In de loop van de veertiende en vijftiende eeuw veroveren de Ottomaanse sultans grote delen van de Balkan. Onder invloed van een interne verzwakking van het imperium en de van uit het westen geïmporteerde nationalistische denkbeelden, ontstaan er aan de noordgrens van het Ottomaanse rijk in de negentiende eeuw enkele natiestaten die niet alleen een bedreiging vormen voor de Ottomanen, maar ook elkaar naar het leven staan. De Balkanoorlogen van 1912-1913 vormen de opmaat naar de Eerste Wereldoorlog.
Snel naar:
- Ottomaanse overheersing
- Over nationalisme
- Ontwakend nationalisme in de noordelijke periferie van het Ottomaanse rijk
- De weg naar een onafhankelijk Griekenland
- De geboorte van Roemenië
- Ottomaanse hervormingen: de Tanzimatperiode
- De Balkancrisis en de Russisch-Turkse oorlog
- Natiestaten op de Balkan
- De Macedonische kwestie, Albanië en het Joegoslavisme
- De Balkanoorlogen
Ottomaanse overheersing
Al voor de val van de Byzantijnse hoofdstad Constantinopel in 1453 weten de Ottomanen grote delen van de Balkan te veroveren, daarbij gebruik makend van de onderlinge verdeeldheid in het versplinterde gebied dat grotendeels beheerst wordt door feodale landeigenaren. Serven en Ottomanen raken slaags. In 1389 vindt de cruciale slag plaats op het Merelveld (Kosovo Polje). De slag eindigt onbeslist, maar Servië blijft verzwakt achter. Daarop volgt de verovering door de Ottomanen van Bulgarije. Ook de Peloponnesos, Bosnië en Herzegovina valt dit lot ten deel. Het christelijke mini-imperium van Trebizonde aan de noordkust van Klein-Azië – ontstaan tijdens de vierde kruistocht aan het begin van de veertiende eeuw – wordt toegevoegd aan het Ottomaanse rijk net als diverse eilanden als Rodos, Cyprus en Kreta.
De bewoners in de veroverde gebieden, die zuchten onder het juk van de feodale aristocratie, zijn over het algemeen niet ontevreden over de komst van de moslims die een strak gecentraliseerd bewind opzetten. Al het land komt in handen van de sultan die dit wettelijk verdeelt en ook bij wet rechten en plichten van de bevolking vaststelt. Istanboel, het hernoemde Constantinopel, wordt de hoofdstad van het Ottomaanse rijk dat vooral in de zestiende eeuw een bloeiperiode doormaakt en een steeds groter gevaar dreigt te worden voor West-Europa.
Nationalisme is voor de Ottomanen een onbekend verschijnsel. Hun heersers onderscheiden en organiseren groepen binnen de bevolking – de zogeheten millets – op basis van hun geloof en niet primair op grond van een gemeenschappelijke herkomst of etniciteit. Niet-moslims (christenen en joden) krijgen de garantie dat zij hun geloof mogen belijden. Deze bescherming (zimma) is geconditioneerd, dat wil zeggen, dat de niet-moslims (zimmis) de heerschappij van de moslims aanvaarden en genoegen moeten nemen met een lagere sociale status. Naast de belangrijkste moslim-millet, zijn er de joodse millet, de gregoriaans-Armeense millet en de orthodox-christelijke millet die de grootste is op die van de moslims na. Rond het midden van de negentiende eeuw komen daar de rooms-katholieke, de rooms-Armeense en de protestantse millets bij. De millets genieten in hoge mate administratieve autonomie en worden bestuurd door hun religieuze autoriteiten.
De Ottomanen leggen in de door hun veroverde gebieden in de Balkan het beheer over de kerken, waarin de liturgie in de Slavische taal wordt volvoerd, in handen van de Griekse patriarch in Constantinopel. Na de val van de Byzantijnse hoofdstad aarzelt sultan Mehmet II geen moment en benoemt hij de Griekse patriarch als hoofd van de orthodoxe millet die verdeeld is langs de lijnen van de Griekse en Slavische rituelen, maar de Griekse clerus is zeer dominant aanwezig. Vandaar dat de orthodox-christelijke millet door West-Europese waarnemers veelal ten onrechte wordt aangeduid als de ‘Griekse’ millet. Opmerkelijk is overigens dat de orthodoxen onder het beheer van de Ottomanen meer zelfstandigheid kennen dan onder hun voormalige Byzantijnse heersers. De Armeense millet krijgt de verantwoordelijkheid over alle christenen die niet behoren tot de Orthodoxe kerk, waaronder de rooms-katholieken. De meest talrijken onder de niet-christelijke zimmis in het Ottomaanse rijk zijn de joden. Hun gemeenschap krijgt pas in 1839 officieel de status van millet, maar informeel bestaat de millet al omdat de islam joden als een afzonderlijk ‘Volk van het Boek’ beschouwen en al eeuwenlang betrekkingen onderhoudt met joden die vanwege antisemitische praktijken in de pre-Ottomaanse christelijke Balkanstaten gewend zijn aan het leven in zelfbesturende gemeenschappen. Sultan Mehmet II beseft de noodzaak voor het imperium om gebruik te maken van de joodse bekwaamheden – met name in de handel – en geeft het rabbinaat van Istanboel het beheer in handen van de joodse millet.
De Ottomaanse moslims vertonen een tolerantie ten opzichte van joden die ongekend is in Europa. Deze tolerantie in combinatie met de westerse pogroms in de vijftiende en zestiende eeuw, leidt tot een enorme influx van joden in het Ottomaanse rijk. Het zijn vooral de door het Spaanse christelijke koningspaar Isabella en Ferdinand (de Reyes Católicos) van het Iberisch schiereiland verdreven joden met wie de Ottomanen een langdurige samenwerking opbouwen, wat leidt tot wederzijds respect. Deze immigranten behouden hun taal, het Ladino dat zij ook al mochten blijven gebruiken ten tijde van de Moorse overheersing van Spanje, en verwerven zich een aparte identiteit als Sefardische joden. Numeriek zijn zij binnen de joodse millet veruit de grootste component. Veel omvangrijker dan hun uit de noordelijke West-Europese staten afkomstige geloofsgenoten die de Asjkenazische identiteit verkrijgen. Door hun hoogwaardige ontwikkeling in intellectueel en commercieel opzicht overheersen de Sefarden hun Asjkenazische broeders als het gaat om het bestuur van de millet en weten zij een invloedrijke positie te verwerven aan het hof van de sultan.
Een uitzonderlijke positie nemen de niet-joodse Griekse zimmis in, handelaren die zich door Mehmet hebben laten overhalen zich te vestigen in het te herbevolken Istanboel vanwege hun expertise op het terrein van commercie en zeevaart. Zij zijn de enigen die als groep een status bezitten welke de grenzen van de millets overstijgt. De sultan stelt deze Grieken een deel van de stad ter beschikking, het Fanar (Vuurtoren) district, wat deze groep de bijnaam van Fanarioten bezorgt. Al gauw beheersen zij het hele binnenlandse commerciële gebeuren en verwerven zij zich veel rijkdom en macht.
Een aanzienlijk deel van de niet-moslims in de Balkan die onder het bewind van de Ottomanen terecht komen, bekeert zich overigens tot de islam. Veelal worden zij geminacht door hun zimmi-landgenoten en samen met de in de veroverde streken geboren moslims vormen zij de groep die de zimmis aanduidden als Turken. Afgezien van een collectieve bekering in Bulgarije, bestaan er nauwelijks aanwijzingen dat de Ottomaanse veroveringen gepaard gaan met een systematische dwang tot bekering. Te vergelijken met het beleid van de Moren in het door hen veroverde Iberisch schiereiland honderden jaren daarvoor.
Sultan Süleyman I, die regeert van 1520 tot 1566, verovert belangrijke christelijke bolwerken als Belgrado (1521) en verslaat in 1526 in de Slag bij Mohács de Hongaren. Drie jaar later belegert hij Wenen dat echter standhoudt. In die tijd zien de Europeanen de Ottomaanse opmars als een zeer serieuze bedreiging van het christelijk geloof en wordt op initiatief van paus Pius V in 1571 de zogeheten Heilige Liga gecreëerd bestaande uit alle belangrijke zeevarende naties in het Middellandse Zeegebied en waarin het Spanje van Filips II als verdediger van het rooms-katholieke geloof de hoofdrol vervult. Frankrijk, de aartsvijand van Spanje, sluit zich niet aan bij deze Liga. In datzelfde jaar wordt de Ottomaanse vloot in de slag bij Lepanto verpletterend verslagen en kan de Liga opgelucht ademhalen.
Het verval, of, beter gezegd, de interne destabilisatie van het Ottomaanse imperium begint bij de dood van Süleyman I. Na hem verzwakt de centrale machtspositie van de sultan met alle gevolgen van dien voor de periferie van het rijk, waar anarchie dreigt. Een belangrijke oorzaak van dit verval is de voortdurende economische en militair-technologische druk vanuit het westen en vanuit Rusland. Na diverse oorlogen met het Oostenrijk van de Habsburgers en met Rusland, oorlogen die de Ottomanen niet weten te winnen (het beleg van Wenen in 1683 loopt op een fiasco uit voor de Ottomanen) en die een soort van patstelling met zich meebrengen, zijn het de Russisch-Turkse Oorlogen in de tweede helft van de achttiende eeuw die een einde maken aan de status van het Ottomaanse rijk als Europese grootmacht. Dit heeft tot gevolg dat de discipline in de periferie van het rijk afneemt en daardoor het vanuit het westen geïmporteerde nationalisme ruimte krijgt.
Over nationalisme
Nationalisme is een sociaal-cultureel verschijnsel dat ontstaan is in West-Europa en gebaseerd op de gedachte dat een unieke groep van mensen het recht heeft op een zelfstandig bestaan binnen een bepaald territorium. Twee vormen van nationalisme zijn te onderscheiden. De eerste, het liberaal-democratisch nationalisme, schiet wortel in de traditionele monarchieën (Frankrijk, Engeland) onder invloed van de Verlichting. De tweede, het romantisch-nationalisme, spruit voort uit de Romantische beweging die opkomt in de negentiende eeuw als reactie op de Verlichting. Het uit zich als een verlangen onder bevolkingsgroepen die een eigen etnische identiteit en leefruimte claimen op basis van een gemeenschappelijke cultuur of taal en hun wensen baseren op een veelal als roemrucht afgeschilderd mythisch verleden. Engeland is hét voorbeeld van een rationeel-nationalistische staat die al in de dertiende eeuw over de Magna Carta beschikt, waar de edelen hun krachten bundelen en via een parlement druk kunnen uitoefenen op de monarch. Meer algemeen: in West-Europa doemt de term ‘natie’ op als collectieve aanduiding van de elite, klein in omvang, maar rijk aan privileges die zij ontwringen aan de macht van de vorst in ruil voor hun loyaliteit. Later, als de West-Europese monarchieën groeien in kracht en omvang, groeit ook de invloed van de stedelijke middenklasse waarvan vooraanstaande leden – in ruil voor hun economische bijdrage aan het land – bestuurlijke posities verwerven.
In de achttiende eeuw doet de Verlichting haar invloed gelden en ontwikkelen monarchen zich tot verlichte despoten, vorsten die tegemoet komen aan de wensen van hun onderdanen en tal van materiële en immateriële veranderingen introduceren. Helaas is het de aristocratische ‘natie’ die de volledige ontplooiing van het verlichtingsdenken in de weg staat. De belangen van de geprivilegieerde elite botsen met die van de burgers.
Om die situatie te doorbreken ontwerpen de verlichtingsfilosofen onder aanvoering van John Locke nieuwe ideeën over de natuurlijke rechten van leden van de samenleving: vrijheids- en eigendomsrechten. Het liberalisme ziet het licht, dat op haar beurt het concept voortbrengt van de democratie. Maar liberalisme en democratie veronderstellen uitbreiding van de ‘natie’ tot voorbij de grenzen van de elite. In Europa is het de Franse Revolutie die zeer geprononceerd ideeën over onvervreemdbare rechten van de burger en de soevereiniteit van het volk introduceert. Staatsgrenzen worden onschendbaar verklaard en alle burgers binnen die grenzen behoren voortaan tot de natie. Identiteit en belangen van de inwoners en staat vallen vanaf dat moment samen. Het revolutionaire Franse bewind dat het voortbestaan van de natie door andere Europese mogendheden in gevaar ziet komen, gebruikt haar nationalistische ideologie om de krachten van de staat te bundelen en via de levée en masse een leger te creëren doordrenkt van patriottisme. Gedurende de Revolutionaire en Napoleontische Oorlogen verspreidt dit gedachtegoed zich over West-Europa, maar het roept ook anti-Franse sentimenten op in landen waarin zich eigen vormen van nationale identiteit ontwikkelen. Engeland, Pruisen, Rusland en het Habsburgse keizerrijk maken naar Frans voorbeeld gebruik van de ontluikende patriottische sentimenten om zich te wapenen tegen revolutionairen. Direct na Napoleons nederlaag bij Waterloo ondernemen de overwinnaars tijdens het Congres van Wenen (1814-1815), onder aanvoering van de Oostenrijkse staatsman Klemens von Metternich, maatregelen om de revolutionaire zondvloed een halt toe te roepen. De daaruit voortvloeiende repressieve maatregelen kunnen echter niet voorkomen dat liberale, democratische en nationalistische ideeën verder doordringen tot het bewustzijn van de bevolking. Een groeiend besef van nationale identiteit dat pas goed wortel schiet met de opkomst van de Romantische Beweging.
De Romantische Beweging is een reactie op het rationalisme en materialisme van de Verlichting die zij verwijt veroorzaker te zijn geweest van het repressieve karakter van de naoorlogse periode. Romantici wijzen het verlichtingsdenken af en zoeken hun heil in de verheerlijking van een mythisch, vaak middeleeuws verleden waarin verschillende groepen van mensen hun natuurlijke gevoelens konden uiten zonder besmet te zijn door vreemde invloeden. Een verleden dat goed was en de moeite waard om naar terug te verlangen en om te herstellen. Het zijn dergelijke sentimentele concepten waaraan de romantische nationalisten van de negentiende eeuw hun identiteit ontlenen. Curieus voorbeeld hiervan is Spanje, dat aan het begin van de negentiende eeuw de Onafhankelijkheidsoorlog voert tegen Napoleons bezettingsleger. Dit verzet wakkert saamhorigheid aan onder de Spanjaarden wat leidt tot de geboorte van de natie. De basis ervan moet een nieuwe grondwet zijn waarin de Spaanse identiteit gedefinieerd wordt in termen van de fundamentele rechten en een ‘liberaal bestuur’ dat het Spaanse volk al gehad zou hebben voordat de Moren in 711 binnenvallen. Spanjaarden leefden volgens deze mythe destijds in een christelijke (lees rooms-katholieke) heilstaat waaraan de Moren een eind maakten. Nu dient het werk van de christelijke monarchen, die het christelijk erfgoed op de Moren ‘heroverden’ tijdens de Reconquista, bekroond te worden met het herstel van de oude waarden in de jonge natie. Terzijde: tijdens de oeverloze discussies over de Spaanse grondwet van 1812 duikt voor het eerst het begrip liberalismo op dat later zijn weg vindt in andere talen.
Romantici koesteren dus geïdealiseerde, ‘authentieke’ culturen uit het verleden, waaraan zij een etnisch bewustzijn ontlenen. Elke etnische groep kan bogen op een historie die de leden ervan getooid heeft met een eigen karakter en een gevoel een thuis te hebben, een eigen vaderland. Dat impliceert collectieve, onvervreemdbare rechten zoals het bepalen van de eigen toekomst, het opkomen voor de eigen cultuur en uniciteit, zowel in politiek als territoriaal opzicht. Dit denken sluit naadloos aan bij liberaal-democratische idealen als zelfbeschikkingsrecht, volkssoevereiniteit en territoriale onschendbaarheid en versterkt het door de Verlichting geïnspireerde nationalisme met een krachtig emotioneel geladen etnisch bewustzijn. Daar kan de monarchale repressie uit de periode na Wenen niet tegenop. In landen met een bevolking die vanuit etnisch oogpunt relatief homogeen is, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk, voltrekt de integratie van etnisch en nationaal bewustzijn zich zonder veel kleerscheuren, maar daar waar rijken conglomeraten zijn van etnisch verschillende volkeren, zoals dat in het Habsburgse rijk, loopt het anders. Daar wint het belang van de etnische waarden het van de loyaliteit aan de monarch en kunnen deze eerst volledig tot hun recht komen in een eigen thuisland. Voor de Balkanvolkeren ligt het nog wat anders, daar botst het ontluikende etnocentrisme met de Ottomaanse bestuursstijl waarbinnen nationalisme een volstrekt onbekend concept is.
Ontwakend nationalisme in de noordelijke periferie van het Ottomaanse rijk
Het zijn de ayans – lokale landeigenaren, rebellerende staatsambtenaren of bendeleiders – in de noordelijke gebieden die grenzen aan het Habsburgse keizerrijk, de gebieden claimen waarover zij heer en meester zijn en naar eigen goeddunken willen regeren. Het ontbeert hen aan voldoende militaire kracht om zich van het Ottomaanse juk te bevrijden, maar het wordt er niet rustiger op aan de grens, de anarchie grijpt om zich heen. Al veel eerder ontwaakt in deze gebieden een zekere mate van etnisch bewustzijn, gevoed door het groeiende etnonationalisme in het westen waarmee de ayans worden geconfronteerd.
Het koninkrijk Kroatië gaat vanaf het begin van de twaalfde eeuw een personele unie aan met Hongarije en wordt daarmee gevoegd onder de Hongaarse kroon. Hun verbondenheid met de Hongaren, door wie zij beschouwd worden als een ‘natie’ binnen het koninkrijk, houdt eeuwenlang stand. Kroatische edelen krijgen vanaf het midden van de zestiende eeuw zware verantwoordelijkheden voor het bewaken van het grensgebied waar geregeld Ottomaanse troepen binnenvallen. Van dagelijks Hongaars gezag is weinig merkbaar totdat in aan het begin van de negentiende eeuw Napoleon grote delen van de grenszone verovert en naar Frans model dit gebied indeelt in de drie Illyrische provincies van zijn keizerlijk rijk. De naam Illyrië dateert uit de oudheid en duidt op de Adriatische kuststrook. Behalve dat gestart wordt met verbetering van de infrastructuur en sociale veranderingen (afschaffing slavernij) tot stand komen, worden ook de beginselen van de liberale democratie en nationalisme geïntroduceerd. Ofschoon de Napoleontische bezetting maar enkele jaren duurt, is dat voldoende om bij de Kroaten het gevoel te doen ontwaken van een etnische identiteit en vanaf dat moment bloeit de Illyrische Beweging op, gesteund door de Kroatische edelen die streven naar een Slavische staat op de Balkan.
Dit opkomend nationalisme is echter niet zoals het westerse nationalisme gebaseerd op liberale ideeën, maar op romantische beelden over het vermeende roemrijke verleden van de Kroaten. Om hun eigenheid kracht bij te zetten moderniseren de Kroaten hun eigen taal en gaan die gebruiken voor administratieve doelen in plaats van het formele latijn. Het neerslaan van de opstand in Hongarije in 1848-1849 tegen de Habsburgse overheersing wordt door de Kroaten aangegrepen om zich uit te roepen als zelfstandige staat, waarbij zij zich overigens wel loyaal verklaren aan de Habsburgse keizer. Deze heeft echter geen belangstelling voor het lot van de Kroaten. Zij blijven gewoon onder Hongaars bewind en krijgen te maken met de zware repressie die de Habsburgse vorst overal in zijn rijk uitoefent om de revolutionaire geest van die jaren weer in de fles te krijgen. In 1867 ontstaat de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie waarbinnen het zelfstandige koninkrijk Hongarije volledige bevoegdheid heeft over Kroatië. Kroatië krijgt autonome status als het gaat om administratieve, educatieve, juridische en religieuze zaken. In Zagreb, de hoofdstad van Kroatië wordt een universiteit gesticht en de stad ontwikkelt zich tot brandpunt van de Slavische cultuur in de Balkan. De Kroatische nationale beweging mist haar uitwerking niet op de Slovenen die al vanaf de negende eeuw door Duitsers en Oostenrijkers worden geregeerd. In 1849 uiten zij voor het eerst hun bescheiden nationalistische aspiraties die bestaan uit de erkenning van Slovenië als zelfstandige provincie binnen het Habsburgse imperium. Een verlangen dat niet kan bogen op de nodige belangstelling van de bevolking en na het mislukken van de revolutie blijven de Slovenen rustig tot aan het begin van de twintigste eeuw.
Ook het Servische nationalisme ontstaat in de grensstreek tussen de Ottomaanse en Habsburgse rijken. Om de Ottomanen het hoofd te bieden, creëren de Habsburgers in de tweede helft van de zeventiende eeuw in het Sloveense gebied en dat van de Vojvodina een militaire zone die bevolkt wordt door een mengelmoes van militairen van etnisch zeer uiteenlopende komaf, Hongaren, Kroaten, Duitsers, Italianen, Serven, Tsjechen, Slowaken en anderen. De vanuit het Ottomaanse rijk gevluchte Serven vormen talrijke enclaves in deze bufferzone. Deze Serven mogen hun eigen orthodoxe geloof en cultuur koesteren binnen het West-Europese Habsburgse rijk en staan bloot aan aan het moderne intellectuele gedachtegoed dat gangbaar is in het westen. Van daaruit ontwikkelt zich binnen de Servische Orthodoxe kerk een mix van opvattingen die het Servische nationalisme doet opschieten onder de lekenbevolking en dat doordruppelt over de grens naar Serven die leven in het Ottomaanse rijk. Om zich te verzekeren van loyale steun aan het Habsburgse rijk kent de toenmalige keizer, Leopold II, de Serven tal van privileges toe waaronder landeigendomsrechten, maar de belangrijkste is die van de autonomie voor de Servisch-Orthodoxe kerk binnen het Habsburgse keizerrijk. Deze religieuze autonomie spoort goed met vroegere Ottomaanse tradities binnen de millets en draagt bij aan een groeiend besef van etnische identiteit. Voeding voor deze bewustwording wordt geleverd door monniken die in Sloveense kloosters de pre-Ottomaanse geschiedenis leren kennen via oude kronieken en de Serven daarin onderwijzen.
Een andere belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de Servische identiteit is de propaganda van de schrijver, filosoof en reiziger Dositej Obradović, de eerste minister van Onderwijs in Servië, die een exclusieve – zij het artificiële – Servische literaire taal ontwikkelt. Zijn ideeën worden aan de andere kant van de grens opgepikt door Vuk Karadžić, een Serviër uit Herzegovina, die dit gedachtegoed verspreidt. In 1804 loopt dat uit op een Servische opstand onder leiding van de rijke varkensboer Djordje Petrović, bijgenaamd Karadjordje (Zwarte Djordje) vanwege zijn uiterlijk, tegen het lokale Ottomaanse bewind dat zetelt in Belgrado. De opstand wordt neergeslagen en Karadjordje begint zijn strijd voor een onafhankelijk Servië. Karadžić vlucht naar Oostenrijk waar hij zich vestigt in Wenen. Daar laat hij zich beïnvloeden door het werk van de Duitser Johann von Herder die voorspelt dat de etnische Slaven een leidende rol zullen gaan spelen op het Europese toneel. Hij verzamelt en publiceert talloze Servische volksliederen en legendes. Diep onder de indruk van de eenvoud en kracht van de Servische streektaal zoals die door de boerenbevolking wordt gesproken ontwerpt hij op basis van deze taal een Servische (Cyrillische) literaire taal. Hij baseert zich daarbij op de linguïstiek van zijn eigen dialect zoals dat in Herzegovina wordt gesproken. Deze synthese vormt de basis voor wat later het Servisch-Kroatisch wordt genoemd.
Karadjordje vraagt eind 1804 steun aan de Russen, die, bevreesd als zij zijn voor de Franse ambities in de Balkan, afzien van interventie, maar de Serviërs wel voorzien van wapens en diplomatieke steun. Karadjordje zet door, verovert Belgrado in 1807 en sluit een formeel verdrag af met de Russen. Het is nu echt een Servische onafhankelijkheidsoorlog geworden. Een oorlog die geen kans van slagen heeft omdat de met de Russen gesloten overeenkomst irritatie opwekt bij de West-Europese grote mogendheden. De voortdurende strijd tussen de Fransen en de Russen is de oorzaak dat laatstgenoemden de Serven in de steek laten. Karadjordje neemt de wijk naar Oostenrijk en in 1813 heroveren de Ottomanen de verloren gegane gebieden.
Twee jaar later komen de Serven, vastbesloten om de Ottomanen te verdrijven, opnieuw in opstand. Dit keer onder aanvoering van Miloš Obrenović, een halfbroer van Karadjordje die hij ervan verdenkt hem te willen vermoorden. Hij weet sultan Mahmut II ertoe te bewegen het Ottomaanse Servië te erkennen als een autonome provincie voorzien van een bestuursassemblee van lokale notabelen, de skupština. Deel van de overeenkomst is de permanente positionering van militaire Ottomaanse eenheden in het gebied. Dat laatste schiet de in 1817 teruggekeerde Karadjordje in het verkeerde keelgat en een conflict tussen de halfbroers kan niet uitblijven. Miloš Obrenović deelt de eerste en definitieve klap uit door Karadjordje in zijn slaap met een bijl om het leven te brengen. Dat doet een bloedvete ontbranden tussen de beide latere koninklijke families die duurt tot ver in de twintigste eeuw. In 1828 verklaart Rusland de Ottomanen de oorlog en dringt via Roemeens grondgebied diep door in het moslimrijk. Sultan Mahmut wordt gedwongen tot het sluiten van het vredesverdrag van Edirne (Adrianopel) in 1829, ter gelegenheid waarvan Belgrado erkend wordt als zelfstandige provincie binnen de Ottomaanse grenzen en bestuurd door Obrenović als erfrechtelijk prins. Voor de inwoners van dit gebied heeft dit weinig gevolgen, maar het bewind van Obrenović krijgt wel een Servische etnische identiteit.
Terwijl Obrenović blijft regeren als een ayan, een autocraat die kritiek op het weinig democratische karakter van zijn bewind afwijst, begint de belangstelling voor de veranderde status van dit deel van het Ottomaanse rijk van de kant van de Europese mogendheden te groeien. Het zijn de Britten die zich zorgen maken over de Russische plannen om controle te krijgen over de Dardanellen, de zeestraat die de Zwarte Zee verbindt met het Middellandse Zeegebied, en proberen de Ottomanen te bewegen een bondgenootschap met hen aan te gaan. Rusland tracht de macht van de Ottomanen te breken door Ruslandgezindheid onder de Slavische bevolking van de Balkan te bevorderen en een autonoom Servië past goed in dat beeld. Voor zowel de Britten als de Ottomanen is een zelfstandig Servië binnen de Russische invloedssfeer echter een huiveringwekkende gedachte en vandaar dat de sultan in 1838 besluit maatregelen te treffen teneinde een opstand te voorkomen van radicale Servische nationalisten. Hij kondigt een Servische grondwet aan en beveelt Obrenović tot het accepteren van een senaat met politieke macht die een jaar later de prins tot aftreden dwingt. Deze gaat in ballingschap in Oostenrijk en ook de in zijn plaats gekomen zoon Mihaljo kan het niet bolwerken en verdwijnt in 1842 van het toneel.
In diens plaats benoemt de skupština als teken van afkeer voor het bewind van de prinsen Obrenović, de zoon van de door Miloš Obrenović afgeslachte Karadjordje tot prins. Deze Alexander Karadjodjević blijkt een zwak regeerder te zijn, maar dat heeft het voordeel dat er zich in Servië een liberaal-democratisch bestuur kan ontwikkelen naar West-Europees model. Tijdens zijn bewind worden een paar honderd scholen gebouwd waar het onderwijs het stempel krijgt van opvattingen ontleend aan de West-Europese denkwereld. Alexander beschikt echter over weinig speelruimte als het gaat om internationale zaken vanwege de interesse van de grote mogendheden en het feit dat hij nog altijd afhankelijk is van het bewind van de sultan. In het Europese revolutiejaar 1848 trekken Serven uit het gebied ten noorden van de grens met het Ottomaanse rijk samen met de Kroaten op tegen Hongaarse revolutionairen die hun gebieden claimen. Dat heeft tot gevolg dat ideeën van de Kroaten over een confederatie van Slavische volkeren postvatten onder de Serven benoorden en bezuiden de grens. Hierdoor geïnspireerd wordt in Belgrado een Panslavische vereniging opgericht die pleit voor een algemene opstand onder de Zuid-Slaven met het oog op de vorming van een Joegoslavische staat met Alexander aan het hoofd. Maar zowel de Russen als de Ottomanen dwingen Alexander tot beëindiging van de activiteiten van deze vereniging en manen hem tot neutraliteit. Daaraan geeft hij gehoor, hetgeen hem niet in dank wordt afgenomen door zijn aanhang.
Als later iets dergelijks gebeurt bij het uitbreken van de Krimoorlog (een oorlog van 1853 tot 1856 tussen Rusland en een alliantie van het Tweede Franse Keizerrijk, het Britse Rijk, het Ottomaanse Rijk die eindigt met de vredesconferentie van Parijs) neemt Alexander nogmaals de neutraliteit in acht en is de maat voor zijn volgelingen vol. De skupština dwingt Alexander tot aftreden en vervangt hem door de oude Miloš Obrenović, die daarvoor wordt teruggeroepen uit zijn verbanningsoord, maar diens regeringsperiode eindigt al snel door zijn overlijden. Zoon Mihaljo volgt hem op die in tegenstelling tot zijn vader een ontwikkeld mens is en veel gereisd heeft. Hij is ervan overtuigd dat het oude patriarchale stelsel vervangen dient te worden door een systeem gebaseerd op een grondwet en wil tevens nationalistische beginselen tot hoeksteen maken van een Servische staat. Een staat waaruit alle Ottomaanse invloeden zijn verdwenen en gerestaureerd naar het beeld van het middeleeuwse Servië waarin alle Serviërs zijn verenigd onder zijn leiding. Hij slaagt in zijn opzet en in 1867 worden onder hevige druk van de grote Europese mogendheden alle Ottomaanse garnizoenen uit Servië teruggetrokken. Dat brengt Mihaljo’s droom dichterbij, de droom van een grote, geheel onafhankelijke staat. Maar pogingen daartoe door het smeden van allianties tussen belanghebbenden lijden schipbreuk als hij in 1868 wordt vermoord.
De weg naar een onafhankelijk Griekenland
Gedurende de achttiende eeuw groeit er onvrede onder de Griekse handelaren – die veel contacten onderhouden met het westen en Rusland – over de lage levensstandaard in het Ottomaanse rijk. De invloed die het verlichtingsdenken heeft gehad op Griekse gemeenschappen in het westen vindt een weg naar Griekenland zelf waar ideeën over het romantisch-nationalisme postvatten. De Griekse samenleving is verdeeld tussen de traditionele Fanarioten (de bevoorrechte Griekse handelaren) en de arme boeren. Onder de Fanarioten – die de touwtjes binnen de orthodoxe millet in handen hebben – bestaat weinig belangstelling voor het idee om de Ottomaanse heersers ten val te brengen. Hen staat een geleidelijke verbetering van de Griekse levensstandaard naar westers model voor ogen. Maar de de boeren en uit het westen afkomstige seculiere migranten, beïnvloed door het verlichtingsdenken en ook jonge Fanarioten, denken daar anders over. Na de Napoleontische oorlogen ontstaat in 1817 een geheime revolutionaire beweging, de Filiki eteria (Genootschap van Vrienden), dat mikt op een revolutie en de vestiging van een onafhankelijk Griekenland.
Zij hopen op hulp vanuit Rusland, maar tsaar Alexander steekt geen vinger uit, bang als hij is geworden na afloop van de Napoleontische oorlogen voor welke revolutionaire beweging dan ook. Hij stuurt zijn Griekse minister van buitenlandse zaken, Graaf Ioannes Antonios Kapodistrias, die het leiderschap van de eteria is aangeboden, de laan uit. Kapodistrias neemt de wijk naar Zwitserland waar hij blijft werken voor de revolutionaire beweging.
Bij afwezigheid van Kapodistrias wordt Alexander Ypsilantis, generaal in het Russische leger, benoemd tot leider van de Filiki eteria. In 1821 organiseert Ypsilantis een dubbele opstand. Eén ervan is een inval in Moldavië om de aandacht af te leiden van een tweede opstand in de Peloponnesos. Ypsilantis trekt Moldavië binnen, hopend op Russische steun, maar die blijft uit. Ypsilantis geeft het op en verdwijnt over de grens met het Habsburgse rijk. Toch doet het nieuws over de mislukte actie een opstand op de Peloponnesos ontbranden, die meer het karakter heeft van een bandietenactie dan van een welvoorbereide revolutionaire daad. Er ontstaat een soort van guerrilla tegen het Ottomaanse bewind die deels wordt neergeslagen. Noord-Griekenland wordt ‘schoongeveegd’ door de Ottomaanse troepen, maar in het zuiden zoals op de Peloponnesos en in Attika blijven de rebellen heer en meester.
In 1825, een paar jaar nadat de rebellen de Griekse republiek hebben uitgeroepen, besluit sultan Mahmut II om met harde hand in te grijpen. Daartoe zet hij zijn Egyptische elitetroepen in. Hun succes wekt de compassie op van romantische westerlingen met de rebellen die zij – ten onrechte – beschouwen als de kinderen van de oude klassieke beschaving. Westerse vrijwilligers stromen het land in, wat de Britten en Russen beweegt om te bemiddelen in het conflict. Zij mikken daarbij op een zelfstandig Griekenland onder Ottomaanse suzereiniteit naar Servische snit. Het loopt uit de hand als een gemeenschappelijke Britse, Russische en Franse vloot op bevel van de admiraals, maar niet gesteund door de respectieve politieke autoriteiten, de Egyptisch-Ottomaanse vloot vernietigt in de slag bij Navarino. De Britten veroordelen deze actie, wat Mahmut II ertoe beweegt om zijn repressieve maatregelen te continueren. Daarop verklaart Rusland de Ottomanen de oorlog en dwingt het Mahmut II het verdrag van Edirne (Adrianopel) te ondertekenen dat voorziet in het terugtrekken van de Russische troepen uit de Balkan in ruil voor de toezegging om de Roemeense prinsdommen (Wallachië en Moldavië) te mogen bezetten. De Griekse problemen worden behandeld tijdens een conferentie in Londen waar in 1830 een protocol werd uitgegeven waarin Griekenland tot een onafhankelijke monarchie wordt verklaard onder protectie van Engeland, Rusland en Frankrijk.
Om de Ottomanen niet al te zeer voor het hoofd te stoten wordt dit nieuwe Griekenland qua omvang beperkt tot de Peloponnesos, Attika en de Cycladen (een archipel in de Egeïsche Zee). Dit brengt met zich mee dat slechts één miljoen Grieken binnen de grenzen leven van de nieuwe republiek. Veel meer Grieken blijven onder Ottomaans bestuur die vanaf dat moment door de Ottomanen het leven zuur wordt gemaakt. Tegen de bepalingen van het verdrag van Londen wordt Kapodistrias gekozen tot president van de door de Grieken uitgeroepen republiek. Hij neemt tal van maatregelen om de orde in het land te herstellen, maar maakt zich daarbij niet geliefd. Bovendien wekt zijn pro-Russische houding wrevel op bij de Britten en Fransen. In 1831 wordt de versbenoemde president vermoord waarna Griekenland wegzinkt in anarchie. De Europese mogendheden beginnen te twijfelen aan de mogelijkheden van zelfbestuur op de Balkan, dat wil zeggen, zelfbestuur waarmee de belangen van de grote mogendheden gediend zijn.
In Servië is het ze niet gelukt, maar in Griekenland slagen zij erin om hun politiek van het opdringen van een westerse marionettenbestuurder aan Balkanlanden die onttrokken zijn aan het Ottomaanse rijk, te realiseren. Ze vinden de zeventienjarige rooms-katholieke prins Otto, zoon de van de Beierse koning, bereid om de Griekse kroon te aanvaarden. In 1833 vestigt deze zich in Athene, de hoofdstad van het rijk. De nieuwe koning, die zich beschouwt als door god gegeven geschenk aan de Grieken en geen flauw benul heeft van de Griekse verhoudingen, zet kwaad bloed bij de Grieken door het landsbestuur te organiseren naar het Beierse model en veel belangrijke posten te laten bezetten door lieden uit zijn vaderland. In het jaar van zijn kroning vestigt Otto in samenwerking met de de geestelijke leiders een zelfstandige Griekse orthodoxe kerk, los van het patriarchaat van Istanboel en wordt een aartsbisschop benoemd in Athene. De woede die dit veroorzaakt bij de patriarch wordt pas gesust in 1850 als de Russen de prelaat weten over te halen om de zelfstandige Griekse kerk te erkennen.
De inheemse Griekse leiders zijn verdeeld in pro-Britten, pro-Fransen en pro-Russen, maar geen van allen heeft vertrouwen in Otto. In 1843 komen de pro-Britten en pro-Russen in opstand tegen de koning, maar zijn onderling verdeeld over een opvolger. De pro-Britten willen een constitutionele monarchie en de pro-Russen een heerser van orthodoxe huize. Het leger grijpt in en dwingt Otto in 1844 een grondwet te accepteren waarin bepaald is dat er een door het volk gekozen parlement zal zijn, een benoemde senaat en een orthodoxe opvolger.
Intussen is er een sterke nationalistische beweging ontstaan, de zogeheten Grote Gedachte die streeft naar een Griekenland met ‘natuurlijke’ grenzen die bepaald worden door de dominantie van de Griekse taal. Om de nationalisten ter wille te zijn voert Otto een irrendistische politiek en houdt hij Griekse guerrilla’s die proberen gebieden te veroveren aan de noordgrens van het land de hand boven het hoofd. Dat is tegen het zere been van de Britten en Fransen die een vloot naar Athene sturen en de stad bezetten om daarmee Otto te dwingen de activiteiten van de bendes te laten ophouden. Intussen is Griekenland door al die opstanden veranderd in een economische ruïne. Vooral de agrarische sector heeft flink te lijden gehad en de achterlijke industriële sector kan concurrentie met het westen wel vergeten. Alleen scheepvaart en overzeese handel floreren nog totdat de westerse stoomschepen ten tonele verschijnen.
In 1859 wordt de Frans-Habsburgse oorlog uitgevochten in Noord-Italië, waarbij de Habsburgers Otto’s steun genieten. Maar niet van de Grieken zelf die overwegend op de hand zijn van de Fransen en de Italianen. De antieke monarchale opvattingen van Otto botsen met die van een nieuwe generatie jonge, goed opgeleide politici die geïnspireerd zijn door het roemruchte Griekse verleden, door de Atheense democratie en door het gedachtegoed van Rousseau en Locke. De kinderloze Otto wordt door zijn tegenstanders ten val gebracht en vlucht naar Beieren. Daarop dwingen de grote mogendheden de Grieken een nieuwe koning te accepteren, dit keer de volslagen onbekende Deens prins Willem die als George I in 1863 de Griekse troon bestijgt. Door zijn mildheid en bereidheid zich te schikken naar de grondwet die een gedeelde verantwoordelijkheid impliceert van vorst en parlement, verwerft hij populariteit en blijft koning der Grieken tot zijn overlijden in 1913.
De geboorte van Roemenië
Nadat in 1821 de Griekse revolutionair Ypsilantis zijn invasie in Moldavië ziet mislukken, keren de inheemsen zich tegen hem en slagen zij erin om een einde te maken aan de invloed die de Fanarioten hebben in de Roemeense prinsdommen Moldavië en Wallachië. De Ottomanen benoemen vanaf dat moment in plaats van Fanarioten Roemeense bojaren (leden van de hoge aristocratie) tot hospodar (grootvorst) van de prinsdommen. Ter versterking van het zelfbewustzijn wordt het Grieks als formele taal vervangen door het Roemeens.
Als uitvloeisel van het verdrag van Edirne bezetten de Russen in 1829 de beide prinsdommen waar de Frans-georiënteerde militairen een inspiratiebron zijn voor leden van de jonge elite uit de kringen der bojaren die gaan studeren in Parijs. De liefde voor de Franse cultuur heeft een enorme invloed op de architectuur van Boekarest, hoofdstad van Wallachië, dat wel het Parijs van de Balkan wordt genoemd. Deze jonge bojaren stichten in 1833 het Filharmonische Genootschap, dekmantel voor hun nationalistische activiteiten ofwel hun streven om de prinsdommen te verenigen tot één enkele staat. Dat streven wordt versterkt als deze nationalisten tijdens de revolutie van Parijs in 1848 nieuwe ideeën opdoen en de Fransen voor zich proberen te winnen met het argument dat een verenigd Roemeens rijk kan functioneren als bufferstaat tegen de opdringerige Russen. Maar opstanden in de prinsdommen maken geen schijn van kans en worden de kop ingedrukt.
Het is pas na afloop van de Krimoorlog dat de grote mogendheden besluiten de Roemeense prinsdommen zelfstandigheid te verlenen onder Ottomaanse suzereiniteit. In 1858 worden met de Conventie van Parijs de prinsdommen gevrijwaard van buitenlandse inmenging en krijgen zij de vrijheid om hun bestuurlijke zaken naar eigen inzicht te regelen, waarmee de suzereiniteit van de Ottomanen in feite is teruggebracht tot een formaliteit. De Conventie ontneemt de bojaren hun bevoorrechte positie en verklaart dat iedere burger gelijk is voor de wet. Van een echte vereniging van de prinsdommen willen de mogendheden nog niets weten, maar als de assemblees van de prinsdommen bij de prinsverkiezingen allebei hun oog laten vallen op dezelfde kandidaat, prins Alexander Cuza, een commandant uit het Moldavische leger en afkomstig uit adellijke kringen, is de vereniging in feite rond. Een vereniging die al gestalte heeft gekregen door het onder één commando brengen van beide legers en het unificeren van de muntstelsels en de telegrafiesystemen. In 1862 wordt de sultan door de grote mogendheden gedwongen een decreet te tekenen dat ruimte geeft aan formele vereniging van de prinsdommen. Vanaf dat moment komt de naam Roemenië in zwang als aanduiding voor Wallachië/Moldavië en wordt deze naam gebruikt in officiële documenten. Cuza voert een conservatief-liberaal bewind. Hij wil sociaaleconomische hervormingen doorvoeren, maar tegelijkertijd de tradities handhaven van voor 1848. Zijn beleid staat op gespannen voet met de radicalere koers die de wetgevende vergadering wenst en die onder meer een beperking van Cuza’s bevoegdheden inhoudt.
Enerzijds staat Cuza te springen om hervormingen door te voeren, zoals een nieuw burgerlijk wetboek en het eerlijker verdelen van landbouwgronden, maar anderzijds toont hij zijn conservatieve en autoritaire gezicht in zijn pogingen om alle oude en nieuwe instituties onder staatscontrole te brengen. Zo is hij vastbesloten om de orthodoxe kerk onder toezicht te stellen van de staat, afgezien van strikt religieuze zaken. Daarbij mikt hij op het onteigenen van land dat in handen is van de kloosters om daarmee de economische macht van de kerk in te perken. Deze pogingen om de positie van de staat te versterken brengen Cuza in conflict met zowel de radicale progressieven als de rechts-conservatieven die een monsterverbond sluiten om hem ten val te brengen. Begin 1866 plegen zij een coup en laten Cuza door het leger arresteren en hem zijn abdicatie tekenen. De coupplegers geven er de voorkeur aan om de troon van Roemenië te laten bezetten door een buitenstaander en dat wordt prins Karel van Hohenzollern van wie men verwacht dat hij het land tot een eenheid kan smeden.
De sultan erkent het bewind van prins Karel en houdt vast aan de hersenschim dat Roemenië nog altijd deel uitmaakt van het Ottomaanse imperium. Er wordt een liberaal getinte grondwet geïntroduceerd – die van kracht blijft tot 1923 – waarin sprake is van scheiding van machten, burgerrechten worden omschreven en de macht van de vorst aan banden gelegd. Deze grondwet lijkt sterk op die van een westerse constitutionele monarchie – in feite is hij ontleend aan de Belgische grondwet van 1831 – en maakt het de Roemenen gemakkelijker om toenadering te zoeken tot het Westen. Hard nodig, want Roemenië is een arme, hoofdzakelijk agrarische samenleving die influx van westers kapitaal goed kan gebruiken. Vrouwen komen er niet aan te pas, het kiesrecht beperkt zich tot de mannelijke bevolking en in feite stijgt de juridische status van vrouwen nauwelijks uit boven de positie die zij hadden in de vroege middeleeuwen. Rond 1875 verharden zich verhoudingen tussen het Russische en het Ottomaanse imperium en komt Roemenië in de vuurlinie te liggen. Prins Karel laat toe dat de Russische legers zich verplaatsen naar het zuiden onder de voorwaarde dat de Russen de soevereiniteit van Roemenië volledig erkennen. De Russisch-Ottomaanse oorlog breekt uit waarin de Roemenen aan de zijde van de Russen strijden.
Ottomaanse hervormingen: de Tanzimatperiode
Gedurende de achttiende en negentiende eeuw is het Ottomaanse rijk in staat de eigen staatsvorm en culturele identiteit naar moslimsnit in stand te houden ondanks de toenemende pressie van de westerse mogendheden. Maar de sultans beseffen heel goed dat om die pressie het hoofd te kunnen blijven bieden er hervormingen nodig zijn. Hervormingen die niet altijd het gewenste effect hebben en in de ogen van het westen halfhartig overkomen. Het levert het Ottomaanse rijk de titel op van ‘De zieke man van Europa’, ooit verzonnen door tsaar Nicolaas I. Het mislukte beleg van Wenen in 1683 maakt duidelijk dat de macht van het Ottomaanse imperium tanende is en brengt de sultan ertoe westerse militaire experts in te huren om de slagkracht van het leger te verhogen. Dit valt slecht bij de militaire en religieuze elite die hem de voet dwars zetten. Duidelijk is dat om hervormingen te realiseren er sprake moet zijn van aanpassingen binnen het systeem in combinatie met het behouden van de islamitische identiteit.
In 1789 bestijgt sultan Selim III de troon. Hij heeft in zijn jonge jaren kennisgemaakt met de westerse cultuur en realiseert zich dat om de teloorgang van het imperium te keren in de eerste plaats de verkalkte structuur van het leger moet worden aangepakt. Hij overtuigt zijn omgeving van de noodzaak daarbij westerse methoden toe te passen en creëert naar westers model de Nazami Cedid ofwel het nieuw gestructureerde leger. Maar daarmee stoot hij de traditionele legerleiding voor het hoofd, die, aangevoerd door de Janitsaren, in opstand komen, waarop Selim het veld moet ruimen en vervangen wordt door Mahmut II. Deze pakt het voorzichtiger aan en probeert sleutelfiguren uit kerk en leger aan zijn zijde te krijgen. Dat lukt zonder dat de conservatieven dit in de gaten hebben, maar de koppige, ultraconservatieve Janitsaren blijven een probleem vormen dat uit de weg moet worden geruimd. Dat geschiedt dan ook in 1826 als de sultan deze groep letterlijk een kopje kleiner maakt. Maar hij is te laat met de herstructurering en versterking van het leger om de opstandige Serviërs en Grieken te beteugelen, waarbij hij ook nog eens geconfronteerd wordt met een opdringerig Rusland. Mahmut laat de volgens westerse methoden goed getrainde Egyptische troepen opdraven, maar de verloren zeeslag bij Navarino waar de Ottomaanse vloot wordt vernietigd door de gecombineerde Britse, Franse en Russische zeestrijdkrachten, verhindert dat de Egyptenaren de Grieken kunnen overmeesteren. Mahmut overleeft deze crisis en slaagt erin om zijn leger geheel te reorganiseren.
De dienstplicht wordt ingevoerd en rekruten worden voor zover mogelijk voorzien van westerse wapens. Ook worden administratieve hervormingen ingezet, maar bij het overlijden van de sultan in 1839 is er nog een lange weg te gaan. Eigenlijk is het wachten op het ingroeien van een jongere generatie in het bestuurlijke apparaat. Abdülmecit, zoon van Mahmut, vormt een soort van denktank, aangeduid als de Tanzimat waarvan de leden zich heel goed bewust zijn dat het Ottomaans imperium langzaamaan een speelbal is geworden van Europese grote mogendheden en dat het vanuit het westen overgewaaide nationalisme steeds meer gaten slaat in hun rijk. Gaten die gevaar lopen opgevuld te worden met westerse georiënteerde christelijke staten. Zij weten tevens dat het idee om aanpassingen te veroorzaken en tegelijkertijd de principes van de moslimstaat te handhaven een schier onmogelijke opgave is, maar een alternatief is niet voorhanden.
De nieuwe sultan vaardigt op advies van de Tanzimat in 1839 een decreet uit dat voorziet in een aantal radicale veranderingen, waaronder nieuwe strafwetten, mensenrechten en belastingregels. Voor het eerst wordt de verantwoordelijkheid voor diverse sociale activiteiten – zoals onderwijs – naar een centraal niveau overgebracht en onttrokken aan de bestuurders van de millets. Civiele wetgeving moet de scholen bevrijden van religieus leiderschap. Er worden successen geboekt, maar er zijn ook tegenslagen zoals het adequaat kunnen innen van belastingen en het gebrek aan inzicht en medewerking op provinciaal niveau. Als in Parijs de vredesonderhandelingen beginnen na afloop van de Krimoorlog, doet Abdülmecit een stap voorwaarts door het verschil in juridische status tussen moslims en niet-moslims weg te nemen en het gesproken Turks tot officiële taal te verheffen. Bovendien kondigt hij een reorganisatie aan van de millets. Deze nieuwe proclamatie heeft vooral ten doel om de grote mogendheden gunstig te stemmen en erkenning af te dwingen voor de integriteit van de grenzen van het Ottomaanse rijk. Daarnaast hoopt de sultan een welwillende houding te bewerkstelligen bij de mogendheden om fondsen te kunnen lenen die hij nodig heeft om de aanpassingen te financieren. De gelijkstelling van moslims en niet-moslims gooit echter roet in het eten. Het versterkt de nationalistische gevoelens in Bulgarije, wat leidt tot een conflict over de status van de Bulgaarse kerk. De Bulgaarse nationalisten eisen een eigen kerk: de Bulgaars-orthodoxe kerk, die onttrokken moet worden aan het gezag van de Griekse patriarch in Istanboel. De Grieken keren zich fel tegen deze gedachte die indruist tegen hun concept van de Grote Gedachte, van een groot Griekenland. Maar de Bulgaren krijgen hun zin.
Bang als de Russen zijn dat de Bulgaren zich afwenden van de orthodoxe kerk en zich mogelijk overgeven aan de rooms-katholieke kerk, wordt op instigatie van de Russen door de sultan besloten tot erkenning van een Bulgaars-orthodoxe kerk, de instelling van een Bulgaars-orthodoxe millet en de benoeming van een exarch naast de patriarch in Istanboel. Een andere poging van de Tanzimat om de formele gelijkstelling van moslims en niet-moslims gestalte te geven is een reorganisatie van het provinciaal bestuur. Die houdt de vervanging in van de provincies door grotere vilayets, die meer ruime krijgen voor zelfbeheer wat het mogelijk maakt om de lokale participatie in het bestuur te vergroten. Dat gaat echter niet van een leien dakje, vooral omdat de lokale bestuurders bij lange na niet zijn geëquipeerd voor hun taken.
Bij de dood van Abdülmecit in 1861 is er dus nog maar weinig veranderd en door het gebrek aan belastingopbrengsten staat het Ottomaanse rijk op de rand van een bankroet.
De Balkancrisis en de Russisch-Turkse oorlog
De conflicterende belangen van Engeland en Rusland bepalen langdurig de ontwikkelingen op de Balkan. Kern van de tegenstelling is de oude wens van Rusland om controle te krijgen over de Dardanellen en zo toegang tot de Middellandse Zee. Maar dat idee is de Britten een gruwel. Zij willen de Russische vloot blijvend opsluiten in het Zwarte Zeegebied. Het is daarom dat Engeland het Ottomaanse rijk als heerser over de Dardanellen de hand boven het hoofd houdt. Maar tegelijkertijd maken de Engelsen langs financieel-economische weg de Ottomanen volstrekt van zich afhankelijk. Britse handelaren zijn zeer actief op de Ottomaanse markten en de export vanuit Engeland naar het oosten is al heel lang aanzienlijk. Die positie gebruiken de Britten om met de Ottomanen een voor hen zeer ongunstige handelsverdragen af te sluiten, wat onder meer leidt tot import van een stroom van Engelse producten waardoor inheemse producenten kopje-onder gaan. Daar komt nog bij dat de Ottomanen al vanaf 1854 geld lenen van de Europeaanse banken – waaronder de Britse – om hun hervormingsmaatregelen te kunnen financieren en dat gebeurt onder veelal extreem ongunstige voorwaarden.
Rusland is vastbesloten om de Ottomanen de controle over de Dardanellen te ontnemen en ziet in de Balkanvolkeren van orthodox-Slavische huize een rol weggelegd als vijfde colonne in de strijd tegen de Ottomanen. Tsaar Nicolaas I voert de spanning op door zich te profileren als leider van alle orthodoxe Slaven en provoceert de Ottomanen door het beheer op te eisen over christelijke heiligdommen in Palestina, wat leidt tot de Krimoorlog. De Russische opmars wordt in die oorlog gestuit door gezamenlijk optreden van de Fransen, Britten en Ottomanen. Dat neemt niet weg dat het Russische panslavisme van groeiende betekenis wordt en een bedreiging voor het Habsburgse rijk dat van uitbreiding van Russische invloed op de Balkan middels het aanwakkeren van nationalistische sentimenten niets moet hebben. Aan het begin van de jaren zeventig bevinden de grote spelers in de Balkan zich in een patstelling. De Habsburgers willen de Russische expansie een halt toeroepen en steunen de Ottomanen, terwijl de Russen het de Ottomanen lastig maken door de nationalistische bewegingen in de Balkan te steunen.
De Britten hebben geen belang bij een oorlog en oefenen diplomatieke druk uit deze te voorkomen. De Fransen houden zich erbuiten na de verpletterende nederlaag tegen de Pruisen in de oorlog van 1870-1871 en de Ottomanen kunnen slechts afwachten en proberen het hoofd boven water te houden. Dit kruitvat dreigt tot ontploffing te komen door een opstand van christenen in de onder Ottomaans beheer staande provincies Bosnië en Herzegovina. In deze provincies wonen voornamelijk arme boeren, zowel orthodox-christenen als moslims, die gecontroleerd worden door lokale beis die de niet-moslims via hoge belastingen uitzuigen. In 1875 is de maat vol en komen de boeren in beide provincies in opstand. Zowel de Habsburgers als de Russen zijn zeer huiverig om in te grijpen, maar dat geldt niet voor de Serven die in juni 1876 de Ottomanen de oorlog verklaren ter ondersteuning van de boerenopstand en Bosnië binnenvallen. De Montenegrijnen, die net als de Serven een rol in de verspreiding van het panslavisme ambiëren, volgen het Servische voorbeeld en vallen Herzegovina binnen.
Montenegro neemt in de Balkan een bijzondere positie in omdat het in feite nooit helemaal door de Ottomanen bezet is, zeker als het gaat om de onherbergzame gebieden behorend tot de Zwarte Bergen van de Dinarische Alpen – vandaar de naam Montenegro – in de noorden, een gebied waarin de moslims niet echt geïnteresseerd zijn. De bevolking daar wordt aan haar lot overgelaten. Hier dringt zich een vergelijking op met de Moorse invasie van het Iberisch schiereiland in de achtste eeuw waar de islamieten, na een korte schermutseling met de bevolking in het onherbergzame noordelijke Cantabrië, dit gebied verder met rust laten.
De Montenegrijnen voelen zich verwant met de Serven die dezelfde taal spreken, het orthodoxe geloof aanhangen en net als de Serven af willen van het Ottomaanse juk. Maar de oorlog loopt niet goed af voor Servië en Montenegro. Vooral de Serven lijden een stevige nederlaag en de Ottomanen trekken het gebied binnen van hun tegenstanders. De Serven verzoeken om een wapenstilstand die uiteindelijk door de Russen wordt afgedwongen. Zij en de Habsburgers komen een verdeling in invloedssferen overeen (de overeenkomst van Reichstadt), juist op het moment dat bekend wordt op welke manier in Bulgarije christenen zijn afgeslacht door ongeregelde moslimtroepen.
In Bulgarije is een opstand uitgebroken van revolutionairen, daartoe geïnspireerd door de revoltes in Bosnië en Herzegovina. Omdat het de Ottomanen ontbreekt aan voldoende geregelde manschappen laten zij het neerslaan van de opstand over aan ongeregelde lokale moslimbendes, de başibazuks, die, vervult van haat jegens de christenen, hen meedogenloos over de kling jagen. Dit nieuws dringt door tot Engeland waar premier Disraëli van oppositieleider Gladstone de wind van voren krijgt vanwege diens steun aan de Ottomanen. Zelfs koningin Victoria twijfelt aan de rechtmatigheid van de Britse houding. Hoe dan ook, de Britten laten de Ottomanen weten hen niet te kunnen steunen in geval van een Russische aanval en vandaar dat de sultan het voorstel van Russische zijde om tot een wapenstilstand te komen wel moet accepteren. Op initiatief van de Britten wordt in Istanboel een Engels-Russische overeenkomst gesloten met als resultaat dat Bosnië en Herzegovina tot één autonome provincie worden omgesmeed en dat er twee – eveneens autonome – provincies ontstaan binnen het Bulgaarse gebied. Dit plan wordt door sultan Abdülhamit II van tafel geveegd, zijn nieuw te ontwerpen constitutie houdt veel hervormingen in waardoor hij dit Habsburgs-Russische plan overbodig acht.
In de zestiger jaren komt een nieuwe generatie van goed opgeleide en westers georiënteerde Ottomanen opzetten. In tegenstelling tot de Tanzimatgroep zijn zij van mening dat het Ottomaanse rijk alleen kan overleven wanneer de westerse liberaal-democratische staatsinrichting wordt overgenomen, met inbegrip van een constitutie naar westers model. In 1865 stichten zij de Jonge Ottomaanse Gemeenschap. De Jonge Ottomanen zijn filosofen en idealisten en niet zozeer politici, die aan de islam fundamentele democratische beginselen toekennen en de millets en etnische identiteiten willen vervangen door een Ottomaanse nationaliteit. Daarmee stellen zij zich ver buiten de politieke realiteit, maar zij leveren wel een belangrijke bijdrage aan de formulering van de nieuwe constitutie. Deze bevat tal van westerse elementen zoals een parlement, een onafhankelijke rechtelijke macht, vrijheid van godsdienst et cetera. Wel behoudt sultan Abdülhamit II een niet onaanzienlijke macht. Implementatie van deze grondwet van 1876 blijkt echter een onmogelijkheid omdat vrijwel niemand in het rijk enig benul heeft van liberaal-democratische principes. Niettemin zet het een rem op de uitvoering van de plannen die de grote mogendheden hebben ontwikkeld.
In 1877 komt Rusland met de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie overeen (het Verdrag van Boedapest) dat deze de aanwezigheid van de Russen op de Balkan zal tolereren in ruil voor het mogen bezetten van Bosnië en Herzegovina. Deze overeenkomst, in combinatie met de Britse terughoudendheid om de Ottomanen te steunen, legt voor Rusland de weg open naar de Dardanellen. Kort daarop verklaart Rusland de Ottomanen de oorlog, maar om zuidwaarts door te stoten moet toestemming gevraagd worden aan de Roemenen om hun grondgebied te mogen doorkruisen. Die toestemming komt er in ruil voor de erkenning van Roemenië als soevereine staat. Roemenië verklaart zich geheel onafhankelijk, mobiliseert en bindt aan de zijde van de Russen de strijd aan met de Ottomanen. De internationale spanningen stijgen. De Britten sturen hun vloot richting Dardanellen om eventueel in te grijpen, maar een onverwacht tegenvaller voor het Russisch-Roemeense leger bij het Bulgaarse Plevna doet de opmars stokken. Plevna weerstaat de belegering van de vijand voor vijf maanden maar moet zich uiteindelijk uitgehongerd gewonnen geven. De Russen zetten hun veldtocht voort en houden, daarbij geholpen door Bulgaarse vrijwilligers op een vreselijke manier huis onder de moslimbevolking. Als de Russen Istanboel in zicht krijgen besluiten de Britten tot vertoning van hun maritieme kracht en bindt Rusland in. Met het vredesverdrag van San Stefano (maart 1878) eindigt de Russisch-Turkse oorlog.
De Ottomanen moeten veren laten. Servië, Montenegro en Roemenië krijgen de status van volledige onafhankelijkheid en Rusland verwerft gebieden in Anatolië en Bessarabië. Bulgarije wordt een autonoom prinsdom en daarmee de grootste Balkanstaat door inlijving van vrijwel geheel Thracië en Macedonië. Daarmee creëren de Russen een in hun ogen belangrijke orthodoxe satelliet. Servië en Montenegro mogen hun veroveringen in Bosnië en Herzegovina behouden. Maar het verdrag van San Stefano blijft niet lang in stand. Vooral de Britten protesteren die in het verdrag een knieval voor de Russische aspiraties zien.
Het is de Duitse kanselier Otto von Bismarck die zijn kans ruikt om zich als grootmacht te profileren en alle belanghebbenden uitnodigt voor een conferentie in Berlijn om een voor de grote mogendheden bevredigend verdrag af te sluiten. Met de belangen van andere landen wordt niet of nauwelijks rekening gehouden en de Ottomanen mogen toekijken. Het op 13 juli 1878 gesloten verdrag laat het een en ander intact van de overeenkomst van San Stefano zoals de erkenning van zelfstandigheid voor Servië, Montenegro en Roemenië en ook Rusland mag de gebieden in Anatolië behouden. Griekenland raakt Cyprus kwijt aan de Britten. De Serven en Montenegrijnen zijn woedend omdat zij in tegenstelling tot San Stefano de veroverde gebieden moeten inleveren ten gunste van het Habsburgse Oostenrijk-Hongarije dat toestemming krijgt Bosnië en Herzegovina te bezetten. Met het door Rusland gewenste prinsdom Bulgarije wordt korte metten gemaakt en in vier stukken verdeeld. Het eerste is het eigenlijke autonome prinsdom Bulgarije, liggend ten noorden en noordwesten van het Balkangebergte. Dit Bulgarije blijft onder Ottomaanse suzereiniteit. Het ten zuiden daarvan gelegen gebied wordt de Ottomaanse provincie Oost-Roemelië, geregeerd door een christen, te benoemen door de sultan onder goedkeuring van de grote mogendheden. West-Thracië, gelegen aan de Egeïsche Zee ten zuiden van Oost-Roemelië wordt teruggegeven aan de Ottomanen om te voorkomen dat de Bulgaren toegang krijgen tot dat zeegebied en ook Macedonië komt weer in Ottomaanse handen. Het verdrag is een klap in het gezicht van alle nationalisten in de Balkan: Serven, Grieken en Bulgaren die in de komende decennia hun claims kracht zullen bijzetten. Berlijn betekent voor de Balkanstaten een stap op weg naar de Eerste Wereldoorlog.
Natiestaten op de Balkan
De conferentie van Berlijn komt voor de nationalisten in de Balkan als een koude douche. Van hun wensen, gevoed door romantische idealen over hun etniciteit, wordt weinig of niets gerealiseerd. Daarmee is door de grote mogendheden de bodem gelegd voor een expansionistische politiek van de nieuwe Balkanstaten. Zij willen hun soevereiniteit benadrukken door de vestiging van natiestaten die alle gebieden omvatten van wat zij als hun thuisland beschouwen. Dit naar het voorbeeld van de tot ontwikkeling gekomen westerse natiestaten. Maar er is een belangrijk verschil tussen westerse volkeren en de niet-moslims in de Balkan. Deze Balkanvolkeren, doordrenkt van het saamhorigheidsgevoel dat binnen de millets gekoppeld is aan een bepaalde religieuze overtuiging, ontlenen hun besef van etnische identiteit voor een groot deel aan hun eigen religie, de orthodox-christelijke. Een besef waarmee zij afstand nemen van de moslimcultuur die zij als ‘buitenaards’ beschouwen vanwege de zo totaal andere religieuze achtergrond.
En als in 1878 de conferentie van Berlijn het bestaan van de Balkanstaten bevestigt, zijn deze zich niet alleen welbewust van hun etnische, maar ook van hun orthodox-christelijke identiteit. Dat betekent dat de bevrijdingsbewegingen in de Balkan hun strijd letterlijk te vuur en te zwaard voeren en het recht menen te hebben hun tegenstanders, die zij op grond van hun etnisch-religieuze identiteit verachten, naar willekeur te kunnen afslachten. Deze gewelddadige vorm van nationalisme houdt natuurlijk niet op te bestaan nadat in Berlijn de grote mogendheden de grenzen van de Balkanstaten hebben vastgesteld zoals hen dat het beste uitkomt. Engeland wil het Ottomaanse imperium niet al teveel territorium afnemen om de bufferfunctie van dit rijk in stand te houden, Oostenrijk-Hongarije beoogt met het negeren van de Servische verlangens inzake Bosnië en Herzegovina haar eigen status als grootmacht te beschermen, Rusland wil koste wat kost vaste voet op Balkanbodem houden door het vooral door Roemenen bevolkte Bessarabië te annexeren en niemand bekommert zich om de Griekse wensen.
Bestreden tot op dat moment de nationalisten vooral de Ottomaanse overheersers, nu krijgen ze het ook met elkaar aan de stok, want de ideeën die zij koesteren over de omvang van hun respectieve thuislanden komen zeker niet overeen met de in Berlijn vastgestelde grenzen en overlappen elkaar uiteraard. Na Berlijn zijn alle leiders van de door de grote mogendheden gedefinieerde natiestaten vastbesloten om controle te verwerven over de gebieden waarvan zij vinden dat die thuishoren binnen de grenzen van hun natiestaat. Voor Servië houdt dat annexatie in van Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Macedonië en een deel van Albanië om toegang te krijgen tot de Middellandse Zee; de Grieken willen de aan hun noordgrens liggende Ottomaanse gebieden Thessalië, Epirus, Zuid-Albanië en een flink deel van Macedonië inlijven; de Bulgaren van het prinsdom hebben hun zinnen gezet op herovering van de gebieden die hen zijn toebedeeld met het verdrag van San Stefano (Oost-Roemelië, Macedonië en West-Thracië) en hen door Berlijn zijn afgepakt; de Roemenen azen op Bessarabië en de Montenegrijnen ten slotte claimen Herzegovina en Noord-Albanië. Dat betekent dat in sommige gevallen de nieuwe natiestaten in de aanval gaan tegen Ottomanen en soms tegen hun broeder-natiestaten.
Duidelijk is dat de grote mogendheden door hun imperatieve optreden en gedreven door eigenbelang toekomstige conflicten hebben ingebakken in de Balkan. De Servische prins en vorst Milan Obrenović ofwel Milan IV, die in 1868 zijn vermoorde vader Mihaljo is opgevolgd, voelt zich met zijn nationalistische volgelingen ernstig tekort gedaan door Berlijn en beseft heel goed hoezeer deze conferentie een diplomatieke nederlaag is geweest voor Rusland. Zijn verhouding met de tsaar is toch al niet goed vanwege Russische pogingen om Servië en Montenegro te verenigen onder het beheer van de Montenegrijnse prins. Alles bijeen genoeg aanleiding voor Milan om steun te zoeken bij het Habsburgse Oostenrijk-Hongarije. Die steun krijgt hij door Habsburgse investeringen in de economie (met name de railinfrastructuur, die een fysieke verbinding tot stand brengt met de Dubbelmonarchie) en door een politieke overeenkomst die inhoudt dat Oostenrijk-Hongarije Servië steunt bij eventuele zuidwaartse expansiepogingen in Macedonië. De overeenkomst bevat ook de belofte tot neutraliteit indien een van beide wordt aangevallen. In ruil hiervoor geeft Milan zijn anti-Habsburgse agitatie op in Bosnië-Herzegovina en in Servië zelf, waarmee de Habsburgers verlost zijn van de druk op Bosnië-Herzegovina en Servië zich kan concentreren op uitbreiding in Macedonië.
In 1882, als Milan zichzelf kroont tot koning van Servië, maakt Oostenrijk-Hongarije dan ook geen enkel bezwaar en behoedt het Milan voor een nederlaag in het conflict dat deze enigszins onbezonnen is aangegaan in 1885 met Bulgarije in de hoop op expansie in zuidoostelijke richting. Deze mislukte daad van agressie wordt hem door zijn volgelingen niet in dank afgenomen. Drie jaar later dwingt men de koning tot het accepteren van een nieuwe, meer democratische grondwet en tot abdicatie ten gunste van zijn zoon Alexander. Alexander is een wispelturige vorst die de banden met Rusland weer aanhaalt en wiens vrouw in allerlei schandalen verwikkeld raakt. Tot overmaat van ramp blijkt het paar geen nageslacht te kunnen voortbrengen. Omdat het koningshuis de risee van de Balkan dreigt te worden grijpt een aantal jonge nationalisten in, bestormen het paleis en vermoorden Alexander, zijn vrouw en de belangrijkste regeringsleiders. In Alexanders plaats benoemen de samenzweerders Peter Karadjordjević die duidelijke sympathieën koestert voor de Russen. De nieuwe koning verbreekt de banden met de Habsburgers en knoopt betrekkingen aan met Rusland en Frankrijk.
Dit alles begint met de zogeheten Varkensoorlog, een handelsoorlog waarin Oostenrijk-Hongarije de Serven een afstraffing willen geven voor het aangaan van handelsbetrekkingen buiten het monopolie van de Dubbelmonarchie om met Bulgarije.
Dit doen zij door hun grenzen te sluiten voor de import van Servisch varkensvlees. Het conflict sleept zich voort tot 1911 en tegen die tijd voelen de Serven zich geheel verbonden met de Entente (het verbond van een aantal landen tegen de Centrale mogendheden Duitsland en Oostenrijk-Hongarije). Dit biedt de Serven de mogelijkheid om hun uitbreidingsplannen richting Bosnië-Herzegovina weer op te pakken. Roemenië heeft aan de conferentie van Berlijn weinig vriendschappelijke gevoelens overgehouden jegens Rusland dat – als ‘dank’ voor de steun die de Roemenen de tsaar gaven tijdens diens opmars richting Dardanellen – Bessarabië heeft geannexeerd, waarop Roemeense claims liggen. Bevreesd dat Rusland zijn invloed vergroot in Roemenië en Bulgarije, zoekt Karel, die zichzelf in 1881 gekroond heeft tot koning van Roemenië, steun bij Oostenrijk-Hongarije. In 1883 mondt dat uit in een militair verdrag met de Habsburgers, waarbij Duitsland zich aansluit en later, in 1888, ook Italië. Daarmee zit Roemenië stevig vastgeklonken aan de Drievoudige Alliantie, het bondgenootschap dat Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië een jaar daarvoor zijn aangegaan. De Roemenen, bevreesd als zij zijn voor binnenlandse en buitenlandse kritiek, houden dit verdrag geheim, maar bevestigen het regelmatig tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
De Bulgaarse nationalisten voelen zich geheel in hun hemd gezet nadat in Berlijn het voor de Bulgaren zo gunstig uitgepakte verdrag van San Stefano van tafel is geveegd. Van die droom is alleen het kleine prinsdom overgebleven dat onder suzereiniteit staat van de Ottomanen. In 1879 komen de Bulgaren – ook die uit gebieden buiten de grenzen van het prinsdom – bijeen in Tŭrnovo om een nieuw politiek stelsel te ontwikkelen. Hoge prioriteit heeft het buitenlands beleid dat volledig wordt gericht op incorporatie van de in Berlijn verloren gegane gebieden. Hoofdstad van het prinsdom wordt Sofia, gelegen dichtbij de grens met Macedonië. Een nieuwe grondwet is geschoeid op westerse liberaal-democratische leest. Als eerste Bulgaarse prins kiest de assemblee voor de jonge Duitse prins Alexander I van Battenberg – voor Bulgaren bekend als Aleksandŭr – die voor alle mogendheden acceptabel is. Zijn regeringsperiode wordt gekenmerkt door interne twisten omdat hij zich, tegen de geest van de constitutie, in hoge mate wil bemoeien met staatszaken.
Dat brengt hem in conflict met de Russen die een stevige vinger in de pap hebben, vooral als het gaat om militaire zaken. Wanneer de Russen hun greep op het land trachten te vergroten door de Bulgaren onder druk te zetten, bijvoorbeeld door de aanleg van een spoorweg die een eventuele Russische opmars vergemakkelijkt, krijgt de prins steun van de nationalisten die van Russische bemoeienissen niets willen weten. Om die steun voor zijn positie te verstevigen gaat Aleksandŭr mee in het expansionistische beleid dat de nationalisten voor ogen staat. Wanneer in 1885 de door Bulgaren gedomineerde militie in het aangrenzende Oost-Roemelië de provinciale regering omverwerpt en aaneensluiting proclameren met het prinsdom Bulgarije, reist Aleksandŭr naar de Roemelische hoofdstad Plovdiv om de eenwording welwillend te accepteren. Bij de Russen valt dit niet in goede aarde. Integendeel, en uit woede trekken de Russen al hun adviseurs en officieren terug uit Bulgarije. Servië, bevreesd als het is dat de Bulgaren in hun enthousiasme Macedonië zullen binnendringen om zo de Servische aspiraties te dwarsbomen, verklaart – zoals hiervoor al is aangegeven – Bulgarije de oorlog, maar krijgt de kous op de kop en maakt dankbaar gebruik van Habsburgse steun om de Bulgaren te weerstaan.
Een door de betrokken grote mogendheden Rusland en Oostenrijk-Hongarije afgedwongen vredesovereenkomst wordt getekend in Boekarest in 1886, een verdrag dat tevens voorziet in erkenning van de eenwording van het prinsdom Bulgarije en Oost-Roemelië. Voor Aleksandŭr pakt dit alles ongunstig uit want het beklinken van de eenwording houdt slechts een personele unie in en dat gaat de nationalisten lang niet ver genoeg. Dit, in combinatie met onvrede over het door Aleksandŭr gevoerde binnenlandse beleid, lokt een actie uit van legerofficieren in dienst van de Russen, die de prins kidnappen en over de grens zetten. Dat noopt de Bulgaarse premier, Stefan Stambolov, die weinig opheeft met de Russische bemoeienissen, tot ingrijpen en hij haalt de onfortuinlijke prins terug naar Sofia waar deze verklaart slechts door te willen regering met Russische steun. Maar tsaar Alexander weigert dit en Aleksandŭr abdiceert. Totdat er een nieuwe prins is gevonden functioneert Stambolov als Bulgaars regent. De Bulgaren vinden in een onbeduidende prins uit de Duitse huis van Saksen-Coburg en Gotha iemand die het wel aandurfde om het prinsdom te leiden. Als Ferdinand I neemt hij deze taak op zich, maar hij is in de eerste jaren geheel afhankelijk van de competente Stambolov die de eenheid in het prinsdom zodanig handen en voeten geeft dat rond 1890 Bulgarije door iedereen de facto erkend wordt als een soevereine staat. Tsaar Nicolaas II die in 1894 aan het bewind komt, heeft persoonlijk niets op met Ferdinand, maar hij beseft dat de banden met het prinsdom moeten worden aangehaald zodat wanneer het Ottomaanse rijk instort, de Russen daarvan maximaal kunnen profiteren. In 1896 erkent de tsaar Ferdinand formeel als prins van Bulgarije en gouverneur van Roemelië, een daad waar de andere grote mogendheden zich bij aansluiten. Bulgarije blijft verbonden met Rusland tot in 1913 als de Balkanoorlogen ten einde komen.
Griekenland wordt tijdens de conferentie van Berlijn vrijwel genegeerd, behalve door de Britten die de ligging van het land van betekenis achten met het oog op hun maritieme belangen in het Middellandse Zeegebied. Rekening houdend met de lang gekoesterde strategische verbintenis met de Ottomanen, verzoeken de Britten in 1881 de sultan om delen van Thessalië en Epirus over te dagen aan de Grieken die in ruil voor deze geste geacht worden in te stemmen met de bezetting van Cyprus door Engeland. De Ottomanen gaan akkoord met het afstaan van Thessalië, maar de grote mogendheden weigeren – in weerwil van de Britse pogingen – om Epirus in de ruil te betrekken vanwege de groeiende Albanese nationalistische beweging aldaar. In 1886 grijpen de Grieken naar de wapenen en trekken Epirus binnen, een actie die door de grote mogendheden wordt geblokkeerd. Als tien jaar later de etnische Grieken op Kreta in opstand komen tegen de Ottomaanse overheersers, verklaren de Grieken de oorlog aan de Ottomanen. Maar de grote mogendheden zetten de Grieken opnieuw de voet dwars en voorkomen dat andere Balkanlanden het slecht voorbereidde Griekenland steunen. De Grieken wacht een totale nederlaag en kunnen inlijving van Kreta vergeten. Griekenland blijft formeel een neutrale buitenlandse politiek volgen tot aan het uitbreken van de Balkanoorlogen. Uitzondering daarop is in 1910, als de Griekse premier Elevtherios Venezilos de Entente om hulp verzoekt bij de opbouw van leger en zeemacht. Deze stap wordt door de Griekse koning George I, die sympathiseert met de Centrale mogendheden, niet op prijs gesteld.
De Macedonische kwestie, Albanië en het Joegoslavisme
Voor de moeilijke positie van Macedonië, de situatie in Albanië en het groeiende Joegoslavisme tonen de deelnemers aan de Berlijnse conferentie in 1878 geen belangstelling. Niettemin zijn zij van belang voor de verdere ontwikkelingen in de regio. Tussen 1878 en 1914 bereiken de strubbelingen tussen de jonge natiestaten in de Balkan een hoogtepunt. Deze onderlinge twisten te betitelen als Balkanisatie, een uit het westen afkomstige bijnaam die geschiedenis heeft gemaakt, is enigszins vertekenend omdat daarmee de verantwoordelijkheid die de westerse mogendheden dragen voor de ontstane situatie uit beeld verdwijnt. Het is het westen dat het Ottomaanse rijk doelbewust uiteen rijt door de op nationalistische sentimenten gefundeerde Balkanstaten te erkennen, om ze vervolgens af te grenzen naar eigen voorkeur, zonder rekening te houden met hun wensen.
En die wensen zijn met name gericht op Macedonië, vrijwel geheel bevolkt door arme boeren van Slavische herkomst die zich tot 1870 binnen hun eigen orthodoxe millet verbonden weten, maar zich vooral thuis voelen in hun kleine dorpsgemeenschappen. Dat verandert met de instelling van het Bulgaarse exarchaat dat het recht heeft op religieuze jurisdictie in gebieden waar twee derde van de bevolking kiest voor lidmaatschap van het exarchaat. De Bulgaren zijn er als de kippen bij om propaganda te maken voor hun exarchaat en boeken succes, waarop het Griekse patriarchaat de concurrentie aangaat. Al snel loopt de deze propagandastrijd uit de hand. Door beide partijen georganiseerde bendes zetten de Slavische bevolking onder zware druk als het aankomt op stemming en moordpartijen zijn daarbij niet ongebruikelijk. Tegen de tijd dat de Berlijnse conferentie wordt gehouden en het prinsdom Bulgarije formeel op het toneel verschijnt, hebben de meeste Macedoniërs zich al aangesloten bij het exarchaat. Deze heftige gebeurtenissen vinden plaats terwijl Macedonië nog geheel onder Ottomaans beheer staat en er zich gedurende de jaren tachtig onder Servische invloed een krachtig nationalisme ontwikkelt heeft dat na de overwinning van het Bulgaarse exarchaat zich richt op de bestrijding van de Ottomaanse autoriteiten.
In 1893 richt een groepje van Slavische revolutionairen de geheime Binnenlandse (Interne) Macedonische Revolutionaire Organisatie (IMRO) op die streeft naar verzelfstandiging van Macedonië onafhankelijk van het Ottomaanse rijk en de op de loer liggende omringende staten: Servië, Bulgarije en Griekenland. Het is de eerste organisatie op Europese bodem die terroristische aanslagen niet schuwt en het weet al snel aanhang te winnen in heel Macedonië waar vrijwilligers getraind worden voor de beoogde massale opstand tegen de Ottomanen. Deze inheemse organisatie die als leuze voert: ‘Macedonië voor de Macedoniërs’, bestaat uit inboorlingen die schoon genoeg hebben van de dominante houding van de Bulgaarse geestelijken, van de Grieken met hun Hellenistische zendingsdrang en ook van de Serven die weliswaar net als de Macedoniërs tot de Slaven behoren, maar een andere taal spraken en even arrogant kunnen optreden als Grieken en Bulgaren.
IMRO begint als een aantal nauwelijks met elkaar verbonden groepjes, maar in 1894 is het de geharnaste revolutionair, Goce Delčev, die IMRO herschept tot een professioneel ondergronds rebellennetwerk compleet met een centraal comité. Al gauw vindt een scheuring plaats binnen de IMRO-gelederen. Delčev en zijn aanhangers willen niets weten van eventuele integratie van Macedonië in Bulgarije, maar zijn opponenten die daar wel brood in zien, vooral als het gaat om bestrijding van de Ottomanen, wenden zich tot de Bulgaren en richten met hun hulp een eigen organisatie op, de Externe Macedonische Revolutionaire Organisatie (EMRO). Beide organisaties verschillen dus van elkaar qua doelstelling, maar ook wat betreft gebruik van geweld. IMRO schuwt dit niet, maar is voorzichtig, terwijl EMRO van meet af aan gewapende acties onderneemt. Al snel nemen leiders van de EMRO een leidende positie in binnen het overkoepelende comité.
Ook in Servië zitten de nationalisten niet stil en richten in 1886 het Genootschap van de Heilige Sava op met als doel het Servische nationalisme aan te wakkeren, vooral in Macedonië. Het genootschap komt in 1889 onder directe verantwoordelijkheid te staan van de Servische regering. Dit initiatief is voor de Ottomanen niet onwelkom, want zij zien het als tegenwicht voor de opdringerige Bulgaren. De Grieken blijven niet achter met hun geheime Nationale Genootschap daterend uit 1894, dat bedoeld is om alle Grieken – waar dan ook – te bevrijden van de Ottomaanse heersers, maar is er net al de Servische organisatie ook op uit om op Macedonische grond de Bulgaren te bestrijden. De onderlinge haat en nijd doet de aandacht voor de eigenlijke Macedonische Kwestie enigszins op de achtergrond verdwijnen. In elk geval lukt het niet om Servië, Griekenland en Bulgarije te verenigen in een stevige anti-Ottomaanse alliantie. Het zijn de Macedonische nationalisten van de IMRO die actie ondernemen en op 2 augustus 1903 de Ilinden Opstand ontketenen, vernoemd naar de op die dag van de orthodoxe kalender te houden verering van de Heilige profeet Elia (Ilya). Het loopt rampzalig af voor de opstandelingen die de steun van de Bulgaren moeten ontberen en door de Ottomanen genadeloos worden aangepakt. Talloze dorpen worden met de grond gelijk gemaakt en er komt een enorme stroom van vluchtelingen richting Bulgarije op gang. Pogingen van de grote mogendheden en met name Rusland en Oostenrijk-Hongarije leiden tot het Mürzsteg (een jachtslot) herstelprogramma, dat beoogt om onder Ottomaans bewind de nodige hulp te verlenen aan het getroffen gebied, niet alleen fysiek, maar ook in termen van administratieve en juridische organisatie. De Ottomanen gaan akkoord, maar dit programma werkt averechts omdat het de organisatie van het gebied langs etnische lijnen versterkt, wat Serven, Griekse en Bulgaren in de kaart speelt. Het geweld neemt toe en Macedonië belandt in een impasse.
De druk van de botsende territoriale aanspraken op delen van elkaars gebieden van Bulgaren, Serven, Montenegrijnen en Grieken speelt een belangrijke rol in het ontstaan van een nationalistische beweging in Albanië. Een van de oorzaken ervan is de religieuze compositie van Albanië, verdeeld over drie millets, wat het onderbrengen van alle Albanezen onder één nationalistische noemer in de weg staat. Na de Ottomaanse verovering heeft ongeveer zeventig procent van de bevolking zich bekeerd tot de islam en onder hen zijn er velen die een belangrijke rol spelen in de Ottomaanse samenleving. Een vijfde van alle grootviziers is van Albanese origine, de Albanezen vormen de kern van het Ottomaanse leger en zij hechten aan sociale tradities. Van de niet-moslimbevolking is twintig procent orthodox en tien procent rooms-katholiek. In Albanië zelf bestaan nauwelijks tegenstellingen en er heerst ook geen gevoel van onderdrukt te worden. Kortom, er zijn nauwelijks redenen voor onrust, zeker niet genoeg om een opstand te ontketenen. Taalkundig bestaat er in Albanië een scheiding tussen noord en zuid waar respectievelijk het Gegische en het Toskische dialect worden gesproken. Een scheiding die eveneens een etnisch-Albanees nationalisme bemoeilijkt en bovendien ontbreekt er een standaard literair alfabet. De Ottomaanse overheid en de Griekse patriarch, zich ervan bewust dat het een gemeenschappelijke literaire taal een gevaar is voor hun gezagspositie, doen er dus alles aan om te voorkomen dat er zo’n taal ontstaat. De Albanezen ontkomen niet geheel aan de invloeden uit andere landen. Velen van hen zijn gevlucht voor de Ottomaanse aanvallen en hebben elders gemeenschappen gevormd die blootstaan aan westerse opvattingen over nationalisme. Gaandeweg doen zij met hun geschriften hun invloed gelden op de traditionele samenleving in hun land van herkomst.
Het verdrag van San Stefano brengt alles in een stroomversnelling, want het feit dat dit verdrag grote delen van door Albanezen bewoonde gebieden in Macedonië aan Bulgarije en Montenegro toewijst baart zorgen. Lokale leiders verenigen zich in het Verbond van Prizren (vernoemd naar de Kosovaarse plaats van samenkomst), dat onder aanvoering van de Albanese nationalist Abdul Frashëri erkenning vraagt van de integriteit van alle Albanees sprekende gebieden, daarmee ogenschijnlijk in de voetsporen tredend van de buurgemeenschappen, maar de Albanezen gaat het meer om bescherming van de traditionele levenswijze, dan om aanpassing van hun samenleving aan westerse normen en waarden. Toch zet de groei van het nationalisme door, vooral onder invloed van Albanese taalkundigen die, geleid door Frashëri, het Genootschap voor de Ontwikkeling van de Albanese Taal oprichten in 1879 en rond 1900 seculiere scholen stichten, iets waartegen de Ottomanen en de patriarch zich met hand en tand verzetten. De Ottomanen verbieden deze scholen en doen boeken die geschreven zijn in het Albanees in de ban. De patriarch dreigt met excommunicatie van volgelingen die deze scholen bezoeken. Dat leidt tot verzet in gewapende vorm en sommige Albanezen mengen zich in de Macedonische anarchie om het Ottomaanse gezag te bestrijden.
De Joegoslavische nationale beweging ontstaat dankzij het werk van de Kroatische rooms-katholieke bisschop Josip Juraj Strossmayer die het Kroatische nationalistische gedachtegoed (het Illyrianisme) uitbreidt tot het streven naar een natie die alle Zuid-Slaven omvat, waarvoor hij de naam Joegoslavië bedenkt, een naam die de nationale authenticiteit moet benadrukken. Dit idee van een Groot-Kroatië botst met opvattingen die in Servië bestaan over een Groot-Servië. Het is uiteindelijk de Servische koning Peter I Karadjordević die beide ideeën verenigt onder de vlag van Joegoslavisme, dat Servische acties in Macedonië, Bosnië-Herzegovina en ook in Kroatië moet rechtvaardigen om alle Slaven te verenigen. Onder die vlag moeten Serven en Kroaten ertoe bewogen worden om voor hun gemeenschappelijke toekomst als één natiestaat het vertrouwen te stellen in het Belgrado van de Serven.
De Balkanoorlogen
In 1908 revolteren de zogeheten Jonge Turken, een beweging die teruggrijpt op de idealen van de Jonge Ottomanen. Hun visie is neergelegd in de door sultan Abdülhamit II in 1876 uitgevaardigde grondwet, die echter weinig of geen effect sorteert op de modernisering van het rijk. Toch heeft de sultan het een en ander aan vernieuwingsprojecten in gang gezet, zoals de stichting van scholen geschoeid op westerse leest, vooral bedoeld om het leger van goed opgeleid kader te voorzien. Daarvoor is hij gedwongen veel geld te lenen in het westen. Rond 1880 bezwijkt het Ottomaanse imperium onder zijn schuldenlast, deels veroorzaakt door vernieuwingsprojecten en de wurgende voorwaarden die met name de Britten stellen aan deze leningen. Een staat kan niet failliet gaan zoals een bedrijf en er is ook geen curator of rechter die het vermogen van een staat verdeelt over de schuldeisers. Wel kan een land dat niet in staat is zijn schulden te voldoen (insolventie) onder curatele worden gesteld. En dat overkomt de Ottomaanse overheid die in 1881 onder curatele wordt gesteld van de door Europese landen gecontroleerde Commissie voor de Aflossing van de Staatsschuld. Het Ottomaanse rijk is daarmee in de ogen van velen ten dode opgeschreven en een speelbal van de grote Europese mogendheden. Maar Abdülhamit weet het hoofd boven water te houden door het voeren van een autoritair bewind dat overigens indruist tegen de geest van de nieuwe grondwet en tegen de wensen van de Jonge Ottomanen waarvan velen hun heil zoeken in westerse steden zoals bijvoorbeeld Parijs. In 1902 ziet daar de beweging van de Jonge Turken het licht waarbinnen overigens grote verschillen in opvatting bestaan over hoe de toekomst van het Ottomaanse rijk eruit moet zien. Zij zijn eensgezind in hun afkeer van het autoritaire beleid van sultan Abdülhamit en van de westerse bemoeienissen met het rijk, maar opvattingen lopen sterk uiteen tussen de radicalen die een grondig gereorganiseerd en gecentraliseerd Ottomaans rijk voor ogen hebben gedomineerd door etnische Turken, en de gematigden die pleiten voor een gedecentraliseerd rijk waarin alle etnische groepen volledige autonomie genieten.
Zeker niet bedoeld door de sultan is het effect dat de westerse ideeën hebben op de bezoekers van de door hem gestichte scholen, vooral jonge officieren, die het voortouw nemen in het verzet tegen zijn bewind. En zo ontstaat er tegen het eind van de negentiende eeuw ook binnen de grenzen van het Ottomaanse rijk een beweging die de westerse nationalistische opvattingen over de natiestaat ten uitvoer wil brengen in het Ottomaanse rijk. Het zijn de jonge officieren van de militaire school die in 1889 een Turkse revolutionaire organisatie in het leven roepen en wel het Comité van Eenheid en Vooruitgang (in het Engels afgekort tot CUP), een organisatie die zich via celvorming snel verspreidt onder alle geledingen van het Ottomaanse hoger onderwijs. Een van hen is Mustafa Kemal (later bekend als Atatürk) die in 1905 een eigen revolutionaire groep sticht. Deze groep wordt al snel opgenomen in een het hele rijk omspannende geheime organisatie – de Society of Liberty – die de de opvattingen van de radicale Jonge Turken onderschrijft en gevestigd is in Thessaloniki, de grootste stad van het Ottomaanse Macedonië. Vrezend voor een ingrijpen van de westerse grote mogendheden in het onrustige Macedonië en het uiteenvallen van het Ottomaanse imperium, komen daar in 1908 de goed georganiseerde jonge officieren onder leiding van Enver Paşa in opstand en eisen van de sultan onmiddellijke implementatie van de grondwet van 1876. Dat brengt Abdülhamit II, die bang is voor een brede verspreiding van het revolutionaire elan in en buiten Macedonië, ertoe om toe te geven aan de wensen van de officieren en parlementaire verkiezingen uit te schrijven.
Deze snelle ontwikkelingen zaaien verwarring in de gelederen van de CUP. Een meerderheid binnen de CUP steunt de ideeën van de radicale Jonge Turken en zij zijn het die de CUP een overwinning brengen en een begin maken met de uitvoering van het door hen gewenste beleid van centralisatie. Dit wekt weerzin op bij conservatieve en gematigde militairen die – met stilzwijgende instemming van de sultan – in 1909 een contrarevolutionaire opstand organiseren te Istanboel. Enver Paşa reageert onmiddellijk, trekt op vanuit Macedonië met zijn troepen, maakt een einde aan deze opstand en onttroont Abdülhamit II. In diens plaats wordt sultan Mehmet V geïnstalleerd, maar de eigenlijke macht ligt in handen van het Macedonische militaire kader en de CUP die vastbesloten zijn het Ottomaanse rijk om te vormen tot een Turkse natiestaat.
Een reactie van de westerse mogendheden kan niet uitblijven. Deze plegen overleg over de ontstane situatie. Maar geen van hen durft in te grijpen, bang als men is voor een onderling treffen dat zou kunnen escaleren tot een wereldoorlog. Van die patstelling maakt Oostenrijk-Hongarije gebruik door Bosnië-Herzegovina te annexeren. De door de CUP beheerste Ottomaanse regering accepteert de annexatie waarmee de crisis voorlopig is beëindigd. Niet verwonderlijk is de felle reactie van zowel Serven als Kroaten die een nieuwe, krachtige coalitie van Servo-Kroaten smeden en het optreden van de Habsburgers interpreteren als een klap in het gezicht van het Joegoslavisme. De opkomst van de westers georiënteerde CUP die ernaar streeft om het Ottomaanse rijk bijeen te houden als een door Turken overheerste natiestaat, is een gruwel voor de niet-Turkse bevolking binnen het rijk en dat versterkt de samenwerking tussen de goed bewapende nationalisten van de diverse Balkanstaten, Bulgarije, Servië, Montenegro en Griekenland.
In 1912 ontstaat er een door bilaterale verdragen gesteunde anti-Ottomaanse alliantie. Onderdeel van die verdragen zijn geheime afspraken over de eventuele opdeling van Macedonië. Het zijn de Montenegrijnen die in oktober van dat jaar de lont in het kruitvat steken en de oorlog verklaren aan de Ottomanen, waarna de andere Balkanstaten volgen. Deze Eerste Balkanoorlog pakt slecht uit voor de Bulgaren die de goed getrainde, in Thracië gelegerde, Ottomaanse troepen tegenover zich vinden, terwijl de Serven en Montenegrijnen in het westen de gedemoraliseerde Ottomanen met gemak de baas zijn. Servië loopt Kosovo onder de voet, verovert grote delen van Macedonië en Montenegro en valt Albanië binnen. Griekenland bezet – tot afgrijzen van Bulgarije – Thessaloniki. Nadat Edirne (Adrianopel) door de Bulgaren is veroverd, blijft eigenlijk alleen Istanboel over als het Turkse deel van Europa. In mei van dat jaar komt het verdrag van Londen tot stand, opgelegd de grote mogendheden dat een eind maakt aan de strijd, maar tegelijk de tweede Balkanoorlog inluidt. Het verdrag van Londen voorziet in een verdeling over de door de overwinnaars veroverde gebieden, maar die kan geenszins hun goedkeuring wegdragen. De ruzies escaleren, vooral tussen de Bulgaren en de ander staten. In juni 1913 sluiten de Grieken en de Serven een verdrag gericht op mogelijke agressieve daden van Bulgarije om vervolgens de steun te verwerven van de Montenegrijnen. Pogingen van Rusland om te bemiddelen worden afgewezen. Eind juni valt Bulgarije Griekse en Servische stellingen in Macedonië aan, een actie die het land duur komt te staan. Servië en Griekenland verklaren Bulgarije de oorlog, waarna Montenegro en het Ottomaanse rijk hun voorbeeld volgen.
Bulgarije lijdt een enorme nederlaag en verliest de tijdens de eerste Balkanoorlog veroverde gebieden. Dat heeft onder andere tot gevolg dat Macedonië verdeeld wordt over Servië en Montenegro, dat Griekenland in bezit blijft van Thessaloniki en dat Edirne en vrijwel geheel Oost-Thracië terugkeren in de schoot van het Ottomaanse rijk. Al met al betekenen de Balkanoorlogen een enorme vernedering voor de Bulgaren die er vanaf de stichting van exarchaat op hebben gerekend dat Macedonië onderdeel wordt van hun natiestaat. Grote winnaar is Servië dat, zelfverzekerder als nooit tevoren, zijn revolutionaire activiteiten in Bosnië-Herzegovina opvoert, acties die uiteindelijk de aanleiding zijn voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Ook interessant: Servië, willig werktuig van de grote mogendheden