De Italiaanse politicus Benito Mussolini, bijgenaamd ‘Il Duce’, slaagde er een eeuw geleden in om de democratie in zijn land om zeep te helpen en Italië om te vormen tot een fascistische dictatuur. Hoe verliep dit proces?
Fascisme en nazisme
Fascisme is een typisch Europees fenomeen dat nergens anders ter wereld tot ontwikkeling komt. Zeker niet in de vorm die het in Italië en Duitsland aanneemt en waar het fascisme vele jaren de dominante en enig toegestane politieke stroming is. Hoewel het Duitse nazisme verschilt van het Italiaanse fascisme, wordt deze laatste term veelal gehanteerd als overkoepelend begrip. In de jaren twintig van de vorige eeuw duiken er buiten Europa bewegingen op die fascistische trekken vertonen, zoals de Ku Klux Klan in de Verenigde Staten. Deze broederschap predikt de idealen van patriottisme en christelijke moraal, maar heeft duistere kanten in de vorm van haatgevoelens van christenen tegenover joden, blanken tegenover zwarten en vooral protestanten tegenover katholieken. De Klan bereikt een hoogtepunt in 1926 maar raakt dan in verval omdat de methoden van de KKK niet stroken met opvattingen over wat goed amerikanisme is. Daardoor ontwikkelt de Klan zich niet tot een politieke organisatie.
Ook in Oostenrijk, Hongarije en Roemenië ontstaan gedurende de jaren twintig fascistische bewegingen die enige tijd hun invloed laten gelden. In Frankrijk komt al vroeg een vorm van fascisme op die rond 1926 alweer uitdooft. Aan het begin van de jaren dertig verschijnen in meer landen fascistische organisaties op het toneel zoals in Spanje, Nederland, Engeland en Bulgarije. In Italië komt het fascisme al voor de Eerste Wereldoorlog tot bloei. Absolute leider oftewel Il Duce van deze beweging is Benito Mussolini. Bescheidenheid is hem vreemd. De slogan ‘Il Duce ha sempre ragione’ (de Duce heeft altijd gelijk) zegt veel. Hij inspireert niet alleen Hitler, maar ook andere fascistische en autoritaire leiders in Europa.
De opkomst van Benito Mussolini
Begin 1925 trekt Benito Mussolini alle macht in Italië naar zich toe. Hij, als lid van de Partito Socialista Italiano (PSI) ooit een aanhanger van het linkse gedachtegoed, maakt van het land een fascistische staat. Hoe is zoiets mogelijk? Al ruim voor de Eerste Wereldoorlog opereren er in Italië de zogeheten fasci, strijdgroepen bestaande uit radicale revolutionairen die staan te popelen om af te rekenen met de bestaande politieke verhoudingen. In oktober 1914 besluiten leiders van de belangrijkste fasci om zich te verenigen in de Fascio Rivoluzionario. Deze beweging ziet in deelname aan de oorlog aan de zijde van de geallieerden mooie kansen om haar doelen te verwezenlijken. De oorlog moet de opmaat zijn naar de zo fel begeerde revolutie.
Mussolini groeit op in het noordwesten van Italië, verwerft het onderwijzersdiploma, maar kiest uiteindelijk voor de journalistiek. Hij vindt dat een revolutie slechts kans van slagen heeft door gewelddadige actie onder leiding van een sterke elite, want de bevolking zelf – de massa – is daar niet toe in staat. In 1912 krijgen de links-revolutionairen de controle over de socialistische partij. Mussolini speelt hier een belangrijke rol in. Met zijn benoeming tot redacteur van Avanti, het nieuwsblad van de partij, verwerft Mussolini veel invloed. Niemand minder dan Lenin prijst hem openlijk voor zijn activiteiten. Niet zo vreemd gezien de overeenkomst in het denken van beide leiders. Ook Lenin denkt dat de arbeidersklasse een revolutie kan veroorzaken onder leiding van een (zelfgekozen) elite. In zijn visie voelt Mussolini zich gesterkt door de mislukking van de stakingen tijdens de zogeheten Rode Week in juni 1914, die slordig zijn georganiseerd door de altijd verdeelde PSI. Mussolini neemt afscheid van de PSI en van Avanti en start zijn eigen blad: Il Popolo d’Italia. In december sluit Mussolini zich aan bij de Fascio Rivoluzionario, waarvan hij al gauw de meest spraakmakende woordvoerder wordt. Begin januari 1915 bericht Il Popolo d’Italia dat de Fascio voortaan door gaat als de Fasci d’Azione Rivoluzionaria.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aarzelt Italië om zich aan te sluiten bij de geallieerden. Dat veroorzaakt veel beroering en leidt tot massademonstraties in Rome waarbij Gabriele d’Annunzio zich onderscheidt als een voortreffelijk redenaar en demagoog. Uiteindelijk mengt Italië zich in de oorlog, een besluit dat door de Fasci d’Azione Rivoluzionario wordt verwelkomd als een overwinning op het parlement en het begin van een antiparlementaire revolutie. En zo rommelt Italië de oorlog in, een oorlog die Mussolini aan het front doorbrengt. Hij raakt gewond en verlaat het leger. Gedurende de oorlog ontwikkelt hij extreme nationalistische opvattingen. Hij zet zich af tegen het internationalisme van de linkse bewegingen en tegen hun bewieroking van de arbeidersklasse als motor voor de revolutie. Aan het eind van de oorlog is de PSI echter nog altijd de grootste partij en niet de fascistische beweging. In december 1918 krijgen – als beloning voor de inspanningen van de soldaten – alle mannen in Italië het stemrecht, gevolgd in 1919 door een nieuw kiesstelsel gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging. De oude, traditionele politici van liberale snit hopen hierdoor meer steun te verwerven maar er wordt massaal op andere partijen gestemd, zoals de PSI die 156 zetels van de 508 bemachtigt en de pas opgerichte katholieke Partito Popolare Italiano (Italiaanse Volkspartij), die 100 zetels behaalt.
Groei van het fascisme
De volgende drie jaren zijn erg onrustig, zowel politiek als sociaal. In deze periode krijgt Italië maar liefst zes nieuwe kabinetten, die steeds machtelozer worden. Stevent Italië af op de door de PSI gewenste rode revolutie? In de industrie vinden veel stakingen plaats, fabrieken worden bezet en winkels geplunderd door woedende menigten. Boeren – vaak gedemobiliseerde militairen – bezetten land van grootgrondbezitters. Dit vergroot de angst van de bezittende klasse en het liberale establishment. De steeds groter wordende tweespalt in de samenleving schept ruimte voor een nieuwe partij, de Fasci Italiani di Combattimento, voortgekomen uit de reeds genoemde strijdgroepen en geleid door Mussolini. Het partijprogramma kent punten als algemeen kiesrecht, de afschaffing van adellijke titels, een onderwijssysteem dat openstaat voor iedereen, de invoering van de 8-urige werkdag en stichting van een nieuwe Italiaanse republiek op basis van regionaal zelfbestuur. Het is een programma van linkse snit dat niet direct doet denken aan fascisme.
Mussolini’s partij blijft voorlopig zwak en bij de algemene verkiezingen in november 1919 krijgen de fascisten nauwelijks voet aan de grond. Medio 1920 bereikt de socialistische agitatie een hoogtepunt en begint Mussolini’s aanhang de socialisten te bestoken met gewelddadige acties. Kantoren van de PSI worden belaagd en stakingen gebroken. Door fascistische strijdgroepen van het eerste uur, bestaande uit radicale dissidenten uit de socialistische beweging, maar ook door squadristi, paramilitaire groepen doorgaans onder aanvoering van voormalige onderofficieren en soms bijgestaan door de lokale politie. Dit zijn rabiaat reactionaire groepen, gefinancierd door de landeigenaren wier belangen zij beschermen. Leden van de squadristi zijn trouw aan hun leiders, de ras, die zelfs Mussolini in fanatisme voorbijstreven. Als deze in 1921 de vrede wil tekenen met de socialisten, komen de squadristi daartegen in verzet en dreigen Mussolini in te ruilen voor d’Annunzio.
Mussolini komt tot de conclusie dat het socialisme ondergeschikt is aan de doelstelling van de ‘nationale wedergeboorte’. In Popolo d’Italia verkondigt hij de boodschap van nationale eenheid, gezag en orde. Ook laat hij blijken bereid te zijn om die orde met geweld tot stand te brengen. Mussolini’s boodschap slaat aan in deze tijd van chaos en ordeverstoringen, met name bij het conservatieve establishment en de middenklasse. Zij maken zich zorgen over de socialistische agitatie en kunnen zich wel vinden in het gewelddadige verzet van de fascisten tegen de pogingen van de links-revolutionairen om van Italië een bolsjewiekenstaat te maken. Als grote voorvechter van de nationalistische strijd tegen het bolsjewisme, groeit de fascistische partij als kool van 20.000 leden eind 1920 tot ruim 185.000 in mei 1921. Daarmee is het de grootste politieke beweging van Italië en een echte massapartij.
Bij de verkiezingen van mei 1921 neemt premier Giolitti hen op in een samenwerkingsverband van potentiële regeringspartijen om hun invloed binnen de perken te houden. Deze coalitie behaalt bijna 48% van de stemmen, maar de fascisten – die zich profileren met een gematigd programma – bemachtigen slechts 35 van de 535 zetels. Mussolini behaalt een persoonlijke triomf in Milaan waar hij bijna 200.000 stemmen weet te verwerven. De socialisten gaan van 32,4% naar 24,7% en de communisten komen er nauwelijks aan te pas met 2,8%. Gedurende de verkiezingstijd neemt het geweld niet af en er vinden in de eerste vijf maanden van 1921 een paar honderd politieke moorden plaats, waaronder meer socialisten dan fascisten.
De fascistische beweging groeit gestaag. Fascistische syndicaten worden gesticht waarvoor arbeiders en kleine boeren zich massaal aanmelden. In juni 1922 tellen de syndicaten in totaal een half miljoen leden. Mussolini – inmiddels een man van aanzien – kan langzaam maar zeker zijn greep op de regionale fascistische groepen versterken. Dit leidt in november 1921 tot de omzetting van de Fasci Italiani di Combattimento in de Partito Nazionale Fascista (PNF). Mussolini wordt voortaan Il Duce genoemd. In de herfst van 1922 weet de partij zich verzekerd van een stevige steun onder de bevolking. De fascisten kunnen ook rekenen op sympathie van de elite, van hoge militairen, de politie, de rechterlijke macht en zelfs van Elena del Montenegro, de echtgenote van koning Victor Emanuel III en van paus Pius XI.
De Mars op Rome en de greep naar de macht
In 1922 wordt het denken van de PNF bepaald door een wensdroom van mythische proporties: de herrijzenis van het oude Rome in een nieuw Rome. Deze gedachte gaat een doorslaggevende rol spelen in de revitalisering van Italië. Tegelijk kondigt de PNF aan te strijden tegen democratie en socialisme en te streven naar een fascistische dictatuur. Deze wens wordt kracht bijgezet door de Mars op Rome. Op 28 oktober trekken de zwarthemden met treinen, trucks en ook te voet op naar Rome waar zich zo’n 28.000 aanhangers van Mussolini verzamelen in de buitenwijken. Er is geen schijn van kans dat de fascisten gewapenderhand de macht kunnen grijpen. Daar bestaan ook helemaal geen plannen voor en bovendien overtreffen de in Rome aanwezige leger- en politie-eenheden de fascistische gelederen verre in omvang.
Het is aan de koning om een oplossing te zoeken voor de ontstane onrust. Hij vreest voor een burgeroorlog en een wederopbloei van links. De regering wil de noodtoestand afkondigen, maar daar gaat de koning niet in mee. Daarop treedt de regering af en Victor Emanuel III verzoekt een profascistische liberaal om een coalitieregering te vormen waarin Mussolini en enkele andere fascisten ministersposten krijgen. Mussolini laat weten daar niets voor te voelen. Hij wil premier worden en op de dag na de mars nodigt de koning hem uit op het paleis om een parlementaire regering te vormen. Op 30 oktober komt Mussolini op volstrekt legale wijze aan de macht, Rome wordt niet veroverd door de zwarthemden en er is geen sprake van een gewelddadige machtsgreep. Naast het premierschap neemt Mussolini ook Buitenlandse Zaken voor zijn rekening. Ook drie van de overige ministers zijn fascisten. Mede hierdoor neemt de populariteit van de fascisten toe, het ledenaantal van de beweging stijgt tot 783.000 eind 1923.
In november van dat jaar keurt het parlement een herziening van het kiesstelsel goed. De grootste partij krijgt, als ze meer dan een kwart van de stemmen weet te behalen, automatisch twee derde van de zetels. Bij de verkiezingen van april 1924 behaalt de listone, een door fascisten geleide coalitie van conservatieven en fascisten, 66% van de stemmen ofwel 355 van de 535 zetels. Mussolini zoekt een weg tussen zijn fascistische radicalen en de conservatieven. Daarom geeft hij een aantal regeringsposten aan monarchisten en rechts-liberalen. Zo speelt hij de rol van gematigd politicus. In juni 1924 wordt de leider van de socialisten, Giacomo Matteotti, vermoord door PNF-extremisten. Of de Duce er zelf de hand in heeft gehad is nooit duidelijk geworden.
De crisis die deze moord veroorzaakt duurt maanden. Opnieuw moet de koning met een oplossing komen. Hij heeft weliswaar de constitutionele bevoegdheid om Mussolini te ontslaan maar vreest voor het alternatief: een zwak, niet-fascistisch bewind. Omdat Mussolini ook nog eens over een royale parlementaire meerderheid beschikt, doet de koning niets. De hardliners binnen de PNF zetten druk op de ketel en Mussolini besluit te handelen. Op 3 januari 1925 verschijnt Mussolini voor het door fascisten gedomineerde parlement. In zijn redevoering stelt hij met klem dat er geen alternatief is voor zijn leiderschap. Hij vervolgt:
‘Ik verklaar dat ik, en ik alleen, de politieke, morele en historische verantwoordelijkheid op me neem voor alles wat gebeurd is [….].’
Langzame fascistisering
Het lijkt erop dat daarmee plotsklaps het parlementaire stelsel van de aardbodem verdwijnt en plaatsmaakt voor de fascistische dictatuur, maar dat is schijn. De fascistische staat ontstaat niet van de ene dag op de andere en verdringt het bestaande systeem ook niet volledig. Mussolini buigt mee met de wil van pressiegroepen binnen de fascistische beweging of reageert op economische of politieke omstandigheden, maar heeft geen uitgewerkt programma, laat staan een helder omschreven ideologie. Fascisme, aldus de Duce, is spontaan van karakter en volgt de intuïtie. Dat is geen basis om het bestaande politieke systeem volledig te vervangen en dat gebeurt dan ook niet. Eigenlijk is de continuïteit ervan opmerkelijk. Het Statuto blijft bestaan als Italiaanse grondwet, de koning is nog altijd staatshoofd en opperbevelhebber van het leger en het ambtenarenapparaat ondergaat nauwelijks wijzigingen. De rechterlijke macht en de politie blijven vrijwel intact. Van een zuivering of fascistisering van de bureaucratie is maar mondjesmaat sprake. Een en ander illustreert hoezeer Mussolini afhankelijk is van de traditionele elite en zich niet van hen wil vervreemden door ze al teveel voor de schenen te schoppen. Ook speelt een rol dat bij een eventuele zuivering Mussolini absoluut niet in staat is om de verdwenen ambtenaren te vervangen uit eigen kring waarbinnen het ontbreekt aan gekwalificeerde mensen.
Om de traditionele elite aan zich te binden ziet Mussolini dus af van drastische fascistisering en doet pogingen om zich te ontdoen van de agressieve squadristi. Dat is een taak van Augusto Turati, secretaris van de PNF die gedurende de jaren 1926 – 1929 60.000 meest jonge squadristi uit de partij zet. Daarnaast reorganiseert hij tal van lokale partijorganisaties waarvoor hij betrouwbare mensen in de arm neemt.
Deze koers krijgt een formeel karakter door de introductie van een nieuw partijstatuut in oktober 1926 dat voorziet in een hoge graad van centralisatie van de partij. Benoemingen geschieden voortaan top-down. De provinciale prefect is vanaf dat moment het hoogste gezag in de regio en alle leden van de partij hebben zich naar hem te voegen. Nauwe banden tussen de lokale partijbesturen en de ras worden doorgesneden. Niet het rabiate fascisme van de straat neemt bezit van de partij, maar het is andersom: de staat absorbeert deze beweging. Na enkele mislukte aanslagen op de Duce wordt de oppositie formeel monddood gemaakt en komt er een wet gelanceerd die – in het belang van de staat – heroprichting van partijen als de socialistische PSI onmogelijk maakt. Ook de pers wordt gemuilkorfd en verandert in een applausmachine voor de dictator. De politie krijgt ruime bevoegdheden zoals de arrestatie van personen die ervan verdacht worden subversieve activiteiten in de zin te hebben. Een delict dat gestraft kan worden met vijf jaar verbanning uit de woonplaats: de confino, zonder dat beroep mogelijk is. Het Italiaanse fascisme beoogt het individualisme dat onder het vroegere liberale bewind veel ruimte kreeg, ondergeschikt te maken aan de belang van de staat in zijn totaliteit. En in dit kader past een disciplinering van de werkende klasse door de arbeidsorganisatie op corporatistische leest te schoeien en hen tegelijkertijd via propaganda politiek op te voeden tot een ‘nieuwe mens’ die het eigenbelang ondergeschikt weet aan dat van de staat.
Economie
Mussolini slaat als het gaat om de economische ontwikkeling een martiale toon aan. Hij spreekt van de graanstrijd, het gevecht voor de lira, de veldtocht om het nationaal product en van het gemeenschappelijk front om de industrie te beschermen tegen buitenlandse concurrentie. Samen sterk zijn en niet zeuren als de lonen omlaag gebracht worden. Dat moet de arbeider ervoor over hebben; door dat te accepteren toont hij zich een volwaardig onderdeel van de staat. Niet de werkgever, maar de buitenlandse concurrent is de vijand. In april 1926 ziet een wet op de syndicaten het licht, ontworpen door de minister van Justitie Alfredo Rocco, die daarmee een bijdrage wil leveren aan de disciplinering van de arbeider, hen onder staatscontrole te brengen ter bevordering van de economische groei. Arbeiders worden in hun bewegingsvrijheid gekortwiekt, stakingen en langzaamaanacties zijn voortaan verboden.
Werkgevers laten zich echter niet zo gemakkelijk onderwerpen aan de staats- of partijdiscipline en daarmee slaat de machtsbalans binnen de arbeidsorganisaties door in hun voordeel. In feite zijn zij heer en meester. De corporatistische staat – formeel ingesteld in 1934 – is zeker geen syndicalistische en de arbeiders profiteren er niet van. Duidelijk is dat het fascisme de arbeider, de gewone man, eigenlijk niets te bieden heeft en dat is vooral pijnlijk zichtbaar in het zuiden van Italië, waar niets terecht komt van de in 1925 door Mussolini gedane beloften om het land te herverdelen, de zogeheten bonifica integrale. De dictator mijdt alles waarmee hij de steun van de grootgrondbezitters kan verliezen. In feite staat de zuidelijke PNF onder controle van de landheren, de latifondisti en de boeren hebben geen enkele mogelijkheid om zich te verzetten tegen hun willekeur. Hun welvaart neemt gestaag af en wanneer de Verenigde Staten de immigratiedeuren op enig moment op een smalle kier zetten, is er geen ontsnappen meer mogelijk voor de landarbeider. Maar het fascistische regime sluit de ogen en verklaart de ‘zuidelijke kwestie’ te zijn opgelost. Discussie gesloten. Als de wereld door de beurskrach van 1929 in een chaos belandt, betekent dit voor veel boeren het einde omdat de export van zuidvruchten een duikvlucht maakt. Velen van hen trekken naar de grote steden, ofschoon dat verboden is. De staat wil geen bedelaars op straat en het is aannemelijk dat dit leidt tot een toename van de criminaliteit.
In 1927 lanceert Mussolini een campagne om de bevolkingsgroei te bevorderen. Hij betoogt dat het Romeinse Rijk ooit ten val is gekomen door een teruglopende bevolking en dat het Italië van nu zijn kracht ontleent aan vernieuwing en groei van het menselijk kapitaal. Dit plan heeft ongetwijfeld de instemming van het Vaticaan. De campagne voorziet in in een stevige propaganda en in financiële stimulansen. Kinderrijke gezinnen worden bewierookt, vrouwen die veel kinderen baren ontvangen beloningen en worden persoonlijk door de Duce ontvangen en geprezen. Vanaf 1930 krijgen gezinnen steun, kinderkortingen op belastingen worden ingevoerd evenals geboortesubsidies en huwelijksleningen. Ongetrouwde mannen worden daarvoor gestraft met een extra belasting. Het helpt allemaal niets. De geboortecijfers, met name in het noorden gaan zelfs omlaag en weliswaar groeit de bevolking, maar dat is het gevolg van een dalende mortaliteit.
De industrie floreert zoals dat ook al gebeurde voordat Mussolini aan de macht komt. Medio jaren twintig is Italië de grootste exporteur van synthetische vezels en verfstoffen. De productie van geneesmiddelen en kunstmest nemen een hoge vlucht. Ook in de metaalsector gaat het goed, zij het dat de auto-industrie last heeft van de beperkte interne markt. Na het uitbreken van de crisis vallen diverse banken om en dreigt zelfs de Staatsbank kopje onder te gaan. Twee instituten worden opgericht, de Istituto Mobiliare Italiano (IMI) en de Istituto per la Ricostruzione Industriale (IRI) die de banken overeind houden en hun aandelen overnemen. Daarmee verwerft de Italiaanse overheid ongeveer 20% van het industriële kapitaal en wordt daarin in Europa slechts door de Sovjet-Unie overtroffen. Vanaf 1930 komen welvaarts-programma’s in zwang, zoals looncompensaties voor arbeiders die de gevolgen van de invoering van de veertigurige werkweek voelen in hun portemonnee. Ook worden ziektekosten- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen geïntroduceerd, gevolgd door kerstgratificaties en vakantiegeld. Dit alles zet de overheidsfinanciën onder grote druk, maar dat deert de fascisten niet die meer waard hechten aan het verkrijgen van politieke steun dan aan een sober financieel beleid.
Verheerlijking, patriottisme en kerk
Binnen het Italiaanse fascisme staat leiderschapsverering centraal. Grote leiders uit het Romeinse verleden worden vereerd, een verering die culmineert in de verafgoding van de Duce. Diens broer Arnaldo speelt in de vormgeving ervan een belangrijke rol. De vele foto’s van Mussolini als ruiter, skiër, coureur en soms als landman met ontbloot bovenlijf bezig me de oogst, profileren hem als krachtpatser. Daarmee verbergend dat hij lijdt aan een ernstige aandoening van het spijsverteringsstelsel die hem noopt een dieet te volgen dat soms leidt tot immobiliteit. Partijsecretaris Achille Starace weet de Mussolinicultus tot het ridicule te verheffen door voor te schrijven dat PNF functionarissen worden geacht op te staan wanneer zij een telefoongesprek voeren met de dictator.
Grote bewonderaar van Mussolini is zijn maîtresse Margharita Sarfatti, auteur van Dux, een goed verkochte biografie van de dictator waarin hij wordt neergezet als een man waarin alle Romeinse waarden zijn verenigd. Deze cultus bereikt in de dertiger jaren een hoogtepunt en zijn sommaties als ‘geloof, gehoorzaam, vecht’ of ‘beter één dag als een leeuw te zijn is beter dan honderd jaar een schaap’, verschijnen overal in het straatbeeld.
Speciale aandacht geeft het regime aan de opvoeding van de jeugd. Jongeren kunnen terecht bij de Opera Nazionale Baililla waaronder de Balilla voor jongens van acht tot vijftien, de Avanguardi van vijftien tot achttien en de Piccolo Italiane voor meisjes. Accent leggen de fascisten op sportieve activiteiten, veelal met een paramilitair karakter, uniformen, parades en dergelijke ter bevordering van de saamhorigheid, loyaliteit en patriottisme. Sport wordt beschouwd als fascistische activiteit bij uitstek. Boksen, skiën, motor- en autoracerij en vooral ook voetbal worden in de aandacht aanbevolen. Dankzij het fascisme nestelt sport zich stevig in de Italiaanse cultuur. Alle jeugdorganisaties vinden in 1937 onderdak bij de Gioventù Italiana del Littorio (GIL) en recreatieve activiteiten worden georganiseerd door de Opera Nazionale Dopolavoro zoals concerten, strandbezoek, uitjes in de natuur en extreem goedkope korte vakanties. Aan het eind van het Interbellum telt de Dopolavoro vier miljoen leden en heeft de organisatie stevig voet aan de grond gekregen in arbeiderskringen.
Voor Mussolini is het sluiten van een concordaat met de kerk van het grootste belang omdat hij daarmee de goedkeuring verwerft van de meest invloedrijke instantie in Italië. Het lukt en op 11 februari 1929 wordt in het Lateraanse paleis het Verdrag van Lateranen gesloten tussen de Duce en de Heilige Stoel. Drie zaken worden geregeld. Ten eerste de erkenning van de volledige staatssoevereiniteit van de paus over een gebied rond de Sint-Pietersbasiliek in Rome. Vaticaanstad ontstaat hiermee en het maakt een eind aan de paus als territoriaal gevangene van de Italiaanse staat. Als tweede wordt de kwestie geregeld van de financiële compensatie voor de in de negentiende eeuw door de liberale regeringen geconfisqueerde kerkelijke landerijen. Het laatste onderdeel van het concordaat betreft de toezegging van Mussolini dat het rooms-katholicisme een officiële status krijgt en vrijheid van handelen gegarandeerd wordt voor alle niet-politieke activiteiten van de kerk en haar organisaties. Voor dit concordaat betaalt Mussolini wel een hoge prijs, want hij geeft daarmee de kerk een stevige positie in de samenleving als concurrent voor het fascisme. Dat geeft vooral ruimte aan de Azione Cattolica (Katholieke Actie), een wijdvertakte organisatie – in 1930 telt zij een miljoen leden – die met haar enorme invloed in ideologisch opzicht de fascisten het perspectief van een monopoliepositie ontneemt. Weliswaar zijn kerk en de fascistische staat beide sterk antisocialistisch, anti-liberaal en roemen zij de waardes van het landleven, maar in religieus opzicht scheiden hun wegen. Het Italiaanse fascisme heeft een heidens karakter.
Rome wordt verheerlijkt, maar niet het Rome van de kerk. De fascisten aanbidden de Romeinse keizers, de Cesars en de fascis (roedenbundel), een oud Romeins symbool voor het gezag van magistraten, is het nationale embleem dat overal prijkt (wel laat Mussolini het verwijderen van vuilniskarren). Wat nauwelijks tot ontwikkeling komt is de Romeinisering van de beeldende kunsten en architectuur, waarschijnlijk omdat Mussolini daar geen gevoel voor heeft. Wel krijgt de purificatie van de taal aandacht en start er een campagne om de taal te zuiveren van vreemde woorden. Onnodig te zeggen dat de fascistisering van het onderwijs hoog op de agenda staat met het basisonderwijs als speerpunt. De impact van de fascistische propaganda is aanzienlijk, maar wordt toch altijd afgedempt vanwege het feit dat nergens een totale zuivering plaatsvindt en de invloed van het oude, rooms-katholieke establishment voelbaar blijft. De rol van Azione Cattolica is en blijft overal en met name in het onderwijs voelbaar.
Buitenlandse politiek
Hitler heeft al voordat hij kanselier wordt een duidelijk beeld voor ogen wat hij in internationaal opzicht wil. Expansie en Lebensraum voor het Arische ras. Maar Mussolini is nog niet zover als hij begin jaren twintig aan invloed wint en de macht grijpt. Hij voert geen zuiveringen uit binnen het diplomatieke corps en maakt voor wat betreft de uitvoering van zijn buitenlands beleid gebruik van de bestaande kanalen. Hij is er opdat moment niet op uit om de bestaande verhoudingen binnen Europa te wijzigen. Zijn eerste actie is het sluiten van een verdrag met Albanië wat dit land feitelijk tot een vazalstaat maakt van Italië. De relatie met het vlak voor het eind van de eerste Wereldoorlog ontstane Joegoslavië is gespannen vanwege hun tegengestelde belangen in het Adriatische gebied. In 1927 resulteert een Italiaanse toenadering tot het na de Grote Oorlog zwaar gemutileerde Hongarije in een tienjarig vriendschapsverdrag en worden de banden met het eveneens door de geallieerden flink aangepakte Oostenrijk aangehaald. Plannen om een soort van fascistische internationale op te richten naar analogie van de Socialistische Internationale, sterven een zachte dood. De in 1929 door Mussolini tot minister van Buitenlandse Zaken benoemde Dino Grandi, bouwt goede relaties op met de Volkenbond en al met al wordt Italië door de westerse democratieën gezien als een bevriende mogendheid.
Maar vanaf 1932 vaart Mussolini een andere koers. Hij wil de fascistische ideologie uitdragen op het internationale toneel en de buitenlandse politiek gebruiken om in het binnenland indruk te maken, de invloed van de oude elite terug te dringen en zijn status te vergroten. Mussolini meent dat de fascistische revolutie in zijn land pas volledig kan slagen wanneer er een groot neo-Romeins rijk is gevestigd en dat vereist expansie. Het is een koers die hem in conflict brengt met de westerse landen. Hoewel de economie van Italië deze last eigenlijk te boven gaat, besluit de Duce in 1932 om Ethiopië te veroveren.
Het is overigens niet de eerste keer dat de Duce zijn imago probeert op te poetsen door een op het buitenland gerichte militaire actie. Eerder neemt hij Griekenland op de korrel. In 1923 stuurt de Volkenbond een commissie naar het grensgebied tussen Griekenland en Albanië om zicht te krijgen op de problemen rond de afbakening van de grens. Deze commissie staat onder leiding van de Italiaan Enrico Tellini die vlak na aankomst wordt vermoord. Griekenland en Albanië geven elkaar de schuld van het incident. Voor Mussolini biedt dit voorval een prachtige gelegenheid om Griekenland te kleineren en zich binnenslands als onverschrokken held te manifesteren. Hij verlangt dat de Grieken de daders onmiddellijk oppakken en berechten en een schade-vergoeding betalen van vijftig miljoen lire. Wanneer de Grieken niet tijdig reageren geeft Mussolini opdracht het Griekse eiland Korfoe te bombarderen en te bezetten. De Grieken wenden zich tot de Volkenbond waar zij steun krijgen van de meest landen, waaronder Groot Brittannië, maar Frankrijk reageert anders. Dat land houdt Mussolini liever te vriend. De Fransen willen de steun van Italië niet verliezen in verband met hun bezetting van het Duitse Ruhrgebied waarmee zij zich hebben willen verzekeren van continuering van de Duitse herstelbetalingen die het land conform het vredesverdrag van Versailles moet ophoesten. Daarnaast vrezen de Fransen voor een eventuele val van Mussolini en het aantreden van een linkse – lees communistische – regering. Frankrijk oefent druk uit op Engeland dat overstag gaat. Uiteindelijk loopt de affaire relatief gunstig af voor Mussolini. De Volkenbond trekt zijn handen ervan af en de Grieken betalen een schadevergoeding in ruil voor de terugtrekking van de Italiaanse troepen van Korfoe. Daarmee kan de dictator in eigen land voor de dag komen. Hij heeft de internationale gemeenschap getrotseerd.
Merkwaardig genoeg sluit dit agressieve buitenlands beleid een goede verhouding met de Sovjet-Unie niet uit. Weliswaar beschouwt hij de Komintern – de Communistische Internationale – als het gaat om de prediking van de revolutie als een concurrent en wordt fascisme steevast afgebrand in de communistische propaganda, maar dat weerhoudt beide landen er niet van om stevige handelsbetrekkingen aan te knopen. Daarbij speelt een rol dat de Sovjet-Unie Italië niet als een bedreiging ziet voor de eigen veiligheid en na de opkomst van Hitler – net als de westerse mogendheden – de Duce denken te kunnen gebruiken om de nazileider te kunnen afstoppen. In mei 1933 wordt een economisch akkoord beklonken tussen Rusland en Italië, niet lang daarna gevolgd door het Italiaans-Russisch vriendschapsverdrag. Pas wanneer Mussolini de aanval opent op Ethiopië verkillen de verhoudingen.
Ook met de Amerikanen probeert Mussolini op goede voet te komen en dat doet hij via het aanknopen van een persoonlijke band met president Franklin Delano Roosevelt. Diens New Deal is volgens Mussolini een getrouwe kopie van zijn fascistische economische politiek, iets dat Roosevelt in eigen land weleens voor de voeten geworpen krijgt. Gedurende de eerste jaren van zijn ambtstermijn beschouwt Roosevelt de Duce als een bondgenoot om in Europa de vrede te handhaven.
De verhouding van Mussolini tot Hitler is ingewikkeld. De Duce laat zich voorstaan als boegbeeld van het universele fascisme en noemt af en toe het nationaalsocialisme een parodie van zijn eigen leer. Niettemin wordt de nazileider door de Italiaan beschouwt als een welkome steun in zijn streven naar een nieuw machtsevenwicht in Europa. Om dat gestalte te geven tracht hij Frankrijk, Engeland en Duitsland te verleiden tot het sluiten van een gemeenschappelijke overeenkomst die voorziet in een toegroeien naar gelijkwaardigheid in militaire kracht en het voeren van een gemeenschappelijk koloniaal beleid. Hitler kan zich er in vinden, maar de Fransen zijn mordicus tegen. Nadat Franse diplomaten het concept-verdrag hebben omgetoverd in een nietszeggend papier, wordt het alsnog getekend. Hitler beschouwt Mussolini van meet af aan als een natuurlijke bondgenoot, maar er bestaat tussen het fascisme en nazisme een principieel verschil en dat is de racistische aard van het nazisme, iets dat van het fascisme geen wezenlijk onderdeel uitmaakt. Mussolini wil wel tot samenwerking komen, maar moet eigenlijk niets hebben van de het rabiate racisme van de Duitser. In het voorjaar brengt Hitler een bezoek aan Rome en pepert de Duce bij die gelegenheid in dat alle Mediterrane volken negerbloed in de aderen hebben.
Vlak daarop proberen de Oostenrijks nazi’s de macht te grijpen en vermoorden zij de Oostenrijkse premier Edelbert Dollfuss. Mussolini aarzelt geen moment en stuurt zes divisies naar de Brennerpas om te voorkomen dat Hitler Oostenrijk binnenvalt. De Duce laat merken dat grenzen in Zuid-Europa niet zonder zijn instemming kunnen worden gewijzigd. Met deze actie kweekt hij veel goodwill bij de Fransen en de Britten.
Oorlog als brandstof voor het fascisme
De Korfoe-kwestie is Mussolini bij toeval in de schoot geworpen, maar de aanval op Ethiopië is geheel gepland en van een andere orde. Ethiopië, net als Italië lid van de Volkenbond, is een vruchtbaar land dat grenst aan Italiaans-Eritrea in het noorden en Italiaans-Somaliland, beide Italiaanse koloniën die van weinig economische waarde zijn en geen onderlinge verbinding hebben. Voor Mussolini is Ethiopië een aantrekkelijk object om te voldoen aan zijn expansionistische neigingen. Eerder, in 1896, heeft het land een Italiaanse invasie weerstaan en het wordt vanaf 1928 bestierd door Ras Tafari, beter bekend als keizer Haile Selassie. In 1933 ontwikkelt Mussolini een aanvalsplan dat op 5 december van het jaar erop in werking treedt. Aanleiding is het grensincident bij Wal-Wal, een betwist gebied tussen Italiaans Somaliland en de Ethiopische provincie Ogaden. Er vallen doden en Mussolini is er als de kippen bij om Ethiopië de schuld te geven. Dat land reageert door de kwestie voor te leggen aan de Volkenbond, maar Mussolini trekt zich daar niets van aan. Dat wil zeggen, met steun van de Fransen en Britten die hem te vriend willen houden, weet de Duce voortdurend te bewerkstelligen dat niet de Volkenbond arbitreert, maar het meningsverschil steeds beschouwd wordt door de internationale gemeenschap als iets waar Italië en Ethiopië onderling moeten zien uit te komen. Niettemin draagt de Volkenbond tal van oplossingen aan die telkens door Haile Selassie bespreekbaar worden gevonden, maar door de Italiaanse dictator met minachting van tafel worden geveegd. Hij vertikt het om in redelijkheid te overleggen en verlaagt zich niet om met de Ethiopische keizer aan tafel te gaan zitten. Daar is hij ook nooit op uit geweest. Mussolini wil Ethiopië gewoon annexeren en zoekt een weg om de Volkenbond buiten de deur te houden en dat lukt omdat de grote mogendheden Ethiopië steeds laten vallen als de kwestie in de Volkenbond ter tafel komt.
Italiaanse troepen trekken Addis Ababa binnen (1936)
Begin oktober 1935 slaat Mussolini toe, zijn troepen trekken de grens over, diverse steden worden gebombardeerd. De actie van de dictator wordt algemeen veroordeeld, maar de Volkenbond staat machteloos. Wel worden economische sancties uitgevaardigd die Italië behoorlijk treffen, maar doorslaggevende maatregelen zoals een olie-embargo of sluiting van het Suezkanaal, dat voor Italië voor aanvoer van materialen belangrijk is, blijven uit. De oorlog verloopt voor de Italianen overigens stroef en dat biedt nog ruimte voor eventuele onderhandelingen. De Britse en Franse ministers van Buitenlandse Zaken, Edward Hoare en Pierre Laval komen met een plan om de partijen te bewegen de wapenen neer te leggen. Dit laatste compromis dat gelanceerd wordt om de Italianen tevreden te stellen is ongehoord. Het Hoare-Lavalplan behelst een uitruil van gebiedsdelen waarbij Ethiopië ruwweg 150.000 km2 dient in te leveren bij de Italianen in ruil voor een verbinding met de zee met een oppervlakte van 7.800 km2. Daarnaast wordt Ethiopië geacht de hele zuidelijke helft van het land – 440.000 km2 – aan Italië ter beschikking te stellen voor economische expansie. Dit gebied blijft wel onder Ethiopische soevereiniteit, maar het beheer ervan wordt gevoerd door Italianen onder toezicht van de Volkenbond. Het Hoare-Lavalplan drijft de spot met Ethiopië en de Volkenbond.
Hoewel Haile Selassie een enorm risico neemt door dit plan als gespreksbasis te aanvaarden – hem kan verweten worden door zijn volk dat hij Ethiopië zo ongeveer in de uitverkoop zet – wijst Mussolini het rigoureus af. Hij zet onder het mom het barbaarse Afrikaanse land beschaving te brengen de strijd voort. Onderdeel van deze beschavingspoging is de inzet van mosterdgas dat het moreel van Ethiopië breekt. In februari 1936 winnen de Italianen enkele veldslagen en op 2 mei geeft de keizer het op en verlaat zijn land. Op dezelfde dag kondigt Mussolini aan dat beschaving heeft gezegevierd. Italië is heerser over Ethiopië en de koning van Italië tooit zich met de erfelijke titel van keizer van Ethiopië.
Fascistisering van de staat
In dit jaar van de overwinning stelt Mussolini verdere pogingen in het werk om van Italië definitief een zeer centraal geleide fascistische staat te maken. Hij regeert voornamelijk via persoonlijke decreten. Het idee om de monarchie omver te werpen laat hij vallen omdat hij de spoedige dood verwacht van de dan zeventig jaar oude koning Emanuel die voor hem geen enkele bedreiging vormt. Wel toont de koning zijn ontsteltenis als Mussolini zich de titel aanmeet van Primo Maresciallo dell’Impero (Eerste Maarschalk van het Rijk).
De hoogst denkbare titel in het leger, die hem daarmee minstens op gelijk niveau in rang brengt als de koning. In 1937 wordt een nieuw ministerie gecreëerd, het Ministero della cultura popolare (ministerie van Volkscultuur) kortweg MinCulPop, waarin ook de propaganda is ondergebracht. Partijsecretaris Dino Alfieri maakt bij die gelegenheid promotie en krijgt de bijbehorende ministerspost in het kabinet. De censuur wordt verscherpt. Dit alles naar analogie van wat er in Duitsland gebeurd, zij het in mildere vorm.
In 1938 worden in het kader van de schepping van de nieuwe fascistische mens een aantal oude gewoontes afgeschaft. Om de saamhorigheid onder Italianen te bevorderen wordt de beleefde en formele aanspreektitel Lei vervangen door het meer familiaire Voi. Ook de gebruikelijke handdruk moet het veld ruimen. Hygiëne vereist dat Italianen elkaar voortaan met de opgeheven rechterarm begroeten. Tot afgrijzen van de koning wordt door het leger bij parades de Passo Romano verplicht gesteld. Het is de Duitse Ganzenpas die Emanuel het leger onwaardig vindt. Natuurlijk zoekt en vindt Mussolini een opvolger. Het is zijn schoonzoon Galeazzo Ciano, een diplomaat die door de Duce in 1936 is benoemd tot minister van Buitenlandse zaken.
De revolutionaire garde presenteert zich aan Mussolini (1938)
Mussolini en Hitler vinden elkaar
Onafhankelijk van elkaar besluiten Hitler en Mussolini te interveniëren in de Spaanse Burgeroorlog die hen tot elkaar brengt. Nadat deze oorlog medio juli 1936 is uitgebroken ontmoeten Hitler en Ciano elkaar in oktober. Hitler en vooral Mussolini bieden steun aan de militaire opstandelingen in Spanje die een linkse revolutie vrezen en in opstand zijn gekomen tegen de wettige republikeinse regering. Primair is deze burgeroorlog geen gevecht tussen communisme en fascisme, maar een strijd tussen rooms-katholieke conservatieven en revolutionairen – waaronder veel anarchisten – die de al eeuwen bestaande verhoudingen willen veranderen. Niettemin spelen in deze oorlog de fascisten en communisten een belangrijke rol als zowel Hitler, Mussolini en Stalin overgaan tot het leveren van wapens en troepen. De republiek krijgt steun in termen van wapens vanuit de Sovjet-Unie en de door de communisten georganiseerde Internationale Brigades, terwijl Hitler wapens ter beschikking stelt aan Franco – waaronder het beruchte Condorlegioen dat Guernica bombardeert – en Mussolini behalve wapens complete gevechtseenheden stuurt: de Corpo di Truppe Volontarie (CTV), een vrijwilligerslegioen dat tienduizenden manschappen omvat.
Die steun vanuit fascistische hoek doet de strijd op Iberische bodem doorslaan in het voordeel van de militaire opstandelingen daar de westerse geallieerden zich afzijdig houden en geen wapens verkopen aan de republikeinen. Sterker nog, de Britten hebben veel meer vertrouwen in een man als Franco dan in het in hun ogen linkse samenraapseltje van de wettig gekozen regering. Curieus is dat tijdens een van de veldslagen om Madrid begin 1937, de Italianen van de CTV slaags raken met hun landgenoten die dienen bij de Internationale Brigades.
Een tweede belangrijk element in de relatie tussen Hitler en Mussolini is het bezoek dat de Italiaan brengt aan zijn Duitse collega in november 1937. De Duce krijgt een vorstelijke ontvangst en toont zich zeer onder de indruk van de kracht van de Duitse Wehrmacht. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen jaloezie en vrees voor zoveel macht. De Italiaanse regering sluiten het Anti-Kominternpact met de Duitsers en in december volgt Mussolini Hitlers voorbeeld door de Volkenbond vaarwel te zeggen. Dan komt Mussolini tot de slotsom dat Duitsland en niet Italië bezig is een dominante rol te spelen in Europa en besluit hij zijn beleid nog meer af te stemmen op dat van de Führer. En dat impliceert een stevige ideologische draai. Een draai die veel meer inhoudt dan de overname van de Ganzenpas. Mussolini besluit tot invoering van anti-Joodse wetgeving. Dat is iets ongehoords voor Italië omdat de weinige joden die het land telt goed geïntegreerd zijn in de samenleving. Gemengde huwelijken vormen geen uitzondering en joodse mannen gedragen zich als Italiaanse patriotten die in niets onderdeden voor hun niet-joodse collega-militairen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Bovendien heeft Mussolini tot dan toe altijd afstand genomen van de racistische mystiek die zo kenmerkend is voor het nazisme en bevinden zich in de fascistische gelederen naar verhouding veel joden. Mussolini zelf heeft een aantal joodse medewerkers in zijn naaste omgeving en zijn maîtresse, Margharita Sarfatti, is een jodin. Natuurlijk, tijdens de oorlog met Ethiopië toont de Duce zich een klassieke racist door de Afrikanen te verachten, maar antisemitisme is Mussolini eigenlijk vreemd. Toch ergert hij zich aan de invloed van joden binnen de oppositie en is hij de mening toegedaan dat de afkeer die de internationale gemeenschap heeft getoond voor zijn Afrikaanse escapade vooral door joden is geïnitieerd. Hij begint antisemitische trekken te vertonen in de veronderstelling dat een racistische politiek aan de zijde van Hitler zijn streven naar vernietiging van de bourgeoisie en de creatie van de nieuwe Italiaanse mens zal bevorderen.
In september ziet een wet het licht die bepaalt dat alle joodse leerkrachten en studenten het veld moeten ruimen en ook worden joden verwijderd uit de partij. Het MinCulPop produceert een manifest waarin wordt betoogd dat alle rassen weliswaar een biologische oorsprong hebben, maar dat het Italiaanse ras een samensmelting is van diverse etnische en biologische groepen via een eeuwenlang proces. In tegenstelling tot de strikte biologische Duitse interpretatie van het Arische ras, wordt het Italiaanse ras door de fascisten gezien als zijnde een mengproduct van biologische- en omgevingsfactoren. Maar de overname van het typische nazi-antisemitisme valt bij Italiaanse burgers niet in de smaak en zelfs binnen de PNF zijn kritische geluiden te vernemen over dit gedoe. Ook de kerk distantieert zich ervan.
De Tweede Wereldoorlog en het einde van de dictatuur
Onder druk van de door de Volkenbond vanwege de oorlog in Ethiopië ingestelde economische sancties, waaronder importrestricties, introduceert Mussolini in 1936 het economisch concept van de autarkie. Italië zorgt voortaan zoveel als mogelijk is voor zichzelf en wordt daarbij aangestuurd door het fascistische staatsapparaat. De staatsuitgaven nemen daardoor toe en zorgen voor een forse economische groei, een economisch wonder dat de basis vormt voor de status die het land na de Tweede Wereldoorlog inneemt als industrieland. Dit alles kan de goedkeuring van de industriële elite niet wegdragen die met lede ogen aanziet hoezeer het fascisme en de staatsbemoeienis haar positie ondermijnt. En het zijn de burgers die via hoge belastingen opdraaien voor de kosten van dit autarkisch streven. In feite is de economie van Italië gebaseerd op drijfzand, ondanks de retoriek die Mussolini hierover ten beste geeft.
Ook het leger is in in slechte conditie en zeker niet voorbereid om zich te mengen in een oorlog. Opmerkelijk is het geringe aantal tanks die dan ook nog eens allemaal van licht kaliber zijn. Dat past volgens Mussolini bij de Italiaanse volksaard. De lamentabele positie van de strijdkrachten zijn vooral veroorzaakt door de Duce die het opperbevel van zowel leger, marine als luchtmacht aan zich heeft getrokken, maar verre van geëquipeerd is om er goede leiding aan te geven. Gevolg is onderlinge touwtrekkerij en gebrek aan goede planning. Het is daarom dat minister Ciano heftig schrikt van het plan van Hitler om, nadat deze in 1938 Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije aan zijn zegekar heeft gebonden, in 1939 Polen wil binnenvallen.
Dat laatste brengt Italië in een moeilijk parket, want even daarvoor heeft Mussolini het Patto d’Acciaio (Staalpact) gesloten met Hitler dat hem in militair opzicht verplicht de nazi’s te volgen. En dus dreigt Italië in een oorlog betrokken te raken. Mussolini geeft te kennen mee te willen vechten op voorwaarde dat Hitler hem 17.000 munitietreinen stuurt, een belachelijke eis waaraan de Duitsers natuurlijk niet kunnen en willen voldoen. Formeel blijft Italië voorlopig uit de oorlog die in september uitbreekt, maar wanneer in mei 1940 de Duitsers over de West-Europese landen heenwalsen, kan Mussolini er niet meer onderuit. Bovendien verwacht hij bij een Duitse zege in het mediterrane gebied een graantje mee te kunnen pikken.
Op 10 juni 1940 kondigt hij aan zich in de oorlog te mengen, wat hem niet door al zijn onderdanen in dank wordt afgenomen en enkele dagen later trekken Italiaanse troepen de Franse Alpen binnen. Het wordt een erbarmelijke vertoning die het gebrek aan organisatie blootlegt. In het najaar valt het Italiaanse leger Griekenland aan, waar het slechts met hulp van Hitler aan een ramp weet te ontsnappen. In het voorjaar van 1941 gaan de Oost-Afrikaanse gebieden verloren en de slag bij El Alamein, waarbij de Duitse en Italiaanse troepen een nederlaag lijden, bezegelt het lot van de Italianen. Medio juli 1943 landen geallieerde troepen op Sicilië waar zij met gejuich ontvangen worden door de inwoners die hun buik meer dan vol hebben van het fascisme. Op 24 juli nodigt het centraal orgaan van de PFN bij monde van Dino Grandi de koning uit zijn grondwettelijke bevoegdheden te hernemen. Als Mussolini daags erna op audiëntie gaat bij de koning wordt hij gearresteerd. Het is afgelopen.
Boek: Gesprekken met Mussolini