Tussen 1096 en 1271 zijn negen Kruistochten gehouden om het Heilige Land te veroveren. Hieraan namen ook veel vorsten, edelen, stedelingen en buitenlui uit de Lage Landen deel. Over deelname van ‘Nederlanders’ aan de eerste Kruistochten zijn schaarse gegevens bekend. Vanaf de Derde Kruistocht (1189-1192) beschikken we over meer berichten.
Vroege bezoekers
Gedurende de voorafgaande elfde eeuw reisden hoge edelen uit de latere Nederlanden al als pelgrim naar het Heilige Land. Zoals Dirk III, graaf van West-Frisia, rond 1030 en de Vlaamse graaf Robert de Fries ruim een halve eeuw later. Gedurende de Eerste Kruistocht ontmoetten kruisvaarders zelfs een vloot bemand met ‘avonturiers uit Vlaanderen, Brabant, Holland en Friesland’, aldus historicus P.J. Blok (1923), ‘welker opvarenden jaren lang een zeeroversleven hadden geleid maar thans “door berouw getroffen” zich onder de banier des kruises schaarden zonder daarmede hunnen aard te verloochenen’. Als exacte plaatsen van herkomst werden onder meer Antwerpen en Tiel genoemd.
Eerste Kruistocht
Na het Concilie van Clermont (1095), met de oproep aan alle christenen in Europa om het Heilige Land te herwinnen, werd eerst in Klein-Azië de Volks- of Boerenkruistocht in bloed gesmoord. Het was een droeve prelude van de wel succesvolle Eerste Kruistocht (1096-1099). Friese deelnemers worden onder meer vermeld bij de belegering van Antiochië in 1197.
De verovering van Jeruzalem in 1099, die de bekroning van deze expeditie moest zijn, ging echter gepaard met een gruwelijk en langdurig bloedbad. De kruisvaarders roeiden een groot deel van de bevolking van de stad uit, ongeacht of het om moslims, joden of christenen ging.
Van deelname uit de noordelijke Nederlanden zijn maar weinig gegevens bekend. De Vlaamse graaf Robrecht II ‘van Jeruzalem’, gestorven in 1111, kreeg zijn bijnaam omdat hij zich in deze Eerste Kruistocht onderscheidde. Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen, had zijn kasteel van Bouillon aan Luik verkocht om de benodigde gelden te verkrijgen. Godfried werd uitgeroepen tot de eerste koning van Jeruzalem, maar weigerde die titel en noemde zich liever ‘beschermer van het Heilige Graf’. Hij overleed al in het volgende jaar door nooit opgehelderde oorzaken: een oude pijlwond, vergiftigd door de emir van Caesarea of de pest?
Tweede Kruistocht
Na een islamitisch tegenoffensief reisde Bernardus van Clairvaux in 1144 door Europa, om mensen aan te moedigen opnieuw ‘het kruis op te nemen’ en de moslims te verdrijven uit plaatsen die ze weer hadden ingenomen. Bernardus kwam ook in Maastricht; in Vlaanderen trok de monnik Arnold rond. Velen uit de Nederlanden voegden zich bij de nieuwe kruisvaardersvloot.
Onderweg naar het Heilige Land werd Lissabon op de Arabieren veroverd, mede dankzij Friese krijgsbenden en Vlaamse en Brabantse kruisvaarders. Bij deze strijd sneuvelde de Friese kruisvaarder Henricus Poptetus Ulvinga (1147), nadien als heilige vereerd.
De Vlaamse graaf Diederik van de Elzas vergezelde koning Lodewijk VII van Frankrijk op deze Kruistocht. Diederik reisde in totaal vier keer naar het Heilige Land en zou de relikwie van het Heilig Bloed mee naar huis hebben genomen, een van de bekendste en populairste relieken van Vlaanderen. Door gebrek aan een helder doel en falend leiderschap werd de Tweede Kruistocht (1147-1149) een mislukking.
Derde Kruistocht
Eén van de grote helden van de moslimwereld, de Koerdische generaal Saladin, die het tot sultan van Egypte bracht en ook in het Westen om zijn ridderlijkheid werd gerespecteerd, heroverde Jeruzalem in 1187. Hierop werd een Derde Kruistocht op touw gezet: in 1189 vertrok een gigantisch leger onder leiding van de vorsten Frederik Barbarossa (Duitsland), Filips Augustus (Frankrijk) en Richard Leeuwenhart (Engeland).
Als onderdeel van deze Kruistocht viel een vloot van zo’n vijftig schepen, bemand met Friezen, Denen, Vlamingen en Duitsers, in 1189 het Moorse Alvor in Zuid-Portugal aan, te hulp geroepen door de Portugese koning Sancho I. Na de herovering werden de islamitische inwoners omgebracht. Aansluitend veroverden de kruisvaarders met de Portugezen ook Silves.
Floris III van Holland, zijn zoon Willem I en Otto I van Gelre namen eveneens deel aan de Derde Kruistocht, net als hertog Hendrik I van Brabant en de Vlaamse graaf Filips van de Elzas. Floris stierf in 1190 in Antiochië; Filips van de Elzas, bouwer van het Gravensteen in Gent, sneuvelde in 1191 bij het beleg van Akko.
De vermaarde ridder Berend van Horstmar, die in 1227 in de Slag bij Ane (Overijssel) zou sneuvelen, werd door Saladin geprezen om zijn moed bij dit beleg. Frederik Barbarossa was al verdronken tijdens de reis naar het Heilige Land; Richard Leeuwenhart heroverde enkele kuststeden en sloot een verdrag met Saladin. Christelijke pelgrims konden weer zonder gevaar naar Jeruzalem reizen. Hendrik I van Brabant trok in 1197 opnieuw naar het Heilige Land.
Vierde Kruistocht
Een belangrijke aanleiding tot de Eerste Kruistocht was een brief van de orthodoxe patriarch van Constantinopel (nu Istanbul) aan paus Urbanus II, waarin hij om hulp vroeg tegen de oprukkende moslims. Tijdens de Vierde Kruistocht (1202-1204) moet deze oude brief ontelbare malen zijn vervloekt. Bij deze onderneming veroverde het kruisvaartleger namelijk de oude christelijke metropool Constantinopel. Deelnemer Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen, schopte het zelfs tot keizer van het inderhaast opgerichte ‘Latijnse keizerrijk’ (1204-1261).
Boudewijns bevordering tot het keizerschap bekwam hem slecht: in 1205 leed hij een nederlaag tegen de Bulgaarse koning bij Adrianopel en werd nooit meer gezien of gevonden; zijn keizerrijk overleefde hem nog bijna zestig jaar. De Vierde Kruistocht betekende, na het schisma in 1054 tussen de oosterse en westerse kerk, eeuwenlang het einde van elk eenheidsgevoel tussen de twee christelijke hemisferen.
Vijfde Kruistocht
Voorafgaand aan de Vijfde Kruistocht (1217-1221) wakkerden rondzwervende predikers in opdracht van paus Innocentius het verflauwde enthousiasme weer aan. Friesland kreeg bezoek van Olivier van Keulen. Tijdens zijn prediking in 1214 bij Bedum, Surhuizum en Dokkum lieten zijn toehoorders zich dusdanig in vervoering brengen dat ze zwevende kruisen in de lucht zagen. Geestdrift voer door de verzamelde menigten; meer dan tweeduizend Friezen leggen de kruisgelofte af, tientallen Friese schepen voegden zich bij de vloten van Hollanders en Vlamingen.
Onder leiding van graaf Willem I van Holland (die meeging om een kerkelijke ban op te heffen) zeilden bijna driehonderd schepen met de nodige onderbrekingen naar Akko; als jongeman had Willem met zijn vader de belegering van Akko onder leiding van Richard Leeuwenhart al meegemaakt. Ook bisschop Otto van Lippe van Utrecht, die eveneens zou sneuvelen in de Slag bij Ane, voer mee op de vloot van Willem. Het doelwit Damiate of Damietta aan de Nijldelta, als voorportaal naar de verovering van Jeruzalem, werd tijdelijk veroverd, maar de christenen werden in de pan gehakt bij Al-Mansura.
Veel Hollanders en Friezen onderscheidden zich voor Damiate. Zoals Roorda van Genum, die in een tweestrijd een reusachtige adellijke tegenstander zou hebben gedood en onthoofd, en daarom een Moors hoofd in zijn wapen voerde. Of Hayo van Wolvega, ‘de Fries met de dorsvlegel’.
De populariteit van Friezen als kruisvaarders, op wie verschillende pausen en koningen in de dertiende eeuw een beroep deden, was te danken aan hun bekwaamheid in de strijd. Ze vochten te voet met zeer lange pieken, die in Friesland ook als polsstok werden gebruikt. Deze pieken kwamen vooral tot hun recht in gezamenlijke charges te voet.
De Vijfde Kruistocht stond onder leiding van Andreas II van Hongarije en Leopold VI van Oostenrijk. Zij kregen het beheer over Jeruzalem en andere christelijke plaatsen aangeboden in ruil voor Damietta. Een gouden kans, afgeslagen door de pauselijke vertegenwoordiger kardinaal Pelagius van Albano. Door deze blunder faalde ook de Vijfde Kruistocht.
Eindeloze uitwassen
De kruisvaartlegioenen telden van meet af aan talloze avonturiers, bezitlozen en criminelen; sommigen werden zelfs, als een variant op de strafbedevaart, voor straf ter kruisvaart gestuurd. Zelfs de trajecten door Europa, op weg naar het Heilige Land, werden geteisterd door afpersing, plundering en verkrachting. De eerste Kruistochten gingen bovendien gepaard met het afslachten van duizenden Joden in onder meer het Rijnland, uit ‘wraak voor de moord op Jezus door de Joden’.
In 1213 werd het onderzoek naar geschiktheid van kandidaat-kruisvaarders afgeschaft; iedereen die wilde kon het kruis aannemen. Een afgelegde gelofte kon ook worden uitgesteld, veranderd of worden afgekocht. Misbruik lag op de loer. Monnik en schrijver Caesarius van Heisterbach (ca. 1180- ca. 1240) vertelt hoe de Stichtse boer Godschalk onder zijn gelofte uitkwam. Toen functionarissen namens paus Innocentius III afkoopgeld kwamen inzamelen, deed Godschalk of hij arm was en kwam er met een prikje vanaf, terwijl hij het uitzicht op de hemel behield. Hij schepte volgens Caesarius in de herberg op met de volgende woorden:
Domkoppen, jullie steken de zee over, geeft je bezit uit en stelt je leven aan veel gevaren bloot. Maar ik blijf met vrouw en kinderen thuis. En vanwege de vijf mark waarmee ik het kruis heb afgekocht, zal ik dezelfde [hemelse] beloning krijgen als jullie.
Misbruik van fondsen kwam uiteraard vooral in de hogere echelons voor. Elect (ongewijde bisschop) Jan van Nassau van Utrecht raakte door zijn strijd tegen de Utrechtse gilden berooid. Hij legde in 1281 beslag op tienden, die waren bijeengebracht voor een Kruistocht. Hij werd in de ban gedaan en door de paus in 1290 afgezet.
Nieuwe doelen
Tot 1271 volgden nog eens vier Kruistochten. De zevende duurde van 1248-1254. Aan de Achtste (1269-1270) namen behalve Friese troepen ook de Vlaamse graaf Gwijde, graaf Hendrik van Luxemburg en Robrecht III van Béthune, de latere graaf van Vlaanderen en Nevers, deel. De Zevende en Achtste Kruistocht werden geleid door de Franse koning Lodewijk IX, ‘de Heilige’, die in 1270 voor Tunis bezweek aan scheurbuik. In de Zevende had Lodewijk tijdelijk Damiate herwonnen. De Negende Kruistocht (1271-1272) stond onder leiding van Edward I van Engeland. Ook deze mislukte. De val van Akko in 1291 betekende het einde van het kruisvaarderstijdperk in het Heilige Land.
Het kruistochtideaal bleef echter leven en richtte zich meer en meer op verovering van de gebieden van de heidense Pruisen en Slaven. In 1196, na de Derde Kruistocht toen duidelijk was dat Jeruzalem niet meer heroverd zou worden, was al de Duitse Orde gesticht, om het Baltische en Slavische oosten te onderwerpen. De Lijflandse Kruistocht, een lange periode van expansie en onderwerping (1198-1290), was het gevolg. Andere oogmerken waren de verdrijving van de Moren uit Spanje en, na de val van Constantinopel in 1453, de strijd tegen het Ottomaanse (Turkse) rijk. Graaf Willem IV van Holland (1317-1345), bijgenaamd de Stoute of de Dolle Gek, ging drie keer op kruistocht tegen de heidense Litouwers, maar pelgrimeerde in 1343 ook naar het Heilige Land, vermomd als eenvoudig zeeman.
Ottomaanse rijk
Na de voor de hele christelijke wereld traumatische val van Constantinopel richtte de Orde van het Gulden Vlies in 1454 te Rijssel het ‘Banket van de Fazant’ aan, waar Filips de Goede zich met de ‘Eed op de Fazant’ verplichtte op kruistocht te gaan tegen het Ottomaanse rijk. De vertoning was schitterend geënsceneerd; wekenlang genoot de stad van banketten, toernooien en luisterrijke optochten. De Kruistocht zelf kwam nooit van de grond. Wel rustte Filips in 1464 een vloot uit tegen de Turken. Deze vertrok uit de haven van Sluis en strandde in Italië. Overgeleverd is het afscheid van enkele deelnemers in de kerk van Axel:
Ieder stond daar in volle wapenrusting voor het hoogaltaar, het gevelde zwaard in de uitgestrekte hand, ten teken van de komende overwinning en gerechtigheid, die om het bloed van Christus bevochten zou worden. Op hun vaandel was Christus met Zijn kruis geschilderd. Het stond ontrold voor het tabernakel als teken dat zij bereid waren voor Christus te sterven.
Zover kwam het dus niet, de dood van paus Pius II maakte een einde aan de plannen. De definitieve verwatering van het kruistochtideaal en van de term Kruistocht blijkt ook uit de laatste tocht met de zegen van de paus, die plaatsvond in Noord-Italië in 1488. Doelwit was de christelijke sekte der Waldenzen. In de dertiende eeuw had de Kerk in samenwerking met de Franse kroon overigens ook al de wrede ‘Albigenzische Kruistochten’ gehouden tegen de Katharen in Zuid-Frankrijk. Ook bij de vervolging van de Katharen waren Friese kruisvaarders betrokken.
Het begin van de Kruistochten
Boek: Nederland in de Middeleeuwen
– P.J. Blok, ‘De Nederlanders in de Kruistochten’, in: id., Geschiedenis van het Nederlandsche volk (Leiden, 3de herz. dr., eerste dl., 1923), 133-142.
– J.A. Mol, ‘Friese krijgers en de kruistochten’, Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 4 (2001), 86-117.
– Jan J.B. Kuipers, ‘Nederlanders op Kruistocht’, 1096-1464. In: id., Nederland in de middeleeuwen. De canon van ons middeleeuws verleden (2e dr., Zutphen 2020), 91-93.
– Jan J.B. Kuipers, ‘Duitse Orde, Zwaardbroeders, Koerland en Lijfland’, in: id., De Hanze. Kooplui, koningen, steden en staten (Zutphen 2019), 32-34.
– Jaap van Moolenbroek, Nederlandse kruisvaarders naar Damiate aan de Nijl. Acht eeuwen geschiedenis en fantasie in woord en beeld (Hilversum 2016).
– Jonathan Phillips, In naam van God, een nieuwe geschiedenis van de kruistochten (Tielt 2009).
– Ben Speet, De tijd van steden en staten, 1000-1500. Kleine Geschiedenis van Nederland (Zwolle 2008).