steeply based, stones around (it)
finely formed. The Wear round-it-runs,
(with) river’s currents strong, and therein live
many of-fish types in the current-among;
and there well-grown is forest-sector great;
exist in the area wild animals many,
in deep dales, of-animals-a-counless-number…..
Durham Poem 1
De stad Durham in Noord-Engeland dankt zijn bestaan aan de rivier de Wear. Dertig kilometer ten zuiden van Newcastle meandert zij om een schiereiland dat een natuurlijke vesting vormt, aan drie kanten door water omsloten. Monniken beginnen in de elfde eeuw met de bouw van de kathedraal die hoog uittorent boven het omliggende landschap. Willem de Veroveraar maakt van deze plek een citadel die eeuwenlang een bolwerk vormt tegen opdringende Schotten. De kleine nederzetting wordt een stad waar machtige bisschoppen de scepter zwaaien. In de Middeleeuwen breidt Durham zich uit tot buiten het schiereiland en ontstaat de nu nog aanwezige infrastructuur. De zorg voor onderwijs groeit met als hoogtepunt de stichting van de Universiteit van Durham.
Als je een kaart bekijkt van het Verenigd Koninkrijk dan valt een ding direct op: de noordoost-zuidwest lopende lijn in het noorden van Schotland. Het lijkt wel alsof het land een petje op heeft gezet en in zekere zin is dat ook zo. Op die lijn ligt het Loch Ness, een meer dat een scheur in de bodem opvult. Die scheur is de Great Glen Fault, een enorme horizontale breuk in de aardkorst waarlangs het petje vanuit het noordwesten lijkt te zijn aangeschoven. Deze breuk, die zich over een afstand van 300 mijl (480 kilometer) tot ver buiten Schotland uitstrekt, is aan het eind van de geologische periode van het Siluur en het begin van het Devoon (490 Ã 430 miljoen jaar geleden) ontstaan tijdens de zogeheten Caledonische gebergtevorming toen twee aardschollen op elkaar botsten. Van die ooit hoge bergen vinden we de resten terug in Schotland.
Meer naar het zuiden is er nog een belangrijke lijn te vinden in het landschap. Dit is de wat kronkelige dagzoom van een kalksteenformatie uit de Jura periode (190-140 miljoen jaar geleden) die de grens vormt van de oude, harde, wat hoger gelegen gesteentes in het noorden en de wat lager gelegen, jongere en zachtere formaties in het zuiden. Deze grens verloopt grillig, maar wordt wel aangegeven door een rechte lijn: de Tees Exe Line die loopt vanaf de monding van de rivier de Tees tussen Redcar en Hartlepool tot aan die van de Exe in Devon. Ten noorden van deze lijn is het landschap minder geschikt voor landbouw dan voor veelteelt, terwijl ten zuiden ervan de grond zich prima leent voor akkerbouw. Door sommige historici wordt aangenomen dat dit geografische verschil van invloed is geweest op de nog altijd bestaande sociaal-economische tegenstellingen tussen de Northerners en de zuidelijke inwoners van Engeland.
Wanneer je je van het uiterste noordwesten van Schotland naar het zuidoosten van Engeland beweegt, reis je door de tijd. Op het eiland Lewis tref je gesteentes aan die 1,5 à 2 miljard jaar oud zijn terwijl bij Dover de krijtrotsen zo’n 100 miljoen jaar geleden zijn gevormd. Voordat je de Tees Exe Line bereikt passeer je nog een – door mensenhanden aangebrachte – lijn, de oost-west lopende Hadrians Wall, ooit door Romeinse soldaten gebouwd in opdracht van keizer Hadrianus die zich wilde verdedigen tegen wat hij de barbaren uit het noorden noemde, uit Caledonië. En daar, tussen de Tees Exe Line en Hadrians Wall, baant de rivier de Wear zich haar weg door de oude rotsformaties die rijk zijn aan kolen, gevormd in het tijdperk van het Carboon (360-300 miljoen jaar oud). Later meer over het de exploitatie van het Durham Coalfield. Waar nu Durham ligt, vormt de rivier een meander die een schiereiland omsluit waarop heel lang geleden zich de eerste bewoners vestigen. Waar komen die vandaan?
Prehistorie en Romeinen
Uit de vondst van vuistbijlen in het ten zuidoosten van Birmingham gelegen Waverley Wood kunnen we afleiden dat er zo’n vijfhonderdduizend jaar geleden mensen rondliepen in Engeland. Geen mensen zoals wij – Homo sapiens – maar een oudere soort: Homo heidelbergensis. Op dat moment ligt de zeespiegel aanmerkelijk lager dan nu en is Engeland geen eiland, maar via een vaste verbinding, het zogeheten Doggerland, bereikbaar voor mensen uit het oosten, uit wat we nu het Europese continent noemen.
Na deze eerste bewoners komt er een nieuwe mensensoort opdagen de stoere Neanderthaler (Homo neanderthalensis), die stenen werktuigen achterlaten in de Creswell Crags ten zuiden van Sheffield. Al deze eerste bewoners van Engeland zijn uitgestorven en maken plaats voor ons, de mens: Homo sapiens. Mensen die op de wanden van de eerder bewoonde grotten afbeeldingen aanbrengen van dieren zoals mammoeten, paarden en rendieren. Aan het eind van de laatste ijstijd – ongeveer twaalfduizend jaar geleden – stijgt de zeespiegel en wordt Engeland een eiland.
Een eiland waar in het noorden voor de komst van de Romeinen de Brigantes wonen. Zij beheersen een gebied dat min of meer de huidige districten Yorkshire, Lancashire, Northumberland en Durham omvat. De Brigantes zijn afstammelingen van de Kelten die vanuit Centraal-Europa honderden jaren voor Christus uitzwermen tot in Spanje en Engeland. In Engeland is hun belangrijkste vestigingsplaats Isurium Brigantium, het huidige Aldborough. Tussen 48 en 79 na Christus, worden de Brigantes onder de voet gelopen door de Romeinen die daarmee koningin Cartimandua van de troon stoten. Zij is voor zover bekend de eerste Britse koningin en wordt door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus genoemd als zijnde van hoge geboorte, maar verder afgeschilderd als een vrouw van losse moraal. Een bejegening die overigens vrijwel alle vrouwen in het Romeinse rijk ten deel valt.
In de derde eeuw wordt het Romeinse Engeland onderverdeeld in twee gebieden: Brittania Inferior dat zich uitstrekt vanaf de Hadrians Wall tot aan Lincoln en Brittania Superior (zogenoemd omdat het zich dichter bij Rome bevindt) dat Zuid-Engeland en Wales omvat. De hoofdsteden van deze Romeinse provincies zijn respectievelijk York en Londen. Aan het eind van de vierde eeuw lijken de Romeinen de touwtjes nog stevig in handen te hebben, maar al gauw gaat het mis. In 402 droogt de geldstroom vanuit Rome op, waarna de Romeinse legers Engeland verlaten. In 409 verklaren de Britten zich onafhankelijk.
Northumbria
Aanvankelijk nemen na het vertrek van de Romeinen lokale heersers onder de geromaniseerde Kelten (de Romano-Britten) de touwtjes in handen in Noord-Engeland, maar niet voor lang. In de loop van de vijfde eeuw dringen heidense Germaanse stammen – de Angelsaksen – afkomstig uit Duitsland, Friesland en Denemarken door tot in het noorden en verdrijven de Romano-Britten naar uithoeken van het land als Wales en Cornwall. Daarmee plegen zij een aanslag op het door de Romeinen geïntroduceerde christendom. Een aantal koninkrijken ontstaat waarvan Northumbria er een is. Dit Northumbria is het machtigste koninkrijk dat ooit in het noorden heeft bestaan. Het komt op aan het begin van de zevende eeuw en vindt zijn einde rond het jaar 865 als de Denen binnenvallen die Northumbria opdelen.
Gedurende de korte regeringsperiode (634 tot 642) van koning Oswald bereikt dit rijk het hoogtepunt van zijn macht. Oswald, een overtuigd christen, algemeen beschouwd als een van de belangrijkste Britse vorsten ooit, verzoekt de Ierse missionaris Aidan (ca.590-651) op het eilandje Lindisfarne een gemeenschap van monniken te stichten met als doel de kerstening van de bevolking ter hand te nemen. Oswald laat uiteindelijk in een veldslag tegen de heidenen het leven en sterft als christelijk martelaar. Later wordt hij heilig verklaard. Zijn hoofd ligt begraven in de kathedraal van Durham.
Aidans naam naam leeft voort in die van het St Aidans College van de universiteit van Durham. Maar meer nog dan door koning Oswald en Aidan is Northumbria bekend geworden door twee geestelijken en een boek. Het zijn bisschop en heremiet Cuthbert, de Benedictijner monnik en wetenschapper Bede en de Lindisfarne Gospels. Dit rijk geïllustreerde Lindisfarne evangeliarium is naar alle waarschijnlijkheid geschreven in het klooster van het gelijknamige eiland rond het begin van de achtste eeuw als eerbetoon aan Cuthbert. Het werk wordt toegeschreven aan de monnik Eadfrith en bevindt zich in bewaring bij de British Library. Rond het leven van Cuthbert is de legende geweven van het ontstaan van Durham.
De legende van de Dun Cow
De wordingsgeschiedenis van veel steden is vaak doortrokken van legendes. Een van de mooiste voorbeelden ervan is de legende van Santiago de Compostela in het noordwesten van Spanje. Daar woont volgens het verhaal de apostel Santiago – de Spaanse naam voor Jacobus – die de zorg voor de kerstening van de Spanjaarden is toevertrouwd, maar bij gebrek aan succes keert hij terug naar Jeruzalem in het jaar 44 waar hij onthoofd wordt. Zijn discipelen, zo vertelt het verhaal, brengen zijn lichaam naar de oever van de zee waar zij een geheel opgetuigd schip aantreffen zonder bemanning. Ze gaan scheep en vervoeren de stoffelijke resten van de apostel over zee naar Galicië in noordwest Spanje, waar zij hem begraven en een altaar oprichten. De ligging van deze plek raakt in vergetelheid totdat in het jaar 813 de heremiet Pelayo op die plaats een zachte gloed opmerkt en liederen hoort. Er wordt een sanctuarium opgericht en precies daar verrijst later later de beroemde kathedraal van Santiago de Compostela. Het is een echte bedevaartsplaats geworden waar talloze pelgrims te voet over afstanden van vele honderden kilometers naartoe lopen.
De legende van Cuthbert die verhaalt over het ontstaan van Durham doet niet onder voor die over Santiago. Cuthbert wordt geboren rond het jaar 634 en als hij een jaar of vijftien is komt, zo luidt het verhaal, de geest van Aidan tot hem. Aidan, de eerste bisschop van het klooster op het eiland Lindisfarne, zegt hem dat hij geboren is om de hemel te dienen en Cuthbert aarzelt niet om aan die oproep gehoor te geven. Hij beseft dat zijn taak niet alleen achter de gesloten poorten van een klooster ligt, maar dat hij erop uit moet trekken om de blijde boodschap te verkondigen in het rijk van Northumbria. Een land waarin tal van in zijn ogen heidense gebruiken de gewoonste zaak van de wereld zijn. De inwoners van Northumbria vereren de ziel van het bos en de rivier en brengen offers aan heilige bronnen en bomen. Het is een duistere wereld waarin Cuthbert een sprankje licht wil brengen.
Gaandeweg maakt hij naam als prediker en heelmeester en in 665 wordt hij benoemd tot prior van het klooster van Lindisfarne. Maar Cuthbert zoekt stilte en eenzaamheid voor meditatie en daarom bouwt hij een cel van ruwe stenen op een minuscuul eilandje voor de kust van Lindisfarne. En zelfs dat is hem niet genoeg, want bij eb is zijn cel bereikbaar. Nog meer eenzaamheid zoekt hij op Farne Island, waarmee hij in het voetspoor treedt van Aidan. Dan, in 685, wordt hij geroepen om het ambt van bisschop van Lindisfarne te aanvaarden, maar gedurende de twee jaar dat hij in deze waardigheid leeft, verlaat hij nooit het ideaal van de monnik en de deugdzaamheid van de kluizenaar. Cuthbert overlijdt in 687 en zijn lichaam wordt begraven op Lindisfarne. In die tijd is het de gewoonte om doodskisten van een eerbiedwaardige als Cuthbert na een jaar of tien te heropenen om te kijken of hij er nog wel vredig bijligt. Dat gebeurt in 698 en tot vreugde van de gemeenschap blijkt dat het lichaam van Cuthbert geheel intact is gebleven! Een beter bewijs voor zijn heiligheid kun je je niet wensen.
Aan het eind van de negende eeuw dreigt de rust op Lindisfarne verstoord te worden door de komst van de Vikingen. Een zeevarend volk uit Scandinavië dat overal in Europa op zoek is naar buit en slaven. Zij steken de Atlantische Oceaan over naar IJsland waar zij Ierse monniken verdrijven, stichten koloniën in Groenland en bereiken zelfs Amerika dat door hen Vineland wordt genoemd vanwege de druiven die ze er aantreffen. Maar ook Zuid-Europa doen ze aan. De Vikingen houden er huis door in Frankrijk, Spanje, Italië en zelfs aan de noordkust van Afrika op rooftochten te gaan. En dat hangt rond 875 Lindisfarne boven het hoofd. De toenmalige bisschop Eardulph overlegt met de monniken die besluiten het stoffelijk overschot van Cuthbert in veiligheid te brengen. Met enkele relieken, de Lindisfarne Gospels en zijn kist verlaten zij het eiland op zoek naar een veilig toevluchtsoord. Ze dwalen door heel Northumbria, bereiken de Schotse grens om dan weer terug te keren naar wat nu Yorkshire is. Dan gaan ze westwaarts tot aan de Ierse Zee om over te steken naar Ierland, maar een hevige storm belet hen dat. De monniken zien hierin een teken van Cuthbert dat hij niet overzee wenst te gaan. Ze keren om en uiteindelijk, na een zwerftocht van zeven jaar, bereikt het reisgezelschap de oude Romeinse vesting van Chester-le-Street waar Cuthbert een rustplaats gegund is voor een periode van honderddertien jaar. Maar dan, rond 995, slaan de Vikingen opnieuw toe in Engeland en wederom gaan monniken op weg met de kist van Cuthbert en bereiken Wrdelau, een heuvel nu bekend als die van Warden Law ten oosten van Chester-le-Street. Het is daar dat de kist van de heilige zo zwaar wordt dat hij bijna niet meer te tillen is, alsof Cuthbert zegt niet verder te willen.
Het is ook daar dat iemand een visioen krijgt van een verheven kerk en een stem zegt hem dat van de monniken verwacht wordt op zoek te gaan naar een plaats die Dunholme heet, om Cuthbert daar een rustplaats te geven. Onverschrokken gaat het gezelschap op pad waarbij blijkt dat de kist aanmerkelijk lichter is geworden. Maar waar is Dunholme?
Toevallig lopen de monniken twee melkmeisjes tegen het lijf waarvan er een haar koe kwijt is. Als zij aan de ander vraagt of zij het dier gezien heeft, luidt het antwoord, ja, ik heb het gezien op Dunholme. Het melkmeisje leidt het reisgenootschap vervolgens naar een hoge rots aan drie kanten omgeven door de rivier. De omzwerving van de monniken is ten einde en Cuthbert heeft zijn laatste rustplaats gevonden.
Direct na aankomst beginnen de monniken te werken aan een onderdak, waarschijnlijk op de plaats waar nu het Durham Heritage Centre is. Tegen het eind van het eerste millennium is ook een kleine stenen kerk verrezen en begint de nederzetting uit te breiden, een nederzetting waar pelgrims op afkomen die geld in het laatje brengen. Cuthbert wordt bijgezet in de kathedraal van Durham in 1104. De legende van de Dun Cow is levend gehouden en ingebeiteld in een van de muren van de kathedraal. Ook een beeldengroep op het Millennium Square getuigt van de moeizame tocht van Cuthbert.
Bede
De naam Northumbrians duikt voor het eerst op in het meesterwerk van de theoloog en wetenschapper Bede die in 731 zijn boek Ecclesiastic History of the English People het licht laat zien. Het is door dit werk dat we bekend zijn met de geschiedenis van Northumbria. Bede wordt rond 673 geboren en ontwikkelt zich niet alleen tot een vroom christen, maar ook tot een scherpzinnig waarnemer van de wereld om hem heen. Hij spreekt en schrijft vloeiend latijn en kan Grieks lezen. Ongetwijfeld voorziet hij priesters en monniken van in de streektaal omgezette teksten, maar daarvan is niets bewaard gebleven. We beschikken slechts over de aan hem toegeschreven laatste woorden van zijn zogeheten Death Song. In modern Engels:
Fore the enforced-walk ‖ none comes to bewise to malice ‖ more than him that mustwith mindfulness think back, ‖ before his going hence,/ on what his breath’s ‖ bad, good, right or evil,after death-day’s ending, ‖ on judgement comes to be.2
Vlak voor zijn dood begint Bede aan een vertaling van het evangelie van Johannes uit het latijn in Oud-Engels en schrijft hij een commentaar op een werk van de zevende-eeuwse Visigotische wetenschapper Isidoro van Sevilla: De Natura Rerum oftewel het Liber rotarum (De Wonderen der Natuur) waarin verhandelingen over de tijdrekening in dagen, weken, maanden en seizoenen, over de kosmos en hemellichamen en over atmosferische en tellurische verschijnselen al donder, bliksem, de regenboog, aardbevingen et cetera. Dat zijn fenomenen die Bede ook bezighouden. Zo schrijft hij De Temporum Ratione, een werk over tijdrekening, waarin hij zich afvraagt hoe het komt dat dezelfde kalenderdagen qua lengte afwijken van elkaar op verschillende plaatsen in de wereld. Hij geeft als verklaring dat dit komt omdat de aarde de vorm van een bal heeft en niet die van een platte schijf. Ook schrijft hij over de getijden, een verschijnsel dat nooit door wetenschappers uit de klassieke oudheid is beschreven omdat in de Middellandse Zee getijden nauwelijks zichtbaar zijn. Bede neemt getijden waar langs de Britse kust, constateert dat er een correlatie bestaat tussen deze getijden en de stand van de maan en komt tot de conclusie dat de maan kennelijk trekt aan het water. Bede overlijdt op 26 mei 735, op Hemelvaartsdag. Zijn stoffelijke resten bevinden zich in een tombe in de Galillee Chapel van de kathedraal in Durham.
Knoet de Grote
De Vikingen die tegen het eind van de achtste eeuw Engeland binnenvallen, zijn uit op buit en slaven en niet zozeer op verovering van grondgebied. Maar in 865 ligt dat anders als het Grote Heidense Leger het Angelsaksische rijk binnenvalt en grote delen van het land verovert, waaronder Northumbria. Maar tegen de Engelse koning Alfred de Grote kunnen zij niet op. Deze vorst, die heer en meester is in het zuiden, verslaat de Deense Vikingen in 878 en sluit met hen een overeenkomst waarmee het zogeheten Danelaw ontstaat, een gebied waarin Deense wetten gelden. Northumbria met zijn hoofdstad York verandert in het Noordse rijk Jorvik. In 954 is het, althans voorlopig, afgelopen met de Denen als hun laatste koning Erik I van Noorwegen, beter bekend als Erik Bloedbijl, wordt verslagen. Danelaw verdwijnt en Northumbria wordt een graafschap onder souvereiniteit van de Engelse koning Edred, een kleinzoon van Alfred de Grote. Het is een jaar nadat Erik Bloedbijl geschenken brengt en eer bewijst aan Cuthbert in diens rustplaats Durham.
Maar de Denen komen terug tijdens de regeringsperiode van koning Ethelred II onder wiens bewind het Engelse rijk in verval raakte. Om te voorkomen dat de Denen de wapenen tegen hem op zullen nemen, betaalt hij hen enorme geldbedragen, het zogenoemde Danegeld. Ethelred wordt getooid met de bijnaam de Onberadene, waarmee bedoeld wordt dat hij óf slechte adviseurs heeft óf adviezen in de wind slaat. Van onberaden gedrag getuigt wellicht zijn op in november 1002 genomen beslissing om alle in Engeland wonende Denen een kopje kleiner te laten maken. Er volgt een bloedbad waarin – naar zeggen – ook de zuster van koning Sven Gaffelbaard van Denemarken het leven laat. Waar of niet, Sven laat er geen gras over groeien en deelt in 1013 een vernietigende klap uit aan de Britten die hem erkennen als hun koning. Sven overlijdt in januari 1014, waarna Ethelred terugkeert die op 23 april 1016 komt te overlijden. Tussen zijn erfgenaam Edmund en Svens zoon Knoet ontspint zich een strijd om de Engelse troon die in het voordeel van de jonge Deen beslecht wordt. In 1016 verslaat hij in de slag bij Assundun, wellicht het huidige Ashdon in Essex, de legers van Edmund. Zijn kroning tot koning van alle Britten volgt een jaar later. Knoet bouwt een goede relatie op met de rooms-katholieke kerkleiders en toont zijn vroomheid door in 1027, na een pelgrimage naar Rome, koers te zetten naar Durham on Cuthbert eer te bewijzen. Op dat moment is het klooster van Durham zeer welvarend, zowel in termen van geld als landgoederen, vanwege de schenkingen van pelgrims en omwonende landheren.
Nu is het beurt aan Knoet die op zijn reis naar Durham in het nabijgelegen Trimdon – aldus zo luidt het traditionele verhaal – zich laat kaalscheren, zich ontdoet van alle blijken van zijn koninklijke status en getooid in boetekleed barrevoets Durham nadert waar hij door de geïmponeerde bevolking eerbiedig wordt ontvangen. Zoals verwacht mag worden pakt Knoet ruimhartig uit ter nagedachtenis van de heilige. Tal van landgoederen gaan over in handen van het klooster, waaronder de Manor of Staindrop, een persoonlijke villa van de koning. Gesuggereerd wordt wel dat de monniken van Durham, die niet om een aalmoes vragen, maar om flinke stukken land, Knoet hebben weten te manipuleren, maar Knoet schenkt werkelijk ruimhartig om zijn vroomheid en menselijkheid te tonen, iets waar hij kennelijk vreugde in schept en bovendien is hij niet op zijn achterhoofd gevallen.
Daar is een legende aan verbonden, een legende die verhaalt hoe Knoet een eind maakt aan de mythe die rondwaart over zijn vermogen om de golven van de oceaan te weerstaan. Op enig moment vraagt Knoet zijn volgelingen of zij zich kunnen vinden in een door hem genomen beslissing, waarop een van de pluimstrijkers in het gezelschap antwoordt dat de koning een wijs besluit heeft genomen zoals je kunt verwachten van iemand die zo bekwaam en geliefd is bij zijn volk en die spoedig in staat zal zijn om de golven van de oceaan te bevelen. Knoet laat zich vervolgens naar het strand brengen en, zittend in zijn draagstoel voor het wassende water, roept hij met luide stem tegen de golven:
‘Ik Knoet de Grote, koning van Engeland, Denemarken en Noorwegen, beveel je op je schreden terug te keren.’
Als hij tot zijn enkels in het water zit herhaalt hij dit bevel, terwijl zijn gevolg nat en gemelijk toekijkt. Dan beveelt Knoet – die hoog en droog zit – hem naar huis te dragen. Hij heeft zijn doel bereikt, te laten zien dat zelfs een koning niet almachtig is en dat hij zijn hielenlikkers wel door heeft. Knoet regeert tot zijn dood in 1035 over Engeland, waarna het grote Noordse rijk uiteen begint te vallen. Er wacht een andere afstammeling van Vikingen die ooit Noord-Frankrijk hebben bezet in de persoon van hertog Willem van Normandië die dertig jaar later het intern verdeelde Engeland binnenvalt.
Willem de Veroveraar
De Engelse koning Harold II vindt de dood tijdens de slag bij Hastings waarin Willem van Normandië, beter bekend als Willem de veroveraar, in 1066 het Britse leger vernietigt. Daarmee komt een einde aan een lange reeks van Angelsaksische vorsten. En met de koning verdwijnen talloze Angelsaksische edelen van het toneel.
Willem de Veroveraar neemt geen halve maatregelen en vermoordt elke vijand die hij maar te pakken kan krijgen. Hun bezittingen worden overgedragen aan Willems strijdmakkers uit Normandië. Omdat de nieuwe koning veel geld nodig heeft legt hij de Britten zware belastingen op, wat natuurlijk kwaad bloed zet, zeker bij de noorderlingen die niet willen buigen voor de Normandische tirannie. Een eerste opstand in 1068 eindigt in een mislukking en als Willem verneemt dat er in het Noorden andermaal tegen hem wordt samengespannen, stuurt hij de Normandische edelman Robert de Comines erop uit om de noorderlingen aan zich te onderwerpen. De Comines bereikt met zijn leger van zevenhonderd man op 30 januari 1069 Durham waar hij door bisschop Æthelwine geadviseerd wordt de stad niet te betreden gezien de wraakzucht van de inwoners, maar De Comines slaat deze waarschuwing in de wind waarop zijn soldaten plunderend en moordend de stad in bezit nemen. Vrijwel alle manschappen drinken zich een stuk in de kraag en in die toestand van laveloosheid worden zij aangevallen door het deel van de Durhamse bevolking dat zich eerder verstopt heeft in de omliggende bossen.
De Normandiërs worden teruggedrongen en verschansen zich in de woning van de bisschop waar De Comines zijn hoofdkwartier heeft gevestigd. Het huis wordt in brand gestoken en alle binnengesloten militairen, waaronder De Comines, vinden de dood. Dit succes beweegt de noorderlingen zuidwaarts te trekken waar zij de burcht van York belegeren, waarop Willem de Veroveraar reageert en een leger erop afstuurt dat echter de weg kwijtraakt als het wordt opgeslokt door een opkomende mist. Een mist die de monnik en geschiedschrijver Simeon van Durham toeschrijft aan de wens van Cuthbert om zijn volgelingen te beschermen en de Normandiërs zijn wonderbaarlijke kracht te tonen.
Maar dan vindt Willem het welletjes en begeeft zich aan het hoofd van zijn leger noordwaarts waar hij nietsontziend te werk gaat. Deze veldtocht staat bekend als Harrying the North (Verwoesting van het noorden). Uiteindelijk rest er in het gebied tussen York en Durham niets dan een barre woestenij van vernielde landerijen, smeulende dorpen en dode lichamen. Historici schatten het aantal omgekomenen op honderdduizenden. Na dit gruwelijke succes besluit Willem van Durham het militaire en bestuurlijke centrum te maken van het noordelijk deel van zijn rijk. De ligging van de stad leent zich daar volgens Willem uitstekend voor en hij verordonneert de bouw van een fortificatie wat uiteindelijk het kasteel van Durham zal worden.
Om zijn macht extra accent te geven neemt Willem zich voor om de confrontatie aan te gaan met de geest van Cuthbert en beveelt de kist te openen in de veronderstelling dat alle verhalen over het ongeschonden lijk op nonsens berusten. Hij wil dat met eigen ogen zien. De clerus probeert hem af te brengen van dit plan, maar tevergeefs en er rest de geestelijken slechts de smeekbede aan Cuthbert om hen niet teleur te stellen. Op Allerheiligen, 1 november 1072, is het zover en zal de kist geopend worden, maar dan wordt volgens de overleveringen koning Willem plotseling bevangen door een hevige koorts. In paniek vlucht hij de kerk uit, zadelt zijn paard en spoedt zich langs wat nu Dun Cow Lane is, de poort uit, weg van de stad. De naam van deze poort is zeer toepasselijk Kingsgate. Willem de Veroveraar heeft in Cuthbert zijn gelijke gevonden. Hij overlijdt ten gevolge van een ongeluk in Normandië in 1087.
Het County Palatine of Durham
Het bisdom Lindisfarne wordt gesticht in 635 door Aidan, de bisschop die, zoals we gezien hebben, Cuthbert oproept tot verkondiging van de christelijke boodschap. Rond 882 wordt de zetel van het bisdom verplaatst naar Chester-le-Street om in 995 te verhuizen naar Durham. De bisschoppen van Lindisfarne en Durham zijn niet alleen geestelijk leider van hun gemeenschap, maar treden ook op als civiel bestuurder in de regio dat deel uitmaakt van Northumbria. In 1070 tracht bisschop Æthelwine, nadat Willem de Veroveraar het land op gruwelijke wijze heeft gebrandschat, met een aantal Northtumbrische kostbaarheden te vluchten, maat hij wordt gepakt en opgesloten en laat bij zijn overlijden een vacante bisschopszetel achter die Willem opvult door Walcher, een priester afkomstig uit de buurt van Luik, te benoemen. Walcher wordt in 1075 ook benoemd tot graaf van Durham, met als titel graaf-bisschop. Maar Walcher, vol goede bedoelingen, toont zich een weinig competente bestuurder. Hij wordt in 1080 vermoord.
Koning William Rufus, opvolger van de Veroveraar, verdeelt in 1087 het graafschap in twee stukken, het land ten noorden van de rivieren Tyne en Derwent worden vanaf dan bestuurd door de graven van Northumberland. Het zuidelijk deel, bekend als de County Palatine of Durham, wordt gecontroleerd door de bisschop van Durham die ook de titel van graaf voert en de facto met koninklijke macht is bekleed. Hij benoemt alle lokale functionarissen waaronder rechters, heft belastingen, slaat een eigen munt en houdt er een eigen leger op na.
Het is de opvolger van Walcher, William de Caileph (William de St-Calais) die als eerste deze positie inneemt in Durham, een positie die onder naam van prins-bisschop de geschiedenis ingaat. Het prestige van deze titel, de autonomie en de rijkdom van het bisdom maakt het ambt van prins-bisschop een aantrekkelijke functie voor ambitieuze en machtige lieden die lang niet altijd bijzonder vroom zijn. Zo’n ambitieuze man is Ranulf Flambard, de opvolger van Caileph, die van 1099 tot 1128 de scepter zwaait in Durham. Behalve door zijn bouwactiviteiten in de stad en staat hij bekend als Chief Justiciar (eerste minister) van koning William Rufus, maar wordt door diens opvolger Henry I opgesloten in de Londense Tower als gemakkelijke zondebok voor de financiële puinhoop die Rufus achterlaat. Ranulf is de eerste gevangene die uit de Tower weet te ontsnappen. Hij gaat in ballingschap in Normandië om later terug te keren op zijn post. Hij overlijdt in 1128.
Een tweede invloedrijke bisschop is Hugh de Puiset die de zetel bekleedt van 1153 tot 1195. Hij is Chief Justiciar van koning Richard I en toont zich net als Flambard een hartstochtelijk bouwmeester door Elvet Bridge en de Galilee Chapel aan de westzijde van de kathedraal te laten bouwen. De Puiset is geen vroom mens en verwekt drie kinderen. John Cosin, bisschop van Durham van 1660 tot 1672, is degene die ontdekt dat Auckland Castle in het dorpje Bishop Auckland leegstaat en verwaarloosd is. Hij laat het opknappen en het kasteel is sindsdien de residentie van de bisschoppen.
Met uitzondering van een korte periode gedurende de Engelse Burgeroorlog (1642-1651) behoudt het bisdom de combinatie van geestelijke en wereldlijke macht totdat aan deze situatie een eind wordt gemaakt in 1836 met de Durham (County Palatine) Act waarmee de wereldlijke macht wordt overgedragen aan de kroon. Een herinnering aan de eens zo machtige positie van de prins-bisschop is het bisschoppelijke wapen waarop zowel een kroon als een mijter prijkt alsook een kruis van een zwaard en een bisschopsstaf. De bisschop van Durham bekleedt nog altijd een zetel in het Hogerhuis.
William Van Mildert is de laatste prins-bisschop van Durham en vervult een belangrijke rol in de oprichting van de universiteit. Hij is de zoon van de Londense jeneverstoker Cornelius Van Mildert, een afstammeling van een Nederlandse handelaar die rond 1670 van Amsterdam naar Londen verhuist. Van Mildert wordt geëerd met een standbeeld in de kathedraal.
Durham groeit
Er zijn geen archeologische aanwijzingen voor het bestaan van een nederzetting op Dunholme voor de komst van de monniken die de kist van Cuthbert met zich meedragen. Wel zijn resten gevonden van economische activiteit rond het jaar 1000 in Saddler Street en het is daarna dat de groei van Durham begint. De bouw van het kasteel start in 1072 en van de kathedraal in 1093 die in 1133 voltooid is. In de elfde en twaalfde eeuw is Durham niet veel meer dan een bolwerk waarin de prins-bisschop zich stevig verschanst weet. Ter bescherming van hem, de kathedraal en het Benedictijner klooster tegen aanvallen uit het noorden, wordt een muur opgetrokken vanaf het kasteel naar het oosten waar de North Gate gebouwd wordt, de enige toegangspoort tot het schiereiland die op zijn beurt verbonden is met de muur die langs het talud van de Wear loopt en waarin nog twee andere poorten zijn aangebracht. In het oosten de Kingsgate en de Watergate in het zuiden. Om kerkelijke en wereldlijke zaken te scheiden loopt er ook een muur – waarin de Owengate – vanaf het kasteel langs de Palace Green tot aan de kathedraal en van daaraf naar de Kingsgate. Deze muur is geïntegreerd met de gevel van de kerk St Mary-le-Bow, nu het Heritage Centre.
Binnen dit bolwerk van kerkelijke en wereldlijke macht ontwikkelt zich in de Middeleeuwen een gemeenschap die zich veilig kan voelen onder de paraplu van de bisschop van Durham en handelsactiviteiten ontplooit op de plek waar nu Palace Green is. Activiteiten die gaandeweg verschuiven naar de buiten de citadel gerichte marktplaats, op de nog altijd bestaande Market Place. Handel drijven is ondenkbaar zonder wegen en bruggen waarover goederen worden vervoerd tussen de citadel en de buitenwereld. Een buitenwereld die in de onmiddellijke omgeving van het schiereiland bestaat uit een aantal zogeheten Boroughs, oftewel gemeenschappen van mensen gegroepeerd rond een kerk of landhuis. Er zijn er vier: de Old Borough, Bishop’s Borough, Elvet Borough en St Giles Borough. Ten slotte is er nog de Barony of Elvet. Laatstgenoemde gemeenschap ontstaat waarschijnlijk al voor de komst van de monniken in 995 rond St Oswald’s Church naast een doorwaadbare plaats in de Wear. Van de eerste St Oswald’s Church is niets meer over, de huidige kerk dateert uit de twaalfde eeuw. Elvet Borough bevindt zich aan de weg Old Elvet en is in de Middeleeuwen een vlak landbouwgebied. Het woord elvet betekent swan (zwaan) afgeleid van het oud-Engelse elfetu. De pub Swan and Three Signets herinnert aan dit oude deel van Durham.
In 1160 wordt onder leiding van bisschop De Puiset Elvet Bridge gebouwd die Elvethall Manor, gelegen aan wat nu Hallgarth Street is, via de noord-zuid lopende weg New Elvet verbindt met het schiereiland. Een interessant onderdeel van de huidige Elvethall Manor is een schuur, de Great Barn met zijn stenen muren en houten dak waarvan de balken nauwkeurig gedateerd zijn rond najaar 1448.3 De oudste brug van Durham is niet Elvet Bridge, maar de Framwellgate Bridge (de Old Bridge) die rond 1120 gebouwd wordt door bisschop Flambard om de zijn Borough en de Old Borough met elkaar te verbinden. In 1400 wordt de brug weggevaagd door het water van de Wear, maar al gauw hersteld door bisschop Langley. Market Place met de St Nicholas Church zijn belangrijke elementen van de Bishop’s Borough. Van de oorspronkelijke kerk, die naar wordt aangenomen al voor 1130 gesticht is door bisschop Flambard, is niets meer over. Rond het midden van de negentiende eeuw is hij gesloopt. De Old Borough, gelegen ten westen van het schiereiland staat ook bekend als Crossgate en is een van de oudste delen van Durham met de gelijknamige straat, Allergate en South Street. Dit gebied valt vrijwel samen met de parochie van St Margaret of Antioch, een kerk waarvan de bouw begint rond 1150. Ten slotte is er St Giles Borough dat zich ontwikkelt rondom St Giles Church die door bisschop Flambard is gesticht in 1112 als kapel van het nabij gelegen St Giles’ Hospital.
Het verhaal van Godric
Reginald of Durham (?-ca.1190), een Benedictijner monnik, behoort tot de priorij van Durham en heeft het levensverhaal opgetekend van Godric (ca. 1065-1070 – 1170), de kluizenaar van Finchale die na vele jaren van omzwervingen van bisschop Flambard toestemming krijgt om aan de oever van de Wear een kluizenarij in te richten. Geboren ten tijde van de inname van Engeland door Willem de Veroveraar, leeft de jonge Godric in een periode van onzekerheid en repressie door de despotische Normandiërs. Hij verdient in zijn jonge jaren als marskramer de kost, maar het reizigersbloed kruipt waar het niet gaan kan en hij begeeft zich op pad als pelgrim naar Jeruzalem. Teruggekomen kiest hij voor een bestaan als zeeman, koopt aandelen in schepen en wordt uiteindelijk kapitein op zijn eigen schip waarmee hij goede handel drijft. Het zeemansbestaan is hard en gaandeweg bouwt Godric een naam op als avonturier, als Piraat van het Koninkrijk Engeland. In 1101 gaat hij op pelgrimsvaart richting Middellandse Zee, waar hij niemand minder dan Baldwin I, kruisvaarder en koning van Jeruzalem plaats biedt als passagier. Op zijn terugweg doet hij Spanje aan waar hij als eerste Brit de lange pelgrimstocht maakt naar Santiago de Compostela.
Als zeeman heeft Godric het heilige eiland Lindisfarne bezocht en gehoord van de wonderlijke vertelling van Cuthbert. Na een tweede bezoek aan Lindisfarne groeit bij Godric de wens naar een bestaan in eenzaamheid. In 1105 doet hij al zijn bezittingen van de hand en lijdt hij het leven van een kluizenaar. Twee jaar later, wanneer hij opnieuw verlangt naar Jeruzalem, verneemt hij in een visioen dat Cuthbert voor hem na terugkeer uit het Heilige Land een plek zal verzorgen in Finchale. Gedurende zijn laatste tocht naar Jeruzalem wast hij zijn voeten in de Jordaan om daarna barrevoets door het leven te gaan. Eenmaal tot rust en bezinning gekomen in zijn kluizenarij te Finchale – bekend als Godric’s Garth – verwerft Godric faam als heelmeester en helderziende. Het gebied is vergeven van slangen, maar dat deert de heremiet niet, hij koestert alle dieren. Talloze pelgrims begeven zich op weg naar de zo langzamerhand als heiligdom bekend staande plaats en in 1150 verrijst er een kapel, toegewijd aan Johannes de Doper. De faam van Godric overstijgt de landsgrenzen, zelfs paus Alexander III laat hem in een brief weten dat hij zijn eenvoud en soberheid ten voorbeeld stelt aan iedereen. Op 21 mei 1170 overlijdt Godric op zeer hoge leeftijd. Na zijn dood wordt in 1196 de Finchale Priorij gesticht die in 1536 ten onder gaat als Hendrik VIII met zijn afschaffingswet de kloosters de nek omdraait en zich hun rijkdommen toe-eigent. De ruïne van de priorij is nog altijd te zien.
De slag bij Neville’s Cross
Aan het begin van de veertiende eeuw is het de Schotse koning Robert I – beter bekend als Robert the Bruce – die Durham veel last bezorgt en vandaar dat de inwoners de bisschop verzoeken een muur op te trekken die Market Place en de Bishop’s Borough beschermt. Nieuwe stadspoorten ontstaan: Walker Gate, Clayport en de poorten op Elvet Bridge en Framwell Gate worden verstevigd. Begin vijftiende eeuw wordt onder leiding van bisschop Langley de North Gate herbouwd. De North Gate stond waarschijnlijk op een plek in Saddler Street waar nu een kleine verhoging is te zien. Oud metselwerk in de kelder van de huidige Library bar is een restant van de fortificatie evenals een bolwerk in een achterafstraatje dat getuigt van de omvang van de North Gate.
Frankrijk en Schotland sluiten in 1296 de zogeheten Auld Alliance, bedoeld om zich samen te weren tegen aanvallen van de Engelsen. Deze overeenkomst komt de Fransen goed van pas als in 1346 koning Edward III bij Crécy het Franse leger op eigen bodem een gevoelige nederlaag toebrengt. De Frans koning Philippe VI heeft hulp nodig en die krijgt hij van zijn Schotse collega David II, zoon van Robert I. David II is toch al van plan een invasie te plegen in Engeland en nu ruikt hij zijn kans bij afwezigheid van koning Edward III.
De vrouw van de Engelse koning ziet het dreigende gevaar, rekruteert een leger dat zij onder commando stelt van de aartsbisschop van York en de Britse edelman Ralph Neville van Raby Castle. Vol zelfvertrouwen marcheren de Schotten zuidwaarts richting Durham waar zij kwartier maken bij Beaurepaire (Beau Repaire = beautiful retreat), het buitenhuis van de prior. Dit verblijf wordt in de zeventiende eeuw vernield en de resten ervan liggen iets ten noorden van het huidige dorpje Bearpark waarvan de naam waarschijnlijk een verbastering is van Beaurepaire. De Schotten hebben geen flauw vermoeden dat niet ver van hen vandaan, bij Bishop Auckland, de Engelse troepen zijn gelegerd. Na een eerste schermutseling bij Thinford die bekend staat als Butcher’s Race, waarbij een Schotse ruitereenheid in de pan wordt gehakt, treffen de legers elkaar op 17 oktober 1346 in de slag bij Neville’s Cross.
Het verhaal gaat dat de prior van Durham voorafgaande aan het gevecht in een droom de opdracht krijgt vier monniken erop uit te sturen die een speer in de grond moeten steken in de buurt van het slagveld met daaraan als vaandel de corporale (Holy Corporax Cloth) die Cuthbert gebruikte tijdens de mis. Tevens worden de monniken geacht in gebed te blijven tot het gevecht is afgelopen. De Britten behalen een glorieuze overwinning waarna Ralph Neville zich naar de kathedraal van Durham begeeft om zijn offers te brengen. Als beloning voor zijn heldendaden in de strijd wordt hij met de hoogste eer onderscheiden die hem kan toekomen. Als eerste leek sinds de bouw van de kathedraal zal hij na zijn overlijden begraven worden in deze kerk. Diens tombe en die van zijn zoon zijn daar nog steeds. Koning David II weet aanvankelijk te ontsnappen, maar zijn schuilplaats onder een brug wordt ontdekt en hij wordt in de Tower van Londen opgesloten totdat er na elf jaar een hoog losgeld wordt betaald door de Schotten. Niet lang na de veldslag wordt een kruis opgericht ter nagedachtenis van de slag. Het is een onopvallend monument, nu gelegen aan de A690 op Monument Court.
The Rising of the North
In 1517, nadat Maarten Luther zijn vijfennegentig stellingen heeft gepubliceerd, begint het protestantse gedachtegoed uit te waaieren over Europa tot grote ergernis van de paus en fervente verdedigers van het rooms-katholicisme zoals Karel V, keizer van het Heilige Roomse Rijk en koning van het machtige Spanje. Een tante van Karel, Catharina van Aragon, treedt in 1509 in het huwelijk met de Engelse koning Hendrik VIII, die met lede ogen aanziet dat zijn Spaanse echtgenote hem drie zoons baart die kort na de geboorte overlijden en drie dochters waarvan er slechts een in leven blijft: de latere koningin Maria I van Engeland die regeert van van 1553 tot haar overlijden in 1558.4 Hendrik heeft dus geen mannelijke opvolger en verzoekt paus Clemens VII zijn huwelijk met Catharina te ontbinden. Clemens zit in een lastig parket want hij wordt gevangen gehouden door Karel V die fel tegen ontbinding van dit huwelijk is. Het zou zijn tante tot een overspelige maken en haar dochter Maria tot een bastaardkind. Clemens geeft gehoor aan de wens van Karel V en weigert in te gaan op Hendriks verzoek. Daarop breekt Hendrik met de rooms-katholieke kerk. Niet omdat hij de reformatie omarmt, maar gewoon uit een persoonlijk motief. Met de Act of Supremacy stelt koning Hendrik VIII van Engeland zich op 3 november 1534 aan als het hoofd van de Anglicaanse Kerk in Engeland en maakt zich meester van de bezittingen van de rooms-katholieke kerk. Vervolgens wordt hij door de paus geëxcommuniceerd.
In 1536 begint het in het noorden van Engeland te gisten. Men ergert zich aan de manier waarop Hendrik de rooms-katholieke kerk berooft van bezittingen en het is de jurist Robert Aske, ooit in dienst van de graaf van Northumberland, die achter het banier van Cuthbert richting York marcheert aan het hoofd van een opstandelingenleger en de stad inneemt. Aske kondigt aan naar Londen te willen optrekken om de koning te vragen op zijn schreden terug te keren.
Deze revolte staat bekend als de Pilgrimage of Grace (Bedevaart der Genade) en eindigt niet in een open strijd, maar door bedrog van de koning. Hendrik VII stuurt Aske een boodschap met de mededeling dat hij begrip heeft voor de bezwaren van de opstandelingen en wil overleggen. De lichtgelovige Aske gaat hierop in, ontbindt zijn leger en vertrekt naar Londen waar hij wordt gearresteerd en in juli 1537 opgehangen. Vanaf dat moment regeert de Council of the North met harde hand over het noorden van Engeland. Op 13 november 1569 verzamelt zich een groot aantal edelen in Raby Castle om te discussiëren over de mogelijkheid zich te ontdoen van de protestantse Engelse vorstin Elizabeth I en de Schotse koningin Mary op de Engelse troon te zetten teneinde het rooms-katholicisme in ere te herstellen. Charles Neville – afstammeling van de machtige Ralph Neville, de overwinnaar van de slag bij Neville’s Cross – werpt zich op als leider van de revolte maar heeft niet de status van zijn illustere voorouder en het leger dat hij ter beschikking heeft is zwak. De edelen aarzelen, maar zetten door onder het motto dat zij zich niet keren tegen de koningin als persoon, maar tegen het ordeloze gedrag van haar naaste medewerkers en gunstelingen. Uiteraard krijgen de opstandelingen de volle steun van de Schotse koningin. Dan zet hun leger zich in beweging en groeit onderweg naar Durham uit tot vierduizend man voetvolk en zestienhonderd ruiters. Met het betreden van de kathedraal begint de Rising of the North. Elizabeth die lucht krijgt van de opstand is woedend en slaat de Schotse vorstin in de boeien.
De opstandelingen zetten zich aan het werk in de kathedraal van Durham, Engelse bijbels en gebedenboeken worden verbrand en vervangen door de aloude rooms-katholieke exemplaren. Op 30 november 1569 is het zover en wordt een traditionele rooms-katholieke mis opgedragen. Het wordt tijd om tot actie over te gaan, het opstandelingenleger verlaat Durham en trekt zuidwaarts, maar eenmaal onderweg merken de leiders dat de bevolking niet erg enthousiast is. Ook de door Spanje toegezegde troepen verschijnen niet ten tonele. De rebellen belegeren vervolgens Barnard Castle, waar Georges Bowes, een geharde militair en loyaal aan de koningin de rebellen lang genoeg weerstaat totdat Neville te horen krijgt dat er vanuit het zuiden een groot leger nadert waar hij niet tegenop zal kunnen. De opstand komt teneinde, het rebellenleger wordt ontbonden en velen van hen worden geëxecuteerd in Durham, York en Londen. Neville weet te ontkomen en vlucht naar Vlaanderen waar hij in eenzaamheid verblijft en het moet doen met een schamele toelage van de Spaanse koning tot aan zijn dood in 1601. Met hem is het huis van Neville van de kaart verdwenen. Zijn land en eigendommen vervallen aan de Engelse kroon.
Durham in de Engelse Burgeroorlog
Koning Karel I bestijgt de Engelse troon in 1625 in de overtuiging dat zijn gezag over het volk gelegitimeerd wordt door het goddelijk recht (Divine Right). Een inzicht dat hij deelt met alle absolutistische christelijke vorsten uit die tijd. Hij wentelt zich in weelde, houdt er een enorme op zijn kosten levende hofhouding op na en heeft geen besef van de naderende vloedgolf van onvrede in het land. Het parlement kan hem gestolen worden en als de volksvertegenwoordiging zijn belastingvoorstellen weigert te accepteren ontbindt Karel het parlement in 1629 en regeert vanaf dat moment bij koninklijk decreet. In 1633 bezoekt de koning voor het eerst Durham, waar hij met pracht en praal ontvangen wordt door de bisschop die voor Karel I een schitterende mis laat opdragen in de kathedraal. Na de kerkelijke ceremonie bezoekt de koning de graven van Cuthbert en Bede. De volgende dag wordt de koning overladen met eerbetoon en geschenken. Er hangt een prijskaartje aan dit bezoek voor het bisdom van vijftienhonderd pond per dag.
Karel I zit voortdurend verlegen om geld en voert daarom allerlei belastingen in die de bevolking dient te betalen op straffe van gevangenschap. Toppunt is zijn maatregel in 1635 om de zogeheten Ship Tax in te voeren voor alle districten. De Ship Tax is bedoeld voor versterking van de marine in tijden van oorlog en werd alleen opgelegd aan aan zee grenzende districten. Woede steekt alom de kop op, maar de koning trekt zich er niets van aan en begaat vervolgens de onvergeeflijke blunder om de Schotse Presbyteriaanse kerk te verplichten het nieuwe Anglicaanse gebedenboek te gebruiken. De Schotten accepteren dit niet en verenigen zich onder The Covenant, een document waarmee zij hun onafhankelijkheid van de Engelse koning onderstrepen. Duidelijk is dat het hier niet slechts om religieuze, maar ook om staatkundige onafhankelijkheid gaat. De koning reageert door de Schotse Assemblee te ontbinden, een daad die genegeerd wordt waarna de Schotten zich opmaken voor de strijd en een leger bijeenbrengen van twintigduizend man sterk nabij Berwick aan de grens. Daar kan de in geldnood verkerende koning niet tegenop en hij weet dat.
Op 29 april 1639 bezoekt Karel I opnieuw Durham, wordt er wederom vorstelijk ontvangen waarna er voetvolk en ruiters worden gerekruteerd die optrekken naar Berwick. In het zicht van een nederlaag doet de koning een aantal concessies aan de Schotten: de zogenoemde Pacification of Berwick die hem enige tijdwinst oplevert, maar het is tevergeefs. Op 25 augustus 1640 verdrijft het Schotse leger de royalistische tegenstanders die na Durham zo ongeveer te hebben geplunderd verder zuidwaarts vluchten. De Schotten zijn vervolgens heer en meester in het noorden van Engeland en ofschoon de edelen trouw blijven aan de koning, worden in de kroegen van Durham door het volk toasts uitgebracht op de Schotse Covenanters. Toch zijn er veel inwoners van de stad die geen vertrouwen hebben in de Schotten en de wijk nemen, wat Durham verandert in een soort van spookstad. En in die spookstad trekt op 30 augustus het leger van de Covenanters binnen dat onmiddellijk financiële eisen begint te stellen aan wat er nog over is van de inwoners die de koning verzoeken hen te bevrijden van de bezetters. Maar dat is aan dovemansoren gericht, want Karel I zit zelf op zwart zaad. Karel I kan niet anders dan opnieuw het parlement bijeenroepen dat op 3 november 1640 wordt geïnstalleerd, waarna een voor koning en parlement een zeer ongunstige wapenstilstand wordt bereikt. De Schotten eisen met terugwerkende kracht een bedrag van achthonderdvijftig pond per dag, waarmee ze voorlopig genoegen nemen. In 1641 blazen zij de aftocht. De koning komt dan opnieuw met belastingheffingen wat tot grote verdeeldheid leidt. Als Karel I op 4 januari 1642 met veel machtsvertoon het parlement binnentreedt om zijn belangrijkste opponenten te arresteren, blijken de vogels gevlogen te zijn en staat hij voor schut. In reactie op de onbezonnen daad van de koning komt het parlement, gesteund door de stad Londen, in opstand. Karel I neemt de wijk, verlaat de hoofdstad en verschanst zich op Nottingham Castle.
De scheuring in de Engelse samenleving tussen konings- en parlementsgezinden leidt tot een gewapend conflict. De Engelse Burgeroorlog breekt uit en de eerste veldslag speelt zich af op 23 oktober 1642 bij Edgehill in Warwickshire die onbeslist eindigt. Aanvankelijk lijken er voor de koning niet zoveel problemen en de vorming van de Association for the King’s Service – een samenwerkingsverband tussen de districten Northumberland, Durham, Cumberland en Newcastle waarmee het beruchte Whitecoats’ regiment in het leven wordt geroepen versterkt zijn positie in het noorden. Maar het tij voor de koning keert als de Schotten zich in september 1643 in het geheim aansluiten bij de parlementariërs om tegen de tirannieke koning te vechten. In januari 1644 trachten Schotse troepen Newcastle te veroveren en trekken, als dat onmogelijk blijkt, zuidwaarts richting Durham dat zij in bezit nemen met al het daar opgeslagen militair materieel. Dan volgt op 2 juli van dat jaar de slag op Marston Moor, iets ten westen van York die dankzij een vernietigende charge van de cavalerie, geleid door Oliver Cromwell, eindigt in een nederlaag voor de koninklijke troepen. Daarmee is het noorden voor Karel I verloren. Het is het begin van het einde voor de koning wiens leger in 1645 definitief verslagen wordt in de slag bij Naseby ten noorden van Northampton. Zelf wordt hij gevangen genomen in 1646 waarna hij in 1647 voor het laatste Durham aandoet op weg naar zijn berechting en executie.
Cromwells ster rijst vanaf zijn overwinning in Marston en als gematigde leden van de Schotse kerk een poging doen om Karel te herinstalleren als koning der Schotten, wordt hij door het parlement naar het noorden gestuurd om orde op zaken te stellen. Met zijn New Model Army marcheert Cromwell door Durham en via Newcastle bereikt hij zonder noemenswaardige tegenstand Edinburgh waar hij afrekent met de royalistische onruststokers. Nadat Karel I is terechtgesteld erkent de gematigde partij diens zoon Karel II als hun koning en zetten deze wens kracht bij door een leger op de been te brengen. Opnieuw is het Cromwell, nu in de functie van kapitein-generaal van het leger der parlementariërs die noordwaarts gaat en op 14 juli 1650 in Durham aankomt waar hij een aantal garnizoenen uit de stad inzet ter versterking van zijn leger. In de slag bij Dunbar behaalt Cromwell een overwinning op de Schotten. Duizenden van hen vinden de dood en velen worden gedwongen om zich naar het zuiden te begeven. Ongeveer drieduizend Schotten bereiken Durham waar zij geïnterneerd worden in de kathedraal om er de winter door te komen. Daar slopen zij alles wat kan branden, waarmee veel middeleeuws houtsnijwerk verloren gaat. En met de gedeeltelijke vernieling van de tombes van Ralph Neville en zijn zoon John nemen de Schotten wraak op de overwinnaars van hun voorouders in de slag bij Neville’s Cross.
Na zijn vertrek uit Durham maakt Cromwell een opmerkelijk gebaar, hij vraagt het parlement om er een universiteit of school te stichten, wat wordt toegestaan en in 1657 bevestigt Cromwell in zijn hoedanigheid als Lord Protector formeel de oprichting van de universiteit van Durham. Maar de universiteiten van Oxford en Cambridge maken bezwaar wat voor vertraging zorgt en zo komt het dat deze kwestie voor het overlijden van Cromwell in september 1658 niet tot een goed einde wordt gebracht. Na het herstel van de Thousand Year Monarchy in 1660 raakt het initiatief van Cromwell in vergetelheid en Durham moet nog tweehonderd jaar geduld hebben voordat de derde oudste universiteit van Engeland haar deuren opent.
Kanalen en spoorwegen
Op Market Place in Durham staat een beeld van Neptunus, gewapend met zijn traditionele drietand. Wat doet de god van de zee daar midden in de stad zover van de kust? Die plek dankt hij aan het feit dat er diverse pogingen zijn ondernomen om van Durham een havenstad te maken, bereikbaar vanaf Sunderland voor schepen via een gekanaliseerde Wear. Het eerste plan daartoe dateert uit maart 1717 als de zogeheten Wear men, een groep van rijke groot-grondbezitters en kooplieden, voorstellen om de Wear uit te baggeren en te voorzien van een aantal sluizen. In hun ogen verrijzen vervolgens fabrieken langs de oevers van de Wear. Maar het idee valt slecht bij de Tyne men, die hun handel in kolen via de Tyne in gevaar zien komen als Sunderland een belangrijker positie wordt toebedeeld als aanvoerhaven vanuit Durham. Ook kan de kanalisering van de Wear niet op goedkeuring rekenen van de bisschop van Durham die zich ziet als beschermheer van de rivier. Maar deze bezwaren voorkomen niet dat de Wear Men toestemming krijgen om hun plan uit te voeren. Er komt echter niets van terecht, het is allemaal te duur en technisch onhaalbaar.
In 1754 herhaalt zich de historie en ook nu steekt er een storm van protest op, met name uit de hoek van het lokale kapittel van de kerk dat erop wijst dat vervoer van kolen over het water wel eens veel duurder kan uitpakken dan over land zoals dat gebeurt vanuit Chester-le-Street. Meest kansrijke plan om Durham om te toveren in een havenstad dateert uit 1796 en voorziet in een verbinding van de Wear met zowel de Noordzee als de Ierse Zee. Het lijkt kansrijk in een periode dat het graven van kanalen in zwang is,5 maar het strandt voordat het wordt uitgewerkt. Niet lang zal het duren of de stoomtrein vervangt het vervoer van kolen over water. Wat rest in Durham is het loden beeld van Neptunus dat in 1729 wordt geplaatst als symbool van de aspiraties van de Wear men over de bron die al sinds de Middeleeuwen Durham van water voorziet.
Als in 1923 de bron plaats moet maken voor een verkeerscontrolehuisje, verhuist Neptunus van Market Place naar Wharton Park waar hij vanaf zijn plek boven het station uitkijkt over de stad en langzaam maar zeker dreigt te verkommeren. In 1979 deelt een bliksemschicht de nekslag uit en wordt het zwaar beschadigde beeld verwijderd. Maar in 1986 wordt Neptunus in ere hersteld. Geheel opgekalefaterd wordt het een plek toegedacht in het stadhuis, maar net voordat het beeld geplaatst zal worden en onthuldt tijdens een feestelijke gelegenheid, wordt erop gewezen dat de loodzware god van de zee zeer zeker door de vloer zal zakken en ten onder gaan. Hij blijft dus staan in de etalage totdat Neptunus in 1991, als het verkeershuisje met het verkeer verdwenen is van Market Place, in ere hersteld wordt en zijn oude standplaats terugkrijgt.
In 1836 wordt het eerste deel van de Durham-Sunderland spoorweg aangelegd. Dit baanvak, van Sunderland tot aan Ryhope wordt een jaar later verlengd tot aan Sherburn om in 1839 te eindigen op het station van Shincliff, ongeveer vijf kilometer verwijderd van het centrum van Durham. Destijds worden de treinen voortgetrokken aan een touw totdat rond 1857 de eerste locomotieven ten tonele verschijnen. In 1893 takt in Sherburn de spoorlijn af naar het nieuwe Elvet Station in Durham zelf. Ongeveer veertig jaar later wordt de lijn gesloten wegens gebrek aan belangstelling, maar het station is nog enige tijd populair bij mijnwerkers die er arriveren ter gelegenheid van het jaarlijkse Durham Miners’ Gala. In 1954 wordt het station definitief gesloten en enkele jaren later afgebroken. Op de plek van het station nabij Whinney Hill zijn nu de Durham Magistrates’ Court en de university’s Parsons Field buildings te vinden. Waar de spoorlijn ooit de Wear kruiste zijn nog resten van een brug te zien. Elvet Station is niet het eerste station binnen de stadsgrenzen van Durham. Al in 1844, ruim een halve eeuw voordat Elvet Station in gebruik wordt genomen, verrijst aan de overkant van de Wear het St Giles Station van waaruit de Newcastle and Darlington Junction Railway Company Durham verbindt via Belmont met Gateshead gelegen aan de zuidoever van de Tyne tegenover Newcastle. Maar deze verbinding is geen lang leven beschoren vanwege de ongelukkige ligging van het station en wordt al na dertien jaar gesloten voor passagiersvervoer. Wel is het nog in gebruik voor transport van goederen totdat het in 1996 gesloten wordt. Het gebouw is nu een Travelodge.
De rails zijn verdwenen, maar wat er nog altijd staat is het Brasside oftewel het Belmont Viaduct via welke de treinen over de Wear reden. Hoewel Durham in 1857 twee stations rijk is: St Gilesgate Station en Elvet Station, besluit de North Eastern Railway Company (NER) een nieuw station te bouwen op de plek waar nu het huidige station van Durham ligt dat via de The Durham to Bishop Auckland Line verbonden wordt met Bishop Auckland. Deze lijn wordt in 1856 geopend voor goederenvervoer en een jaar later voor passagiers. Voor deze lijn is de constructie nodig van het in het oog springende Durham Viaduct ten zuiden van het station, dat tweehonderdveertig meter lang is, dertig meter hoog en elf bogen telt. In 1871 ontwikkelt de NER een nieuwe spoorweg door Durham vanaf Tursdale die via Chester-le-Street naar Newcastle loopt, ter gelegenheid waarvan het Durham Station verbouwd wordt. Deze lijn wordt al gauw de hoofdverbinding tussen Londen en Edinburgh, de East Coast Main Line. In 1923 komt het station onder beheer van de London and North Eastern Railway (LNER). Een grote verbetering voor de spoorverbinding is de elektrificatie in 1991 en hoogtepunt voor Durham Station is de renovatie in 2006-2008 die met een prijs wordt bekroond.
De kolenmijnen van Durham
Meer dan Neptunus domineert de man op het paard Market Place van Durham. De hooggezeten figuur is een beeltenis van Charles Vane Stewart, derde markies van Londonderry die een belangrijke rol speelt in de kolenwinning nabij Durham en het breken van de grote mijnstaking van 1844. Kolenwinning in Engeland is heel oud en al in de Romeinse tijd worden koollagen afgegraven die dagzomen in Northumberland. Later, vanaf de dertiende eeuw, zijn het monniken en inwoners van Newcastle die toestemming krijgen van koning Hendrik III om kool te ontginnen. Voor eigen gebruik, maar ook om te verhandelen over zee via de Tyne. Deze vorm van mijnbouw is verdwenen, maar heeft zeer zeker bijgedragen aan de ontwikkeling van Noord-Engeland. Handelaren en ook de bisschop van Durham verdienen flink aan de exploitatie van steenkool. Aan het begin van de negentiende eeuw heerst de overtuiging dat er onder de dikke kalklaag in het district Durham geen steenkool aanwezig is, een mening die vooral gedragen wordt door kolenexploitanten die het niet aandurven om eens op onderzoek uit te gaan. Dit in weerwil van bevindingen van geologen die aanwijzingen hebben dat er wel degelijk kool te winnen valt in Durham, maar daarvoor moet je natuurlijk wel door de kalklaag heenboren en een heleboel grondwater wegpompen.
In 1822 is het Arthur Mowbray, een ex-medewerker van Sir Henry Vane-Tempest – de schoonvader van de man op het paard – die financiering vindt voor het starten van deep mining in Hetton. De Hetton Coal Company ziet het licht, Henry Stephenson ontwikkelt zijn eerste spoorweg waarmee er voor Noord-Engeland een nieuw tijdperk aanbreekt. Als Charles Stewart in 1819 in het huwelijk treedt met Frances Anne, de dochter van Sir Henry Vane-Tempest, erft hij niet alleen de naam Vane, die hij toevoegt aan zijn achternaam, maar ook komt hij zo in het bezit van enorme landgoederen en mijnen in het district Durham waarvan zijn echtgenote erfgename is. Op zoek naar middelen om te voorzien in zijn luxueuze levensstijl spit hij de jaarrekeningen van de mijnen door en ruikt hij zijn kansen. Op het hoogtepunt van zijn carrière als mijnbouwer bezit Stewart elf mijnen, twee spoorwegen, kalkgroeven en twaalfduizend acres (bijna vijfduizend hectare) aan grond. Hij heeft dan tweeduizend werknemers in dienst.6
Ofschoon Stewart zich graag profileert als een weldoend ondernemer, leven zijn kompels in droevige armoede en ondergronds is het een hel. De talloze ongelukken, dikwijls met dodelijke afloop, wijt Stewart aan roekeloos gedrag van de mijnwerkers en het is pas 1844, tevens het jaar van de grote mijnstaking, dat hij besluit om de leefomstandigheden van de kompels en hun gezinnen te verbeteren, maar het is marginaal en staat in schril contrast met zijn extravagante levenswandel. Altijd verzet Stewart zich tegen sociale wetgeving en hij toont zich een uitbuiter pur sang als hij de staking van 1844 breekt door de mijnwerkers niet alleen hun loon te onthouden, maar ook uit hun schamele huisjes te zetten. De derde markies van Londonderry laat de stakers verhongeren om hen te dwingen weer aan het werk te gaan. In 1858, vier jaar na het overlijden van Stewart, schenkt zijn vrouw het beeld dat nu op Market Place staat aan de stad ter herinnering aan de ‘weldoener’ van Durham. Maar velen, waaronder zeker de vrouwen van de mijnwerkers, zullen dit gebaar niet gewaardeerd hebben.
1869 is een belangrijk jaar in de geschiedenis van de kolenwinning in Durham want na enkele voorbesprekingen van afgevaardigden uit de mijnen in de omgeving van de stad, krijgt op 20 november in het Market Hotel – nu de Market Tavern – op Market Place te Durham de Durham Miners Association (DMA) haar beslag. In 1875 wordt de eerste Miners Hall geopend aan de North Road. Rond 1911 telt de Associatie al meer dan tweehonderdduizend leden en beschikt zij over voldoende financiële middelen om the pitman’s parliament onder te brengen in een nieuw gebouw, Redhills, dat vanaf 1915 het hoofdkwartier is van de mijnwerkersorganisatie. Het is een gebouw van en voor de mijnwerkers en straalt de kracht uit van de DMA. Maar het is meer dan dat. Redhills ontpopt zich als een plaats waar de DMA een welvaartsstaat avant la lettre opbouwt voor de bevolking van het district door onderwijs ter hand te nemen en woningen te bouwen voor de gepensioneerde mijnwerkers. In Redhills, maar ook in elders opgetrokken gebouwen ontplooien de leden van de DMA allerlei culturele activiteiten (muziek, toneel en debat). Een cultuur die nog altijd voortleeft in de regio, ondanks het feit dat het aantal ex-mijnwerkers dat lid is van de DMA geslonken is tot een fractie van wat het ooit was.
In 1947 worden de dan nog in gebruik zijnde mijnen genationaliseerd, wat de veiligheid van de kompels ten goede komt. Dat is hard nodig nadat in de tweehonderdenvijftig jaar daarvoor meer dan zestienhonderd mijnwerkers om zijn gekomen, een getal waarin de vele individuele sterfgevallen door de in de ogen van de eigenaren veroorzaakte onoplettendheid van de kompels zelf, niet zijn meegeteld. In 1993 wordt de laatste mijn gesloten waarmee niet alleen een einde komt aan een belangrijke industrietak, maar ook aan een manier van leven van mensen in het district Durham die hun bestaan en samenleving hebben opgebouwd rondom de mijnschachten. Inmiddels is er vrijwel niets meer te zien van de mijnbouw. Rails hebben plaatsgemaakt voor wandel- en fietspaden en de Wear, ooit een zwart riool, is weer schoon.
Het proces van opkomst en neergang van de mijnindustrie heeft zich ook afgespeeld in het zuiden van Nederland. De auteur van dit artikel is ooit afgedaald in de mijn Maurits, eind jaren zestig een van de modernste kolenmijnen ter wereld. Achthonderd meter omlaag en dan een rit in een treintje van twintig minuten tot aan het kolenfront waar de steenkool langs mechanische weg gedolven werd. De peilers waarin de mijnwerkers toezicht hielden en de stutten verplaatsten was anderhalve meter hoog en overal stof. Maar het was zeker een paradijs vergeleken met de omgeving waarin de mijnwerkers van Durham rond het eind van de negentiende eeuw hebben gewerkt.
Stadsontwikkeling na de Middeleeuwen
Als na de Engelse Burgeroorlog Durham zijn functie als citadel in betekenis ziet afnemen, de positie van de prins-bisschop verzwakt, de oude adel sterk aan invloed inboet en de stad verandert van een machtscentrum in een gewone provincieplaats, dan kondigt zich er een nieuwe elite aan, die van vaklieden, handelaren en mijneigenaren. Zij zijn het die in de zeventiende en achttiende eeuw de oude, veelal houten huizen vervangen door stenen woningen. Gaandeweg, als de stadsbevolking toeneemt, ontstaat ook behoefte aan nieuwbouw waarvoor stadsuitbreiding noodzakelijk is. Dit proces wordt vooral aangejaagd door de Paving Commissioners in de achttiende en negentiende eeuw, een gezelschap dat ontstaat dankzij de Durham Paving Acts uit 1773 en 1790, die voor het eerst in de geschiedenis Durham voorzien van een centrale beheersorganisatie welke zorg draagt voor de bestrating, riolen, afvoerkanalen, waterlopen, voetpaden, verkeerswegen en verlichting. Deze Paving Commission zorgt voor tal van vernieuwingen en zonder twijfel zijn er veel panden verdwenen die wij nu als schilderachtig zouden beschouwen. Voorbeeld daarvan is de sloop van de North Gate in 1820 die dan dienst doet als gevangenis, een daad die bijdraagt aan een meer open karakter van de stad.
Al eerder wordt in 1778 de Watergate vergroot als gevolg van de bouw van de Prebends Bridge. Elvet Bridge wordt verbreedt in 1804, gevolgd door verdubbeling van de capaciteit van Framwell Bridge in 1859. De toegankelijkheid van Market Place wordt verbeterd door een gedeeltelijke sloop van St Nicholas’ Church in 1841. Vanaf 1860, als de stad voorzien is van spoorwegen, stations en doorgaande wegen, wordt meer en meer gebouwd in de open velden buiten de vertrouwde omgeving van het schiereiland. Woningen verschijnen in de vorm van rijtjeshuizen met een eigen plaatsje of tuintje. Colpitts Terrace uit 1856 vormt met zijn gemeenschappelijke tuin hierop een uitzondering.
Tot 1920 breidt Durham vooral uit in westelijke richting nabij Great North Road en het station. Later, in het interbellum, vindt de bouw plaats van halfvrijstaande huizen op Whinney Hill, Northend en Gilesgate Moor.
Thomas Sharp, geboren in Bishop Auckland, speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van plannen voor stadsvernieuwing en met nam Durham heeft zijn belangstelling. Halverwege de jaren dertig wordt hij lid van het North East Durham Joint Planning Committee en publiceert hij zijn bestseller Britain and the Beast waarin hij zijn nood klaagt over de achteruitgang van Durham ten gevolge van de industrialisatie. Hij verzet zich tegen de filosofie van de Garden City beweging die pleit voor het bouwen van compleet nieuwe tuinsteden7 en wil de stad van binnenuit een nieuw aanzien geven. Hij waarschuwt voor te rigoureuze krotopruiming, met name in Old Elvet, en is gekant tegen een plan van de gemeente om een doorgaande weg aan te leggen over de hals (the neck) van het schiereiland. In 1944 verschijnt zijn plan Cathedral City: A Plan for Durham dat na de oorlog door tal van andere plannen wordt gevolgd. Toevallig verschijnt er in 1944 nog een ander plan en wel voor de bouw van een elektriciteitscentrale bij Kepier, iets ten noorden van de stad. Dat plan met hoge schoorstenen en koeltorens wordt door de lokale autoriteiten verwelkomd, maar Sharp en met hem vele anderen verzetten zich er heftig tegen. Het zou ernstig afbreuk doen aan de skyline van Durham met de zo vertrouwde torens van de kathedraal. Dit plan verdwijnt in de prullenmand. De als pressiegroep in 1942 gevormde City of Durham Trust kan tevreden zijn.
Onderwijs
In 1083 wordt de Benedictijner priorij gesticht in Durham waarbinnen een zangschool ontstaat. De huidige Choristers School wortelt in deze zangtraditie. Buiten de kloostermuren fungeert rond het midden van de veertiende eeuw de Almoner’s School die kinderen voorbereidt op toetreding tot de kloostergemeenschap. In 1414 sticht bisschop Langley twee scholen voor onderwijs in grammatica en muziek op de Palace Green die door de Schotten in 1640 verwoest worden, maar aan het eind van de jaren zestig van de zeventiende eeuw door toedoen van bisschop Cosin herrijzen. Beide scholen worden, als ware zij boekensteunen, gebouwd aan beide zijden van de armenhuizen. Cosin heeft al eerder, in 1661, de grammer school – voortzetting van Almoner’s School – herbouwd, eveneens op de Palace Green. Vanaf het moment dat Hendrik VIII de kloosters onteigent in 1541, krijgt de school steun van de koning om in 1844 te worden heropgericht als Durham School in Quarryheads Lane.
Cosin is een hartstochtelijk verzamelaar van boeken waar zijn bibliotheek op Palace Green van getuigt en die hij openstelt voor het publiek.
Onderwijs in Durham is in vroeger eeuwen niet uitsluitend een zaak van de kerk, ook worden er particuliere scholen gesticht, maar van de gebouwen is weinig meer over. Alleen de Durham High School for Girls uit 1884 en Bow School uit 1885 hebben het overleefd. In 1825 ziet de Durham Mechanics Institute het licht dat gaandeweg aandacht schenkt aan een breed palet van vakken zoals kunst, geschiedenis en astronomie. Hoogtepunt van de onderwijstraditie in Durham is uiteraard de in 1832 gestichte universiteit waarvan het eerste college, University College, na een kort verblijf in de Archdeacon’s Inn – nu Cosin’s Hall – in 1840 verhuist naar het kasteel. Een tweede college uit de beginperiode is het Bishop Hatfield College, gevestigd in het gelijknamige gebouw aan de Palace Green. Gedurende de negentiende eeuw en later wordt een groot aantal colleges toegevoegd8 waaronder het naar een van de stichters van de universiteit genoemde Van Mildert College uit 1965. In 1963 wordt de leegstaande Shire Hall (vanaf 2012 een hotel) in Old Elvet door de universiteitsadministratie betrokken, waardoor een tweede centrum van universitaire activiteiten ontstaat aan de andere kant van de Wear. Dichtbij de plek waar ooit de Bow Bridge de oevers van de Wear verbond, wordt in 1962/63 de indrukwekkende Kingsgate Bridge gebouwd die hoog boven de rivier beide universiteiscomplexen verbindt. Deze brug wordt in twee delen geconstrueerd aan beide zijden van de rivier die vervolgens gedraaid worden en met elkaar verbonden.
Cuthberts Mist
In maart 1942 bombarderen de Britten de middeleeuwse stadskernen van Lübeck en Rostock grotendeels van de aardbodem, de kathedraal van Lübeck ligt in puin. Zoals te voorzien is zint Hitler op wraak. Met de Baedeker reisgidsen in de hand is het voor de Luftwaffe een peulenschil om de talrijke fraaie en veelal onbeschermde historische kernen te lokaliseren. De Duitse wraakacties, te beginnen met Exeter en Bath, staan dan ook bekend als de Baedeker Raids. De stad Durham houdt zijn hart vast, want de hoog boven het landschap uitrijzende kathedraal is niet slechts een prachtig oriëntatiepunt voor een piloot, maar ook een gemakkelijk te herkennen doelwit.
In de vroege ochtend van 1 mei 1942 is de lucht glashelder en het geronk van de motoren van een bommenwerper kondigt de het eind aan van de bouwwerken op het schiereiland. Maar dan gebeurt er iets onverwachts. Plotseling stijgt er een dikke mist op vanaf de Wear die het kasteel en de kathedraal aan het oog van de piloten onttrekken. Nog even cirkelen zij rond, zoekend naar hun doel, maar keren onverricht ter zake om. Een onbekende schrijver tekent in 1945 aan dat zich hier een mirakel heeft afgespeeld, volledig toe te schrijven aan de geest van Cuthbert die vanuit zijn graf achter het hoge altaar de Wear beveelt een mistgordijn op te doen trekken, zoals hij dat volgens de legende negenhonderd jaar geleden deed om Willem de Veroveraar diens weg te versperren. Het staat als een paal boven water dat de mist zich op die ochtend in mei inderdaad razendsnel vormde, een weerkundig verschijnsel dat heel goed verklaarbaar is en heeft voorkomen dat Durham, net als andere Engelse steden, een hoge prijs heeft moeten betalen voor de Britse bombardementen in Duitsland.
Slot
In de balustrade van de Prebends Bridge over de Wear is een inscriptie aangebracht. Het is een kort loflied op de torens van de kathedraal van Durham van de hand van Sir Walter Scott (1771-1832). De uit 1827 daterende tekst luidt:
Grey towers of Durham
Yet well I love thy mixed and massive piles
Half church of God, half castle ‘gainst the Scot
And long to roam these venerable aisles
With records stored of deeds long since forgot
Een trefzekere karakterisering van deze enorme kathedraal.
Geschreven voor mijn kleindochters Masha en Dunya
– Bonney, M., Lordship and the rban community – Durham and its overlords, 1250 – 1540, Cambridge University Press 1990.
– Buechner, F., Godric, Harper Collins, New York 1983.
– Dufferwiel, M., Durham, A thousend years of history and legend, Mainstream Publishing Company, Edinburgh 1996.
– Griffith, B., ‘The Start of Everything Wonderful’: The Old English Poetry of Northumbria, in Northumbria, History and Identity 547 – 2000, Colls, R. ed., The History Press, Cheltenham 2007.
– Groom, B., Northerners, A History form the Ice-Age to the present day, Harper North, Manchester 2022.
– Hedley, M., Women of the Durham Coalfield in the 19th Century, Hannah’s story, The Hoistory Press, Stroud, Gloucestershire 2019.
– Jewell, H. M., The North-South Divide, The origins of Northern consciousness in England, Manchester University Press 1994.
– Roberts, M., Durham, 1000 years of history, Tempus Publishing, Stroud, Glouchestershire 2003.
Noten
1 – Griffith, B., (d) p. 45-46. Zie ook Old English Poetry Project: https://oldenglishpoetry.camden.rutgers.edu/durham/ en
https://www.wikiwand.com/en/Durham_(poem)
2 – https://www.wikiwand.com/en/Bede’s_Death_Song
3 – Arnold, A and Howard, R, The Tith Barn Elvethall Manor, Three-Ring Analysis of Timbers, English Heritage, Research Department Report Series 59-2010.
4 – Maria I – bekend als Bloody Mary – treedt in 1554 in het huwelijk met de elf jaar jongere Filips II, zoon van Karel V en Spaanse troonsopvolger. Daarmee wordt Filips II koning van Engeland. Maria is overtuigd rooms-katholiek en een huwelijk met Filips betekent een goede gelegenheid om het herstel van het rooms-katholicisme in Engeland te bevorderen. Het huwelijk brengt geen kinderen voort en eindigt met de dood van Maria in 1558.
5 – Mooi voorbeeld is het Caledonisch kanaal dat Inverness aan de Schotse oostkust verbindt met Corpach, bij Fort William aan de westkust.
https://www.wikiwand.com/en/Caledonian_Canal.
6- Dufferwiel M., (c), p. 145.
7 – De filosofie achter de tuinsteden is met name tot bloei gekomen dankzij Ebenezer Howard die in 1902 zijn boek Garden Cities of To-morrow publiceert.
8 – https://www.durham.ac.uk/colleges-and-student-experience/colleges/#d.en.467132