Op een kilometer of dertig ten noordwesten van de Spaanse stad Burgos staat niet ver van de weg naar de grensplaats Irún een monument bij het plaatsje Alcocero de Mola. Het is een hoge monoliet, neergezet ter nagedachtenis van generaal Mola, geestelijk vader van de militaire opstand in juli 1936 die de Spaanse Burgeroorlog inluidde.
De vergeten generaal
Op 3 juni 1937 steeg een klein vliegtuigje op van het vliegveld van Vitoria om Mola naar Valladolid te brengen waar hij de gevechten aan het front op de voet wilde volgen. Het was mistig en het toestel vloog laag. Te laag, het raakte een berghelling, stortte neer en alle inzittenden kwamen om. Beweerd wordt dat er sabotage in het spel is geweest. De onbetwiste leider van de de opstandelingen (de nationalisten), Francisco Franco, zou er de hand in hebben gehad om van zijn voornaamste concurrent af te komen, maar dat is onwaarschijnlijk. Mola was loyaal aan Franco die met de dood van de bekwame, maar onfortuinlijke generaal gewoon een verlies moest incasseren. Franco onderscheidde Mola op de dag van diens dood met het grootkruis van de Orde van de Heilige Ferdinand en verhief hem in 1948 in de hoogste adelstand (de Grandeza) met als titel hertog van Mola.
Na de overwinning van Franco inaugureerde de Caudillo op 8 juni 1939 het monument voor Mola dat er nu verlaten bijstaat en beklad is met antifascistische graffiti. Mola werd ter aarde besteld op de begraafplaats van Pamplona en in 1961 bijgezet in het Monument der Gevallenen van de Navarrese hoofdstad. In oktober 2016 werden zijn resten uit de crypte verwijderd. Gedurende de dictatuur van Franco werden straten en pleinen naar Mola vernoemd en ook het vliegveld van Vitoria droeg de naam van de generaal. In het kader van de in 2007 door de regering Zapatero ingevoerde Ley de la Memoria Histórica zijn die benamingen goeddeels verdwenen, maar niet die van het plaatsje in de buurt waarvan Mola de dood vond. Dat heet nog altijd Alcocero de Mola.
Afkomst en loopbaan
Mola werd geboren op 9 juli 1887 in Cuba, destijds een provincie van Spanje, waar zijn vader, Emilio Mola Lopéz, gestationeerd was als kapitein van de Guardia Civil. Zijn moeder, Ramona Vidal, was een dochter van een Catalaanse emigrant en een Cubaanse. Na het rampjaar 1898, waarin Spanje de oorlog met de Verenigde Staten verloor en er van het eens zo machtige Spaanse imperium vrijwel niets meer overbleef, vertrok de familie Mola naar het vaderland. In 1904 begon Emilio Mola zijn opleiding aan de Academía de Infantería van Toledo en behaalde er zijn luitenantstitel in 1907.
Daarna werd hij overgeplaatst naar Marokko waar hij vocht tegen opstandelingen rond Melilla. Mola was een dappere soldaat en onderscheidde zich door zijn grote kennis van militaire aangelegenheden waarvoor hij beloond werd met de Medalla Militar. Tijdens de Rifoorlog liep Mola een ernstige verwonding op aan zijn rechterbovenbeen, iets dat waarschijnlijk heeft bijgedragen aan zijn bevordering tot kapitein in 1911. Mola participeerde vervolgens in belangrijke militaire operaties in Noord-Afrika, wat hem in 1927 op veertigjarige leeftijd de titel van brigade-generaal bezorgde. In 1930 werd hij benoemd tot directeur-generaal van de Seguridad (veiligheidsdienst), een positie waarin hij een enorm netwerk opbouwde, maar die functie verloor hij toen in 1931 de Tweede Spaanse Republiek werd uitgeroepen. De nieuwe regering onthief Mola uit zijn functie vanwege zijn hardhandige optreden tijdens studentendemonstraties. Na de mislukte opstand van 1932, georganiseerd door generaal José Sanjurjo, ontsloeg premier Manuel Azaña Mola onder verdenking te hebben meegewerkt aan de plannen van Sanjurjo, iets wat niet echt bewezen kon worden. Mola probeerde in zijn onderhoud te voorzien door het schrijven van artikelen. Sanjurjo kreeg levenslang, maar ging in ballingschap na het aannemen van de amnestiewet in 1933. Hij vertrok naar Estoril in Portugal.
Ook Mola werd in ere hersteld en werkte enige tijd in de Generale Staf samen met de tot chef benoemde generaal Francisco Franco. Een jaar later benoemde de minister van Oorlog, José Gil-Robles, hem tot bevelhebber van het Marokkaanse leger met als standplaats Tetuán, de hoofdstad van het protectoraat. Nadat in februari 1936 het linkse Volksfront de verkiezingen had gewonnen besloot de nieuwe – linkse – regering een aantal hoge militairen die verdacht werden van samenzweringsactiviteiten op ‘ongevaarlijke’ plekken te benoemen. Onder hen bevonden zich Franco die verhuisde naar de Canarische eilanden en Mola die werd weggezet als militair gouverneur van Pamplona en als bevelhebber van de twaalfde infanteriebrigade.
Revolutie en contrarevolutie
Generaal Mola was er eind 1935 heilig van overtuigd dat revolutionaire krachten van plan waren een greep naar de macht te doen teneinde de dictatuur van het proletariaat te vestigen. En hij was niet de enige. Op zijn post in Tetuán bestudeerde hij met een van zijn secondanten, luitenant-kolonel Juan Yagüe, de vele berichten die binnenkwamen over linkse agitatie. Vooral de plannen van de communisten – die vanuit Moskou werden aangestuurd – baarde het tweetal zorgen. Mola bracht op bevel van Franco het Marokkaanse leger in staat van paraatheid en was klaar om revolutionaire acties op het schiereiland de kop in te drukken. Dat wekte wellicht de schijn van bezig te zijn met het voorbereiden van een contrarevolutie, maar daar ging het niet om bij deze voorbereidingen. Het leger was gewoon loyaal aan de toenmalige rechtse regering onder leiding van Alejandro Lerroux.
Het kan onmogelijk ontkend worden dat ter linkerzijde van het politieke spectrum plannen werden gemaakt om het volk aan de macht te brengen, maar hoe serieus was dat allemaal? Waren die plannen net zo goed voorbereid als wat Mola in het voorjaar van 1936 organiseerde en dat uitmondde in de militaire opstand in juli? In hoofdlijnen waren de linkse bewegingen het wel eens: er moest gebroken worden met het verleden en rechts mocht nooit meer aan de macht komen. Maar het beeld dat de diverse linkse bewegingen hadden van de politieke toekomst van Spanje verschilde nogal en samenwerking was ver te zoeken. De socialisten van de PSOE (Partido Socilialista Obrero Español) waren onderling scherp verdeeld. Er bestond een gematigde vleugel onder aanvoering van Indalecio Prieto die eigenlijk niets moest hebben van revoluties en toe wilde naar een normale parlementaire democratie. Maar binnen diezelfde partij waren er de links-revolutionairen geleid door Francisco Largo Caballero (de ‘Spaanse Lenin’) die streefde naar een volksregering naar Marxistisch model. Largo speelde ook een vooraanstaande rol in de algemene vakbond UGT (Unión General de Trabajadores) en had zo een belangrijke stem bij de totstandkoming van het linkse Volksfront dat deelnam aan de verkiezingen in februari 1936.
Bundeling van alle linkse krachten in een Volksfront was een initiatief van de links-republikein Azaña en Largo wilde wel meedoen, maar onder voorwaarde dat ook de communisten van de PCE (Partido Comunista de España) tot deelname werden uitgenodigd. Hoewel Largo beslist niet vies was van het idee om via een revolutie de macht te grijpen – dat had hij eerder met de opstand in 1934 al laten zien – verbond hij zich in het Volksfront met politici die de democratische weg wilden bewandelen. Largo beet zich vast in het idee dat na een linkse overwinning de PSOE alle macht naar zich kon toetrekken. De communisten namen een afwachtende houding aan. De PCE vormde een destijds een kleine beweging (bij de verkiezingen scoorde deze partij slechts 3,5% van de stemmen) en had vanuit Moskou de instructie gekregen de revolutionaire plannen even te laten rusten en het parlementaire pad te volgen. Communistische tegenhanger van de PCE was de trotskistische POUM (Partido Obrero de Unificación Marxista), een splintergroepering die slechts heil zag in gewapende strijd. Tenslotte waren er de anarchisten die een vuist maakten met hun vakorganisatie CNT (Confederación Nacional del Trabajo) en niets moesten hebben van alles dat riekte naar centralisme en het ideaal van de dictatuur van het proletariaat naar de prullenmand verwezen. Kortom, de ideeën en strategieën van de linkse bewegingen verschilden nogal van elkaar. Er was geen eenheid, noch de wil om die te bereiken. Integendeel, het feit dat linkse groeperingen toen en later elkaar min of meer ‘de tent uitvochten’ was een van de oorzaken van de nederlaag die links leed tijdens de Burgeroorlog.
Het gedachtegoed van Mola
Emilio Mola was een diepgelovig man die meende dat Spanje een christelijke staat was en moest blijven. Daarmee was hij een getrouw volgeling van de Spaanse vorstenhuizen die zich altijd hadden opgeworpen als verdedigers van het rooms-katholieke geloof. Maar anders dan bijvoorbeeld Filips II was Mola geen vervolger van afvalligen.
‘Wij zijn katholieken en respecteren religieuze overtuigingen die niet de onze zijn.’
En ook:
‘Wij zijn van mening dat kerk en staat gescheiden dienen te blijven.’
Dat was een opvallend standpunt, maar hij voegde er wel aan toe dat kerk en staat een nauwe spirituele band hebben. Het is zeer de vraag of hij zich zou hebben kunnen vinden in de politiek van Franco onder wiens regime kerk en staat samensmolten en het zogeheten nationaal-katholicisme tot bloei kwam.
De opstand die Mola voor ogen had zou geen zuiver militaire actie moeten zijn, maar ook een civiele. Het ging hem om een oproep aan alle Spanjaarden zonder onderscheid. Een oproep aan hen die een eensgezinde samenleving wilden, vrij van extremisme, een terugkeer naar recht en orde. En dat alles in naam van God. Hij wilde Spanje weer groots maken, verenigd en christelijk. Een land dat beschikte over een sterk, goed georganiseerd leger. Een land waar onderwijzers hun pupillen de liefde voor God en de Patria zouden bijbrengen. Maar ook een land waarin de welvaart eerlijker zou worden verdeeld.
Mola was noch falangist (fascist), noch monarchist. De republiek zoals die was gecreëerd in 1931 kon wat hem betrof intact blijven. Voor alles was Mola een conservatieve patriot die erop uit was om Spanje te bevrijden uit de klauwen van links-revolutionairen die de regering in hun macht hadden. Dat laatste had hij bij het rechte eind. Largo Caballero gedoogde de regering van links-republikeinen maar stond niet toe dat er hard werd opgetreden tegen de revolutionaire milities die veel straatgeweld veroorzaakten wat natuurlijk weer reacties opriep bij de tegenstrevers: de milities van de Falange, een fascistische beweging die onder aanvoering stond van José Antonio Primo de Rivera. De Falange was destijds net als de PCE een kleine beweging (bij de verkiezingen in 1936 scoorde zij slechts 0,7%), maar zijn milities waren zeer actief en gewelddadig. Mola wees er terecht op dat de regering vleugellam was en veel te weinig deed om het geweld van links en rechts een halt toe te roepen.
Het ontketenen van een militaire opstand om een en ander recht te zetten is natuurlijk vers twee en waarschijnlijk heeft Mola het revolutionair potentieel van links overschat. Hij was er overigens van overtuigd dat hij en zijn medestanders niet beschouwd konden worden als rebellen maar als gehoorzame apostelen van het patriottisme die slechts tijdelijk hun macht zouden gebruiken om het land te bevrijden van de ‘bekrompenheid en armoedigheid van de in zwang zijnde politiek.’
Natuurlijk had Mola een idee van hoe na een geslaagde machtsgreep Spanje op de rails moest worden gezet. In eerste instantie zou een militair directoraat worden ingesteld, bestaande uit vijf generaals die de weg kon bereiden naar een corporatistisch staatsbestel en een daarop gebaseerde parlementaire vertegenwoordiging. Een model dat sterk doet denken aan dat wat dictator Miguel Primo de Rivera na zijn geslaagde machtsgreep in 1923 op de rails zette en dat vigeerde tot aan 1930. De leiding van het directoraat zou in handen gelegd worden van generaal Sanjurjo. Toen Mola hem direct na het uitbreken van de opstand per vliegtuig liet ophalen, vond Sanjurjo de dood. Ten gevolge van het gewicht van zijn bagage, waarin een zwaar gala-uniform zat, stortte het toestel neer.
Het begin van de samenzwering
In de avond van 8 februari 1936 – ruim een week voor de verkiezingen – beraadslaagden enkele officieren van het plaatselijke garnizoen van Pamplona in een restaurant met elkaar over de toekomst. Aan stembriefjes hadden zij geen boodschap, in hun ogen was de tijd rijp voor een militaire opstand tegen de parlementaire democratie. Zij vormden de pioniers van wat een half jaar later plaatsvond toen Mola het sein gaf voor de landelijke opstand en wisten al gauw andere officieren voor hun idee te winnen in steden als Burgos, Logroño en San Sebastián. In het besef dat een opstand alleen kans van slagen had als hogere militairen er zich over zouden ontfermen, zochten zij steun bij de leiding van het regiment. De komst van Mola op 14 maart kwam als een geschenk uit de hemel. De generaal kon rekenen op de mannen van zijn eigen regiment en begon in het diepste geheim collega’s te benaderen.
Intussen broeide er iets in Madrid. Een drietal generaals had een plan ontwikkeld om een machtsgreep te doen in de hoofdstad, maar toen duidelijk werd dat de regering er lucht van had bliezen zij de actie af. Op 19 april bereikte dit nieuws Mola die opgelucht reageerde:
‘Godzijdank is dit niet ten uitvoer gebracht.’
Mola wist heel goed dat Madrid niet zomaar van binnenuit veroverd kon worden en dat een mislukking in Madrid in een vroeg stadium zijn plannen mogelijk zou hebben getorpedeerd. Diezelfde avond nodigden Mola’s bondgenoten hem uit om officieel de leiding van de opstand op zich te nemen. Vanaf dat moment tekende Mola zijn geheime missiven met El Director.
De legerleiding
De vooruitzichten voor Mola waren somber. Hij kreeg nauwelijks steun van de divisie-generaals. Dat waren er tien: acht op het schiereiland plus de commandanten van Balearen en de Canarische eilanden. Bovendien kon hij niet rekenen op de luchtmacht en marine. Overal zou hij steun moeten zoeken bij hoge officieren die niet het opperbevel voerden. Een van de uitzonderingen was generaal Miguel Cabanellas, commandant van divisie V gelegerd in Zaragoza, die op aandringen van Mola begin juni zijn medewerking toezegde aan de opstand. Dat was belangrijk, want Mola was van plan om vanuit het noorden een aanval te doen op Madrid en daarvoor had hij drie divisies nodig: divisie V van Cabanellas, divisie VI waarvan Mola een infanterieregiment aanvoerde en divisie VII met als legerplaats Valladolid waarvan generaal Nicolás Molero Lobo opperbevelhebber was.
Zoals bij elke opstand had de verovering van de hoofdstad topprioriteit, want als Mola daarin zou slagen was het praktisch gedaan met de regering. Molero Lobo hield zich afzijdig, maar Mola slaagde erin om steun te verwerven van generaal Andrés Saliquet Zumeta die, verdacht door de regering van subversiviteit, van zijn hoge functie als militair gouverneur van Cádiz was ontheven en overgeplaatst naar Valladolid.
Net als Madrid vormde Barcelona een probleem voor Mola. Het wemelde er van de regeringsgetrouwe politieagenten en anarchisten. Bovendien was de bevelhebber van de IVe divisie aldaar, Francisco Llano de la Encomienda, loyaal aan de Tweede Republiek. Een verovering door een lokale opstand leek een onuitvoerbare optie. Mola ontwierp een plan om Barcelona vanuit de Balearen in te nemen. Daarvoor kon hij rekenen op de plaatselijke commandant, generaal Manuel Goded, eveneens door de regering naar een plek gedirigeerd waar hij schijnbaar geen kwaad kon. Goded steunde Mola voor honderd procent en rekende erop dat een opstand op Mallorca direct succes zou hebben, waarna hij naar Barcelona zou gaan om daar de macht te grijpen.
Ook de situatie in Andalusië baarde Mola zorgen. De bevelhebber van de in Sevilla gelegerde IIe divisie was José Fernández de Villa-Abrille, een wat besluiteloze man die zich loyaal toonde aan de regering. Maar Mola kreeg een helpende hand van alweer een gedegradeerde en gefrustreerde militair, generaal Gonzalo Queipo de Llano, markies van het nabij Sevilla gelegen gelijknamige markizaat en inspecteur-generaal van de douaniers. Queipo zegde zijn steun toe tijdens zijn bezoek op 1 juni aan Mola te Pamplona.
Divisie III, gelegerd te Valencia, had als bevelhebber generaal Fernando Martínez-Monje Restoy die de republiek niet zou afvallen. Er kwam steun voor Mola van lagere commandanten gelegerd in Alcoy en Alicante, maar er ontbrak in feite een sterke opstandelingenleider in Valencia zelf.
In La Coruña, de legerplaats van de VIIIe divisie was de situatie onzeker. De al voor de verkiezingen van februari 1936 als bevelhebber benoemde generaal Enrique Salcedo had in 1932 weliswaar de opstand van Sanjurjo gesteund, maar toonde zich nu loyaal aan de nieuwe regering die hem niet had laten vallen.
Van groot belang voor het slagen van de opstand was het goed getrainde Marokkaanse leger, waar Mola zelf commandant was geweest. Zijn opvolger, generaal Agustín Gómez Morato, benoemd door de linkse regering, was loyaal aan de republiek, maar met de hierboven genoemde Juan Yagüe had Mola een sterke troef in handen in Marokko.
En dan was er nog de commandant van de Canarische eilanden, generaal Francisco Franco. Deze had eerder laten weten niets te zien in een militaire opstand. Een fenomeen dat hij achterhaald achtte en niet meer van deze tijd. Kort voor de opstand uitbrak bood hij nog zijn diensten aan aan de regering om met behulp van het leger een einde te maken aan het straatgeweld van de links-revolutionairen en fascisten. Een aanbod waar de regering echter niet op inging. Toch verzette Franco zich niet tegen voorbereidingen van een eventuele opstand als de omstandigheden dat zouden vereisen. Op 10 maart vond een bijeenkomst plaats van kopstukken uit het leger, Mola, Franco, generaal José Varela die sympathiseerde met de carlisten en luitenant-kolonel Valentín Galarza, een van de leiders van de UME (Unión Militar Español), een clandestiene organisatie, opgericht in 1933 door officieren die ontevreden waren over de koers van de republiek. Tijdens die bijeenkomst stemde Franco in met de plannen van Mola.
Marine en Luchtmacht
In 1936 waren er vier marinebases in Spanje: San Fernando bij Cádiz, Cartagena in Murcia, El Ferrol in La Coruña en Mahón in Menorca. Mola heeft weinig gedaan om de commandanten van deze eenheden bij de samenzwering te betrekken. Belangrijker voor de samenzweerder waren de militaire vliegvelden en daarvoor kon Mola rekenen op generaal Alfredo Kindelán, een monarchist die als vlieger zijn sporen had verdiend in Marokko en destijds een van de belangrijkste luchtmachtofficieren was. Van de twaalf vliegvelden wist Mola zich van twee verzekerd van steun: in het noorden dat van Recajo nabij Logroño en dat van Mahón op Menorca. Van de overige vliegvelden, waaronder Getafe en Cuatros Vientos nabij Madrid en die van Sevilla en Tetuán, was niets bekend of er kwamen negatieve berichten. Het vliegveld van León, waar Jesús Rubio het bevel voerde, was in de ogen van Mola van zeer groot belang in verband met de voorgenomen aanval vanuit het noorden op Madrid. Luchtsteun was daarbij onontbeerlijk. Mola kende Rubio en kon na enig aandringen op hem rekenen.
Falangisten en carlisten
José Antonio Primo de Rivera was een bewonderaar van de Italiaanse dictator Mussolini en richtte de Falange op, een Spaanse (rooms-katholieke!) fascistische beweging die beperkt van omvang was, maar zich door gewelddadige acties scherp profileerde. José Antonio had al in 1934 en 1935 de militairen benaderd en hen verzocht in te grijpen omdat Spanje in zijn ogen ernstig bedreigd werd door links-revolutionairen. De militairen hielden de boot af. Maar de Falange zette door en voerde het straatgeweld op. Begin maart 1936 leidde dat tot de arrestatie van José Antonio die vanuit zijn cel het geweld predikte. De Falange ging ondergronds. Nadat Mola eind mei zijn plannen op de rails had gezet liet José Antonio aan Mola weten dat hij in principe bereid was om 4.000 van zijn mannen in te zetten ter ondersteuning van de opstand.
Na de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog die eindigde in 1814, trad koning Fernando VII aan die een eind maakte aan alle liberale illusies en zich gedroeg als een despoot. Maar zelfs hem werd een te liberale houding verweten en wel door zijn jongere broer Carlos. Rond Carlos ontstond de ultraconservatieve carlistische beweging die pleitte voor herinvoering van de Inquisitie en in Carlos de ideale koning zag. Al voor het overlijden van Fernando in 1833 kwamen de carlisten in opstand, maar nadat de koning was opgevolgd door zijn dochter Isabel II werd twee keer (rond 1835 en 1875) een serieuze burgeroorlog gevoerd in de strijd om de troon. Het carlisme sloeg vooral aan bij de rurale bevolking vanwege het feit dat de opkomst van het kapitalisme de bestaande traditionele cultuur op het platteland verdrong. Later ontwikkelde het carlisme zich tot een volwassen politieke beweging die beschikte over een eigen, goed getrainde militie: de Requeté.
In 1934 brak in Spanje een door de socialisten veroorzaakte opstand uit tegen het toenmalige rechts-republikeinse bewind. Alleen in Asturië sloeg de opstand aan en er werd van beide kanten hard gevochten. Het was generaal Franco die uiteindelijk de rebellie de kop indrukte. Vanaf dat moment kozen de carlisten, net als de links-revolutionairen dat hadden gedaan, voor de weg van samenzwering en actie om een eind te maken aan de Tweede Republiek en de monarchie in ere te herstellen. De Requeté vormde daarbij hun belangrijkste troef. Voor Mola lag het voor de hand om de militair sterke carlisten te bewegen zich achter de voorgenomen militaire opstand te scharen, maar dat ging niet vanzelf. De carlisten – aangevoerd door Manuel Fal Conde – wilden in tegenstelling tot Mola de monarchie herstellen en hun troonpretendent, Javier de Borbón-Parma y Braganza (de schoonvader van prinses Irene), aan de macht helpen. Bovendien moesten de carlisten niets hebben van de door Mola geaccepteerde scheiding van kerk en staat. Het was pas op 15 juli dat de carlisten toegaven en Mola een briefje ontving, ondertekend door de in ballingschap verkerende troonpretendent en Fal Conde waarin zij verklaarden zich bij Mola aan te sluiten om de Patria te redden.
Intermezzo van 500.000 pesetas
Op een dag in juni dienden zich twee onbekende heren aan in Pamplona met in een koffertje het voor die tijd enorme bedrag van 500.000 pesetas in papiergeld. Vandaag de dag zou dat naar schatting een som vertegenwoordigen van rond de 700.000 euro. Het was bedoeld om de kosten te bestrijden van de opstand. Toen gevraagd werd waar dat geld vandaan kwam antwoordden de boodschappers dat zij dat niet wisten, waarop de dienstdoende officier duidelijk maakte dat hij het geld niet in ontvangst wilde nemen. Maar dat was aan dovemansoren gericht. Het was volgens de heren veel te gevaarlijk om het koffertje weer mee terug te nemen en ze lieten het gewoon achter. Er restte Mola weinig anders dan het geld bij een bank te deponeren. In december 1936 werd het raadsel opgelost. Mola ontving een brief van ex-minister van Oorlog, Gil-Robles, die hem mededeelde dat het geld een restant was van het verkiezingsfonds van de Acción Popular, de partij waaraan Gil-Robles leiding gaf. Gil-Robles maakte duidelijk dat dit fonds niet door hem werd beheerd en dat anderen verantwoordelijk waren voor de gulle gift. Mola antwoordde dat hij ongeveer de helft van het geld had uitgeven en de rest graag zou terugstorten, maar daar wilde Gil-Robles niets van weten. Na Mola’s dood zou Franco het restant geschonken hebben aan een liefdadigheidsinstelling.
Verdenkingen
Ofschoon Mola stukken die hij aan zijn medestanders stuurde nooit met zijn eigen naam signeerde maar altijd met El Director, bestond er bij de directeur van de Seguridad, José Alonso Mallol, twijfels aan de loyaliteit van Mola. Alonso Mallol overhandigde de regering in mei een lijst van 500 personen – waaronder Mola – die hij verdacht van samenzwering en met de aanbeveling hen te arresteren. President Manuel Azaña en premier Santiago Casares Quiroga deden er echter niets mee.
Begin juni bezocht Alonso Pamplona in een poging om Mola te betrappen op de voorbereiding van een opstand, maar hij kwam van een koude kermis thuis. Een ondergeschikte van Mallol en vertrouweling van Mola uit de tijd dat hijzelf directeur was van de veiligheidsdienst, Santiago Martín Báguenas, had El Director getipt en Alonso Mallol kon niets verdachts vinden.
Generaal Domingo Batet arriveerde op 13 juni 1936 in Burgos om het commando op zich te nemen van de VIe divisie en met de opdracht om een einde te maken aan subversieve acties. Op 4 juli bezocht Batet het garnizoen van Pamplona. Een bezoek zo snel na zijn aantreden wekte enige verwondering, maar Mola zag het als een positief signaal dat Batet hem niet in Burgos had ontboden. Batet had zeker bewondering voor de capaciteiten van Mola als militair, maar tegelijkertijd beschouwde hij hem als een raadsel en had hij zo zijn verdenkingen. De conversatie die volgde tussen Batet en Mola was vriendschappelijk en beleefd waarbij Mola zich profileerde als iemand die zijn zaken keurig op orde had. Batet kon geen onregelmatigheden ontdekken en keerde onverrichter zake terug naar Burgos. Bij het afscheid verzekerde Mola zijn chef dat hij zich niet in onzekere avonturen zou storten.
Mola had zichzelf zo goed afgeschermd dat – afgezien van zijn directe medestanders – niemand wist dat hij El Director was. Premier Casares Quiroga gaf zelfs als zijn mening te kennen dat hij Mola nooit als een gevaar voor de republiek had beschouwd en wilde hem niet lastig vallen.
Aan de vooravond van de opstand
Op 12 juli arriveerde vanuit Marokko een contactpersoon van kolonel Yagüe in Pamplona. Hij trof het, want dat was de eerste dag van het feest van San Fermin met zijn beroemde stierenloop door de straten van de stad. Na de feestelijkheden werd hij ontvangen door El Director die hem de volgende boodschap meegaf voor Yagüe:
‘Vanaf 0 uur van de 17e. Wilt u dat herhalen kapitein?’ ‘…..’ ‘Juist, goede reis en veel succes.’
Dat was het eerste sein dat de opstand kon beginnen. Het schiereiland zou volgen op de 19e en de 20e. Bedoeling was dat Franco met een vliegtuig werd opgepikt op Gran Canaria om naar Marokko te worden overgebracht waar hij de leiding over het leger op zich kon nemen, maar op dat moment was nog altijd niet duidelijk of ‘Franquito’ (een bijnaam vanwege de geringe lichaamslengte van de dictator in spe) wel wilde meedoen aan de opstand.
De volgende dag werd in Madrid de monarchist en belangrijke oppositieleider José Calvo Sotelo door leden van de republikeinsgezinde Guardia de Asalto (een politie-eenheid ingesteld door de linkse regering) vermoord. Die gebeurtenis was vrijwel zeker voor Franco de druppel die de emmer deed overlopen, maar zijn deelname aan de opstand werd pas op het allerlaatste nippertje bekend gemaakt aan Mola en dat terwijl de piloot die Franco zou oppikken al vanaf de 11e onderweg was.
In de avond van de 14e juli diende een jonge vrouw zich aan bij Mola. Het was een van de vele vrouwen die koeriersdiensten verrichtten voor de samenzweerders. In haar ceintuur zat een briefje verstopt met een gecodeerde boodschap voor Mola die zij op Gran Canaria had meegekregen en die aangaf dat Franco zich niet bij de opstand zou aansluiten. Maar op de 15e kwam er een nieuw bericht: Franco deed wél mee. Alles verliep volgens plan en in ochtend van de 19e landde Franco in Marokko waar de opstand inmiddels was uitgebroken en het leger zich achter Yagüe had geschaard.
Nadat Mola het succes van Marokko had vernomen, belde hij in de avond van de 17e met generaal Llano de la Encomienda, bevelhebber van de VIe divisie in Barcelona. Deze had een vermoeden waarover Mola hem wilde spreken, maar nadat Mola hem had verteld dat hij met de Ve, VIe en VIIe divisie wilde optrekken naar Madrid, maakte Llano hem duidelijk dat hij niet van zins was zich bij Mola aan te sluiten. Daarmee had Mola zijn masker afgeworpen en als een lopend vuurtje ging rond dat Mola El Director was. Niet lang daarna rinkelde bij Mola de telefoon. Het was zijn superieur, generaal Batet, die wilde weten wat er aan de hand was. Mola lichtte hem in, waarna Batet hem eraan herinnerde dat Mola in juni beloofd had zich niet in onzekere avonturen te storten. ‘Precies’, antwoordde Mola, ‘ik heb me niet in een avontuur gestort. Noemt u het verdedigen van de Patria een avontuur?’
Om ongeveer twee uur in de ochtend van 19 juli werd Mola gebeld via de directe lijn met Madrid. Het was Diego Martínez Barrio, de premier. Nadat zijn voorganger Casares Quiroga de handdoek in de ring had gegooid had president Azaña aan Barrio gevraagd een poging te wagen tot het formeren van een regering die het vertrouwen zou hebben van de opstandelingen zodat erger voorkomen kon worden. Barrio bood Mola een passende functie aan in het nieuwe kabinet, maar Mola weigerde categorisch. Toegeven aan de wens van Barrio beschouwde hij als verraad aan zijn idealen en zijn mensen.
Rond half vier rinkelde de telefoon opnieuw. Het was generaal José Miaja, commandant van de Ie divisie in Madrid, die Mola de post van minister van Oorlog beloofde als hij zou afzien van de aanval op de hoofdstad. De samenzweerder maakte duidelijk aan Miaja dat het hem niet ging om een actie tegen de republiek.
‘Nee, ik kom in opstand ter verdediging van Spanje, tegen een regering die het land naar de ondergang en verlies van eer leidt.’
Gerelateerd: De Spaanse Burgeroorlog
Zie ook: Geschiedenis van Spanje
Overzicht van boeken over de Spaanse geschiedenis
Bronnen ▼
– Payne, S.G., El Colapso de la República, La Esfera de los Libros, Madrid, 2006