Meestal wordt gezegd dat de Eerste Wereldoorlog eindigde met de wapenstilstand van 11 november 1918. Dat bestand vormde in de praktijk het slotstuk van een cascade van gebeurtenissen die Europa op zijn kop zetten.
De allereerste wapenstilstand van de oorlog ging al in op 17 december 1917 en gold voor het Oostfront. Hij was twee dagen eerder gesloten in Brest-Litovsk (nu Brest in Wit-Rusland) tussen Duitsland en zijn bondgenoten en een delegatie van de nieuwe Russische regering, die de maand ervoor was gevormd toen de bolsjewieken de macht overnamen. Een dag later sloot de bevelhebber van de Russische legers in de Kaukasus – die de bolsjewistische regering niet erkende – ook een wapenstilstand met de Turken in de Turkse stad Erzindzjan (of Erzincan).
Rusland wierp daarmee de handdoek in de ring, nadat de gevechten aan het Oostfront feitelijk al waren stilgevallen als gevolg van de Russische Revolutie. Formeel eindigde de oorlog voor Rusland toen de bolsjewistische regering op 3 maart 1918 het Verdrag van Brest-Litovsk ondertekende. Een paar weken daarvoor hadden de Duitsers de wapenstilstand opgezegd nadat de bolsjewieken weigerden de bikkelharde vredesvoorwaarden te aanvaarden, maar tot echte gevechten was het niet meer gekomen en Rusland ging snel door de knieën.
Oekraïne, dat zich al begin 1918 van Rusland had afgescheiden, had enkele weken eerder een vredesverdrag gesloten. In de Kaukasus werd de strijd in februari 1918 hervat. Op papier eindigde de oorlog daar met het Verdrag van Batoem (of Batumi, nu in Georgië) op 4 juni, met Georgië, Armenië en Azerbeidzjan, staten die zich intussen van Rusland hadden afgescheiden.
Dat betekende niet dat in het uiteengevallen Russische Rijk de wapens zwegen. Integendeel, er begon een chaotische en bijzonder bloedige burgeroorlog die nog een vijftal jaar zou aanhouden, maar als zodanig geen deel meer uitmaakte van de Eerste Wereldoorlog, ook al zouden er troepen van beide kampen hier en daar betrokken raken bij de strijd.
Roemenië, dat eveneens aan Geallieerde zijde aan het Oostfront vocht, verkeerde al in een moeilijke situatie toen Rusland de strijd opgaf. Het zag zich verplicht op 9 december 1917 een wapenstilstand te sluiten met de Centralen, die het grootste deel van het land bezet hielden. Op 7 mei 1918 ondertekende het een vernederend vredesverdrag, dat echter nooit van kracht zou worden.
De Duitse lenteoffensieven en het Geallieerde tegenoffensief
Het einde van de strijd in het oosten maakte het voor Duitsland mogelijk zijn krachten te concentreren op het Westelijk Front. De sterke man van het Duitse leger, generaal Erich Ludendorff, zette alles op alles om in het westen een overwinning te behalen voordat de grote toevloed van Amerikaanse troepen de Geallieerden een overwicht zou bezorgen. Van maart tot juli 1918 voerden de Duitse legers in totaal vijf zware offensieven uit in Picardië, Vlaanderen en Champagne, aanvallen die de Duitsers wel terrein deden winnen, maar uiteindelijk steeds gestopt werden. Voor de Duitsers gingen die offensieven bovendien gepaard met zware verliezen, en dan nog vooral van hun beste troepen. De Geallieerden raakten in het begin bijna in paniek door de aanvallen, maar reageerden efficiënt door hun acties beter te coördineren. Fransen en Britten raakten het eens in de keuze van een gezamenlijke opperbevelhebber, in de persoon van de Franse generaal Ferdinand Foch.
Nadat de laatste Duitse aanval was afgeslagen begonnen de Geallieerde legers, intussen versterkt met verse Amerikaanse troepen, een zwaar tegenoffensief op 8 augustus, een dag die Ludendorff “de zwarte dag van het Duitse leger” zou noemen. Nauwelijks vijf dagen later vertelde Ludendorff de keizer Willem II en rijkskanselier Georg von Hertling dat Duitsland de oorlog niet meer kon winnen en dat er met de Geallieerden moest worden onderhandeld.
Eind september begonnen de Franse, Britse, Amerikaanse en Belgische legers onder leiding van (intussen maarschalk) Foch met het eindoffensief aan het Westelijk Front. Op een front van honderden kilometers tussen de Noordzee en de Maas beukten ze in op de Duitse stellingen in Frankrijk en België, en met succes. De Duitsers werden steeds verder teruggedreven, al verliep die terugtrekking meestal geordend en langzaam. Afgaande op het tempo waarin de Geallieerden oprukten, leek het er niet op dat de oorlog in 1918 afgelopen zou zijn. Maar intussen veranderde er heel wat op andere fronten.
Bulgarije geeft de strijd op
Op de Balkan voerden de Geallieerden midden september een zwaar offensief uit aan het front in de bergen waar het Bulgaarse leger al twee jaar stand wist te houden. De troepenmacht van Britten, Fransen, Grieken en Serviërs onder de Franse generaal Louis Franchet d’Espèrey wist na enkele dagen strijd door te breken. De slecht gevoede en uitgeputte Bulgaarse troepen sloegen op de vlucht. Overal in het oorlogsmoeë Bulgarije braken rellen en opstanden uit. Om revolutie te voorkomen vroeg de Bulgaarse regering meteen een wapenstilstand.
Op 29 september tekende een Bulgaarse delegatie in het hoofdkwartier van Franchet d’Espèrey in Thessaloniki de wapenstilstand, die de dag daarop inging. Het Bulgaarse leger moest de bezette delen van Servië en Griekenland ontruimen en werd vrijwel volledig ontwapend. Bulgarije was de kleinste van de Centrale Mogendheden geweest, maar door het wegvallen van die bondgenoot ontstond wel een leemte tussen de andere bondgenoten, enerzijds Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en anderzijds het Ottomaanse Rijk (Turkije). De laatste mogendheid leed rond die tijd een reeks nederlagen in het Midden-Oosten: in enkele dagen tijd moest het steden als Damascus, Beiroet en Aleppo opgeven aan de oprukkende Britten.
Duitsland wordt “gedemocratiseerd”
De dag dat Bulgarije capituleerde, vond een belangrijke vergadering plaats in het Belgische kuuroord Spa, waar het hoofdkwartier van het Duitse leger gevestigd was. De Duitse generaals, Ludendorff voorop, wezen de Duitse keizer Willem II en kanselier von Hertling op de ernst van de toestand. Door de aanhoudende Geallieerde blokkade op zee werd er in Duitsland honger geleden. Zelfs de bevoorrading van het leger kende grote problemen. Ludendorff vertrouwde bovendien zijn eigen troepen niet meer. Met het voorbeeld van Rusland voor ogen werd gevreesd voor een revolutie.
De legerleiding drong aan op een beëindiging van de oorlog, voor het te laat zou zijn. Besloten werd een beroep te doen op de Amerikaanse president Woodrow Wilson, wiens Veertien Punten een uitgangspunt konden vormen voor vredesonderhandelingen. Om meer in de gunst te komen van Wilson en de Geallieerden zou er een democratisering van Duitsland moeten worden doorgevoerd. Er zou voor het eerst een regering moeten komen die steunde op een meerderheid in de Rijksdag, het verkozen Duitse parlement (tot dan toe was de Rijksregering enkel aan de keizer verantwoording verschuldigd). In feite wilden de Duitse generaals daarmee de verantwoordelijkheid voor de nederlaag afwentelen op de democratische politici, voor wie ze slechts minachting hadden.
Als gevolg daarvan nam Hertling ontslag om plaats te maken voor een parlementair kabinet. De nieuwe regering, met voor het eerst ook sociaaldemocraten, kwam er op 3 oktober onder leiding van prins Max van Baden, een lid van een van de vele Duitse vorstenhuizen, maar die wel een goede reputatie had bij de Geallieerden. De nieuwe kanselier zond nog dezelfde dag een nota naar Wilson, via diplomatieke kanalen in Zwitserland. Daarin werd de president gevraagd de Geallieerden uit te nodigen vredesonderhandelingen te beginnen op basis van de Veertien Punten. Bovendien vroegen de Duitsers een onmiddellijke wapenstilstand “om verder bloedvergieten te voorkomen”.
De nieuwe kanselier maakte zijn aanbod meteen publiek in een rede voor de Rijksdag. De Geallieerde pers en politici reageerden argwanend, maar voorzichtig. Was dit geen Duitse poging om verdeeldheid te zaaien in het Geallieerde kamp of om tijd te winnen? Anderzijds waren er genoeg redenen om een snel einde van de oorlog te willen.
Wilson stelt bijkomende eisen
De wereld wachtte op het antwoord van Wilson, maar die antwoordde niet meteen op de nota. Op 8 oktober eiste de Amerikaanse president verduidelijkingen over wat de Duitsers bedoelden met onderhandelen “op basis van” zijn voorstellen. Het moest duidelijk zijn dat Duitsland die voorwaarden aanvaardde en dat er alleen maar gepraat kon worden over de “praktische details van hun uitvoering”. Wat de vraag om een wapenstilstand betreft, zei de president dat hij de Geallieerden niet kon vragen de strijd te staken zolang de legers van de Centrale Mogendheden zich op hun bodem bevinden. Concreet zou dat betekenen dat de bezette gebieden in België, Frankrijk, Italië, Servië en Montenegro ontruimd moesten worden voordat de wapens zwegen.
Vier dagen later liet Duitsland weten dat het Wilsons “voorwaarden voor een duurzame vrede” aanvaardde en bereid was zich uit de bezette gebieden terug te trekken. Het einde van de oorlog leek nu reëel. Maar op het terrein was daar niet veel van te merken.
De reacties in de pers en de publieke opinie waren gemengd. In Europa, waar de oorlogsmoeheid zich liet voelen, waren velen hoopvol, maar er bleef argwaan naar de ware bedoelingen van Duitsland. In de Verenigde Staten waren er veel politici die een wapenstilstand verwierpen en in plaats daarvan de onvoorwaardelijke capitulatie eisten.
Wilson besloot dan ook zijn standpunt te verharden. Op 12 oktober zond hij Berlijn een nota met nieuwe eisen. De eigenlijke voorwaarden voor een wapenstilstand liet hij over aan de Geallieerde militaire leiders, maar voegde eraan toe dat een regeling daarover moest overeenstemmen met de “huidige militaire suprematie” van de Geallieerden, wat voor de Duitsers niet veel goeds voorspelde. Hoe dan ook kon er geen sprake zijn van een wapenstilstand zolang Duitsland “de onwettige en onmenselijke praktijken voortzet waarin het nog altijd volhardt”. Concreet noemde de president het tot zinken brengen van passagiersschepen door Duitse onderzeeërs en het vernietigen en leeghalen van de steden die de Duitsers in België en Frankrijk moesten ontruimen. Die praktijken waren inderdaad op volle schaal bezig.
Ten slotte liet Wilson in bedekte termen weten dat er een einde moest komen aan het autocratisch-militaristisch regime in Duitsland. Wat dat concreet betekende, was niet duidelijk. In elk geval leek de vorming van een parlementaire regering in Berlijn onvoldoende.
De nieuwe eisen leidden tot zware discussies in Duitsland. De vraag werd gesteld of de Duitse keizer wel kon aanblijven. Hij was immers voor de buitenwereld een boeman geworden. Uiteraard kwam er vanuit nationalistische kringen veel verzet tegen Wilsons nieuwe eisen.
Verzet kwam er ook van Ludendorff, die intussen helemaal van mening was veranderd. Hij wilde de oorlog voortzetten en was ervan overtuigd dat zijn leger de hele winter nog kon standhouden. Daarmee toonde hij zich weinig realistisch, want net nu boekten de Geallieerden een spectaculaire vooruitgang aan het Westelijk Front. Midden oktober rukten Belgische troepen triomfantelijk de Vlaamse steden Roeselare, Oostende en Brugge binnen. Tegelijk bevrijdden de Britten Rijsel, de grootste Franse stad die onder Duitse bezetting had gestaan.
Op 21 oktober ging de Duitse regering door de knieën. Alle aanvallen van Duitse onderzeeërs op koopvaardijschepen werden verboden (vijandige oorlogsschepen mochten nog wel worden aangevallen). De Duitse bezettingsmacht in België begon verder politieke gevangenen vrij te laten. En Berlijn liet weten dat er aan democratische hervormingen werd gewerkt.
Ditmaal reageerde Wilson positief, hoewel in zijn eigen land door velen nog aangedrongen werd op een Duitse capitulatie. Twee dagen na de laatste Duitse concessies liet hij weten dat de kwestie van een wapenstilstand aan de Geallieerde regeringen zou voorleggen. Hij voegde er echter meteen aan toe dat de enige gerechtvaardigde wapenstilstand er een was die het Duitsland onmogelijk zou maken de vijandelijkheden te hervatten. De voorwaarden zouden dus bijzonder hard zijn. Tegelijk liet hij weten dat er in Duitsland een echte verandering van regime moest komen.
De Duitse leiders begonnen stilaan te beseffen dat de wapenstilstand zou neerkomen op een verkapte capitulatie, maar ze konden moeilijk terugkrabbelen. Toen Ludendorff tegen de Duitse vicekanselier zei dat zoiets tegen de militaire eer was, antwoordde deze dat hij maar “een kwade burger was” en enkel het volk zag, dat honger leed. De dag daarop werd Ludendorff door de keizer ontslagen.
De publieke opinie in de Geallieerde landen werd intussen niet milder tegenover Duitsland. Integendeel, de terugtrekkende Duitse legers lieten een spoor van vernieling achter, vooral in Noord-Franse steden als Cambrai en Douai. De verontwaardiging werd steeds groter.
De Geallieerden moesten het nu eens worden over de voorwaarden voor een wapenstilstand met Duitsland. Daarvoor werd op 29 oktober een Geallieerde topconferentie in Parijs bijeengeroepen. Maar intussen leken de gebeurtenissen in een stroomversnelling te zijn beland. Nog voor de top iets kon beslissen, wierpen Duitslands overgebleven bondgenoten de handdoek in de ring.
Turkije geeft de strijd op
Het Ottomaanse (Turkse) Rijk verkeerde al geruime tijd in moeilijkheden. Niet alleen moesten de Turkse troepen in het Midden-Oosten steeds verder terugtrekken, door de val van Bulgarije en Geallieerde opmars op de Balkan waren de verbindingen met Duitsland ook zeer bemoeilijkt en bovendien werd de hoofdstad Constantinopel bedreigd. Toen duidelijk werd dat Duitsland vrede wilde sluiten, begreep de Ottomaanse grootvizier (premier) Talaat Pasja dat er voor zijn land geen andere keuze was dan hetzelfde te doen. Ook hij nam contact op met Wilson, maar kreeg geen antwoord.
Talaat Pasja – een omstreden figuur omdat hij verantwoordelijk was voor de massamoorden op de Armeniërs – nam uiteindelijk ontslag. Op 14 oktober kwam er een nieuwe Ottomaanse regering, geleid door maarschalk Izzet Pasja. Deze stuurde een vredesaanbod naar de Britse regering, die vervolgens de Britse opperbevelhebber in de Middellandse Zee, admiraal Sir Somerset Gough-Calthorpe, machtigde om besprekingen over een wapenstilstand te beginnen. Op 27 oktober ontving Gough-Calthorpe een Turkse delegatie op het Britse slagschip HMS Agamemnon, dat voor anker lag bij Moudros op het Griekse eiland Lemnos. Opmerkelijk was dat er geen andere Entente-mogendheden aanwezig waren. Een Franse admiraal werd niet tot de gesprekken toegelaten, onder het voorwendsel dat de Turken alleen met de Britten wilden onderhandelen.
Op 30 oktober zette de Ottomaanse minister van Marine Rauf Bey op de Agamemnon zijn handtekening onder wat bekend werd als de “wapenstilstand van Moudros”, die de dag daarop inging. Die kwam neer op een totale overgave. Het Turkse leger werd meteen gedemobiliseerd. De Geallieerden konden de strategische zeestraten (Dardanellen en Bosporus) en de hoofdstad bezetten. Naast de krijgsgevangenen dienden de Turken ook meteen de gevangen Armeense burgers vrij te laten.
Oostenrijk-Hongarije valt uit elkaar
Met Duitslands bondgenoot Oostenrijk-Hongarije ging het zo mogelijk nog slechter. De Oostenrijks-Hongaarse legers op de Balkan verkeerden in een bijzonder slechte staat. Ze moesten wijken voor de Geallieerde legers die Servië bevrijdden en zich ook terugtrekken voor een Italiaanse opmars in Albanië.
Intussen broeide het al geruime tijd onder de vele volkeren van Oostenrijk-Hongarije. De Oostenrijkse keizer Karel, die al een hele tijd oprecht naar vrede streefde, was besprekingen begonnen om zijn land om te vormen tot een federatie. Daarmee hoopte hij ook tegemoet te komen aan Punt 10 van de Veertien Punten, waarin autonomie geëist werd voor die volkeren.
Met toestemming van de keizer hadden de parlementsleden van de diverse volkeren in de voorbije maanden nationale raden gevormd om die autonomie te realiseren. Maar al snel begonnen die raden elke samenwerking met de centrale regering in Wenen op te zeggen. De Slovenen, Kroaten en Serven vormden op 6 oktober samen een nationale raad in Zagreb met de bedoeling één onafhankelijke Zuid-Slavische staat te vormen die zich met Servië zou verenigen. Acht dagen later richtten Tsjechische en Slowaakse ballingen in Parijs een voorlopige regering voor Tsjechoslowakije op, die door de Geallieerden meteen werd erkend en door de bevolking in Praag met enthousiasme werd begroet.
Keizer Karel probeerde nog te redden wat er te redden viel door op 16 oktober een “Volkerenmanifest” uit te vaardigen, waarbij hij Oostenrijk tot een bondsstaat omvormde, maar dit zonder akkoord met de betrokken nationale raden. Bovendien weigerde Hongarije – dat al helemaal autonoom was – elk zelfbestuur voor zijn eigen minderheden. Karel wilde echter vooral Wilson tonen dat hij tegemoet kwam aan Punt 10. De Amerikaanse president liet echter weten dat dit punt voorbijgestreefd was, want de Verenigde Staten erkenden intussen de onafhankelijkheid van Tsjechoslowakije. In feite tekende hij daarmee het doodvonnis van Oostenrijk-Hongarije.
Als teken van goede wil trok de keizer rond die tijd zijn leger terug uit het deel van Oekraïne dat het bezet hield. Die bezetting had vooral tot doel om Oostenrijk-Hongarije te voorzien van Oekraïens graan. De terugtrekking had dan ook dramatische gevolgen voor de voedselvoorziening in het rijk, en zorgde voor bijkomende onrust.
De weken daarop volgde een chaos, waarbij de Tsjechische, Zuid-Slavische en Poolse gebieden zich losmaakten van de Donaumonarchie. Meteen werden ook de troepen van deze nationaliteiten binnen het Oostenrijks-Hongaarse leger steeds onbetrouwbaarder: ze deserteerden massaal of weigerden nog te vechten.
Als klap op de vuurpijl begon Italië op 24 oktober een groot offensief tegen de Oostenrijks-Hongaarse linies. De Italiaanse legers waren het jaar daarvoor uit Noordoost-Italië verdreven. Nu slaagden ze erin dit terrein te heroveren en door te dringen tot de Oostenrijkse gebieden waar ze aanspraak op maakten. Op 29 oktober liet de Oostenrijks-Hongaarse regering (die nauwelijks nog macht had) weten dat ze het bondgenootschap met Duitsland had opgezegd en vroeg ze een onmiddellijke wapenstilstand met Italië. Besprekingen daarover begonnen op 1 november in de Villa Giusti, nabij Padua. Intussen was de Donaumonarchie helemaal uiteengevallen. De “asterrevolutie” in Boedapest maakte een einde aan de conservatieve Hongaarse regering en leidde tot een formele afscheiding van Hongarije van de Habsburgse kroon.
Op 3 november werd in de Villa Giusti de wapenstilstand ondertekend tussen Italië (namens alle Geallieerden) en Oostenrijk-Hongarije. De Oostenrijks-Hongaarse legers stopten, voor zover ze nog vochten, onmiddellijk de vijandigheden, hoewel de wapenstilstand pas de dag daarop van kracht zou worden. Volgens die regeling moesten ze zich terugtrekken uit alle kustgebieden langs de Adriatische Zee en de gebieden ten zuiden van de Brennerpas.
Hongarije, dat zich voortaan als een onafhankelijk land beschouwde en zich pro-Geallieerd wilde opstellen, moest ervaren dat het wel degelijk als een vijand werd beschouwd. Het werd op 13 november nog gedwongen een afzonderlijke wapenstilstand te sluiten in Belgrado. Maar dit was louter een formaliteit.
Voor de volkeren van de uiteengevallen Donaumonarchie betekende dit niet meteen vrede. Het kwam tot confrontaties tussen de Slavische en de Italiaanse bewoners van de steden langs de Adriatische Zee (in de eerste plaats Fiume/Rijeka). In Oost-Galicië braken gevechten uit tussen Polen en Oekraïners, vooral in de stad Lvov/Lviv/Lemberg. En de overwegend Duitstalige delen van Bohemen en Moravië wilden aansluiting bij wat voortaan “Duits-Oostenrijk” heette.
Geallieerden raken het eens over een wapenstilstand
De dramatische gebeurtenissen in het uiteenvallende Habsburgse Rijk verhinderden niet dat de Geallieerden zich op Duitsland bleven concentreren. Op de Geallieerde top in Parijs, die meteen verplaatst werd naar het naburige Versailles, bespraken de Britse, Franse en Italiaanse premiers, samen met vertegenwoordigers van de andere Geallieerde landen, de voorwaarden die maarschalk Foch voorstelde voor een wapenstilstand met de Duitsers.
Foch had eerder daarover overlegd met de Geallieerde militaire bevelhebbers. De bevelhebber van de Amerikaanse exepditiemacht, generaal John Joseph Pershing, was er voorstander van de strijd voort te zetten tot een onvoorwaardelijke capitulatie van Duitsland. De Amerikanen waren dan ook recent in de strijd geworpen en velen onder hen hadden nog niet gevochten. Maar de andere opperbevelhebbers, generaal Philippe Pétain (Frankrijk) en veldmaarschalk Sir Douglas Haig (Groot-Brittannië), aanvaardden een wapenstilstand. Het Geallieerde offensief was een succes, maar aan het tempo waarin het verliep, zou het tot in 1919 kunnen duren voordat het hele Franse en Belgische grondgebied bevrijd was. Intussen stapelden de verliezen zich op, want ook voor de overwinnaars verliep de strijd bloedig. Daarenboven was de beruchte Spaanse griep op een hoogtepunt. In sommige veldhospitalen lagen meer grieplijders dan gewonden.
Maar het waren vooral de politieke leiders die voor een snelle wapenstilstand waren. De Franse premier Georges Clemenceau, toch bekend om zijn harde houding, stond erachter, net als zijn Britse collega David Lloyd George. De strijd had lang genoeg geduurd. Het voorstel van Foch was de Duitsers zulke harde wapenstilstandsvoorwaarden op te leggen dat ze de oorlog niet zouden kunnen hervatten. Ze zouden massaal wapens moeten inleveren en hun troepen uit alle bezette gebieden terugtrekken, zelfs tot achter de Rijn. Verder zouden ze maar één kans krijgen om de voorwaarden te aanvaarden: bij afwijzing zou de strijd nog verhevigen. Door de Oostenrijkse nederlaag konden de Geallieerden nu ook Duitsland in de zuidflank aanvallen.
Op 5 november stemde de top in met de voorwaarden van Foch. De volgende dag zond president Wilson, steeds via de omweg van Zwitserse diplomatieke kanalen, al een laatste nota aan Berlijn. Daarin stond dat de Duitsers zich voor het sluiten van een wapenstilstand konden wenden tot maarschalk Foch. Tegelijk bevatte de nota een nieuwe eis: dat Duitsland het leed aan de burgerbevolkingen en de vernieling van hun eigendommen zou vergoeden. De Duitse regering reageerde daar niet meer op. Een dag later al liet ze weten dat er een delegatie was samengesteld om Foch te ontmoeten. Die delegatie kwam onder leiding van staatssecretaris Matthias Erzberger, die meteen Berlijn verliet op weg naar het Duitse hoofdkwartier in Spa.
Het nieuws nam de twijfels aan Geallieerde kant weg over de ware bedoelingen van de Duitsers. Blijkbaar hadden die haast om een wapenstilstand te sluiten. Want intussen was de revolutie echt uitgebroken.
Revolutie terwijl de wapenstilstand gesloten wordt
Het was begonnen met een muiterij op de grote Duitse oorlogsvloot, de Hochseeflotte. Eind oktober kreeg deze bevel uit te varen voor een ultieme aanval op Groot-Brittannië. De matrozen op een aantal schepen begrepen dat dit een zinloze slachting zou worden en weigerden de bevelen op te volgen. Ze saboteerden zelfs de machines. Als gevolg van die muiterij blies de marineleiding de aanval af, maar ze liet meteen meer dan honderd muiters arresteren. In de dagen daarop demonstreerden duizenden matrozen in de straten van de grote marinehaven Kiel. Ze eisten de vrijlating van hun kameraden én vrede. Ook veel arbeiders in Kiel gingen in staking. Op 4 november liepen de betogingen uit in een echte opstand. Troepen die de rebellie moesten onderdrukken, sloten zich erbij aan. Er vormde zich een matrozen- en arbeidersraad die de macht in Kiel overnam.
De volgende dagen breidde de opstand zich uit, eerst naar andere havensteden, daarna naar de grote industriesteden. Overal werden arbeiders- en soldatenraden gevormd met openlijk revolutionaire voornemens.
Op 7 november, kort na middernacht, liet het Duitse hoofdkwartier per radio aan het Geallieerde hoofdkwartier weten dat de Duitse gevolmachtigden klaar stonden om Foch te ontmoeten. Na aanwijzingen voor de te volgen weg te hebben gekregen, vertrokken ze in de namiddag uit Spa. Hun auto’s – voorzien van een witte vlag – passeerden rond 18 uur de frontlinie. De Franse troepen aldaar waren van hun komst op de hoogte en lieten de auto’s door tot in het naburige stadje La Capelle. Daar stapten de Duitsers over in Franse wagens en vertrokken met onbekende bestemming.
Waar gingen ze naartoe? Maarschalk Foch had zijn hoofdkwartier in Senlis, een stadje ten noorden van Parijs. Maar door de nabijheid van de hoofdstad vreesde hij een toestroom van journalisten en nieuwsgierigen. Bovendien hadden de Duitsers in 1914 in Senlis enkele inwoners doodgeschoten en er brand gesticht. De aanwezigheid van de Duitse delegatie zou misschien tot incidenten leiden.
Foch koos voor de ontmoeting een totaal onopvallende plaats, iets verder van Parijs. Een open plek in het bos van Compiègne, waar een doodlopend stuk spoorweg lag dat gebruikt was voor de plaatsing van een langeafstandskanon.
Foch en zijn gevolg verbleven er in een trein die de maarschalk als een rijdende commandopost gebruikte. Een restauratiewagen van de Frans-Belgische Compagnie des Wagons-Lits was omgevormd tot vergaderzaal voor de staf. Het is die wagon die gebruikt werd voor het overleg. De Duitse delegatie werd naar de plek gevoerd in de speciale trein die aan keizer Napoleon III had behoord, met salons en slaapwagens. De trein stond stil vlakbij de trein van Foch. De Duitsers zouden tijdens de besprekingen in deze trein verblijven.
De plaats was geheim gehouden, voor de buitenwereld en ook voor de Duitse gevolmachtigden. Alleen door een indiscretie kon Erzberger vernemen dat ze in het bos van Compiègne waren. De pers vernam helemaal niets en wist alleen dat het overleg bezig was.
In de voormiddag van 8 november kreeg de Duitse delegatie in de omgebouwde restauratiewagen de – verpletterende – voorwaarden voor de wapenstilstand te horen. Ze kon niet veel meer doen dan een officier met de tekst van de voorwaarden terug naar het hoofdkwartier te sturen om ze voor te leggen aan de legerleiding. Foch gaf de Duitsers 72 uur om ze te aanvaarden. In die drie dagen gebeurde er in Compiègne maar weinig. Erzberger en zijn gevolg konden niet veel meer doen dan wachten en wandelingetjes maken in een strikt afgebakende omgeving. Ze kregen geen kranten en wisten niet wat er in hun land gebeurde, waar de revolutie helemaal was losgebarsten.
Op de avond van 7 november werd in München een arbeiders-, soldaten- en boerenraad gevormd die de dag daarop de Beierse republiek uitriep. Meteen daarop braken ook in andere Duitse staten, zoals Saksen en Brunswijk, revoluties uit.
Op 9 november bereikten de onlusten Berlijn. In de hoop de monarchie te redden kondigde prins Max van Baden aan dat de keizer was afgetreden (wat onwaar was) en dat de sociaaldemocraat Friedrich Ebert (op ongrondwettelijke wijze) de nieuwe rijkskanselier werd. Kort daarop riep een andere sociaaldemocraat, Philipp Scheidemann, in zijn eentje de republiek uit, tegen de zin van Ebert. Keizer Willem II, die in Spa was, kreeg van zijn generaals te horen dat ze niet van plan waren de revolutie de kop in te drukken. De ochtend daarop vertrok hij naar Nederland, waar hij de rest van zijn leven in ballingschap zou doorbrengen.
De nieuwe kanselier Ebert, die de toestand snel onder controle kreeg, telefoneerde met het hoofdkwartier over de wapenstilstandsvoorwaarden en stemde ermee in. Via de radio kreeg Erzberger in de avond van 10 november toestemming te tekenen. De nacht daarop werd er in de wagon zwaar onderhandeld. De Duitse delegatie stelde nog allerlei wijzigingen voor, die door de Geallieerden meestal werden afgewezen.
Om half zes van de volgende ochtend, 11 november, werden de handtekeningen onder de wapenstilstandsovereenkomst geplaatst. Die zou zes uur na de ondertekening van kracht worden. Foch stelde voor om als officieel tijdstip van ondertekening 5 uur te maken, zodat de wapens om precies 11 uur moesten zwijgen. Het elfde uur van de elfde dag van de elfde maand.
De definitieve tekst was nog niet eens volledig uitgetypt toen het nieuws naar alle hoofdkwartieren werd geseind. Zodoende kon overal op tijd het bevel tot staakt het vuren worden gegeven. De wapenstilstand ging in om 11 uur Franse en Britse tijd. Dat was 12 uur in Duitsland en in het bezette deel van België en Frankrijk.
De strijd was voorbij. Niet als gevolg van de Duitse revolutie, die pas uitbrak toen de wapenstilstand onvermijdelijk was. Toch kregen de Duitsers de indruk dat de revolutie een plots einde aan de oorlog had gemaakt, terwijl het Duitse leger nog niet echt verslagen was. Dat zou het begin vormen van de beruchte “dolkstootlegende”, waar Ludendorff zelf een overtuigd aanhanger van zou worden. Maar zoals we gezien hebben drong de Duitse legerleiding zèlf aan op het einde van de oorlog.
De wapenstilstandsvoorwaarden
- Aan het Westelijk Front moeten alle vijandelijkheden zes uur na de ondertekening stoppen.
- Alle bezette gebieden in België, Frankrijk en Luxemburg, net als Elzas-Lotharingen, moeten binnen 15 dagen worden ontruimd. Duitse troepen die zich daar achteraf nog bevinden, zullen krijgsgevangen worden gemaakt.
- Alle inwoners van die gebieden die zijn geëvacueerd moeten onmiddellijk kunnen terugkeren.
- Duitsland moet welbepaalde – grote – hoeveelheden kanonnen, machinegeweren, mijnenwerpers en vliegtuigen afgeven.
- Binnen de 31 dagen moeten de Duitse legers zich 10 km ten oosten van de Rijn terugtrekken. De Geallieerden zullen het gebied ten westen van de Rijn bezetten, net als een zone rond de steden Mainz, Koblenz en Keulen op de Rijn.
- De Duitsers mogen bij hun terugtrekking geen burgers evacueren of hun eigendommen meenemen of vernietigen. Ook militaire installaties, wegen, spoorwegen, telefoonlijnen e.d. mogen niet worden vernietigd
- Duitsland moet een groot aantal locomotieven en wagons, net als vrachtwagens leveren.
- Alle Geallieerde krijgsgevangenen moeten worden gerepatrieerd. De Duitse krijgsgevangenen blijven daarentegen opgesloten.
- De Duitse troepen in het vroegere Oostenrijk-Hongarije, in het bezette Roemenië en in Turkije moeten allemaal worden teruggeroepen. Dat geldt ook voor de troepen in de voormalige Russische gebieden (Polen, Oekraïne, Litouwen…) vanaf het moment dat de Geallieerden dat eisen. (de situatie in die gebieden was niet altijd eenvoudig) De vredesverdragen van Brest-Litovsk (met Rusland) en Boekarest (met Roemenië) worden geannuleerd.
- De Duitse strijdkrachten in Oost-Afrika worden geëvacueerd (dit was een symbolische concessie aan Duitsland: ze worden niet krijgsgevangen gemaakt).
- De strijd op zee moet meteen worden stopgezet.
- Alle Duitse onderzeeërs moeten aan de Geallieerden worden overgedragen. Een zeventigtal oorlogsschepen – waaronder tien slagschepen en zes slagkruisers – moeten meteen worden ondergebracht in een haven die de Geallieerden zullen aanwijzen. Alle andere oorlogsschepen moeten worden ontwapend. De Duitse marine moet ook melden waar de mijnenvelden in zee liggen die ze heeft gelegd.
- De Geallieerde blokkade op zee tegen Duitsland blijft gehandhaafd. De Geallieerden zullen echter bekijken of ze in “noodzakelijke” gevallen (hongersnood!) voedsel kunnen leveren aan Duitsland. (dit laatste kwam er na herhaaldelijk Duits aandringen)
- Duitsland moet ook alle Geallieerde koopvaardijschepen teruggeven die het heeft opgeëist.
- De wapenstilstand is 36 dagen geldig en kan worden verlengd. (In de praktijk zal hij meermalen verlengd worden tot het uiteindelijke vredesverdrag op 28 juni 1919.)