen, maar dat geldt in elk geval niet voor de opvarenden van de gedecimeerde Spaanse Armada die daar in 1588 aankomt. Het is dus heel goed mogelijk dat Ferriter’s Castle al tijdens de Desmond-opstanden met de grond gelijk is gemaakt en ook niet kón worden opgemerkt door de Spanjaarden die onder aanvoering van admiraal Martínez de Recalde de Blasket Eilanden op 11 september van dat jaar bereiken, na vanuit het Kanaal een lange weg te hebben afgelegd om Engeland en Ierland heen. Twee van Recaldes schepen gaan voor anker nabij Inishtooskeart want hij durft het niet aan om zijn schepen door de Blasket Sound te loodsen. Hij stuurt boten naar de Great Blasket om water te halen, maar in de scheepsannalen is geen melding te vinden over de aanwezigheid van mensen op het eiland. Of het dan bewoond wordt blijft dus onduidelijk. Enkele dagen later arriveert er nog een schip, de Santa María de la Rosa, dat – ontdaan van veel tuigage – strandt in de Sound en vergaat. Er is slechts één overlevende die in Dingle wordt verhoord. Volgens de Ierse State Papers gaat het om de matroos John Anthony of Genoa die vertelt dat op de Santa María de la Rosa de prins van Asculo, een onwettige zoon van de Spaanse koning Filips II, meevoer die tijdens de schipbreuk verdronk. Naast de school van Dunquin is een graf dat door de bevolking beschouwd wordt als het graf van de Spaanse koningszoon.

De eerste betrouwbare vermelding van bewoning van het eiland doet de zesde Graaf van Cork in 1736 als hij zijn landgoederen bezoekt en vanaf het vasteland een aantal arme stakkers ziet naderen in een boot die proberen konijnen te verkopen. Geschrokken keert hij terug naar Ballyferriter, maar niet na zijn oprechte gebeden te hebben gezegd voor deze konijnenverkopers. Twintig jaar later bezoekt Charles Smith de regio om materiaal te vergaren voor zijn lijvige studie: Ancient and Present State of the County of Kerry, die hij in 1756 publiceert. Daarin geeft hij een correcte beschrijving van de fysieke details van het eiland, maar zijn informatie over de eilandbewoners is duidelijk uit de tweede hand en vanaf dan begint er een mythische waas te liggen over hun voortreffelijkheden, zoals de hoge ouderdom die zij bereiken. Al met al mag worden aangenomen dat er gedurende de zeventiende eeuw op de Great Blasket een nederzetting ontstaat, mogelijk een herbevolking. Deze nederzetting bevindt zich op de plek waar het verlaten dorpje nu ligt, een plek die min of meer beschutting biedt tegen de westerstormen, waar diverse bronnen zijn en het grootste deel van de op het eiland beschikbare landbouwgrond te vinden is. Die nederzetting zal bescheiden zijn geweest in omvang, hooguit vijftig personen, maar met de bevolkingsgroei die zich voordoet in Ierland vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw neemt ook de gemeenschap op de Great Blasket in aantal toe en trekken sommigen naar de kleinere eilanden. Volgens de volkstelling van 1821 telt de gemeenschap 128 personen die in achttien huisjes wonen en in 1841 wonen er 153. Daarmee volgt de Great Blasket de bevolkingsexplosie in Ierland die gemeten over de jaren 1779-1841 in totaal 172 procent bedraagt. Maar dat betekent niet dat de Ieren rond 1840 in welstand leven. Integendeel, de rooms-katholieke bevolking, langdurig onderdrukt en misbruikt door de Engelsen, leeft in armoede aan de vooravond van de Grote Hongersnood (Great Famine).

Blasket Village
Blasket Village

De Hongersnood en erna

De aardappelteelt is al oeroud in Zuid-Amerika als de Spanjaarden de plant ontdekken en rond 1570 in Europa introduceren. Iets later bereikt de aardappel de Britse eilanden en maakt sindsdien deel uit van het Ierse menu. Maar de plant is gevoelig voor tal van infecties waartegen rond het midden van de negentiende eeuw geen kruid gewassen is en al voor de Grote Hongersnood doen zich totale of gedeeltelijke misoogsten voor. De oogst van 1845 lijkt veelbelovend totdat begin augustus een eerste bericht komt van de eiland Wight, waar de aardappelplanten blijken te zijn aangetast. Het is de aardappelziekte die zich snel verspreidt en in Ierland, waar de aardappel een zeer belangrijk onderdeel uitmaakt van de voeding, leidt tot een ongekende hongersnood die daar aan ruwweg een miljoen mensen het leven kost. Tallozen emigreren naar de Verenigde Staten. Ook op de Blaskets worden aardappels geteeld die het loodje leggen en het laat zich raden dat op de traditionele voedingsmiddelen van de eilanden zoals vis, schelpdieren, zeewieren, zeevogels en hun eieren en konijnen een maximaal beroep wordt gedaan. De parochie van Dunquin verliest tussen 1841 en 1851 bijna de helft van haar bevolking terwijl op de Great Blasket het aantal inwoners daalt van 153 naar 97, naar verhouding minder dus dan op het vasteland en dat heeft twee oorzaken. Ten eerste zijn er de ondersteuningsactiviteiten van de protestantse Dingle and Ventry Mission waarmee een poging wordt gedaan om door sociale hulpverlening de rooms-katholieke eilandbevolking te bekeren en in de tweede plaats – niet de minste – zijn er de schepen die bij de Great Blasket op de klippen lopen en waarvan de ladingen door de bewoners worden buitgemaakt.

De Dingle and Ventry Mission krijgt voet aan de grond op de Great Blasket door er in 1839 de eerste school te openen die natuurlijk bedoeld is om de kinderen te onderwijzen, maar ook om ze kennis te laten maken met de bijbel. Gedurende de hongersnood verzorgt deze organisatie de nodige ondersteuning door voedselwaren van het vasteland over te brengen met de hen ter beschikking staande roeiboten. In 1846 wordt in de school een kookketel geïnstalleerd en een Indian meal (maispap) geserveerd aan alle kinderen op het eiland waarbij niet gelet wordt op hun geloof. Twee jaar later bezoeken ruim vijftig kinderen de school. Ook profiteren sommige ouderen van de zendingsactiviteiten door betaalde hand- en spandiensten te verrichten. Beweerd wordt door de zendingsorganisatie dat tien families zich hebben bekeerd, maar dat is onzeker. Hoe dan ook, nadat de belangstelling van de weldoeners voor het wel en wee van het eiland is afgenomen en de middelen opdrogen, keren de bekeerlingen terug op het roomse nest. Misschien is er een verband tussen dit einde van de protestantse bemoeienissen na tien jaar en de rijk beladen schepen die vanaf 1850 stranden bij het eiland, want hun ladingen vertegenwoordigen een waarde die de bewoners onafhankelijk maken van de steunverlening. Het eerste schip dat strandt bevat een grote lading palmolie in de vorm van brokken die zich over het water verspreiden en een gemakkelijke prooi zijn voor de handige vissers van de Great Blasket. Maar er zijn ook andere kapers op de kust en wel de zogeheten bluecoats van de kustwacht in Dunquin die een oogje in het zeil houden in geval er een schip op de klippen loopt. In zijn boek The Islandman geeft Tomás O’Crohan een levendige beschrijving van hoe de eilanders zich met hand en tand tegen inmenging van de bluecoats verzetten:

“Er kondigde zich een moeilijk jaar aan toen ik nog erg jong was. Een schip strandde dat jaar aan de noordkant van het eiland. (dit moet hij welhaast van horen zeggen hebben, want de schipbreuk vindt plaats zes jaar voordat hij geboren wordt, WP). Toen de bluecoats [….] het nieuws over het scheepswrak vernamen, haastten zij zich dag en nacht naar het eiland, zonder zich rust te gunnen, want zij hadden de beschikking over een uitstekend schip dat goed was toegerust en zij kenden het klappen van de zweep. Zij joegen de eilanders de stuipen op het lijf die probeerden de brokken palmolie op plaatsen te verstoppen waar geen hond of kat ze zou kunnen vinden. [….] Op een dag doemden er slechts vier van hen op in hun schip juist toen een schip van de eilanders arriveerde met zes grote brokken palmolie aan boord. De kustwachten hevelden ze onmiddellijk over naar hun boot en toonden zich erg tevreden met zichzelf. Er verscheen een jonge vrouw op de aanlegplaats met een grote, puntige steen in haar handen. Ze stapte in de boot van haar vader en voordat de bluecoats beseften wat er gebeurde, had ze de steen door de bodem van het schip gegooid waardoor de oceaan binnendrong. Eruit kwamen de bluecoats. En eruit kwamen de brokken palmolie die opnieuw op het water lagen te dobberen. De vrouwen brachten ze weer terug aan land.”

Later dat jaar strandt er wederom een schip, dit keer beladen met tarwe. De meeste opvarenden verdrinken, maar negen van hen weten het eiland te bereiken. Aanvankelijk vinden ze de deuren van de eilanders gesloten, maar worden ze toch opgevangen, getuige het jaarverslag van de Dingle and Ventry Mission. Eind 1853 of begin 1854 strandt er een derde schip en dit keer wordt de bemanning gered door de bewoners die inmiddels door de ontberingen meer begrip kunnen opbrengen voor het lot van schipbreukelingen.

“Dat de vrouwen van de Great Blasket een gewapende macht hebben verslagen verbaast heel Ierland.”

Behalve de activiteiten van de Dingle and Ventry Mission en de schipbreuken, werkt ook het isolement van de eilandbewoners in hun voordeel gedurende en na de hongersnood. Zij zijn beschermd tegen epidemieën van cholera en dysenterie waarmee de hongersnood gepaard gaat en ontsnappen aan de massale huisuitzettingen – de clearances – die plaatsvinden op het vasteland en velen de dood indrijven of dwingen te emigreren. Tegen pogingen om eilanders te verjagen wanneer zij weigeren hun pacht te betalen, verzetten zij zich met verve zoals Tomás O’Crohan op levendige wijze weergeeft. Op zekere dag – als de meeste mannen uit vissen zijn – verschijnt er een schip met deurwaarders bij het eiland. Tomás’ moeder raakt in paniek:

‘Wat is er met jou aan de hand?’, vroeg mijn vader.
‘Er is een groot schip voor anker gegaan in de baai precies onder je huis, vol met mensen in donkere uniformen en met hoge petten.’
‘Da’s waar’, zei mijn vader. ‘Vroeg of laat moest dat wel gebeuren en ik heb zo het gevoel dat er tegen de avond nog maar weinig huizen beschikbaar zullen zijn op dit eiland.’
‘Gods eeuwige hulp mag met ons zijn!’, riep ze. ‘Niks dan slecht nieuws, maar we zijn nooit zo diep gezonken als met het verlies van onze hutten.’
In een oogwenk kwamen we overeind en op pad naar de aanlegplaats.
Toen ik ter plekke was aangekomen zetten de vrouwen me aan het werk.
Ik moest stenen verzamelen net als zij deden. We rustten niet voordat we een scheepslading hadden opgestapeld. [….]
Een grote boot, stampvol met mannen maakte zich los van de zijkant van het schip en toen zij dichtbij de kust kwamen waren ze verbaasd bij het zicht over de menigte die zich boven het haventje had verzameld. Ze hadden verwacht dat elke levende ziel zich in doodsangst verscholen zou hebben. En geen wonder! want elk van hen hield een geweer schietklaar. Maar deze vrouwen toonden geen enkele angst voor hen. [….]
Zodra de eerste man uit de boot stapte gooide een van de vrouwen een grote steen die hem bijna van de sokken deed gaan. Hij keek op naar de klif en richtte zijn geweer naar hen, maar geen van de vrouwen verroerde een vin. [….] Snel gooide een andere vrouw een steen, en dan nog een, en nog een, zodat het hele strand weerklonk van het gekletter.

De aanval wordt verhevigd, maar de vrouwen houden stand. Een der vrouwen dreigt zelfs haar kind als ammunitie te gebruiken, maar dan grijpt een ander in en pakt het kind. Uiteindelijk keert het schip onverricht ter zake terug en het nieuws dat de vrouwen van de Great Blasket een gewapende macht hebben verslagen verbaast heel Ierland.

De Blasket King

Binnen lokale gemeenschappen van Ierland die onafhankelijk functioneerden van het centrale gezag, is het lang heel gebruikelijk geweest dat hun leiders uit de samenleving zelf voortkwamen. En die voormannen werden niet zelden betiteld als King. Of sprake was van een formele keuze is niet duidelijk en als dat zo was, dan is dit wellicht te zien als een democratie avant la lettre. Het rurale Ierland kende veel van die gemeenschappen en dienovereenkomstig tal van Kings. De rol van de King is hoogst waarschijnlijk verbonden aan het zogeheten rundale-systeem voor het gemeenschappelijk beheer van het beschikbare akkerland. Een systeem dat tot in sommige gebieden heeft geprevaleerd tot diep in de twintigste eeuw en dat bestond uit toewijzing van landbouwgronden aan bepaalde families waarbij periodiek deze gronden overgingen in handen van andere families. Zo’n systeem versterkt het gemeenschapsgevoel en houdt het idee van persoonlijk bezit buiten de deur, maar het zet tegelijkertijd een rem op planmatige verhoging van de productie. Het rundale-systeem moet gezien worden als meer dan een verdelingstechniek, het was een manier van leven. En het was de King die binnen dit systeem een centrale rol vervulde als degene die het land verdeelde en de administratie bijhield. Niet als heerser, maar meer als iemand die de gemeenschap bijstond en de traditionele (ongeschreven) wetten en gebruiken in stand hield. Hij bemiddelde bij conflicten en trad op als woordvoerder tegenover de regionale of landelijke autoriteiten. Dat alles zonder formeel gedoe als een functie- of procedurebeschrijving. Uiteindelijk blijkt dat het rundale-systeem niet voldoet en faalt als het gaat om productiviteit. Het land brengt op die manier eenvoudigweg te weinig op voor de gemeenschap. Overal in Ierland wordt dit systeem dan ook gaandeweg verlaten en op de Great Blasket gebeurt dat vanaf 1907 als de Congested District Board het eiland in handen krijgt.

In de kleine gemeenschap van de Blasket Eilanden bestaan nauwelijks of geen onderlinge hiërarchische verhoudingen. Het is geen gemeenschap als die op de St. Kilda archipel ten westen van de Schotse Hebriden, die qua grootte vergelijkbaar is en waar ooit een bijna volmaakt communistische manier van eilandbesturing heeft bestaan, maar zij lijkt er wel op. Onderlinge meningsverschillen worden uitgepraat en als er zich echt een probleem voordoet, dan wordt de hulp ingeroepen van de King als primus inter pares, de man die door iedereen gerespecteerd wordt vanwege zijn capaciteiten. Ofschoon er geen documentatie bestaat over toepassing van het rundale-systeem op de Great Blasket, mag het zeker niet worden uitgesloten dat de King van het eiland daarin een belangrijke rol in heeft gespeeld. En net als elders vervult de Blasket King de rol van zegsman naar buiten toe. De derde King van het eiland, Peats Mhicí O’Catháin, functioneert ook als postbode door regelmatig naar het vasteland te varen om de post en kranten op te halen en te verdelen, maar dat is nooit een vanzelfsprekend onderdeel geweest van de rol van King. Diens zoon volgt hem op als postbode, maar niet als King. Er is geen enkele aanwijzing dat de Blasket King werd gekozen en het is opmerkelijk dat er tussen de drie Kings die ‘geregeerd’ hebben op het eiland geen sprake is geweest van erfrecht en zelfs was er geen volledige continuïteit en vielen er gaten tussen de verschillende ‘regeerperiodes’. Er is wel gesuggereerd dat de betiteling King op de Great Blasket niet meer was dan een bijnaam met een ironische connotatie, maar dat lijkt erg onwaarschijnlijk. Robin Flower geeft als objectieve waarnemer als oordeel:

‘Hij is de King van het eiland, Pádragh Ó Catháin, de diplomaat en leider met gezag in het dorp, die zijn functie bekleedt uit hoofde van zijn statuur.’

En het is Tomás O’Crohan, zelf een gerespecteerd personage op het eiland – behalve de King is hij de enige die het Engels beheerst – die klip en klaar stelt dat King Pádraig Ó Catháin zowel hoofdman als leider is op het eiland. De titel van King is dus nooit een bijnaam geweest op de Great Blasket, dat geldt wel voor de ironische benaming van zijn woning als King’s Palace.

Het dorp

Geen menselijke nederzetting houdt het vol wanneer er niet enige beschutting is tegen barre weersomstandigheden en – wellicht nog belangrijker – als er geen waterbron aanwezig is. Aan deze twee voorwaarden is voldaan als zich op de Great Blasket mensen vestigen voor permanente bewoning. De bescheiden huisjes aan de noordelijke punt van het eiland zijn gesitueerd op een helling die enige bescherming biedt tegen de wind of storm vanuit het westen, maar die helling heeft ook een nadeel omdat zij veel zon wegneemt als die ‘s winters laag aan de hemel staat. Op de Great Blasket zijn wel twintig bronnen aanwezig waarvan er een pal boven het dorpje is te vinden. Aan de oostkant van het eiland, vlakbij het dorpje is een strandje en een aanlegplaats die in 1899 is aangelegd. Daar meren de typische eilandboten af, de zogeheten naomhógs, die bestaan uit een frame van houten vlechtwerk bespannen met huiden of later met canvas. Deze roeiboten zijn zeer wendbaar en speciaal ontwikkeld om op moeilijk toegankelijke plaatsen aan te leggen. Niet alleen uit oogpunt van communicatie met en handel op het vasteland, maar vooral als middel voor visvangst en jacht op kreeften en andere zeedieren is de naomhóg voor de eilandbewoners van levensbelang naast beschutting en water.

Méiní, the Blasket nurse -  Leslie Matson
Méiní, the Blasket nurse – Leslie Matson
Dit alles betekent niet dat de Blasketgemeenschap zelfvoorzienend kan zijn. Daarvoor is zij te klein, zelfs als zij in 1916 qua aantal op een hoogtepunt is aangeland. Er wonen dan 176 mensen, maar dat is veel te weinig om voor het uitbaten van een winkel, gemeenschapshuis of wat voor voorziening dan ook. Voor medische hulp moeten de bewoners naar het vasteland roeien of komt er een arts naar het eiland. Wel zijn er vroedvrouwen aanwezig en een ervan is Méiní Dunlevy geboren in 1876 in Massachusetts uit ouders afkomstig uit Kerry. Ze groeit op bij haar grootouders in Dunquin, vertrekt naar Amerika, maar keert weer terug naar Ierland waar zij op negentienjarige leeftijd trouwt met een man van de Great Blasket. Tegen de zin van haar echtgenoot verricht zij hand- en spandiensten bij geboortes en treedt zij op als assistente van oudere vroedvrouwen. Méiní is een typisch voorbeeld van iemand die gedreven door belangstelling de kneepjes van het vak doorkrijgt in de praktijk. Daarvan getuigt het oordeel van een arts die zij terzijde staat bij een bevalling rond 1911 als zij de dertig al gepasseerd is. ‘s Morgens na de bevalling zegt de arts haar een diploma te zullen bezorgen en een aanstelling met een salaris van vijftig pond op jaarbasis. In zijn biografie van Méiní schrijft Leslie Matson:

‘Oh, dat kan ik niet dokter,’ riep Méiní uit, ‘ik zou naar Dublin moeten en dat kan ik onmogelijk doen.’
‘Dat hoeft ook niet,’ zei de dokter. ‘Ik geef je een verklaring in het gerechtsgebouw dat je beter dan elke verpleegster met een opleiding voor moeders kunt zorgen. Heb ik je niet aan het werk gezien?’

Na zesendertig jaar op de Great Blasket te hebben gewerkt als verpleegster en vroedvrouw keert ze terug naar Dunquin waar zij in 1967 op eenennegentigjarige leeftijd overlijdt.

Het eiland heeft geen begraafplaats, behalve een kleine plek waar ongedoopte baby’s, zelfmoordenaars en aangespoelde schepelingen ter aarde worden besteld. Maar in alle andere gevallen maakt de familie van een overledene de overtocht naar Dunquin voor een mis en begrafenis.

Huis op Great Blasket
Huis op Great Blasket
De oude – nu verlaten – huizen op de Great Blasket kennen de typische vorm van de Ierse cabin, dat wil zeggen een rechthoekig grondpatroon van één verdieping waarop de muren zijn opgetrokken van gestapelde stenen zonder gebruik van cement. Gaten worden gestopt met klei. Stenen zijn op het eiland natuurlijk rijkelijk voorhanden, maar hout is er niet en vandaar dat drijfhout van scheepswrakken dikwijls gebruikt wordt voor de constructie van het dak van stro, later van geteerd vilt. Het gebrek aan hout op de Great Blasket en ook op het vasteland verklaart overigens het ontstaan van de clocháns voor de bouw waarvan alleen stenen nodig zijn. De woningen van het eiland zijn verdeeld in een keuken – het grootste vertrek – en een kleine slaapruimte, gescheiden door een wand. De helling waartegen de huisjes zijn gebouwd is steil en vandaar dat de lange zuidelijke gevel en de westgevel voor meer dan de helft liggen ingegraven. In de lange noordgevel bevinden zich enkele ramen en een deur die nooit echt op slot gaat, dat is niet nodig op de Great Blasket. Er is een haard met schoorsteen in de keuken en het meubilair is beperkt tot het hoogstnodige. Vloeren bestaan uit platte kiezels die in de grond worden gestoken en bedekt met een laagje zand. Uit de volkstelling van 1850 blijkt dat de huizen zes tot acht meter lang, vier tot vijf meter breed en ongeveer twee meter hoog zijn. Bouwvakkers zijn er niet op het eiland en worden ook niet ingehuurd van het vasteland. Elke man die zelfstandig wil wonen steekt de handen uit de mouwen en bouwt zijn eigen huis.

De eerste houten vloeren op het eiland zijn hoogstwaarschijnlijk die van de school en de onderwijzerswoning van de Dingle and Ventry Mission, gebouwd in 1840. De onderwijzerswoning is ook wat groter dan de eerder gebouwde huizen en zet een nieuwe standaard voor de nieuwbouw die plaatsvindt tegen het eind van de eeuw. Nieuwbouw die mogelijk wordt gemaakt door een economische opleving, vooral vanwege de opkomst van de visindustrie. Zo is de door Tomás O’Crohan gebouwde nieuwe woning wel drie keer zo groot als zijn oude huis. In 1886 constateren de autoriteiten dat de eilanders in redelijke welstand leven, maar dat hun woningen beneden de maat zijn en als in 1907 de regionale overheid het eiland overneemt van de graaf van Cork wordt een aantal woningen afgekeurd. Op initiatief van de Congested District Board verrijzen er enkele nieuwe huizen op de Great Blasket rond 1910 die niet alleen groter zijn, maar ook een andere oriëntatie hebben. Vanaf dat moment is de lange gevel met de deur niet op het zuiden, maar oostwaarts gericht. Deze huizen hebben een verdieping en grotere ramen er worden moderne materialen toegepast zoals cement en lei. Sommige eilandbewoners bouwen vanaf dan hun huizen met behulp van de nieuwe materialen en ook volgens de nieuwe oriëntatie, maar op de oude schaal.

Het dagelijks leven

…er dobberde een grote hoeveelheid wrakgoed rondom het eiland – allerlei wrakhout, timmerhout en grote kisten tot aan de rand gevuld. Niemand herkende het spul toen de kisten werden opengebroken. Ze haalden ze uit elkaar en namen ze mee nadat de inhoud was weggegooid.

Aldus Tomás O’Crohan in zijn boek The Islandman over een gebeurtenis die ergens halverwege de jaren zeventig van de negentiende eeuw zal hebben plaatsgevonden.

Vrouwen droegen destijds zwarte flanellen rokken en verfden ze met wedeblauw. [….] en, hoe kom je erop! een van de huisvrouwen die twee rokken had te kleuren kwam op het idee om [….] het spul te gebruiken uit een van de kisten die haar man had meegenomen [….]. Ze had gemerkt dat er uit het goedje een kleur afgaf als het vochtig werd gemaakt. Eenmaal op het idee gekomen voerde ze het uit en het bleek een groot succes, want geen enkele andere kleurstof drong zo diep door in de rok als dit.’ [….] ‘Het spul uit de kisten was thee – de eerste die het eiland bereikte.

In 2013 publiceert Michael Carney (1920-2015) samen met Gerald Hayes zijn memoires: The Last Memoir by an Islander. Hij is dan de oudst levende persoon afkomstig van de Great Blasket. Carney, die in 1937 vertrekt naar de Verenigde Staten, staat bekend als een groot liefhebber van de Ierse taal en verteller van verhalen over het eiland. In zijn memoires besteedt Carney de nodige aandacht aan het dagelijks leven op de Great Blasket en het drinken van thee is dan natuurlijk alom te doen gebruikelijk.

Na het ontwaken – aldus Carney – volgt een snelle wasbeurt. Eens per week scheren de mannen zich. Op zaterdag, zodat ze er keurig uitzien voor de zondagse kerkgang. In bad gaan is er niet bij. Voor een totale wasbeurt ga je naar het strandje om je schoon te boenen met zeewater dat ook gebruikt wordt om de kleren te wassen. Je knipt elkaars haar als het nodig is. Voor koken en verwarming wordt turf gebruikt dat hogerop de heuvel wordt gestoken en per ezel naar het dorp gebracht. Tegen de tijd dat het eiland ontruimd wordt (in 1953) begint de voorraad turf op te raken. Om het vuur te versterken worden er dikwijls kolen bijgevoegd die in Dingle te koop zijn.

Een eilandbewoner vervoert per ezel een lading turf op Great Blasket
Een eilandbewoner vervoert per ezel een lading turf op Great Blasket

Water komt uit de natuurlijke bronnen van het eiland die soms alleen maar druppelen zodat het lang duurt voordat je een volle emmer hebt. En dat leidt tot tal van onderlinge gesprekken tijdens het wachten. De dieren (honden, ezels) blijven buiten, maar worden soms ook binnenshuis gehouden en kippen lopen voortdurend in en uit. ‘s Winters is het rustig, de dagen zijn donker en kort. De mannen gaan uit vissen als het weer het toelaat. Mensen gaan van huis tot huis en luisteren naar verhalen of spelen spelletjes. Inwoners van de Great Blasket worden op het vasteland onmiddellijk herkend aan hun manier van lopen. Niet naast, maar achter elkaar zoals zij dat gewend zijn te doen op de smalle paden van het eiland.

Brood is altijd genoeg en wordt dagelijks vers gebakken van meel dat in Dingle wordt gekocht. Het ontbijt bestaat meestal uit een zachtgekookt ei van eigen kippen met wat brood en thee. Soms is er pap of verse makreel, gestoofd boven het vuur. De lunch bestaat uit een sandwich met melk en ‘s avonds zijn er aardappels met vlees of vis. Dikwijls gaat men op konijnenjacht voor vers vlees. Het is opmerkelijk dat in alle literatuur van en over de Blaskets gerept wordt van konijnen die op praktisch alle eilanden welig tieren, maar hoe en wanneer zij er terecht zijn gekomen wordt nergens vermeld. Ze smaken de eilanders overigens opperbest. Een specialiteit van het eiland is Dillisk, een soort zeewier en dat is volop aanwezig. Het wordt gedroogd, men kauwt erop en spuugt de rest uit. Het is bremzout en maakt dorstig. Een andere snack zijn alikruiken die aan het strand verzameld worden en in een pot gekookt waarna het vlees eruit gepulkt wordt met een pinnetje. Soms gebruiken de vissers ze als aas. Voor melk en boter worden koeien gehouden op de Great Blasket. De melk is rauw want een mogelijkheid tot pasteuriseren is er natuurlijk niet. Koelkasten zijn afwezig, want er is geen elektriciteit en dus moet alles direct geconsumeerd worden. Wel bieden donkere hoeken in de woning een plaats om iets koel te zetten.

Naomhóg
Naomhóg

Regelmatig worden koeien naar Dunquin vervoerd om gedekt te worden en dat gebeurt per naomhóg. Twee welteverstaan voor als er iets mocht misgaan. Een riskante onderneming die de hele dag in beslag neemt. De koe wordt in de naomhóg gelegd en de poten vastgebonden, maar soms gaat er iets mis. Een onrustige koe prikt met haar hoorn een gat in de bodem, maar een van de opvarenden reageert bliksemsnel door zijn pet in het gat te duwen. Om dergelijke tochten te vermijden wordt besloten een stier te kopen en die naar de Great Blasket te vervoeren. Een meevaller is dat de lokale overheid een stier gratis ter beschikking stelt. Als de stier zijn werk gedaan heeft wordt hij overgebracht naar Beginish waar hij gemakkelijk kan grazen en weg is van de koeien. Maar de volgende dag is hij terug op de Great Blasket. Hij hoorde de koeien loeien, kan de roep van de natuur kennelijk niet weerstaan en weet tot verbazing van de dorpelingen de zee-engte zwemmend over te steken. Een halve kilometer van open oceaan in het pikdonker!

Een enkele keer gebeurt het dat er bij iemand iets als suiker of thee opraakt. Geen nood, de buren lenen het je graag. Goed gebruik is om dan onmiddellijk naar Dingle te gaan om het geleende terug te kunnen geven. Niemand in de gemeenschap wil graag bij anderen in het krijt staan.

Zoals gezegd worden alle tochten naar Dingle per naomhóg gemaakt. Er zijn geen motorboten. Volgens Carey zou het eiland wellicht niet ontvolkt zijn als er in zijn jeugd motorboten ter beschikking hadden gestaan.

De voornaamste economische bedrijvigheid op de Great Blasket is de visserij. Hengels en netten worden gebruikt met krabbenvlees als aas. Gevist wordt op tal van soorten zoals makreel, haring, koolvis, kabeljauw en schelvis. De gevangen vis wordt in de naomhóg direct gefileerd en zo snel mogelijk naar het vasteland overgebracht om te verkopen. Een deel wordt gezouten voor eigen consumptie. De zomer is het jaargetijde van de kreeftenvangst. Deze worden allemaal verkocht, eilanders eten geen kreeft. Gaandeweg worden de eilandbewoners met hun kleine naomhógs weggeconcurreerd door Britse en Spaanse vissers met hun enorme boten en netten en de afname van de visvangst is een belangrijke oorzaak van de neergang van de Blasket gemeenschap.

Schapen zijn er op het eiland bij honderden die in juni worden geschoren. Iedereen helpt en de kinderen krijgen vrij van school. De wol wordt gewassen met zeewater en verkocht in Dingle. Een deel wordt door de eilandbewoners achtergehouden om te spinnen tot breiwol voor eigen gebruik. In 1938 stelt de overheid een brei-team van acht vrouwen van het eiland in de gelegenheid sokken te breien die op het vasteland kunnen worden verkocht. Breimachines worden overgebracht naar de Blasket in de veronderstelling dat deze handel de vrouwen ervan zal weerhouden te vertrekken. Na vier jaar komt er een einde aan dit zakelijke experiment.

Eilanders hebben geen bankrekening, alles wordt betaald met papiergeld of in klinkende munt. Geld en andere waardevolle dingen bewaart elke familie in een kluis, dat wil zeggen, een houten kistje met een slot erop. Dat laatste is eigenlijk niet nodig. Stelen van elkaar komt niet voor, het wordt beschouwd als het begaan van een zonde.

De zinkende Lusitania
De zinkende Lusitania (Bundesarchiv, DVM 10 Bild-23-61-17 / CC-BY-SA 3.0)

Oorlog

De Eerste Wereldoorlog gaat niet ongemerkt voorbij aan de Blasketgemeenschap. Op 18 mei 1915 komt de King terug uit Dunquin en zegt dat Engeland de dienstplicht heeft uitgevaardigd voor heel Ierland. Dat is geen goed nieuws en we hebben gezien dat sommige jonge mannen zich verstoppen op Inishvickillane om er onderuit te komen. Maar de King heeft nog ander nieuws in petto. Hij vertelt dat op de ochtend van de vorige dag het mooiste schip van de Amerikanen, de Lusitania vlakbij Cork is aangevallen en met man en muis is vergaan. Dat wil zeggen, met al ‘die miljonairs’ aan boord. Hij voegt eraan toe dat bij de huidige windrichting de volgende dag het strand bezaaid zal zijn met lijken. ‘s Morgens tuurt Maurice de baai af en ziet uiteindelijk iets drijven op het water. De verdronkene wordt aan land gebracht en blijkt Henry Atkinson te zijn, eerste officier van de Lusitania. In zijn zakken zitten een gouden horloge, een kam, een spiegeltje en drie sixpences. De politiesergeant die erbij is gehaald zegt dat de man die het lef heeft gehad om de zakken van de officier te legen de munten mag houden. Hij heeft het dubbel en dwars verdiend.

Tot verbazing van de eilandbewoners – zo verhaalt Maurice O’Sullivan – arriveert er de volgende dag een sloep met opvarenden en het dorp loopt uit om de vreemdelingen te verwelkomen.

Als de boot binnenloopt is het eerste dat ons opvalt de drie zwarte mannen aan boord. Er was nog een andere man, een Chinees met een klein rond gezicht en een stompneus, ogen als speldenknoppen en lang, zwart haar tot op zijn rug.

Ook is er een forse man van wel een meter tachtig en Maurice vraagt hem waar ze vandaan komen. De man lacht, want hij kan hem niet verstaan. De laatste die aan wal komt groet de aanwezigen in het Engels, een taal die de vader van Maurice beheerst. Deze man blijkt het maatje te zijn van de kapitein en hij vertelt dat zij na te zijn vertrokken uit Buenos Aires, bij Tearaght worden aangehouden door een onderzeeër. De commandant van de duikboot verzoekt passagiers en bemanning in de reddingsboten plaats te nemen omdat hij hun schip tot zinken wil brengen, wat ook gebeurt. Hun kapitein terroriseert de opvarenden door de beschikbare scheepsbeschuit oneerlijk te verdelen en niemand water te geven. Dat loopt uit op ruzie en de kapitein wordt overboord gesmeten. Na dit verhaal worden de passagiers van het getorpedeerde schip in de gelegenheid gesteld zich op te knappen en even te rusten. Als zij daarna teruglopen naar de aanlegplaats wekken vooral de zwarten verbazing.

‘Grote goden’, riep een oude vrouw uit die niet kan geloven dat er zulke mensen bestaan, ‘waarom kunnen zij zich niet schoonwassen?’

Maurice O’Sullivan verhaalt over de dreigingen die volgens de King de eilanders boven het hoofd hangen.

Nadat de King de brieven had uitgedeeld, ging hij op zijn hurken zitten en haalde zoals hij gewend was zijn pijp en tabak tevoorschijn.
‘Heb je nog wat gehoord vandaag, Pádrig?’ vroeg Shaun Michael.
‘Verdomd,’ antwoordde de King, ‘volgens mij hebben we niet lang meer te leven.’
‘Ach wat’, zei Shaun Michael, ‘er komt vast een plaag of zo.’
‘Het is erger dan een plaag. De twee helften van de wereld kunnen elkaar elk moment in de haren vliegen.’
‘Da’s erg’, zei Shaun Fada.
‘Wat nou, man,’ zei mijn grootvader, ‘waarom zou dat erg zijn?’
‘De duivel hale je, wie zal vis kopen? Wie zal varkens en koeien kopen? Waar vinden we de kopers? Iedereen zit erover in, joh,’ zei Shaun, terwijl hij op de grond spuugde.

Tijdens de oorlog strandt er een schip bij de zogeheten Sorrowful Cliff, een klif aan de noordkant van de heuvel waartegen het dorpje ligt. Daar ligt de zee vol met lekkers zoals blikken bacon, chocolade, noem maar op. Ook wordt een kist met horloges buitgemaakt waarover toch enige ruzie ontstaat. Een andere kist bevat een goedje dat Maurice en zijn vriendjes niet herkennen. Ze houden er een lucifer bij en het begint te fikken. Ze duiken weg uit angst dat het zal ontploffen, maar dat blijft uit. Jammer, zegt een van de langslopende mannen, dat was gelatine, duur spul! Een aantal opvarenden bereikt het eiland. Op weg van New York naar Londen met van alles en nog wat aan lading en toen kwam het bericht dat er een duikboot op de loer lag. Ze waren van koers veranderd, maar geraakten in een dichte mist en wisten niet waar ze waren. Het schip liep op de rotsen.

Vanaf dat moment heerste er overvloed op het eiland – voedsel in allerlei soorten, kleding van top tot teen, elke man, vrouw of kind had een horloge op zak; geen cent de deur uit; alles wat je in je mond kon stoppen kwam binnen met de getijdenstroom – alles behalve suiker dat smolt zodra het in contact kwam met water.’ [….] Iedere man of vrouw hield nu het uur van laagwater in de gaten, ze stonden op voor dag en dauw en zochten elke grot, inham, klif en spleet af en kwamen ‘s avonds thuis met grote bundels leer, regenjassen, shirts, en repen stof en petten in overvloed.

De Paasopstand

Op paasmaandag 1916 komen de Irish Volunteers, aangevoerd door Pádraig Pearse en Éamon de Valera, in opstand te Dublin tegen het Britse bewind. In haar boek An Old Womans Reflections beschrijft Peig Sayers haar ervaringen.

Vele jaren na mijn komst naar het eiland was er misbaar en verwarring over een vernietigende strijd tussen Ieren en Vreemdelingen in Dublin. Eerst zou je er geen woord van geloven. Het was een geweldig, verbazingwekkend verhaal. De postbode bracht ons dit verhaal, dat God hem zijn ziel eeuwige rust mag gunnen! Hij zei dat de stad Dublin een vuurzee was en de grote kanonnen van de Vreemdelingen er op los schoten en het kwetsbare bloed van de Ieren vergoten.

Deze opstand mislukt en Pearse vindt de dood. Maar Éamon de Valera zet door en in 1920 breekt een burgeroorlog uit waarin een speciale eenheid van de Britten, de Black and Tans (veteranen uit de Eerste Wereldoorlog) een gruwelijke rol speelt tijdens Bloody Sunday en de Burning of Cork. Peig vertelt:

Het was niet lang nadien dat de strijd zich uitbreidde over heel Ierland. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat hoorde je niets anders dan Oorlog, Oorlog, Oorlog boven ons in de lucht en om ons heen.

Ook Dingle ontsnapt niet aan de gevechten en wanneer een paar opstandelingen de wijk nemen naar het eiland gaan de Black and Tans ze achterna.

Ik zat bij het vuur met een kop thee, zoals gewoonlijk, toen mijn dochter Eileen in paniek naar binnen vloog. ‘Oh! God sta ons bij, mammie, overal zijn soldaten en geweren in het dorp, en wat doet u?’ ‘Ik ben aan het eten, mijn meisje,’ zei ik. ‘Als het mijn dood betekent is het zaak om kracht te hebben om de lange weg te gaan.’

Thomas Ashe, oprichter van de Irish Volunteers
Thomas Ashe, oprichter van de Irish Volunteers
Dan komt haar man Patrick binnen die Peig smeekt om de portretten van Irish Volunteers van de muur te halen, met name dat van Thomas Ashe, een van hun aanvoerders.

‘Dat kan ik niet, zeg ik. Het moet blijven hangen waar het hangt en als dat onze dood betekent, dan is het goed. Zij streden voor ons en vielen voor onze zaak en als het gaat om het portret van Thomas Ashe,’ zei ik, ‘Ik kan het voor niemand verborgen houden.’

Voordat ik kan zeggen ‘God sta me bij’ stroomden ze [de Black and Tans, WP] het huisje binnen. Zoiets had ik nog nooit gezien. Elke flinke kerel zouden ze hebben doen trillen over hun hele lijf, en zeker mensen zoals wij die geen enkele ervaring hebben met militairen. Maar er restte mij niets anders dan rustig te blijven. Zeker, iedereen die er toen bij was geweest zou moeten hebben lachen omdat we elkaar niet konden verstaan anders dan door gebarentaal, en die was zeer beperkt. Het was Gods wil dat zij hun gang gingen zonder iemand kwaad te doen of schade aan te richten [….].’

De taal van de Blaskets trekt bezoekers

Het Iers of Iers-Gaelisch dat de bewoners van de Blaskets spreken is een variant van de Keltische taalgroep die ooit gesproken werd van Klein-Azië tot aan de Atlantische Oceaan. Deze Ierse tak is nauw verwant aan het Schots-Gaelisch en in iets mindere mate aan het Welsh of Kymrisch en het Bretons. Het Iers is van deze overgebleven Keltische talen de oudste en lijkt elementen te bevatten van de geheel verdwenen pre-Keltische talen. Daarnaast onderscheidt het Iers zich door een uitzonderlijke rijkdom aan volksverhalen. Aldus de in Londen geboren George Thomson (1903-1987) die de Blaskets voor het eerst bezoekt in 1923. Hij is een buitengewoon begaafd student en is het Iers binnen zes weken meester. Tomás O’Crohan fungeert als leraar.

The Blasket that was, The Story of a Deserted Village
The Blasket that was, The Story of a Deserted Village
Thomson brengt een aantal jaren door bij de bewoners van het eiland en raakt goed bevriend met Maurice O’Sullivan die hij in 1933 helpt bij de publicatie van diens autobiografische Twenty Years A-Growing. Thomson ontwikkelt zich als expert op het gebied van de Ierse taal en legt zijn bevindingen in 1982 vast in een klein boekje: The Blasket that was, The Story of a Deserted Village.

Rond 1875, zo ongeveer als Tomás O’Crohan het levenslicht ziet, spreekt een flink deel van de Ierse bevolking Engels, zij het dat in de rurale gebieden kinderen tweetalig worden opgevoed. Ten gevolge daarvan ontwikkelt er zich een Engels dialect, Engels op een Iers substraat. Daardoor gaan fijne nuances van het Iers verloren, nuances die nog wel voortleven in het pure Iers dat in de meest afgelegen uithoeken van Ierland wordt gesproken en met name op de Great Blasket. In 1885 wordt de Gaelic League opgericht die zich ten doel stelt het originele Iers en de traditionele Ierse volkscultuur zoals muziek en dans te doen herleven. Dit idee wordt vooral door jongeren met enthousiasme ontvangen, maar vindt weinig weerklank in gebieden waar het Iers nog onvermengd wordt gesproken. Het is daar dat ouders hun kinderen op het hart drukken goed Engels te leren spreken, want dat achten zij belangrijker voor hun toekomst dan het voorbestaan van de eigen taal. (Terzijde: in het Spaanse Galicië gebeurt veel later in de twintigste eeuw iets dergelijks. Galicische boeren sturen hun kinderen naar Santiago de Compostela om te studeren en zich te bekwamen in het Spaans, maar merken tot hun schrik dat deze jonge mensen in de ban raken van romantische idealen over de eigenheid van hun moedertaal, het Gallego.)

Volgens de Ierse plattelandsbevolking hebben de leden van de Gaelic League meer oog voor de belangen van de taal dan voor die van hun kinderen, maar hoe dan ook, de belangstelling voor het Iers groeit. De bestudering van deze taal neemt een hoge wetenschappelijke vlucht en een aantal onderzoekers bezoekt de Great Blasket om het pure Iers dat daar gesproken wordt en de verhalen van de inwoners in situ te beluisteren en bestuderen. De bevolking van het eiland ontvangt ze met open armen. Onder hen zijn de Ierse auteur John Millington Synge, de Noorse linguïst Carl Marstrander, folklorespecialist Carl Wilhelm von Sydow uit Zweden, Marie-Louise Sjoenstedt-Joval uit Frankrijk, kenner van de Ierse mythologie, de Portugese journalist Plácido Ramón Castro del Rio en de Ierse schrijver en leraar Brian Kelly (Pádraig Ó Siochfhradha). Laatstgenoemde vertoeft een jaar op het eiland en beweegt Tomás O’Crohan ertoe zijn verhalen en belevenissen op te schrijven. Het boek The Islandman is er de vrucht van.

Eibhlín Nic Niocaill
Eibhlín Nic Niocaill
Een van de vroegste bezoekers is de Ierse wetenschapper Eibhlín Nic Niocaill die drie jaar na haar promotie in 1906 te Dublin enige tijd op de Great Blasket verblijft. Ze weet de harten te veroveren van de dorpelingen en geeft zwemlessen aan de kinderen die tot haar verbazing deze kunst niet meester zijn. Iets wat trouwens geldt voor een groot deel van de bevolking. Zwemmen wordt als een gevaarlijke bezigheid gezien en dat is niet ten onrechte. Wanneer Eibhlín haar vriendin Cáit O’Crohan, een dochter van Tomás, de kneepjes van de zwemkunst wil bijbrengen, worden zij door een hoge golf en een sterke stroming verrast en raken ze in problemen. De broer van Caít, Dómhnall, die boven het strand aan het werk is, ziet het gebeuren en duikt geheel gekleed het water in om te proberen hen te redden. Zijn zus overleeft het maar Dómhnall en Eibhlín verdrinken. Volgens de eilandbewoners is dit geen toeval. Bijgelovig als zij zijn wijten zij het aan de datum waarop deze tragische gebeurtenis plaatsvindt: vrijdag de dertiende.

Ongetwijfeld de meest gewaardeerde gast op het eiland is Robin Flower (1881-1946) die veel tijd op de Great Blasket doorbrengt in de periode van 1910 tot 1939, dikwijls vergezeld van zijn gezin. Flower, die door de inwoners van de Great Blasket veelal wordt aangesproken met zijn bijnaam Bláithin (Bláheen), wat ‘Klein bloemetje’ betekent, is een leerling van Marstrander en curator in het British Museum te Londen, waar hij regelmatig verlof – soms van een jaar – opneemt om op zijn geliefde Great Blasket te kunnen zijn. Marstrander stimuleert Flower om aldaar de taal en gewoontes te bestuderen en daarbij krijgt hij veel steun van Tomás O’Crohan met wie hij goed bevriend raakt. Doorgaans logeren de Flowers in de woning van de King, wiens dochter Caít an Rí hem vertroetelt en voor hem nuances van het Iers uit de doeken doet. Behalve dat Flower zich het Iers snel meester maakt, slaagt hij er ook in om de kunst van het roeien van een naomhóg machtig te worden. Gaandeweg groeit Flower geheel in in de samenleving en mag hij zich een eilander noemen. Ofschoon hij een buitenstaander is met een veel bredere kennis en blik op de wereld, zijn er geen momenten dat zijn culturele achtergrond in aanvaring komt met die van de eilandbewoners. Interessant in dit verband is Flowers beschrijving van een discussie met wat hij een heuvelparlement noemt, een groep ouderen van het eiland.

[….] stuitten we op een groepje mannen, waaronder de King, die zich in het gras lagen te koesteren in de zon en te roken, terwijl hun ezels om hen heen aan het grazen waren. ‘Het is een parlement,’ zei een van de mannen die mij vergezelden, ‘en de King te midden van hen op zijn troon.’ Ik ging bij hen zitten en het gesprek, dat even stokte door mijn komst, werd onmiddellijk hervat. Ze hadden zitten praten over iets dat ik de vorige avond had gezegd over de oudste bewoners van het eiland. Een van hen sprak me aan, een kleine man wiens gezicht altijd een evenredige afspiegeling weergeeft van boerenslimheid en een intense verbazing in onzekerheid.

‘Ze zeggen me, Bláheen’ zei hij [….], “dat je gisterenavond beweerde dat er duizend jaar geleden mensen woonden op het eiland.’
‘Die waren er’ antwoordde ik, ‘en het is een raadsel voor mij hoe zij leefden.’
‘En wie waren dat dan wel? Ik hoorde het verhaal dat er hier ooit Denen waren.’
‘Ja’ zei ik, ‘de Denen waren hier ooit, [….].’

[Er volgt dan een discussie over deze bewering en sommigen hebben hun twijfels]

‘En waarom zou je niet [geloven dat het waar is],’ onderbrak een ander, ‘als het Bláheen is die het zegt, iemand die alle boeken van de wereld heeft gelezen?’
‘Tja,’ zei de scepticus, ‘het mag dan zo zijn dat zijn buik vol zit met boeken, maar niet alles is opgeschreven in boeken, en, wat meer is, er zijn een heleboel leugens te vinden in diezelfde boeken.’

Op dat moment haalde de King zijn pijp uit zijn mond, spuugde grondig en nam het woord.

‘Zo, ben jij nu eigenlijk geen dwarsligger!’ zei hij, ‘Want het is niet alleen Bláheen die dat zegt, maar elke onderzoeker en geleerde die naar het eiland komt deelt die mening. En volgens mij hebben ze het bij het rechte eind. Het waren kundige steenhouwers, die van toen. Is er niet een gezegde dat ervan getuigt dat er niets beters is in de wereld dan poëzie en de kunst van steenbewerking? En de mensen die deze huizen [clochán] bouwden zonder gebruik te maken van cement of lijm, die beheersten de kunst van steenbewerking als geen ander.’

Hiermee werd de kwestie als gesloten beschouwd, want een gezegde is een finaal argument dat niet geacht wordt te worden weersproken.

Het staat buiten kijf dat Robin Flower in goede samenspraak met de King een bijzondere bijdrage heeft geleverd aan het op de voorgrond treden van de Great Blasket in cultureel en literair opzicht. De vertaling die Flower maakt van het oorspronkelijk in het Iers geschreven biografische werk The Island Man van Tomás O’Crohan heeft daar zeker toe bijgedragen. Robin Flower overlijdt in Londen op vijfenzestigjarige leeftijd op 16 januari 1946. Niet lang voordat de eerste tekenen van het definitieve verval van de eilandgemeenschap zich voordoen. Zijn band met de Great Blasket is van dien aard dat hij het tot zijn laatste rustplaats verklaart. De as van de overledene wordt overgebracht uit Londen en verstrooid rond de top An Dún, zijn lievelingsplek op het eiland.

Met The Islandman zet Tomás O’Crohan de toon. Aan het slot van zijn boek dat in 1929 verschijnt (dit is de Ierse editie, de vertaling wordt voor het eerst uitgegeven in 1937), schrijft hij:

Nog nooit sinds het eerste vuur werd ontstoken op dit eiland, heeft iemand over zijn leven en werk iets opgeschreven. Ik ben er trots op me er toe hebben gezet om mijn levensverhaal en dat van mijn buren op te tekenen. Ik zal mensen vertellen hoe de eilanders leven in de tijden van weleer.

De drie literatoren
De drie literatoren

Na hem volgen het boek Twenty Years A-Growing van Maurice O’Sullivan in 1953 en Peig Sayers’ An Old Woman’s Reflections in 1962. Er zijn nadien meer boeken verschenen, maar deze drie vormen de ruggengraat van de Blasket literatuur waarover Thomson schrijft:

Deze auteurs waren allen in meer of mindere mate bedreven in de vertelkunst. Hun manier van spreken en hun kijk op het bestaan was gevormd door de traditionele vertellingen die zij hadden geërfd van vorige generaties. Vandaar dat zij uit hun eigen leven een aantal episodes selecteerden die zij reeds koesterden als biografische vertellingen en deze aaneenregen tot een doorlopend verhaal. Daarmee werd een naadloze overgang bewerkstelligd van het gesprokene naar het geschrevene. De magie van het verhaal bij de haard was overgezet naar het gedrukte woord. [….].

Er is niets in de manier van leven die zij beschrijven die geen parallel heeft met in andere Gaelic sprekende eilandgemeenschappen in Ierland of Schotland, en natuurlijk in veel boerengemeenschappen over de hele wereld; maar nergens is die manier van leven beschreven door mensen die feitelijk zo leefden en die elkaar kenden. In dit opzicht zijn deze boeken uniek. Dit geldt eens temeer voor Tomás en Peig die geen van beiden een voet verder zetten dan Tralee, maar het gaat nauwelijks minder op voor Maurice die tot aan Dublin reisde, maar er nooit in slaagde om zich te ontworstelen – als dat tenminste het juiste woord is – aan de waarden van zijn eigen gemeenschap.

Het einde

The Loneliest Boy in the World
The Loneliest Boy in the World
Gearóid Cheaist Ó Catháin wordt geboren op 22 april 1947 en is daarmee de laatste baby die op de Great Blasket het levenslicht aanschouwt. In 2014 stelt hij als enige overlevende van de zes jaar later geëvacueerde eilanders zijn memoires te boek dat hij met de titel siert van The Loneliest Boy in the World. De eilandbevolking telt in zijn geboortejaar nog slechts vijfenveertig personen en Gearóid is dan het enige kind op de Great Blasket. Op 14 juli brengt Taoiseach Éamon de Valera een bezoek aan het eiland waarna hij zijn bezorgdheid kenbaar maakt in Dublin over de neergang van de Great Blasket en laat blijken dat hij zich zal verzetten tegen evacuatie van de nog overgebleven inwoners naar het vasteland. Ambtenaren uit de hoofdstad bestuderen de situatie en concluderen dat niet armoede, maar het gebrek aan communicatiemiddelen voor de inwoners een groot probleem vormt en dat zij het eiland eigenlijk wel vaarwel willen zeggen. Twee maanden later sturen zij een brief aan de premier om hem te herinneren aan zijn belofte hen te helpen en wanneer dat niet gebeurt, de ouderen zullen moeten verhuizen naar familie op het vasteland en de jongeren weinig anders te doen staat dan te emigreren. Maar er gebeurt voorlopig niets, behalve dat begin 1950 nogmaals wordt vastgesteld dat de levensomstandigheden op de Great Blasket in feite onhoudbaar zijn. De mensen zijn oud en er zijn er te weinig die nog in staat zijn vanuit een naomhóg de vis te vangen die ze nodig hebben om niet van honger om te komen. En nogmaals blijkt dat de mogelijkheden om hulp in te roepen in geval van nood onvoldoende zijn. Zo wordt in januari 1947 het eiland afgesneden van de buitenwereld door een storm. Een jongeman loopt meningitis op en sterft vanwege het uitblijven van medische zorg. Er is weliswaar sinds dat jaar een radioverbinding met Dunquin, maar die is vaak defect omdat deze op windkracht draait en de installatie op de schoorsteen van het postkantoortje keer op keer door harde storm wordt vernield. In zo’n geval ontsteken de eilanders een groot vuur op de hoogste top van de Great Blasket en stuurt men vanuit Dunquin in onwetendheid van wat er loos is, een reddingsboot voorzien van alle denkbare noodvoorzieningen naar het eiland. In de zomer van 1952 komt de overgebleven Blasketgemeenschap er achter dat er zich in Dunquin veel toeristen ophouden die voor inkomsten zorgen. En een van de eilanders merkt op:

‘Ik denk dat we daar beter af zijn, zou het niet?’

Eindelijk, in november van dat jaar, meer dan vijf jaar nadat De Valera zijn bezoek aflegt aan de Great Blasket, wordt de knoop doorgehakt en begint men voorbereidingen te treffen voor de evacuatie van de dan nog overgebleven tweeëntwintig inwoners. De jongeren voelen er veel voor en de ouderen laat het betrekkelijk onverschillig in de mening dat het Gods wil is. Zij nemen het leven zoals het is, klagen zelden en maken er geen punt van om te vertrekken. De jonge Gearóid merkt dat zijn moeder wel wil gaan. Ze is het leven op het eiland zat en maakt zich zorgen over de opvoeding van haar zoon, want sinds 1941 is het schooltje op de Great Blasket gesloten. In 1953 begint de evacuatie die het jaar erop wordt afgerond. De ooit zo levendige eilandgemeenschap is niet meer.

Ook interessant: De strijd om het bestaan in St Kilda (Schotland)
…of: De Ierse Vrijstaat (1916-1939)

Video: The Last Islandman returns to his birthplace, the Great Blasket

Bronnen â–¼

-Carney, M. & Hayes, G., From The Great Blasket tot America, Last Memoir by an Islander, The Collin Press, Cork 2013.
-Flower, R., The Western Island of The Great Blasket, Oxford at the Clarendon Press, 1944.
-Hayes, G & Kayne, E., The Last Blasket King, The Collins Press, Cork 2016.
-Kanigel, R., On an Irish Island: The Lost World of the Great Blasket, Random House 2013.
-Ó Catháin, G. Ch., & Ahern, P., The Loniest Boy in the World, The Last Child of the Great Blasket Island, The Collin Press, Cork 2015.
-Mac Conghail, M., The Blaskets, A Kerry Islands Library, Country House, Dublin 1987.
-Matson., L., Méiní, The Blasket Nurse, Mercier Press, Cork 1996.
-O’Crohan, T., The Islandman, Oxford University Press 1951.
-O’Guiheen, M., A pity youth does not last, Peig Sayers’s son reflects, Oxford University Press 1982.
-O’Sullivan, M., Twenty Years A-Growing, Oxford University Press 1983.
-Sayers, P., An Old Woman’s Reflections, Oxford University Press 1962.
-Stagels, J. & R., The Blasket Islands, Next Parish America, The O’Brian Press Ltd., Dublin 2006.
-Thomson, G., The Blasket that Was, The Story of a Deserted Village, An Sagart Maigh Nuad 1982.
-Woodham-Smith, C., The Great Hunger, Ireland 1845-1849, Penguin Books, London 1991.

Willem Peeters (1944) is redacteur van de website Casa Cultural waarop naast de complete geschiedenis van Spanje en biografieën van prominente Spaanse politici, artikelen te vinden zijn over tal van andere landen en onderwerpen. Zijn speciale aandacht gaat uit naar Amsterdam. Niet alleen schrijft hij over de historie van de hoofdstad, maar ook heeft hij fotoseries gemaakt waarin afbeeldingen van vroeger gekoppeld zijn aan hedendaagse foto's. Regelmatig verzorgt hij lezingen in samenwerking met Station-West, een culturele hotspot in het centrum van Amsterdam.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×