steeply based, stones around (it)
finely formed. The Wear round-it-runs,
(with) river’s currents strong, and therein live
many of-fish types in the current-among;
and there well-grown is forest-sector great;
exist in the area wild animals many,
in deep dales, of-animals-a-counless-number…..
Durham Poem 1
De stad Durham in Noord-Engeland dankt zijn bestaan aan de rivier de Wear. Dertig kilometer ten zuiden van Newcastle meandert zij om een schiereiland dat een natuurlijke vesting vormt, aan drie kanten door water omsloten. Monniken beginnen in de elfde eeuw met de bouw van de kathedraal die hoog uittorent boven het omliggende landschap. Willem de Veroveraar maakt van deze plek een citadel die eeuwenlang een bolwerk vormt tegen opdringende Schotten. De kleine nederzetting wordt een stad waar machtige bisschoppen de scepter zwaaien. In de Middeleeuwen breidt Durham zich uit tot buiten het schiereiland en ontstaat de nu nog aanwezige infrastructuur. De zorg voor onderwijs groeit met als hoogtepunt de stichting van de Universiteit van Durham.
Als je een kaart bekijkt van het Verenigd Koninkrijk dan valt een ding direct op: de noordoost-zuidwest lopende lijn in het noorden van Schotland. Het lijkt wel alsof het land een petje op heeft gezet en in zekere zin is dat ook zo. Op die lijn ligt het Loch Ness, een meer dat een scheur in de bodem opvult. Die scheur is de Great Glen Fault, een enorme horizontale breuk in de aardkorst waarlangs het petje vanuit het noordwesten lijkt te zijn aangeschoven. Deze breuk, die zich over een afstand van 300 mijl (480 kilometer) tot ver buiten Schotland uitstrekt, is aan het eind van de geologische periode van het Siluur en het begin van het Devoon (490 à 430 miljoen jaar geleden) ontstaan tijdens de zogeheten Caledonische gebergtevorming toen twee aardschollen op elkaar botsten. Van die ooit hoge bergen vinden we de resten terug in Schotland.
Meer naar het zuiden is er nog een belangrijke lijn te vinden in het landschap. Dit is de wat kronkelige dagzoom van een kalksteenformatie uit de Jura periode (190-140 miljoen jaar geleden) die de grens vormt van de oude, harde, wat hoger gelegen gesteentes in het noorden en de wat lager gelegen, jongere en zachtere formaties in het zuiden. Deze grens verloopt grillig, maar wordt wel aangegeven door een rechte lijn: de Tees Exe Line die loopt vanaf de monding van de rivier de Tees tussen Redcar en Hartlepool tot aan die van de Exe in Devon. Ten noorden van deze lijn is het landschap minder geschikt voor landbouw dan voor veelteelt, terwijl ten zuiden ervan de grond zich prima leent voor akkerbouw. Door sommige historici wordt aangenomen dat dit geografische verschil van invloed is geweest op de nog altijd bestaande sociaal-economische tegenstellingen tussen de Northerners en de zuidelijke inwoners van Engeland.
Wanneer je je van het uiterste noordwesten van Schotland naar het zuidoosten van Engeland beweegt, reis je door de tijd. Op het eiland Lewis tref je gesteentes aan die 1,5 à 2 miljard jaar oud zijn terwijl bij Dover de krijtrotsen zo’n 100 miljoen jaar geleden zijn gevormd. Voordat je de Tees Exe Line bereikt passeer je nog een – door mensenhanden aangebrachte – lijn, de oost-west lopende Hadrians Wall, ooit door Romeinse soldaten gebouwd in opdracht van keizer Hadrianus die zich wilde verdedigen tegen wat hij de barbaren uit het noorden noemde, uit Caledonië. En daar, tussen de Tees Exe Line en Hadrians Wall, baant de rivier de Wear zich haar weg door de oude rotsformaties die rijk zijn aan kolen, gevormd in het tijdperk van het Carboon (360-300 miljoen jaar oud). Later meer over het de exploitatie van het Durham Coalfield. Waar nu Durham ligt, vormt de rivier een meander die een schiereiland omsluit waarop heel lang geleden zich de eerste bewoners vestigen. Waar komen die vandaan?

Prehistorie en Romeinen
Uit de vondst van vuistbijlen in het ten zuidoosten van Birmingham gelegen Waverley Wood kunnen we afleiden dat er zo’n vijfhonderdduizend jaar geleden mensen rondliepen in Engeland. Geen mensen zoals wij – Homo sapiens – maar een oudere soort: Homo heidelbergensis. Op dat moment ligt de zeespiegel aanmerkelijk lager dan nu en is Engeland geen eiland, maar via een vaste verbinding, het zogeheten Doggerland, bereikbaar voor mensen uit het oosten, uit wat we nu het Europese continent noemen.
Na deze eerste bewoners komt er een nieuwe mensensoort opdagen de stoere Neanderthaler (Homo neanderthalensis), die stenen werktuigen achterlaten in de Creswell Crags ten zuiden van Sheffield. Al deze eerste bewoners van Engeland zijn uitgestorven en maken plaats voor ons, de mens: Homo sapiens. Mensen die op de wanden van de eerder bewoonde grotten afbeeldingen aanbrengen van dieren zoals mammoeten, paarden en rendieren. Aan het eind van de laatste ijstijd – ongeveer twaalfduizend jaar geleden – stijgt de zeespiegel en wordt Engeland een eiland.
Een eiland waar in het noorden voor de komst van de Romeinen de Brigantes wonen. Zij beheersen een gebied dat min of meer de huidige districten Yorkshire, Lancashire, Northumberland en Durham omvat. De Brigantes zijn afstammelingen van de Kelten die vanuit Centraal-Europa honderden jaren voor Christus uitzwermen tot in Spanje en Engeland. In Engeland is hun belangrijkste vestigingsplaats Isurium Brigantium, het huidige Aldborough. Tussen 48 en 79 na Christus, worden de Brigantes onder de voet gelopen door de Romeinen die daarmee koningin Cartimandua van de troon stoten. Zij is voor zover bekend de eerste Britse koningin en wordt door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus genoemd als zijnde van hoge geboorte, maar verder afgeschilderd als een vrouw van losse moraal. Een bejegening die overigens vrijwel alle vrouwen in het Romeinse rijk ten deel valt.
In de derde eeuw wordt het Romeinse Engeland onderverdeeld in twee gebieden: Brittania Inferior dat zich uitstrekt vanaf de Hadrians Wall tot aan Lincoln en Brittania Superior (zogenoemd omdat het zich dichter bij Rome bevindt) dat Zuid-Engeland en Wales omvat. De hoofdsteden van deze Romeinse provincies zijn respectievelijk York en Londen. Aan het eind van de vierde eeuw lijken de Romeinen de touwtjes nog stevig in handen te hebben, maar al gauw gaat het mis. In 402 droogt de geldstroom vanuit Rome op, waarna de Romeinse legers Engeland verlaten. In 409 verklaren de Britten zich onafhankelijk.
Northumbria

Gedurende de korte regeringsperiode (634 tot 642) van koning Oswald bereikt dit rijk het hoogtepunt van zijn macht. Oswald, een overtuigd christen, algemeen beschouwd als een van de belangrijkste Britse vorsten ooit, verzoekt de Ierse missionaris Aidan (ca.590-651) op het eilandje Lindisfarne een gemeenschap van monniken te stichten met als doel de kerstening van de bevolking ter hand te nemen. Oswald laat uiteindelijk in een veldslag tegen de heidenen het leven en sterft als christelijk martelaar. Later wordt hij heilig verklaard. Zijn hoofd ligt begraven in de kathedraal van Durham.
Aidans naam naam leeft voort in die van het St Aidans College van de universiteit van Durham. Maar meer nog dan door koning Oswald en Aidan is Northumbria bekend geworden door twee geestelijken en een boek. Het zijn bisschop en heremiet Cuthbert, de Benedictijner monnik en wetenschapper Bede en de Lindisfarne Gospels. Dit rijk geïllustreerde Lindisfarne evangeliarium is naar alle waarschijnlijkheid geschreven in het klooster van het gelijknamige eiland rond het begin van de achtste eeuw als eerbetoon aan Cuthbert. Het werk wordt toegeschreven aan de monnik Eadfrith en bevindt zich in bewaring bij de British Library. Rond het leven van Cuthbert is de legende geweven van het ontstaan van Durham.

De legende van de Dun Cow
De wordingsgeschiedenis van veel steden is vaak doortrokken van legendes. Een van de mooiste voorbeelden ervan is de legende van Santiago de Compostela in het noordwesten van Spanje. Daar woont volgens het verhaal de apostel Santiago – de Spaanse naam voor Jacobus – die de zorg voor de kerstening van de Spanjaarden is toevertrouwd, maar bij gebrek aan succes keert hij terug naar Jeruzalem in het jaar 44 waar hij onthoofd wordt. Zijn discipelen, zo vertelt het verhaal, brengen zijn lichaam naar de oever van de zee waar zij een geheel opgetuigd schip aantreffen zonder bemanning. Ze gaan scheep en vervoeren de stoffelijke resten van de apostel over zee naar Galicië in noordwest Spanje, waar zij hem begraven en een altaar oprichten. De ligging van deze plek raakt in vergetelheid totdat in het jaar 813 de heremiet Pelayo op die plaats een zachte gloed opmerkt en liederen hoort. Er wordt een sanctuarium opgericht en precies daar verrijst later later de beroemde kathedraal van Santiago de Compostela. Het is een echte bedevaartsplaats geworden waar talloze pelgrims te voet over afstanden van vele honderden kilometers naartoe lopen.



Het is ook daar dat iemand een visioen krijgt van een verheven kerk en een stem zegt hem dat van de monniken verwacht wordt op zoek te gaan naar een plaats die Dunholme heet, om Cuthbert daar een rustplaats te geven. Onverschrokken gaat het gezelschap op pad waarbij blijkt dat de kist aanmerkelijk lichter is geworden. Maar waar is Dunholme?
Toevallig lopen de monniken twee melkmeisjes tegen het lijf waarvan er een haar koe kwijt is. Als zij aan de ander vraagt of zij het dier gezien heeft, luidt het antwoord, ja, ik heb het gezien op Dunholme. Het melkmeisje leidt het reisgenootschap vervolgens naar een hoge rots aan drie kanten omgeven door de rivier. De omzwerving van de monniken is ten einde en Cuthbert heeft zijn laatste rustplaats gevonden.

Direct na aankomst beginnen de monniken te werken aan een onderdak, waarschijnlijk op de plaats waar nu het Durham Heritage Centre is. Tegen het eind van het eerste millennium is ook een kleine stenen kerk verrezen en begint de nederzetting uit te breiden, een nederzetting waar pelgrims op afkomen die geld in het laatje brengen. Cuthbert wordt bijgezet in de kathedraal van Durham in 1104. De legende van de Dun Cow is levend gehouden en ingebeiteld in een van de muren van de kathedraal. Ook een beeldengroep op het Millennium Square getuigt van de moeizame tocht van Cuthbert.
Bede

Fore the enforced-walk ‖ none comes to bewise to malice ‖ more than him that mustwith mindfulness think back, ‖ before his going hence,/ on what his breath’s ‖ bad, good, right or evil,after death-day’s ending, ‖ on judgement comes to be.2
Vlak voor zijn dood begint Bede aan een vertaling van het evangelie van Johannes uit het latijn in Oud-Engels en schrijft hij een commentaar op een werk van de zevende-eeuwse Visigotische wetenschapper Isidoro van Sevilla: De Natura Rerum oftewel het Liber rotarum (De Wonderen der Natuur) waarin verhandelingen over de tijdrekening in dagen, weken, maanden en seizoenen, over de kosmos en hemellichamen en over atmosferische en tellurische verschijnselen al donder, bliksem, de regenboog, aardbevingen et cetera. Dat zijn fenomenen die Bede ook bezighouden. Zo schrijft hij De Temporum Ratione, een werk over tijdrekening, waarin hij zich afvraagt hoe het komt dat dezelfde kalenderdagen qua lengte afwijken van elkaar op verschillende plaatsen in de wereld. Hij geeft als verklaring dat dit komt omdat de aarde de vorm van een bal heeft en niet die van een platte schijf. Ook schrijft hij over de getijden, een verschijnsel dat nooit door wetenschappers uit de klassieke oudheid is beschreven omdat in de Middellandse Zee getijden nauwelijks zichtbaar zijn. Bede neemt getijden waar langs de Britse kust, constateert dat er een correlatie bestaat tussen deze getijden en de stand van de maan en komt tot de conclusie dat de maan kennelijk trekt aan het water. Bede overlijdt op 26 mei 735, op Hemelvaartsdag. Zijn stoffelijke resten bevinden zich in een tombe in de Galillee Chapel van de kathedraal in Durham.
Knoet de Grote
De Vikingen die tegen het eind van de achtste eeuw Engeland binnenvallen, zijn uit op buit en slaven en niet zozeer op verovering van grondgebied. Maar in 865 ligt dat anders als het Grote Heidense Leger het Angelsaksische rijk binnenvalt en grote delen van het land verovert, waaronder Northumbria. Maar tegen de Engelse koning Alfred de Grote kunnen zij niet op. Deze vorst, die heer en meester is in het zuiden, verslaat de Deense Vikingen in 878 en sluit met hen een overeenkomst waarmee het zogeheten Danelaw ontstaat, een gebied waarin Deense wetten gelden. Northumbria met zijn hoofdstad York verandert in het Noordse rijk Jorvik. In 954 is het, althans voorlopig, afgelopen met de Denen als hun laatste koning Erik I van Noorwegen, beter bekend als Erik Bloedbijl, wordt verslagen. Danelaw verdwijnt en Northumbria wordt een graafschap onder souvereiniteit van de Engelse koning Edred, een kleinzoon van Alfred de Grote. Het is een jaar nadat Erik Bloedbijl geschenken brengt en eer bewijst aan Cuthbert in diens rustplaats Durham.


Daar is een legende aan verbonden, een legende die verhaalt hoe Knoet een eind maakt aan de mythe die rondwaart over zijn vermogen om de golven van de oceaan te weerstaan. Op enig moment vraagt Knoet zijn volgelingen of zij zich kunnen vinden in een door hem genomen beslissing, waarop een van de pluimstrijkers in het gezelschap antwoordt dat de koning een wijs besluit heeft genomen zoals je kunt verwachten van iemand die zo bekwaam en geliefd is bij zijn volk en die spoedig in staat zal zijn om de golven van de oceaan te bevelen. Knoet laat zich vervolgens naar het strand brengen en, zittend in zijn draagstoel voor het wassende water, roept hij met luide stem tegen de golven:
‘Ik Knoet de Grote, koning van Engeland, Denemarken en Noorwegen, beveel je op je schreden terug te keren.’
Als hij tot zijn enkels in het water zit herhaalt hij dit bevel, terwijl zijn gevolg nat en gemelijk toekijkt. Dan beveelt Knoet – die hoog en droog zit – hem naar huis te dragen. Hij heeft zijn doel bereikt, te laten zien dat zelfs een koning niet almachtig is en dat hij zijn hielenlikkers wel door heeft. Knoet regeert tot zijn dood in 1035 over Engeland, waarna het grote Noordse rijk uiteen begint te vallen. Er wacht een andere afstammeling van Vikingen die ooit Noord-Frankrijk hebben bezet in de persoon van hertog Willem van Normandië die dertig jaar later het intern verdeelde Engeland binnenvalt.
Willem de Veroveraar
De Engelse koning Harold II vindt de dood tijdens de slag bij Hastings waarin Willem van Normandië, beter bekend als Willem de veroveraar, in 1066 het Britse leger vernietigt. Daarmee komt een einde aan een lange reeks van Angelsaksische vorsten. En met de koning verdwijnen talloze Angelsaksische edelen van het toneel.


Maar dan vindt Willem het welletjes en begeeft zich aan het hoofd van zijn leger noordwaarts waar hij nietsontziend te werk gaat. Deze veldtocht staat bekend als Harrying the North (Verwoesting van het noorden). Uiteindelijk rest er in het gebied tussen York en Durham niets dan een barre woestenij van vernielde landerijen, smeulende dorpen en dode lichamen. Historici schatten het aantal omgekomenen op honderdduizenden. Na dit gruwelijke succes besluit Willem van Durham het militaire en bestuurlijke centrum te maken van het noordelijk deel van zijn rijk. De ligging van de stad leent zich daar volgens Willem uitstekend voor en hij verordonneert de bouw van een fortificatie wat uiteindelijk het kasteel van Durham zal worden.

Het County Palatine of Durham
Het bisdom Lindisfarne wordt gesticht in 635 door Aidan, de bisschop die, zoals we gezien hebben, Cuthbert oproept tot verkondiging van de christelijke boodschap. Rond 882 wordt de zetel van het bisdom verplaatst naar Chester-le-Street om in 995 te verhuizen naar Durham. De bisschoppen van Lindisfarne en Durham zijn niet alleen geestelijk leider van hun gemeenschap, maar treden ook op als civiel bestuurder in de regio dat deel uitmaakt van Northumbria. In 1070 tracht bisschop Æthelwine, nadat Willem de Veroveraar het land op gruwelijke wijze heeft gebrandschat, met een aantal Northtumbrische kostbaarheden te vluchten, maat hij wordt gepakt en opgesloten en laat bij zijn overlijden een vacante bisschopszetel achter die Willem opvult door Walcher, een priester afkomstig uit de buurt van Luik, te benoemen. Walcher wordt in 1075 ook benoemd tot graaf van Durham, met als titel graaf-bisschop. Maar Walcher, vol goede bedoelingen, toont zich een weinig competente bestuurder. Hij wordt in 1080 vermoord.

Het is de opvolger van Walcher, William de Caileph (William de St-Calais) die als eerste deze positie inneemt in Durham, een positie die onder naam van prins-bisschop de geschiedenis ingaat. Het prestige van deze titel, de autonomie en de rijkdom van het bisdom maakt het ambt van prins-bisschop een aantrekkelijke functie voor ambitieuze en machtige lieden die lang niet altijd bijzonder vroom zijn. Zo’n ambitieuze man is Ranulf Flambard, de opvolger van Caileph, die van 1099 tot 1128 de scepter zwaait in Durham. Behalve door zijn bouwactiviteiten in de stad en staat hij bekend als Chief Justiciar (eerste minister) van koning William Rufus, maar wordt door diens opvolger Henry I opgesloten in de Londense Tower als gemakkelijke zondebok voor de financiële puinhoop die Rufus achterlaat. Ranulf is de eerste gevangene die uit de Tower weet te ontsnappen. Hij gaat in ballingschap in Normandië om later terug te keren op zijn post. Hij overlijdt in 1128.
Een tweede invloedrijke bisschop is Hugh de Puiset die de zetel bekleedt van 1153 tot 1195. Hij is Chief Justiciar van koning Richard I en toont zich net als Flambard een hartstochtelijk bouwmeester door Elvet Bridge en de Galilee Chapel aan de westzijde van de kathedraal te laten bouwen. De Puiset is geen vroom mens en verwekt drie kinderen. John Cosin, bisschop van Durham van 1660 tot 1672, is degene die ontdekt dat Auckland Castle in het dorpje Bishop Auckland leegstaat en verwaarloosd is. Hij laat het opknappen en het kasteel is sindsdien de residentie van de bisschoppen.

Met uitzondering van een korte periode gedurende de Engelse Burgeroorlog (1642-1651) behoudt het bisdom de combinatie van geestelijke en wereldlijke macht totdat aan deze situatie een eind wordt gemaakt in 1836 met de Durham (County Palatine) Act waarmee de wereldlijke macht wordt overgedragen aan de kroon. Een herinnering aan de eens zo machtige positie van de prins-bisschop is het bisschoppelijke wapen waarop zowel een kroon als een mijter prijkt alsook een kruis van een zwaard en een bisschopsstaf. De bisschop van Durham bekleedt nog altijd een zetel in het Hogerhuis.
William Van Mildert is de laatste prins-bisschop van Durham en vervult een belangrijke rol in de oprichting van de universiteit. Hij is de zoon van de Londense jeneverstoker Cornelius Van Mildert, een afstammeling van een Nederlandse handelaar die rond 1670 van Amsterdam naar Londen verhuist. Van Mildert wordt geëerd met een standbeeld in de kathedraal.

Durham groeit
Er zijn geen archeologische aanwijzingen voor het bestaan van een nederzetting op Dunholme voor de komst van de monniken die de kist van Cuthbert met zich meedragen. Wel zijn resten gevonden van economische activiteit rond het jaar 1000 in Saddler Street en het is daarna dat de groei van Durham begint. De bouw van het kasteel start in 1072 en van de kathedraal in 1093 die in 1133 voltooid is. In de elfde en twaalfde eeuw is Durham niet veel meer dan een bolwerk waarin de prins-bisschop zich stevig verschanst weet. Ter bescherming van hem, de kathedraal en het Benedictijner klooster tegen aanvallen uit het noorden, wordt een muur opgetrokken vanaf het kasteel naar het oosten waar de North Gate gebouwd wordt, de enige toegangspoort tot het schiereiland die op zijn beurt verbonden is met de muur die langs het talud van de Wear loopt en waarin nog twee andere poorten zijn aangebracht. In het oosten de Kingsgate en de Watergate in het zuiden. Om kerkelijke en wereldlijke zaken te scheiden loopt er ook een muur – waarin de Owengate – vanaf het kasteel langs de Palace Green tot aan de kathedraal en van daaraf naar de Kingsgate. Deze muur is geïntegreerd met de gevel van de kerk St Mary-le-Bow, nu het Heritage Centre.

Binnen dit bolwerk van kerkelijke en wereldlijke macht ontwikkelt zich in de Middeleeuwen een gemeenschap die zich veilig kan voelen onder de paraplu van de bisschop van Durham en handelsactiviteiten ontplooit op de plek waar nu Palace Green is. Activiteiten die gaandeweg verschuiven naar de buiten de citadel gerichte marktplaats, op de nog altijd bestaande Market Place. Handel drijven is ondenkbaar zonder wegen en bruggen waarover goederen worden vervoerd tussen de citadel en de buitenwereld. Een buitenwereld die in de onmiddellijke omgeving van het schiereiland bestaat uit een aantal zogeheten Boroughs, oftewel gemeenschappen van mensen gegroepeerd rond een kerk of landhuis. Er zijn er vier: de Old Borough, Bishop’s Borough, Elvet Borough en St Giles Borough. Ten slotte is er nog de Barony of Elvet. Laatstgenoemde gemeenschap ontstaat waarschijnlijk al voor de komst van de monniken in 995 rond St Oswald’s Church naast een doorwaadbare plaats in de Wear. Van de eerste St Oswald’s Church is niets meer over, de huidige kerk dateert uit de twaalfde eeuw. Elvet Borough bevindt zich aan de weg Old Elvet en is in de Middeleeuwen een vlak landbouwgebied. Het woord elvet betekent swan (zwaan) afgeleid van het oud-Engelse elfetu. De pub Swan and Three Signets herinnert aan dit oude deel van Durham.

In 1160 wordt onder leiding van bisschop De Puiset Elvet Bridge gebouwd die Elvethall Manor, gelegen aan wat nu Hallgarth Street is, via de noord-zuid lopende weg New Elvet verbindt met het schiereiland. Een interessant onderdeel van de huidige Elvethall Manor is een schuur, de Great Barn met zijn stenen muren en houten dak waarvan de balken nauwkeurig gedateerd zijn rond najaar 1448.3 De oudste brug van Durham is niet Elvet Bridge, maar de Framwellgate Bridge (de Old Bridge) die rond 1120 gebouwd wordt door bisschop Flambard om de zijn Borough en de Old Borough met elkaar te verbinden. In 1400 wordt de brug weggevaagd door het water van de Wear, maar al gauw hersteld door bisschop Langley. Market Place met de St Nicholas Church zijn belangrijke elementen van de Bishop’s Borough. Van de oorspronkelijke kerk, die naar wordt aangenomen al voor 1130 gesticht is door bisschop Flambard, is niets meer over. Rond het midden van de negentiende eeuw is hij gesloopt. De Old Borough, gelegen ten westen van het schiereiland staat ook bekend als Crossgate en is een van de oudste delen van Durham met de gelijknamige straat, Allergate en South Street. Dit gebied valt vrijwel samen met de parochie van St Margaret of Antioch, een kerk waarvan de bouw begint rond 1150. Ten slotte is er St Giles Borough dat zich ontwikkelt rondom St Giles Church die door bisschop Flambard is gesticht in 1112 als kapel van het nabij gelegen St Giles’ Hospital.
Het verhaal van Godric

Als zeeman heeft Godric het heilige eiland Lindisfarne bezocht en gehoord van de wonderlijke vertelling van Cuthbert. Na een tweede bezoek aan Lindisfarne groeit bij Godric de wens naar een bestaan in eenzaamheid. In 1105 doet hij al zijn bezittingen van de hand en lijdt hij het leven van een kluizenaar. Twee jaar later, wanneer hij opnieuw verlangt naar Jeruzalem, verneemt hij in een visioen dat Cuthbert voor hem na terugkeer uit het Heilige Land een plek zal verzorgen in Finchale. Gedurende zijn laatste tocht naar Jeruzalem wast hij zijn voeten in de Jordaan om daarna barrevoets door het leven te gaan. Eenmaal tot rust en bezinning gekomen in zijn kluizenarij te Finchale – bekend als Godric’s Garth – verwerft Godric faam als heelmeester en helderziende. Het gebied is vergeven van slangen, maar dat deert de heremiet niet, hij koestert alle dieren. Talloze pelgrims begeven zich op weg naar de zo langzamerhand als heiligdom bekend staande plaats en in 1150 verrijst er een kapel, toegewijd aan Johannes de Doper. De faam van Godric overstijgt de landsgrenzen, zelfs paus Alexander III laat hem in een brief weten dat hij zijn eenvoud en soberheid ten voorbeeld stelt aan iedereen. Op 21 mei 1170 overlijdt Godric op zeer hoge leeftijd. Na zijn dood wordt in 1196 de Finchale Priorij gesticht die in 1536 ten onder gaat als Hendrik VIII met zijn afschaffingswet de kloosters de nek omdraait en zich hun rijkdommen toe-eigent. De ruïne van de priorij is nog altijd te zien.

De slag bij Neville’s Cross
Aan het begin van de veertiende eeuw is het de Schotse koning Robert I – beter bekend als Robert the Bruce – die Durham veel last bezorgt en vandaar dat de inwoners de bisschop verzoeken een muur op te trekken die Market Place en de Bishop’s Borough beschermt. Nieuwe stadspoorten ontstaan: Walker Gate, Clayport en de poorten op Elvet Bridge en Framwell Gate worden verstevigd. Begin vijftiende eeuw wordt onder leiding van bisschop Langley de North Gate herbouwd. De North Gate stond waarschijnlijk op een plek in Saddler Street waar nu een kleine verhoging is te zien. Oud metselwerk in de kelder van de huidige Library bar is een restant van de fortificatie evenals een bolwerk in een achterafstraatje dat getuigt van de omvang van de North Gate.
Frankrijk en Schotland sluiten in 1296 de zogeheten Auld Alliance, bedoeld om zich samen te weren tegen aanvallen van de Engelsen. Deze overeenkomst komt de Fransen goed van pas als in 1346 koning Edward III bij Crécy het Franse leger op eigen bodem een gevoelige nederlaag toebrengt. De Frans koning Philippe VI heeft hulp nodig en die krijgt hij van zijn Schotse collega David II, zoon van Robert I. David II is toch al van plan een invasie te plegen in Engeland en nu ruikt hij zijn kans bij afwezigheid van koning Edward III.
De vrouw van de Engelse koning ziet het dreigende gevaar, rekruteert een leger dat zij onder commando stelt van de aartsbisschop van York en de Britse edelman Ralph Neville van Raby Castle. Vol zelfvertrouwen marcheren de Schotten zuidwaarts richting Durham waar zij kwartier maken bij Beaurepaire (Beau Repaire = beautiful retreat), het buitenhuis van de prior. Dit verblijf wordt in de zeventiende eeuw vernield en de resten ervan liggen iets ten noorden van het huidige dorpje Bearpark waarvan de naam waarschijnlijk een verbastering is van Beaurepaire. De Schotten hebben geen flauw vermoeden dat niet ver van hen vandaan, bij Bishop Auckland, de Engelse troepen zijn gelegerd. Na een eerste schermutseling bij Thinford die bekend staat als Butcher’s Race, waarbij een Schotse ruitereenheid in de pan wordt gehakt, treffen de legers elkaar op 17 oktober 1346 in de slag bij Neville’s Cross.

Het verhaal gaat dat de prior van Durham voorafgaande aan het gevecht in een droom de opdracht krijgt vier monniken erop uit te sturen die een speer in de grond moeten steken in de buurt van het slagveld met daaraan als vaandel de corporale (Holy Corporax Cloth) die Cuthbert gebruikte tijdens de mis. Tevens worden de monniken geacht in gebed te blijven tot het gevecht is afgelopen. De Britten behalen een glorieuze overwinning waarna Ralph Neville zich naar de kathedraal van Durham begeeft om zijn offers te brengen. Als beloning voor zijn heldendaden in de strijd wordt hij met de hoogste eer onderscheiden die hem kan toekomen. Als eerste leek sinds de bouw van de kathedraal zal hij na zijn overlijden begraven worden in deze kerk. Diens tombe en die van zijn zoon zijn daar nog steeds. Koning David II weet aanvankelijk te ontsnappen, maar zijn schuilplaats onder een brug wordt ontdekt en hij wordt in de Tower van Londen opgesloten totdat er na elf jaar een hoog losgeld wordt betaald door de Schotten. Niet lang na de veldslag wordt een kruis opgericht ter nagedachtenis van de slag. Het is een onopvallend monument, nu gelegen aan de A690 op Monument Court.
The Rising of the North

In 1536 begint het in het noorden van Engeland te gisten. Men ergert zich aan de manier waarop Hendrik de rooms-katholieke kerk berooft van bezittingen en het is de jurist Robert Aske, ooit in dienst van de graaf van Northumberland, die achter het banier van Cuthbert richting York marcheert aan het hoofd van een opstandelingenleger en de stad inneemt. Aske kondigt aan naar Londen te willen optrekken om de koning te vragen op zijn schreden terug te keren.

Deze revolte staat bekend als de Pilgrimage of Grace (Bedevaart der Genade) en eindigt niet in een open strijd, maar door bedrog van de koning. Hendrik VII stuurt Aske een boodschap met de mededeling dat hij begrip heeft voor de bezwaren van de opstandelingen en wil overleggen. De lichtgelovige Aske gaat hierop in, ontbindt zijn leger en vertrekt naar Londen waar hij wordt gearresteerd en in juli 1537 opgehangen. Vanaf dat moment regeert de Council of the North met harde hand over het noorden van Engeland. Op 13 november 1569 verzamelt zich een groot aantal edelen in Raby Castle om te discussiëren over de mogelijkheid zich te ontdoen van de protestantse Engelse vorstin Elizabeth I en de Schotse koningin Mary op de Engelse troon te zetten teneinde het rooms-katholicisme in ere te herstellen. Charles Neville – afstammeling van de machtige Ralph Neville, de overwinnaar van de slag bij Neville’s Cross – werpt zich op als leider van de revolte maar heeft niet de status van zijn illustere voorouder en het leger dat hij ter beschikking heeft is zwak. De edelen aarzelen, maar zetten door onder het motto dat zij zich niet keren tegen de koningin als persoon, maar tegen het ordeloze gedrag van haar naaste medewerkers en gunstelingen. Uiteraard krijgen de opstandelingen de volle steun van de Schotse koningin. Dan zet hun leger zich in beweging en groeit onderweg naar Durham uit tot vierduizend man voetvolk en zestienhonderd ruiters. Met het betreden van de kathedraal begint de Rising of the North. Elizabeth die lucht krijgt van de opstand is woedend en slaat de Schotse vorstin in de boeien.
De opstandelingen zetten zich aan het werk in de kathedraal van Durham, Engelse bijbels en gebedenboeken worden verbrand en vervangen door de aloude rooms-katholieke exemplaren. Op 30 november 1569 is het zover en wordt een traditionele rooms-katholieke mis opgedragen. Het wordt tijd om tot actie over te gaan, het opstandelingenleger verlaat Durham en trekt zuidwaarts, maar eenmaal onderweg merken de leiders dat de bevolking niet erg enthousiast is. Ook de door Spanje toegezegde troepen verschijnen niet ten tonele. De rebellen belegeren vervolgens Barnard Castle, waar Georges Bowes, een geharde militair en loyaal aan de koningin de rebellen lang genoeg weerstaat totdat Neville te horen krijgt dat er vanuit het zuiden een groot leger nadert waar hij niet tegenop zal kunnen. De opstand komt teneinde, het rebellenleger wordt ontbonden en velen van hen worden geëxecuteerd in Durham, York en Londen. Neville weet te ontkomen en vlucht naar Vlaanderen waar hij in eenzaamheid verblijft en het moet doen met een schamele toelage van de Spaanse koning tot aan zijn dood in 1601. Met hem is het huis van Neville van de kaart verdwenen. Zijn land en eigendommen vervallen aan de Engelse kroon.
Durham in de Engelse Burgeroorlog

Karel I zit voortdurend verlegen om geld en voert daarom allerlei belastingen in die de bevolking dient te betalen op straffe van gevangenschap. Toppunt is zijn maatregel in 1635 om de zogeheten Ship Tax in te voeren voor alle districten. De Ship Tax is bedoeld voor versterking van de marine in tijden van oorlog en werd alleen opgelegd aan aan zee grenzende districten. Woede steekt alom de kop op, maar de koning trekt zich er niets van aan en begaat vervolgens de onvergeeflijke blunder om de Schotse Presbyteriaanse kerk te verplichten het nieuwe Anglicaanse gebedenboek te gebruiken. De Schotten accepteren dit niet en verenigen zich onder The Covenant, een document waarmee zij hun onafhankelijkheid van de Engelse koning onderstrepen. Duidelijk is dat het hier niet slechts om religieuze, maar ook om staatkundige onafhankelijkheid gaat. De koning reageert door de Schotse Assemblee te ontbinden, een daad die genegeerd wordt waarna de Schotten zich opmaken voor de strijd en een leger bijeenbrengen van twintigduizend man sterk nabij Berwick aan de grens. Daar kan de in geldnood verkerende koning niet tegenop en hij weet dat.
Op 29 april 1639 bezoekt Karel I opnieuw Durham, wordt er wederom vorstelijk ontvangen waarna er voetvolk en ruiters worden gerekruteerd die optrekken naar Berwick. In het zicht van een nederlaag doet de koning een aantal concessies aan de Schotten: de zogenoemde Pacification of Berwick die hem enige tijdwinst oplevert, maar het is tevergeefs. Op 25 augustus 1640 verdrijft het Schotse leger de royalistische tegenstanders die na Durham zo ongeveer te hebben geplunderd verder zuidwaarts vluchten. De Schotten zijn vervolgens heer en meester in het noorden van Engeland en ofschoon de edelen trouw blijven aan de koning, worden in de kroegen van Durham door het volk toasts uitgebracht op de Schotse Covenanters. Toch zijn er veel inwoners van de stad die geen vertrouwen hebben in de Schotten en de wijk nemen, wat Durham verandert in een soort van spookstad. En in die spookstad trekt op 30 augustus het leger van de Covenanters binnen dat onmiddellijk financiële eisen begint te stellen aan wat er nog over is van de inwoners die de koning verzoeken hen te bevrijden van de bezetters. Maar dat is aan dovemansoren gericht, want Karel I zit zelf op zwart zaad. Karel I kan niet anders dan opnieuw het parlement bijeenroepen dat op 3 november 1640 wordt geïnstalleerd, waarna een voor koning en parlement een zeer ongunstige wapenstilstand wordt bereikt. De Schotten eisen met terugwerkende kracht een bedrag van achthonderdvijftig pond per dag, waarmee ze voorlopig genoegen nemen. In 1641 blazen zij de aftocht. De koning komt dan opnieuw met belastingheffingen wat tot grote verdeeldheid leidt. Als Karel I op 4 januari 1642 met veel machtsvertoon het parlement binnentreedt om zijn belangrijkste opponenten te arresteren, blijken de vogels gevlogen te zijn en staat hij voor schut. In reactie op de onbezonnen daad van de koning komt het parlement, gesteund door de stad Londen, in opstand. Karel I neemt de wijk, verlaat de hoofdstad en verschanst zich op Nottingham Castle.

De scheuring in de Engelse samenleving tussen konings- en parlementsgezinden leidt tot een gewapend conflict. De Engelse Burgeroorlog breekt uit en de eerste veldslag speelt zich af op 23 oktober 1642 bij Edgehill in Warwickshire die onbeslist eindigt. Aanvankelijk lijken er voor de koning niet zoveel problemen en de vorming van de Association for the King’s Service – een samenwerkingsverband tussen de districten Northumberland, Durham, Cumberland en Newcastle waarmee het beruchte Whitecoats’ regiment in het leven wordt geroepen versterkt zijn positie in het noorden. Maar het tij voor de koning keert als de Schotten zich in september 1643 in het geheim aansluiten bij de parlementariërs om tegen de tirannieke koning te vechten. In januari 1644 trachten Schotse troepen Newcastle te veroveren en trekken, als dat onmogelijk blijkt, zuidwaarts richting Durham dat zij in bezit nemen met al het daar opgeslagen militair materieel. Dan volgt op 2 juli van dat jaar de slag op Marston Moor, iets ten westen van York die dankzij een vernietigende charge van de cavalerie, geleid door Oliver Cromwell, eindigt in een nederlaag voor de koninklijke troepen. Daarmee is het noorden voor Karel I verloren. Het is het begin van het einde voor de koning wiens leger in 1645 definitief verslagen wordt in de slag bij Naseby ten noorden van Northampton. Zelf wordt hij gevangen genomen in 1646 waarna hij in 1647 voor het laatste Durham aandoet op weg naar zijn berechting en executie.

Na zijn vertrek uit Durham maakt Cromwell een opmerkelijk gebaar, hij vraagt het parlement om er een universiteit of school te stichten, wat wordt toegestaan en in 1657 bevestigt Cromwell in zijn hoedanigheid als Lord Protector formeel de oprichting van de universiteit van Durham. Maar de universiteiten van Oxford en Cambridge maken bezwaar wat voor vertraging zorgt en zo komt het dat deze kwestie voor het overlijden van Cromwell in september 1658 niet tot een goed einde wordt gebracht. Na het herstel van de Thousand Year Monarchy in 1660 raakt het initiatief van Cromwell in vergetelheid en Durham moet nog tweehonderd jaar geduld hebben voordat de derde oudste universiteit van Engeland haar deuren opent.
Kanalen en spoorwegen
Op Market Place in Durham staat een beeld van Neptunus, gewapend met zijn traditionele drietand. Wat doet de god van de zee daar midden in de stad zover van de kust? Die plek dankt hij aan het feit dat er diverse pogingen zijn ondernomen om van Durham een havenstad te maken, bereikbaar vanaf Sunderland voor schepen via een gekanaliseerde Wear. Het eerste plan daartoe dateert uit maart 1717 als de zogeheten Wear men, een groep van rijke groot-grondbezitters en kooplieden, voorstellen om de Wear uit te baggeren en te voorzien van een aantal sluizen. In hun ogen verrijzen vervolgens fabrieken langs de oevers van de Wear. Maar het idee valt slecht bij de Tyne men, die hun handel in kolen via de Tyne in gevaar zien komen als Sunderland een belangrijker positie wordt toebedeeld als aanvoerhaven vanuit Durham. Ook kan de kanalisering van de Wear niet op goedkeuring rekenen van de bisschop van Durham die zich ziet als beschermheer van de rivier. Maar deze bezwaren voorkomen niet dat de Wear Men toestemming krijgen om hun plan uit te voeren. Er komt echter niets van terecht, het is allemaal te duur en technisch onhaalbaar.

In 1754 herhaalt zich de historie en ook nu steekt er een storm van protest op, met name uit de hoek van het lokale kapittel van de kerk dat erop wijst dat vervoer van kolen over het water wel eens veel duurder kan uitpakken dan over land zoals dat gebeurt vanuit Chester-le-Street. Meest kansrijke plan om Durham om te toveren in een havenstad dateert uit 1796 en voorziet in een verbinding van de Wear met zowel de Noordzee als de Ierse Zee. Het lijkt kansrijk in een periode dat het graven van kanalen in zwang is,5 maar het strandt voordat het wordt uitgewerkt. Niet lang zal het duren of de stoomtrein vervangt het vervoer van kolen over water. Wat rest in Durham is het loden beeld van Neptunus dat in 1729 wordt geplaatst als symbool van de aspiraties van de Wear men over de bron die al sinds de Middeleeuwen Durham van water voorziet.

In 1836 wordt het eerste deel van de Durham-Sunderland spoorweg aangelegd. Dit baanvak, van Sunderland tot aan Ryhope wordt een jaar later verlengd tot aan Sherburn om in 1839 te eindigen op het station van Shincliff, ongeveer vijf kilometer verwijderd van het centrum van Durham. Destijds worden de treinen voortgetrokken aan een touw totdat rond 1857 de eerste locomotieven ten tonele verschijnen. In 1893 takt in Sherburn de spoorlijn af naar het nieuwe Elvet Station in Durham zelf. Ongeveer veertig jaar later wordt de lijn gesloten wegens gebrek aan belangstelling, maar het station is nog enige tijd populair bij mijnwerkers die er arriveren ter gelegenheid van het jaarlijkse Durham Miners’ Gala. In 1954 wordt het station definitief gesloten en enkele jaren later afgebroken. Op de plek van het station nabij Whinney Hill zijn nu de Durham Magistrates’ Court en de university’s Parsons Field buildings te vinden. Waar de spoorlijn ooit de Wear kruiste zijn nog resten van een brug te zien. Elvet Station is niet het eerste station binnen de stadsgrenzen van Durham. Al in 1844, ruim een halve eeuw voordat Elvet Station in gebruik wordt genomen, verrijst aan de overkant van de Wear het St Giles Station van waaruit de Newcastle and Darlington Junction Railway Company Durham verbindt via Belmont met Gateshead gelegen aan de zuidoever van de Tyne tegenover Newcastle. Maar deze verbinding is geen lang leven beschoren vanwege de ongelukkige ligging van het station en wordt al na dertien jaar gesloten voor passagiersvervoer. Wel is het nog in gebruik voor transport van goederen totdat het in 1996 gesloten wordt. Het gebouw is nu een Travelodge.

De kolenmijnen van Durham

In 1822 is het Arthur Mowbray, een ex-medewerker van Sir Henry Vane-Tempest – de schoonvader van de man op het paard – die financiering vindt voor het starten van deep mining in Hetton. De Hetton Coal Company ziet het licht, Henry Stephenson ontwikkelt zijn eerste spoorweg waarmee er voor Noord-Engeland een nieuw tijdperk aanbreekt. Als Charles Stewart in 1819 in het huwelijk treedt met Frances Anne, de dochter van Sir Henry Vane-Tempest, erft hij niet alleen de naam Vane, die hij toevoegt aan zijn achternaam, maar ook komt hij zo in het bezit van enorme landgoederen en mijnen in het district Durham waarvan zijn echtgenote erfgename is. Op zoek naar middelen om te voorzien in zijn luxueuze levensstijl spit hij de jaarrekeningen van de mijnen door en ruikt hij zijn kansen. Op het hoogtepunt van zijn carrière als mijnbouwer bezit Stewart elf mijnen, twee spoorwegen, kalkgroeven en twaalfduizend acres (bijna vijfduizend hectare) aan grond. Hij heeft dan tweeduizend werknemers in dienst.6


In 1947 worden de dan nog in gebruik zijnde mijnen genationaliseerd, wat de veiligheid van de kompels ten goede komt. Dat is hard nodig nadat in de tweehonderdenvijftig jaar daarvoor meer dan zestienhonderd mijnwerkers om zijn gekomen, een getal waarin de vele individuele sterfgevallen door de in de ogen van de eigenaren veroorzaakte onoplettendheid van de kompels zelf, niet zijn meegeteld. In 1993 wordt de laatste mijn gesloten waarmee niet alleen een einde komt aan een belangrijke industrietak, maar ook aan een manier van leven van mensen in het district Durham die hun bestaan en samenleving hebben opgebouwd rondom de mijnschachten. Inmiddels is er vrijwel niets meer te zien van de mijnbouw. Rails hebben plaatsgemaakt voor wandel- en fietspaden en de Wear, ooit een zwart riool, is weer schoon.
Het proces van opkomst en neergang van de mijnindustrie heeft zich ook afgespeeld in het zuiden van Nederland. De auteur van dit artikel is ooit afgedaald in de mijn Maurits, eind jaren zestig een van de modernste kolenmijnen ter wereld. Achthonderd meter omlaag en dan een rit in een treintje van twintig minuten tot aan het kolenfront waar de steenkool langs mechanische weg gedolven werd. De peilers waarin de mijnwerkers toezicht hielden en de stutten verplaatsten was anderhalve meter hoog en overal stof. Maar het was zeker een paradijs vergeleken met de omgeving waarin de mijnwerkers van Durham rond het eind van de negentiende eeuw hebben gewerkt.

Stadsontwikkeling na de Middeleeuwen
Als na de Engelse Burgeroorlog Durham zijn functie als citadel in betekenis ziet afnemen, de positie van de prins-bisschop verzwakt, de oude adel sterk aan invloed inboet en de stad verandert van een machtscentrum in een gewone provincieplaats, dan kondigt zich er een nieuwe elite aan, die van vaklieden, handelaren en mijneigenaren. Zij zijn het die in de zeventiende en achttiende eeuw de oude, veelal houten huizen vervangen door stenen woningen. Gaandeweg, als de stadsbevolking toeneemt, ontstaat ook behoefte aan nieuwbouw waarvoor stadsuitbreiding noodzakelijk is. Dit proces wordt vooral aangejaagd door de Paving Commissioners in de achttiende en negentiende eeuw, een gezelschap dat ontstaat dankzij de Durham Paving Acts uit 1773 en 1790, die voor het eerst in de geschiedenis Durham voorzien van een centrale beheersorganisatie welke zorg draagt voor de bestrating, riolen, afvoerkanalen, waterlopen, voetpaden, verkeerswegen en verlichting. Deze Paving Commission zorgt voor tal van vernieuwingen en zonder twijfel zijn er veel panden verdwenen die wij nu als schilderachtig zouden beschouwen. Voorbeeld daarvan is de sloop van de North Gate in 1820 die dan dienst doet als gevangenis, een daad die bijdraagt aan een meer open karakter van de stad.

Al eerder wordt in 1778 de Watergate vergroot als gevolg van de bouw van de Prebends Bridge. Elvet Bridge wordt verbreedt in 1804, gevolgd door verdubbeling van de capaciteit van Framwell Bridge in 1859. De toegankelijkheid van Market Place wordt verbeterd door een gedeeltelijke sloop van St Nicholas’ Church in 1841. Vanaf 1860, als de stad voorzien is van spoorwegen, stations en doorgaande wegen, wordt meer en meer gebouwd in de open velden buiten de vertrouwde omgeving van het schiereiland. Woningen verschijnen in de vorm van rijtjeshuizen met een eigen plaatsje of tuintje. Colpitts Terrace uit 1856 vormt met zijn gemeenschappelijke tuin hierop een uitzondering.
Tot 1920 breidt Durham vooral uit in westelijke richting nabij Great North Road en het station. Later, in het interbellum, vindt de bouw plaats van halfvrijstaande huizen op Whinney Hill, Northend en Gilesgate Moor.
Thomas Sharp, geboren in Bishop Auckland, speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van plannen voor stadsvernieuwing en met nam Durham heeft zijn belangstelling. Halverwege de jaren dertig wordt hij lid van het North East Durham Joint Planning Committee en publiceert hij zijn bestseller Britain and the Beast waarin hij zijn nood klaagt over de achteruitgang van Durham ten gevolge van de industrialisatie. Hij verzet zich tegen de filosofie van de Garden City beweging die pleit voor het bouwen van compleet nieuwe tuinsteden7 en wil de stad van binnenuit een nieuw aanzien geven. Hij waarschuwt voor te rigoureuze krotopruiming, met name in Old Elvet, en is gekant tegen een plan van de gemeente om een doorgaande weg aan te leggen over de hals (the neck) van het schiereiland. In 1944 verschijnt zijn plan Cathedral City: A Plan for Durham dat na de oorlog door tal van andere plannen wordt gevolgd. Toevallig verschijnt er in 1944 nog een ander plan en wel voor de bouw van een elektriciteitscentrale bij Kepier, iets ten noorden van de stad. Dat plan met hoge schoorstenen en koeltorens wordt door de lokale autoriteiten verwelkomd, maar Sharp en met hem vele anderen verzetten zich er heftig tegen. Het zou ernstig afbreuk doen aan de skyline van Durham met de zo vertrouwde torens van de kathedraal. Dit plan verdwijnt in de prullenmand. De als pressiegroep in 1942 gevormde City of Durham Trust kan tevreden zijn.
Onderwijs
In 1083 wordt de Benedictijner priorij gesticht in Durham waarbinnen een zangschool ontstaat. De huidige Choristers School wortelt in deze zangtraditie. Buiten de kloostermuren fungeert rond het midden van de veertiende eeuw de Almoner’s School die kinderen voorbereidt op toetreding tot de kloostergemeenschap. In 1414 sticht bisschop Langley twee scholen voor onderwijs in grammatica en muziek op de Palace Green die door de Schotten in 1640 verwoest worden, maar aan het eind van de jaren zestig van de zeventiende eeuw door toedoen van bisschop Cosin herrijzen. Beide scholen worden, als ware zij boekensteunen, gebouwd aan beide zijden van de armenhuizen. Cosin heeft al eerder, in 1661, de grammer school – voortzetting van Almoner’s School – herbouwd, eveneens op de Palace Green. Vanaf het moment dat Hendrik VIII de kloosters onteigent in 1541, krijgt de school steun van de koning om in 1844 te worden heropgericht als Durham School in Quarryheads Lane.
Cosin is een hartstochtelijk verzamelaar van boeken waar zijn bibliotheek op Palace Green van getuigt en die hij openstelt voor het publiek.

Onderwijs in Durham is in vroeger eeuwen niet uitsluitend een zaak van de kerk, ook worden er particuliere scholen gesticht, maar van de gebouwen is weinig meer over. Alleen de Durham High School for Girls uit 1884 en Bow School uit 1885 hebben het overleefd. In 1825 ziet de Durham Mechanics Institute het licht dat gaandeweg aandacht schenkt aan een breed palet van vakken zoals kunst, geschiedenis en astronomie. Hoogtepunt van de onderwijstraditie in Durham is uiteraard de in 1832 gestichte universiteit waarvan het eerste college, University College, na een kort verblijf in de Archdeacon’s Inn – nu Cosin’s Hall – in 1840 verhuist naar het kasteel. Een tweede college uit de beginperiode is het Bishop Hatfield College, gevestigd in het gelijknamige gebouw aan de Palace Green. Gedurende de negentiende eeuw en later wordt een groot aantal colleges toegevoegd8 waaronder het naar een van de stichters van de universiteit genoemde Van Mildert College uit 1965. In 1963 wordt de leegstaande Shire Hall (vanaf 2012 een hotel) in Old Elvet door de universiteitsadministratie betrokken, waardoor een tweede centrum van universitaire activiteiten ontstaat aan de andere kant van de Wear. Dichtbij de plek waar ooit de Bow Bridge de oevers van de Wear verbond, wordt in 1962/63 de indrukwekkende Kingsgate Bridge gebouwd die hoog boven de rivier beide universiteiscomplexen verbindt. Deze brug wordt in twee delen geconstrueerd aan beide zijden van de rivier die vervolgens gedraaid worden en met elkaar verbonden.
Cuthberts Mist
In maart 1942 bombarderen de Britten de middeleeuwse stadskernen van Lübeck en Rostock grotendeels van de aardbodem, de kathedraal van Lübeck ligt in puin. Zoals te voorzien is zint Hitler op wraak. Met de Baedeker reisgidsen in de hand is het voor de Luftwaffe een peulenschil om de talrijke fraaie en veelal onbeschermde historische kernen te lokaliseren. De Duitse wraakacties, te beginnen met Exeter en Bath, staan dan ook bekend als de Baedeker Raids. De stad Durham houdt zijn hart vast, want de hoog boven het landschap uitrijzende kathedraal is niet slechts een prachtig oriëntatiepunt voor een piloot, maar ook een gemakkelijk te herkennen doelwit.


Slot
In de balustrade van de Prebends Bridge over de Wear is een inscriptie aangebracht. Het is een kort loflied op de torens van de kathedraal van Durham van de hand van Sir Walter Scott (1771-1832). De uit 1827 daterende tekst luidt:
Grey towers of Durham
Yet well I love thy mixed and massive piles
Half church of God, half castle ‘gainst the Scot
And long to roam these venerable aisles
With records stored of deeds long since forgot
Een trefzekere karakterisering van deze enorme kathedraal.
Geschreven voor mijn kleindochters Masha en Dunya
– Bonney, M., Lordship and the rban community – Durham and its overlords, 1250 – 1540, Cambridge University Press 1990.
– Buechner, F., Godric, Harper Collins, New York 1983.
– Dufferwiel, M., Durham, A thousend years of history and legend, Mainstream Publishing Company, Edinburgh 1996.
– Griffith, B., ‘The Start of Everything Wonderful’: The Old English Poetry of Northumbria, in Northumbria, History and Identity 547 – 2000, Colls, R. ed., The History Press, Cheltenham 2007.
– Groom, B., Northerners, A History form the Ice-Age to the present day, Harper North, Manchester 2022.
– Hedley, M., Women of the Durham Coalfield in the 19th Century, Hannah’s story, The Hoistory Press, Stroud, Gloucestershire 2019.
– Jewell, H. M., The North-South Divide, The origins of Northern consciousness in England, Manchester University Press 1994.
– Roberts, M., Durham, 1000 years of history, Tempus Publishing, Stroud, Glouchestershire 2003.
Noten
1 – Griffith, B., (d) p. 45-46. Zie ook Old English Poetry Project: https://oldenglishpoetry.camden.rutgers.edu/durham/ en
https://www.wikiwand.com/en/Durham_(poem)
2 – https://www.wikiwand.com/en/Bede’s_Death_Song
3 – Arnold, A and Howard, R, The Tith Barn Elvethall Manor, Three-Ring Analysis of Timbers, English Heritage, Research Department Report Series 59-2010.
4 – Maria I – bekend als Bloody Mary – treedt in 1554 in het huwelijk met de elf jaar jongere Filips II, zoon van Karel V en Spaanse troonsopvolger. Daarmee wordt Filips II koning van Engeland. Maria is overtuigd rooms-katholiek en een huwelijk met Filips betekent een goede gelegenheid om het herstel van het rooms-katholicisme in Engeland te bevorderen. Het huwelijk brengt geen kinderen voort en eindigt met de dood van Maria in 1558.
5 – Mooi voorbeeld is het Caledonisch kanaal dat Inverness aan de Schotse oostkust verbindt met Corpach, bij Fort William aan de westkust.
https://www.wikiwand.com/en/Caledonian_Canal.
6- Dufferwiel M., (c), p. 145.
7 – De filosofie achter de tuinsteden is met name tot bloei gekomen dankzij Ebenezer Howard die in 1902 zijn boek Garden Cities of To-morrow publiceert.
8 – https://www.durham.ac.uk/colleges-and-student-experience/colleges/#d.en.467132