– Soldaat Gilbert Williams, in een brief naar huis, 1916
De Grote Oorlog
Tweede luitenant Ernest Brooks had het fotograferen geleerd in luxueuze omgevingen. Sinds hij als jongeman zijn eerste camera kocht, had hij Europese prinsessen op hun huwelijksdag gefotografeerd, en Britse koningen op tijgerjacht kunnen vastleggen doordat hij in het kielzog van de Britse koninklijke familie meereisde naar Zuid-Afrika en India. Zijn Londense fotostudio bevond zich op een steenworp afstand van Buckingham Palace, en met plezier noemde hij zichzelf de officiële koninklijke fotograaf.
Maar dat alles leek plaats te hebben gevonden in een ander universum, toen hij zich in november 1916 in een kapotgeschoten, modderige loopgraaf in Beaumont Hamel bevond, dicht bij de oever van de Somme in Noord-Frankrijk, en hij zijn camera scherpstelde op het rottende lijk en de blootliggende schedel van een Duitse soldaat: een van de bijna een miljoen slachtoffers van een van de verschrikkelijkste veldslagen die de mensheid ooit heeft gekend.
In 1916 schudde de vallei van de Somme ruim vier maanden onder het gedonder van houwitsers en mijnen, door de lucht razende vliegtuigen en tanks die door de zuigende modder rolden om prikkeldraadbarrieres van soms wel 45 m dik te pletten. De lucht was zwaar van de regen en de hooiachtige stank van het onzichtbare mosterdgas. Alleen al de eerste dag van de slag (1 juli) eiste meer dan 60.000 slachtoffers: jonge mannen die met bajonetten op hun geweren de vuurmonden van de machinegeweren en dus hun dood tegemoet renden.
En dan was dit maar een van de vele bloedbaden. De namen van de militaire campagnes en slagen van de Grote Oorlog – de Eerste Wereldoorlog – zouden jaren en jaren later nog nadreunen: de Marne en Verdun, Tannenberg en Ieper, Gallipoli en Jutland, de Kaiserschlacht en het Honderddagenoffensief. Europa, Afrika en het Midden-Oosten werden op hun kop gezet door een oorlog die negentiende-eeuwse militaire strategie inzette tegen twintigste-eeuwse militaire technologie: een rampzalige combinatie die een hele generatie naar zijn graf voerde. Zo onschuldig en bruikbaar als de camera waren maar weinig uitvindingen in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. Luitenant Brooks was de eerste officiële fotograaf van het Britse leger, en gedurende zijn tijd in de Dardanellen en aan het westelijk front nam hij meer dan 4.000 foto’s. Met zijn lichte Goerz Anschütz met inklapbare plaat, die zo klein was dat hij in een schoudertas paste, catalogiseerde hij de op ongekende schaal plaatsvindende verschrikkingen.
Brooks was een fel tegenstander van het ensceneren van oorlogsfoto’s, wat zijn rauwe fotobewijs van dit conflict, door schrijver H.G. Wells jammerlijk onjuist betiteld als de ‘oorlog die aan alle oorlogen een einde zal maken’, des te afschuwelijker maakt.
De verwoestende botsing tussen internationale allianties die bekend stonden als de Triple Entente (of geallieerden) en de asmogendheden overheerste de jaren 1910, van de aanvang in 1914 tot aan het besluit in de vorm van een wapenstilstand en een reeks intrinsiek gebrekkige vredesverdragen in 1919 en 1920. Dit was echter niet alleen het decennium van de killing fields in Vlaanderen en Oost-Pruisen, maar ook van het poolonderzoek, van de tewaterlating van oceaanschepen en van wilde en ophef veroorzakende experimenten in kunst, muziek en dans. Het was een tijd van revoluties – in China, Mexico en Rusland – en van epidemieën die de medische wetenschap voor enorme uitdagingen stelde. Oorlog, pest, verovering en dood – het was alsof de ruiters van de apocalyps over de aarde denderden. Een vergaan skelet op de bodem van een loopgraaf was nog maar het begin.
Het westelijk front
De eerste gevechten van de Grote Oorlog vonden plaats in Afrika, tussen troepen in de Europese koloniën. In september 1914 werd er ook gevochten op het beruchtste strijdtoneel, toen Britse en Franse legers aan het ‘westelijk front’ de Duitse opmars probeerden te stoppen: beide partijen groeven zich in over honderden kilometers aan loopgraven, in een kronkelende lijn die begon bij Oostende aan de Vlaamse kust en eindigde bij Bazel aan de Frans-Zwitserse grens.
Het leven in de loopgraven van het westelijk front vormde een bepalend onderdeel van de Eerste Wereldoorlog. Verdedigingswerken van prikkeldraad, zandzakken en machinegeweeremplacementen beschermden geïmproviseerde ruimtes die vaak nat, koud en modderig waren: ellendige omstandigheden waarin ziekten en aandoeningen zoals ‘loopgraafvoet’ – het besmet zijn en gaan zweren van constant vochtige en vuile voeten – veel voorkwamen.
Nieuwe wapens en tactieken als gifgas, houwitsers en luchtbombardementen maakten het loopgravenleven des te grimmiger. Met enige regelmaat lanceerden beide partijen een offensief waarbij troepen bevolen werd ‘over de top’ te klimmen en tegen het vuur van de machinegeweren in te rennen. De enorme veldslagen die het gevolg waren van strategische pogingen om de patstelling te doorbreken – zoals de slagen bij Verdun (1916), de Somme (1916) en Passchendaele (1917) – liepen op niets uit, behalve dan in een catastrofaal verlies aan mensenlevens.
Deze Britse sergeant bevindt zich begin 1917 in een loopgraaf in het Ploegsteertbos in Vlaanderen. ‘Plug Street’ had toen de zwaarste gevechten al achter zich en werd vooral gebruikt om troepen op adem te laten komen voordat ze weer terug naar het front gestuurd werden.
– Een toost uitgebracht door Manfred von Richtofen, december 1915
De Rode Baron
Bij de aanvang van de Eerste Wereldoorlog werd niet verwacht dat vliegtuigen een gevechtsrol zouden spelen. Niet alleen omdat de technologie nieuw was, maar ook omdat het internationaal recht verbood dat vliegtuigen meevochten. Toch hadden piloten al binnen enkele weken invloed op de loop van de oorlog, doordat verkenningsvluchten waardevolle informatie over troepenbewegingen opleverden.
In juli 1915 had Duitsland de eenzitter Fokker EI ontwikkeld, een tweedekker bewapend met machinegeweren die via de propellerbladen konden worden afgevuurd. Twee maanden later kwamen ook de Britten met gevechtsvliegtuigen, in januari 1916 gevolgd door de Fransen.
In vliegtuigen zitten piloten. Geen daarvan was beroemder dan Manfred von Richthofen, een Pruisische adellijke cavalerieofficier die in 1915 de overstap maakte naar de Duitse luchtmacht. Met 80 bevestigde kills werd hij de succesvolste oorlogspiloot, die vanwege zijn blauwe bloed en zijn dodelijke doeltreffendheid in zijn karmijnrode Fokker de bijnaam ‘De Rode Baron’ kreeg. Aan Richthofen werd ook de Blauer Max toegekend – destijds Duitslands hoogste militaire onderscheiding.
Dit duidelijk soft-focusportret van de Rode Baron werd gemaakt door fotograaf Nicola Perscheid. Niet lang nadat deze foto genomen is, werd Richthofen in zijn borst geraakt tijdens een luchtgevecht boven de Somme met twee Canadese piloten van de recent opgerichte Britse Royal Air Force. Hij zette zijn vliegtuig aan de grond en stierf tijdens het mompelen van een zin die het woord kaputt leek te bevatten.
– Kolonel Mustafa Kemal Atatürk in Gallipoli, 1915
De Slag bij Gallipoli
De impasse aan het westelijk front gecombineerd met Russische zorgen over een Ottomaanse aanval door de Kaukasus, zette de geallieerden ertoe aan een plan te smeden om Turkije binnen te vallen en de Dardanellen in te nemen. Deze smalle zeestraat ligt ten zuiden van het schiereiland Gallipoli; langs deze strategische locatie varen de schepen van de Middellandse naar de Zwarte Zee en bovendien is het de toegangsweg naar de Ottomaanse hoofdstad Constantinopel. De inname van Gallipoli zou van grote betekenis zijn.
In februari 1915 had de Britse minister van Marine, Winston Churchill, een grote armada van Britse en Franse schepen opdracht gegeven op te stomen naar de Dardanellen. Daar werden ze teruggeslagen, door toedoen van artillerievuur en Ottomaanse zeemijnen. Niettemin begon op 25 april een landinvasie, waar uiteindelijk een half miljoen geallieerde manschappen bij betrokken waren. Velen van hen – zoals zij die hier afgebeeld staan – maakten deel uit van het Australia and New Zealand Army Corps, oftewel het ANZAC.
Maar net als de zeeaanval mondde ook de landinvasie uit in een kostbare mislukking, waarbij voordat het terugtrekkingsbevel werd gegeven 50 procent van de geallieerde troepen sneuvelde, en nog eens een kwart miljoen aan Ottomaanse zijde. In Groot-Brittannië viel de regering als gevolg van deze kolossale inschattingsfout (Churchill had al eerder ontslag genomen). Daarentegen vierden de Ottomanen hun prestigieuze overwinning. Deze gaf bovendien een extra impuls aan de opkomende nationalistische beweging. Deze zou uiteindelijk in 1923 aan de macht komen, waarna Mustafa Kemal Atatürk de eerste leider van de Turkse republiek werd.
– Voormalig Brits minister van Buitenlandse Zaken lord Lansdowne, november 1916
De Somme
Het jaar 1916 was een van de dodelijkste in de geschiedenis van de oorlog. Aan het oostelijk front boekte het Russische Rijk met het Broesilov-offensief verpletterende zeges. Tegelijkertijd vonden er aan het westelijk front twee enorme slagen plaats tussen de geallieerden en de Duitsers, die het grootste deel van het jaar in beslag namen en in totaal twee miljoen slachtoffers eisten: de Slag om Verdun en de Slag aan de Somme.
‘Somme. De hele wereldgeschiedenis kent geen afschuwelijker woord,’ schreef de Duitse officier Friedrich Steinbrecher. Vijf maanden lang vochten miljoenen mannen aan een frontlinie van 24 km, waarvan hier een fragment staat afgebeeld. De verspilling van mensenlevens werd al aangekondigd op de eerste dag, 1 juli 1916, toen de Britten bijna 60.000 mannen verloren: velen daarvan werden uit de loopgraven en recht het vuur van de machinegeweren ingestuurd.
Daarna hield het vechten nog 140 dagen aan: granaten scheurden de bossen van de Sommevallei aan flarden, vliegtuigen bombardeerden vijandelijke posities en tanks rolden voor de eerste keer de oorlog in. Het offensief werd in november beëindigd, toen geallieerde troepen amper 11 km waren opgerukt.
Geen van beide partijen kon de zege claimen, hoewel de Britse opperbevelhebber sir Douglas Haig de gigantische verliezen (alleen al 600.000 doden en gewonden aan geallieerde zijde) rechtvaardigde door te stellen dat hun inspanningen het mogelijk hadden gemaakt dat de Fransen hadden kunnen doorvechten in de al even bloedige Slag om Verdun.
De slachtpartij aan de Somme had tot niets geleid, en de oorlog ging een nieuw bloederig jaar in.