Vanaf het midden van de negende eeuw wordt Spanje ruim tweehonderd jaar geteisterd door invallen van Vikingen. Zowel in christelijke Noord-Spanje als in het Moorse al-Andalus richten zij vernielingen aan, plunderen dorpen en steden voeren talloze inwoners af als slaven.1
De Vikingexpansie
Als de Vikingen tegen het eind van de achtste eeuw hun vleugels uitslaan houdt dat weinig anders in dan rooftochten zoals in Engeland en Ierland. Tochten waarbij men uit is op materiële buit en vooral ook op mensen die ingezet worden als slaven om de Vikingeconomie draaiend te houden. Vanaf het midden van de negende eeuw gedragen de Vikingen zich ook als kolonisators. Zij dringen het huidige Rusland binnen en vormen daar een belangrijk bestanddeel van de Roes. Een volk dat door de Arabische reiziger Ahmad ibn Fadlān is beschreven in zijn beroemde verslag over zijn reis als gezant van de kalief van Bagdad naar Bolgar, de hoofdstad van het toenmalige Bulgaarse rijk.2 De Vikingen koloniseren het slechts door enkele Ierse monniken bewoonde IJsland, vestigen zich in Groenland en zelfs in Noord-Amerika, zij het dat zij laatstgenoemde nederzettingen op den duur door de harde omstandigheden moeten opgeven.3 Ook vestigen zij zich langdurig in sommige delen van Engeland zoals bijvoorbeeld in Orkney en Shetland. Immense aantallen archeologische vondsten getuigen van de Vikingexpansie die de schriftelijke overleveringen in de vorm van sagen dikwijls bevestigen.
Merkwaardig is dat als we iets willen weten over de strooptochten der Vikingers op het Iberisch Schiereiland, we ons alleen kunnen verlaten op kronieken die zowel christelijke als Moorse schrijvers hebben nagelaten. In de overigens rijke noordse literatuur staan maar heel weinig verwijzingen naar de aanwezigheid van Vikingen op het Iberisch Schiereiland.4 Vondsten die getuigen van de aanwezigheid van Vikingen aldaar zijn tot op heden niet aangetroffen. Er is één uitzondering: La Cajita de San Isidoro (Het Doosje van San Isidoro), een klein cilindrisch doosje van hertengewei – wellicht een reukdoosje – voorzien van prachtig houtsnijwerk en ongetwijfeld vervaardigd door een zeer bedreven Vikinghandwerksman. Dit doosje is niet afkomstig uit een graf of andere archeologische vindplaats, maar gedurende eeuwen in gebruik geweest om uiteindelijk terecht te komen in het Museo de la Colegiata de San Isidoro te León.
De eerste invallen in Spanje
Honderden jaren is het Iberisch Schiereiland onderdeel van het Romeinse Imperium, als aan het begin van de vijfde eeuw de uit Noord-Europa afkomstige Visigoten Rome bereiken dat door hen in 410 grondig geplunderd wordt. Deze gebeurtenis luidt de geleidelijke ineenstorting in van het West-Romeinse Rijk. Daarna trekken de Visigoten westwaarts en veroveren delen van Frankrijk en het gehele Iberische Schiereiland. In 711 steken de Moren de straat van Gibraltar over en nemen in sneltreinvaart bezit van Iberië. Maar al in 722 vormt zich, na de legendarische slag bij Covadonga, een kleine christelijk enclave in het noorden van Spanje die uitgroeit tot het koninkrijk Asturië. In het proces dat de Reconquista (herovering) wordt genoemd breidt Asturië zich uit ten kosten van de Moren.
Eind juli van het jaar 844, als koning Ramiro I heerst over het Asturiaanse rijk, duiken er voor eerst Vikingschepen op voor de noordkust van Spanje. Zij hebben het kennelijk gemunt op de havenplaats Gijón, maar die is niet gemakkelijk te veroveren.
Al sinds de Romeinse tijd bevindt deze stevig ommuurde nederzetting zich op het schiereiland Santa Catalina dat met zijn steile rotswand uit zee oprijst als een onneembaar bolwerk. De kronieken maken geen melding van botsingen tussen Vikingen en Asturiërs, wat overigens niet uitsluit dat de plunderaars uit het noorden voet aan land hebben gezet op beter toegankelijke plaatsen om de omgeving te verkennen, maar van schermutselingen is geen sprake. Dan zetten de Vikingen koers naar het westen waar zij zich kunnen vergapen aan het fameuze Farum Brigantium. Een vuurtoren die op last van de Romeinse keizer Trajanus in de tweede eeuw na Christus werd gebouwd, iets ten noorden van waar nu de stad A Coruña zich bevindt. Het is de oudste werkende vuurtoren ter wereld en staat bekend als de Torre de Hércules (Herculestoren). De huidige toren dateert uit de achttiende eeuw. Voor de Vikingen is het duidelijk, zo’n machtig bouwwerk moet wel in de buurt liggen van een belangrijke plaats, maar dat blijkt een vergissing. Het enige wat zij aantreffen is Clunia, een klein dorpje, dat niettemin grondig geplunderd wordt. In heel Galicië worden dorpjes leeggeroofd, kerken en kloosters platgebrand.
Maar Ramiro I heeft niet stilgezeten sinds de Vikingen bij Gijón zijn gesignaleerd en verzamelt een leger dat in de slag bij de Torre de Hércules de Vikingen een nederlaag toebrengt. Het is een belangrijke overwinning van de christelijke koning waarbij veel doden vallen en tal van Vikingschepen in vlammen opgaan. Ook elders in Galicië weet Ramiro de Vikingen terug te dringen, zoals te lezen valt in aantekeningen van de hand van de lokale chroniqueur Formoso Lamas.5 Aan de oever van de rivier de Miño, nabij het dorpje Chantada in de provincie Lugo, levert Ramiro slag met zich terugtrekkende Vikingen die in een bloedige strijd het onderspit delven. Het slagveld luistert sindsdien naar de naam Camporramiro.
Toch zijn al deze verliezen voor de Vikingen niet van dusdanige aard dat het hen ervan weerhoudt om koers te zetten naar het zuiden. Eind augustus 844 bereikt de Vikingvloot Lissabon, maar daar worden hun aanvallen afgeslagen. Een maand later belegeren de Vikingen Sevilla – gelegen in het Moorse al-Andalus – dat ondanks waarschuwingen vanuit Lissabon weinig voorzorgsmaatregelen heeft getroffen en een gemakkelijke prooi is voor de noordse plunderaars. De Vikingen trachten de moskee van de stad in brand te steken, maar slagen daar – als door een Godswonder, aldus de legende – niet in. Veel Sevillianen vluchten de bergen in, maar een groot aantal inwoners wordt over de kling gejaagd. Sevilla zelf en de omgeving worden grondig leeggeroofd waarbij de vele paardenfokkerijen een begerenswaardige prooi vormen.
Voorzien van rij- en lastdieren is het voor de Vikingen een peulenschil om op te trekken naar Córdoba, de hoofdstad van het gelijknamige emiraat dat geregeerd wordt door Abd ar-Rahman II, telg uit het geslacht van de Omajjaden, de kaliefs van Bagdad. Deze probeert een leger te formeren, sterk genoeg om de Vikingen te weerstaan en doet daarbij een beroep op Musa in Qasi, de machtige heerser van een semi-autonoom rijk in het noorden rond Zaragoza en een afstammeling van een Visigoot die zich bekeert heeft tot de islam nadat de Moren Iberisch schiereiland hebben veroverd. Het gezamenlijke leger wordt door Moorse chroniqueurs geschat op zestienduizend man sterk, maar naar alle waarschijnlijkheid omvat het niet meer dan zestienhonderd manschappen. Sevilla wordt bevrijd, waarna slag geleverd wordt tegen een Vikingleger van ongeveer gelijke sterkte dat beschikt over tachtig schepen. De precieze locatie van dit gevecht, dat bekend staat als de slag van Tablada, is niet helemaal duidelijk, maar in elk geval ten westen van Sevilla. De Vikingen lijden een gevoelige nederlaag. Tal van schepen gaan in vlammen op, zij het dat een groot deel van hun leger toch per schip weet te ontkomen. Sommigen van hen blijven noodgedwongen achter en bekeren zich tot de islam. Voor mensen als de Vikingen, die een polytheïstische opvatting zijn toegedaan, is het niet zo moeilijk om een extra godheid toe te voegen aan hun omvangrijke pantheon. Gaandeweg worden zij opgenomen in het volk van al-Andalus. Na zijn overwinning geeft de emir opdracht tot de reconstructie van Sevilla. Er wordt een scheepswerf gebouwd om het emiraat te voorzien van een vloot die buitengaats tijdig de komst van Vikingschepen kan waarnemen.
Voor Moorse heersers uit die tijd is het niet ongebruikelijk betrekkingen aan te knopen met vorsten van andere rijken. In een – naar zeggen – rechtstreeks relaas van de gezant al-Ghazal6 wordt verhaald dat na de overwinning van Abd ar-Rahman II op de noorderlingen de koning der Vikingen een gezant naar Córdoba stuurt met een vredesvoorstel. De emir besluit om al-Ghazal – die eerder als gezant zijn visitekaartje als kundig onderhandelaar heeft afgegeven in Constantinopel – erop uit te sturen om de Vikingvorst te antwoorden.
Al-Ghazal beschrijft zijn reis als vol van verschrikkingen van de oceaan om aan te komen op een eiland dat wel driehonderd mijl verwijderd is van het vasteland. Daar ontmoet hij de Vikingkoning in zijn luxe verblijf voorzien van tuinen en fonteinen. Tot dan toe – aldus al-Ghazal – waren de inwoners van het rijk der Vikingen heidenen, maar nu belijden zij vrijwel allemaal het christelijk geloof. Al-Ghazal wacht een vorstelijk onthaal, maar weigert te buigen voor de Vikingkoning, wat hem voor een verrassing komt te staan als de Moorse delegatie wordt ontboden in de ontvangstzaal die zij slechts kunnen betreden door een veel te kleine deur. Geen nood, al-Ghazal gaat op zijn achterste zitten en schuift zo – met de voeten vooruit, hetgeen een belediging is – de zaal binnen. De koning kan het wel waarderen. Al-Ghazal overhandigt hem de verzoenende brief van de emir en biedt hem geschenken aan. Dan verneemt hij dat de koningin hem wil ontmoeten. Al-Ghazal, die bekend staat als een charmante man, toont zich een aangenaam causeur en prijst haar schoonheid. Na dit prettige onthaal begeeft de Moorse delegatie zich op de terugweg voorzien van een antwoord van de koning aan Abd al-Rahman. Aangekomen in Santiago de Compostela reizen zij door het land van Castilië naar Córdoba.
Hoewel het zeker niet ondenkbaar is dat dit verhaal op waarheid berust, zitten er toch wat inconsistenties in. Wanneer al-Ghazal inderdaad vertrokken is na de raid op Sevilla, dan is hij, geboren in 770, al wel ruim in de zeventig als hij scheep gaat. Het kan, maar is onwaarschijnlijk. Al-Ghazal vermeldt dat de inwoners van het Vikingrijk voor het overgrote deel bekeerd zijn tot het christendom, maar dat is in strijd met het feit dat de in 827 begonnen kerstening van de noordse heidenen twee decennia later nog maar heel weinig succes heeft geboekt. Pas honderd jaar daarna wordt het christendom verheven tot de Deense staatsgodsdienst. Wat ook vreemd aandoet is de melding dat het gezantschap op de terugweg vanaf Santiago door Castilië reist en niet langs de gebruikelijke meer westelijk gelegen route via Astorga, Zamora en Segovia. Castilië is dan nog vrijwel ontvolkt, het wordt de woestijn van de Duero genoemd. Maar het precieze tijdstip waarop de reis van al-Ghazal plaatsvindt is misschien van minder belang dan te weten dat er in de negende eeuw gezantschappen worden uitgewisseld tussen de vorsten van al-Andalus en andere belangrijke heersers in het noorden. Als zodanig heeft dit ‘interessante en originele verhaal’ een plaats verworven in de teksten waarin dit tijdperk worden beschreven.7
De tweede golf van strooptochten
Begin 850 overlijdt koning Ramiro I en wordt opgevolgd door zijn zoon Ordonõ I. Op dat moment vormt de rivier de Duero ongeveer de zuidgrens van het Asturiaanse rijk. In 858 doemen opnieuw Vikingschepen op voor de kust van Galicië, aangevoerd door de Deen Hastings (Hastein) en diens protegé Bjørn Järnsida (deze achternaam betekent ‘ijzeren flank’). Op dat moment is Ordoño verwikkeld in schermutselingen met de Moren, maar dat belet hem niet om een leger te sturen onder commando van graaf Don Pedro dat de Vikingen weet af te weren. De overlevenden vluchten en sluiten zich aan bij andere Vikingen die zich in de Iberische wateren bevinden. In 859 vallen de Vikingen opnieuw aan en proberen via de rivier de Arosa de stad Santiago de Compostela te bereiken.
Zij gaan aan land bij Iria Flavia, de plaats waar al vier eeuwen de bisschop van Galicië zetelt. De Vikingen treffen het geheel verlaten aan want de bewoners hebben zich massaal teruggetrokken achter de veilige muren van Santiago. Na Iria Flavia te hebben geplunderd wordt Santiago belegerd. De inwoners zijn bereid een flinke som neer te tellen in ruil voor de belofte dat de stad niet zal worden geplunderd, maar na betaling proberen de Vikingen toch Santiago binnen te dringen. Op dat moment verschijnt opnieuw Don Pedro die de belegeraars een gevoelige slag toebrengt en de stad ontzet. Gezien de kwetsbaarheid van Iria Flavia verzoekt Ordoño I de paus om de bisschopszetel te verplaatsen naar Santiago, een verzoek dat gehonoreerd wordt.
Een flink deel van de Vikingvloot ontkomt en zet koers naar het zuiden waar de plunderaars trachten aan de Portugese kust aan land te gaan, maar of dit leidt tot enorme plunderingen is niet duidelijk. Lissabon blijft gespaard. Over het vervolg lopen de kronieken nogal uiteen. Zijn de Vikingen de rivier de Guadalquivir opgevaren en hebben zij opnieuw vernielingen aangebracht in Sevilla, of zijn ze vanaf de Portugese kust de Straat van Gibraltar gepasseerd om Algeciras aan te vallen? Het lijkt erop dat het laatste het geval is. Waar vermeld wordt dat de moskee van Sevilla in vlammen opgaat, is dat vrijwel zeker de moskee van Algeciras. Na daar en in de omgeving plunderingen te hebben aangericht steken de Vikingen de Middellandse Zee over en landen in 860 op de toenmalige Mauritaanse kust bij de plaats Nekor waar talloze Moren vermoord worden. Ook worden zwarte slaven buit gemaakt die de Vikingen later zullen verhandelen in Ierland. In een van de kronieken wordt gewag gemaakt van een Vikingvloot die na vertrek uit de Portugese wateren door een storm afdrijft naar de westkust van Afrika en wel naar de haven van Azila, waarbij veel van hun schepen in de golven verdwijnen. Ter versterking van Azila wordt een zogeheten ribat gebouwd, dat wil zeggen, een kasteel waarin een garnizoen van vrijwilligers huist dat de kust bewaakt. Geen soldaten, maar gelovige moslims die besloten hebben hun leven in de waagschaal te stellen om aanvallers af te weren.8
Vanaf het noorden van Afrika zetten de Vikingen opnieuw koers naar het Iberisch Schiereiland en bereiken de kust van Murcia, destijds Teodomira geheten. Na huis te hebben gehouden onder de inwoners van deze streek nemen zij de vestiging van Orihuela in van waaruit zij tal van plundertochten maken in de omgeving. Ook doet de Vikingvloot de Balearen aan waar Mallorca, Menorca, Ibiza en Fomentera de volle laag krijgen. Dan zetten de plunderaars voet aan land in de Camargue aan de monding van de Rhône en plunderen volgens de kronieken Arles en Nîmes.
In het voorjaar van 861 bereiken de Vikingen Italië waar zij Pisa en andere plaatsen plunderen en in brand steken. Eén ervan is Luna, waarschijnlijk het huidige Lucca, waar Hastings een meestersstunt uitvoert. De inwoners van Luna brengen versterkingen aan die het beleg van de Vikingen doorstaan. Dan wenden de Vikingen voor dat hun leider Hastings is omgekomen en dat hij alvorens de laatste adem te hebben uitgeblazen, verklaard heeft een christelijke begrafenis te willen. Daar geven de magistraten van Luna gehoor aan en laten een omvangrijke delegatie van Vikingen toe die de kist met de overleden Hastings dragen. Als de begrafenis een aanvang neemt spring Hastings uit zijn doodskist met een zwaard in zijn hand en onthoofdt de bisschop. De Vikingen halen hun wapens te voorschijn van onder hun kleding en maken in de verwarring korte metten met de aanwezigen. Na de stad te hebben geplunderd keren zij terug naar de Camargue. Verhaald wordt van een mogelijke inname van Rome door de Vikingen, maar dat is zeer onwaarschijnlijk evenals de vermelding in enkele kronieken dat Vikingschepen het oostelijk deel van de Middellandse Zee bevaren gedurende veertien jaar en in het Byzantijnse rijk onder meer Alexandrië aandoen.9
Wel zeker is de plundering door de Vikingen van de stad Pamplona, gelegen in Navarra aan de rivier de Arga. Maar of de Vikingen de stad bereiken door achtereenvolgens de rivier de Ebro, Aragón en Arga op te varen of dat zij Pamplona benaderen vanuit een landingsplaats aan de Baskische kust, daarover bestaat verschil van mening. In een van de kronieken is sprake van het verschijnen van de Vikingschepen in Pamplona varend op de Arga, hetgeen erop wijst dat de stad vanuit het oosten is benaderd. Hoe dan ook, de Vikingen plunderen Pamplona en maken veel slachtoffers onder de bewoners. Daarnaast weten zij de Navarrese vorst García Íñiguez in handen te krijgen die pas wordt vrijgelaten als een bedrag van negentigduizend dinars is betaald.
De Asturianen hebben hun les geleerd en nemen maatregelen om zich beter te kunnen verweren tegen de noordse aanvallen. Zo versterkt de opvolger van Ordoño I, Alfonso III ‘El Magno’ (de Grote), de verdedigingswerken langs de grenzen van het Asturiaanse Rijk en voorziet de hoofdstad Oviedo van stevige muren. Niet slechts om de Vikingen, maar ook de Moren buiten de deur te houden. Laatstgenoemden treffen ook maatregelen en versterken hun kustgebieden. De Moorse heerser Mohammed I – opvolger van Abd ar-Rahman II – laat schepen bouwen in Sevilla en Córdoba, maar dat is geen onverdeeld succes. Wanneer hij ze in 866 uitzendt voor een expeditie naar Galicië, werpt een storm ze op de rotsen.
De derde aanvalsgolf
Het duurt bijna een eeuw voordat er opnieuw Vikingschepen gesignaleerd worden voor de kusten van het Iberisch Schiereiland. In 951 gaan zij aan land in Galicië en plunderen diverse dorpen in de omgeving van de stad Lugo. Het zijn de bisschoppen Hermenigildo en Sisnando die in respectievelijk Lugo en Santiago de Compostella de verdediging tegen noordse invallen op zich nemen. Fysiek, maar natuurlijk ook mentaal. Beide bisschoppen zijn typische voorbeelden van de middeleeuwse prelaat waarin de rollen van geestelijke leidsman en wereldlijke heer zijn verenigd.
In 914 wordt het Asturiaanse rijk opgenomen in het koninkrijk León dat ten tijde van de derde aanvalsgolf geregeerd wordt door koning Sancho I ‘El Craso’ (de Dikzak) die vanwege zijn omvang niet in staat is zelfstandig een paard te bestijgen. In die tijd een flinke handicap. Sisnando verzoekt Sancho om zijn stad te mogen voorzien diverse vestingwerken. Dat gebeurt, maar de bisschop gaat met zijn volgelingen dusdanig hardhandig om dat zij zich beklagen bij de koning. Deze berispt de bisschop, wat leidt tot een regelrechte opstand van Sisnando tegen Sancho. Na een korte schermutseling voor de muren van Santiago wordt de bisschop gevangen genomen en uit zijn ambt ontzet. Zijn opvolger, Rosendo, wordt al gauw geconfronteerd met een aanval van Vikingen.
In 963 is in Frankrijk de hertog van Normandië in gevecht met de graaf van Chartres en koning Lothaire van West-Frankrijk. Daarvoor neemt de hertog noordse huurlingen in de arm waarvan een deel zich na de vredessluiting laat dopen, maar de meesten vervolgen hun rooftochten richting Iberië. Daar gaan zij de strijd aan met een leger van boeren die zich verenigd hebben, maar die geen partij zijn voor de Vikingen en in een bloedige strijd het onderspit delven. Op het slagveld treffen de Vikingen zwarte slachtoffers aan wat erop wijst dat dit gevecht zich in het zuiden, in al-Andalus heeft afgespeeld, waar de Moren slaven uit Afrika in bezit hebben. Een jaar later vallen de Vikingen opnieuw Galicië binnen waar bisschop Rosendo klaar staat om het gevecht aan te gaan met de plunderaars die hij weet te verdrijven. Volgens een van de kronieken vindt er in 966 een schermutseling plaats waarbij – volgens de legende – telkens als bisschop San Gonzalo van Mondoñedo (gelegen ten noorden van Lugo vlakbij de Galicische kust) tijdens zijn prediking het Ave Maria uitspreekt, er een Vikingschip in de golven verdwijnt. Moorse kronieken getuigen van aanvallen in 965 op Lissabon die worden afgeslagen. Het is echter niet duidelijk of dit aanvallen zijn gepleegd door dezelfde Vikingen die uit Galicië zijn verdreven of dat het gaat om een nieuwe vloot.
Vierde aanval op het Iberisch Schiereiland
Sancho I de Dikzak, overlijdt eind 966 waardoor het koninkrijk León in een bestuurlijk vacuüm komt te verkeren omdat Sancho’s zoon Ramiro III dan pas vijf jaar oud is. Doña Elvira, een non en zuster van Sancho neemt de honneurs waar, maar kan niet voorkomen dat er grote verwarring ontstaat. Ex-bisschop Sisnando ontsnapt uit zijn gevangenschap, zet Rosendo het mes op de keel en eigent zich opnieuw het bisdom toe. Ook de Leonese edelen zien hun kans schoon en trachten een eigen koning, Bermudo, die hun vertrouwen geniet, in het zadel te hijsen.10 Tevergeefs, maar het draagt niet bij aan de stabiliteit van het rijk en juist op dat moment, in 968, het tweede regeringsjaar van Ramiro III, verschijnt er een sterke Vikingvloot voor de kust van Galicië. Het zijn wel honderd schepen onder aanvoering van Gunrod, een noordse zeeschuimer. Santiago de Compostela en de omliggende gebieden krijgen het zwaar te verduren. Sisnando formeert snel een leger, valt de Vikingen aan en er ontwikkelt zich een bloedig gevecht waarbij hij het leven laat. De Vikingen dringen gedurende meer dan twee jaar diep door in Galicië en sommige kronieken geven aan dat zij zelfs het scheidingsgebergte (de Montes de Cebrero) tussen Galicië en León oversteken. Gerefereerd wordt aan de Campos Góticos in de provincie León en bijzonder is dat daar een gehucht ligt dat luistert naar de naam Lordemanos, een naam die erop duidt dat in het verre verleden er mogelijk Vikingen hebben gewoond of afstammelingen van de noordse invasiemacht. Als de Vikingen, rijk beladen met buit en veel gevangenen met zich meevoerend, zich terugtrekken richting El Ferrol om scheep te gaan, worden zij aangevallen door een legermacht van gefrustreerde slachtoffers van de plunderingen onder aanvoering van graaf Gonzálo Sanchez die de Vikingen probeert de pas af te snijden. Dat lukt, mede omdat de gevangen in verzet komen. De Vikingen worden afgeslacht, inclusief Gunrod. De gevangen worden bevrijd, de buit heroverd en de Vikingschepen verbrand. Deze enorme nederlaag heeft tot gevolg dat de inwoners van al-Andalus dit keer de aanvallen van Vikingen bespaard blijven.
Laatste aanvallen
In de christelijke kronieken is slechts sporadisch een aantekening te vinden over Vikingplunderingen die dateren van na de grote aanval van 968-970. Wel getuigen de Moorse geschiedschrijvers van een dreigende aanval in 971 gericht op de westkust van al-Andalus. De Moren hebben hun lesje geleerd en reageren telkens als de Vikingen proberen binnen te dringen snel met een goed geëquipeerde legermacht en met veel vlagvertoon. De afschrikkende werking ervan voorkomt soms zelfs dat het tot een treffen komt. De Vikingen beperken zich mogelijk tot snelle aanvallen in de kustgebieden waarop het Moorse leger niet tijdig kan reageren, maar de Vikingen dringen in elk geval niet verder de binnenlanden in. Opmerkelijk is dat medio 971 er een gezant verschijnt aan het hof van kalief al-Hakam II te Córdoba met een boodschap van Gonzalo Menéndez, de christelijke graaf van Portugal (dat destijds deel uitmaakt van het koninkrijk León) en waarin gewag wordt gemaakt van een aanval van Vikingen aan de monding van de Duero. Dit duidt op een zekere mate van samenwerking tussen christenen en islamieten gericht tegen de gemeenschappelijke vijand.
In 1008 vallen de Vikingen Portugal binnen en houden zij huis in de omgeving van de stad Braga. Enkele jaren later, in 1015, varen zij de monding op van de rivier de Miño en plunderen de stad Tuy voordat de inwoners een verdediging hebben kunnen organiseren. Velen van hen worden gevangen genomen. Deze aanval wordt wel in verband gebracht met de aanwezigheid in het Iberisch Schiereiland van Olaf II Haraldsson, koning van Noorwegen, die vanuit Engeland scheep gaat richting Zuid-Frankrijk en Noord-Spanje en geruime tijd doorbrengt in het gebied rond de monding van de Guadalquivir. Te Cádiz wacht hij op gunstige wind om door de Straat van Gibraltar te varen en koers te zetten naar Jeruzalem. Maar in een droom wordt hem geboden naar zijn vaderland terug te keren. Daar geeft hij gevolg aan, hetgeen hem overigens niet belet op zijn terugreis diverse aanvallen te doen op plaatsen aan de Franse kust.
In 1018 bereiken Vikingen, naar alle waarschijnlijkheid bewoners van de noordse enclave in Normandië, onder aanvoering van Roger de Tosny de kust van het het graafschap Barcelona. Niet als vijand, maar als bondgenoot van de Catalanen in hun strijd tegen de Moren. Roger slaagt erin de Moren te verslaan en verovert steden als Gerona en Tarragona op Almondar, bestuurder van Zaragoza. Hij verwerft zich de bijnaam van Morenverslinder, want – zo gaat het verhaal – elke dag laat hij een gevangene doden, vierendelen en het gestoofde vlees serveren aan zijn krijgers. Almondar sluit vrede met de Catalanen die hem verplichten tot het voldoen van een jaarlijkse schatting. Roger krijgt als beloning voor zijn inspanningen prinses Estefanía, de dochter van Almondar als bruid. Hij blijft vijftien jaar in Spanje en gaat diverse keren het gevecht aan met de Moren. Maar de Catalanen krijgen genoeg van hem, lokken zijn manschappen in de val die de dood vinden in de kerk van San Felix, waarna Roger zijn vrouw verlaat en op de vlucht slaat richting Normandië.
Tien jaar nadat Roger de Tosny in Catalonië verschijnt, slaan de Vikingen opnieuw toe in Galicië. In dat jaar – 1028 – bevindt het koninkrijk León zich in een lastig parket want de rechtmatige vorst, Bermudo III is dan nog een kind. Zijn stiefmoeder, Urraca, vervult de rol van regentes, maar is volledig afhankelijk van de machtigste christelijke koning van die tijd in Noord-Spanje: Sancho de Grote van Navarra. Galicië wordt feitelijk op afstand geregeerd en is kwetsbaar. De Vikingen dringen Galicië binnen via de rivier de Arosa en worden aangevoerd door een zekere Ulf die als bijnaam El Gallego (de Galiciër) verwerft. Het is een eretitel voor degene die leiding heeft gegeven aan een geslaagde rooftocht.
Tegen het einde van de Vikingperiode, die wel gelijkgesteld wordt met het moment dat de keel van de Noorse koning Harald in 1066 doorboord wordt door een pijl tijdens de strijd tegen de Engelsen11, krijgt Galicië nog te maken met een stevige invasie. Het is bisschop Cresconio die net als zijn voorgangers Rosendo en Sisnando de bisschopsstaf ruilt voor het zwaard en de Vikingen te lijf gaat. Daarvoor al heeft Cresconio forse maatregelen getroffen om de Galiciërs te beschermen door Santiago te voorzien van vestingwerken en het Castillo de Oeste te laten bouwen, ook wel de Torres_de_Oeste genoemd. Dit verdedigingswerk is strategisch gelegen aan de rivier de Ulla nabij de plaats Catoira op de plek waar de Vikingen doorgaans proberen het binnenland te bereiken. Ter herinnering aan de strijd tegen de Vikingen wordt sinds 1961 een spel opgevoerd door jongens en meisjes uit de buurt die scheep gaan in een Vikingschip, de Torres de Oueste ‘bestormen’, om zich vervolgens in het feestgewoel te storten.
Overzicht van boeken over de Vikingen
Bronnen ▼
2 – Ahmad Ibn Fadlān, Mission to the Volga, New York University Press, 2017.
3 – Diamond, J., Collapse, Allan Lane / Penguin Group, London 2005, p. 178 e.v.
4 – Morales Romero, op. cit., p. 210.
5 – Formosa Lamas, M., Apuntes para la Historia de Chantada, Marceliano Tabares Impresor, Madrid 1905.
6 – Morales Romero, op. cit., hoofdstuk IX.
7 – Op. cit., p. 158.
8 – Op. cit., p. 165. Zie ook Dozy, R. P. A, Los Vikingos en España, Edicones Polifemo, Madrid 1987, p. 32.
9 – Dozy, op. cit., p. 23.
10 – Het kiezen van een koning door de lokale adel is een oud Visigotisch gebruik (de Visigoten kenden geen erfopvolging), waarmee de edelen kunnen voorkomen dat er zich een sterke dynastie vormt, maar dat is niet altijd bevorderlijk voor de rust in het land.
11 – Price, N., De Vikingen, een Nieuwe Geschiedenis, Nieuw Amsterdam 2020, p. 471.