Vooraf: de positie van Duitsland in het Heilige Roomse Rijk
In het jaar 843 valt het enorme Frankische rijk van Karel de Grote (Charlemagne) uiteen in drie delen: het West-Frankische rijk, het Middenrijk en het Oost-Frankische rijk. Daarmee is de basis gelegd voor het ontstaan van de huidige Franse en Duitse staten. Het Middenrijk, dat zich vanaf de Nederlanden in het noorden via een smalle strook tussen het West- en Oost-Frankische rijk uitstrekt tot in Italië, wordt daarna nog enkele keren verder verdeeld. Eerst ontstaan van noord naar zuid het Lotharingse rijk, Bourgondië en Italië, waarna Lotharingen grotendeels gevoegd wordt bij het Oost-Frankische rijk en Bourgondië onderdeel wordt van het West-Frankische rijk. Daarmee is van het Middenrijk alleen Italië nog over.
In het Oost-Frankische rijk ontstaan de zogeheten stamhertogdommen zoals bijvoorbeeld Saksen en Beieren die beter dan de koning in staat zijn het land te verdedigen tegen invasies. Als in 911 koning Lodewijk IV het Kind, de laatste afstammeling van Karel de Grote, overlijdt, eindigt de erfelijke troonsopvolging en kiezen de hertogen hun koning. Dit is de basis van het Duitse rijk dat gedurende de middeleeuwen diverse benamingen kent als Teuntonicae, regnum Alemannae of regnum Gemanieae. Opmerkelijk is dat de uiteindelijke naam Duitsland niet – zoals geldt voor andere Europese landen – een afgeleide is van een stam of territorium, maar van een gesproken taal. Dit Duitsland vormt samen met andere territoria in Europa (Italië, Bourgondië, Bohemen en tal van andere kleine gebiedjes) het Heilige Roomse Rijk dat gezien wordt als opvolger van het in de vijfde eeuw ten val gekomen West-Romeinse Rijk. Sommige historici markeren de kroning van Karel de Grote tot keizer in 800 door de paus als begin van het Heilige Roomse Rijk, anderen beschouwen de kroning van Otto I, koning van Duitsland, tot keizer in 962 als de start van dit rijk, dat blijft bestaan tot 1806, als het onder druk van Napoleon wordt ontbonden.
- Snel naar:
- De bouw van het Habsburgse imperium
- Oorlog met de Ottomanen en het huis van Bourgondië
- Een moeilijke troonsopvolging en de opkomst van Pruisen
- Hervormingen
- Napoleon en de Coalitieoorlogen
- Het tijdperk van Metternich
- De revoluties van 1848
- Chaos in Cisleitanië en de fin de siècle
- Einde van het keizerrijk
De bouw van het Habsburgse imperium
Oostenrijk is tegen het jaar 1000 een grensgebied ofwel grensmark, gelegen in de Donauvallei aan de oostkant van het toenmalige hertogdom Beieren. Het staat bekend in het Latijn als terra orientalis en lokaal als Osttarichi. Van deze lokale naam is de naam Österreich afgeleid. Later, in de twaalfde eeuw, komt de Latijnse term Austria in zwang die zijn weg vindt in de Engelse taal.
Het gebied staat eeuwenlang onder Romeins beheer en valt na de ondergang van het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw ten prooi aan tal van invallen van stammen uit het oosten zoals de Avaren en de Magyaren, maar aan het eind van het eerste millennium is er toch sprake van consolidatie en begint de mark onder aanvoering van de dynastie van de Babenbergs aan een indrukwekkende opmars. De Babenbergse graven zijn slimme bestuurders die telkens de goede kant weten te kiezen in de strijd tussen de keizer van het Heilige Roomse Rijk en de paus. Het is graaf Leopold III die tijdens de Investituurstrijd in de elfde en twaalfde eeuw, als dank voor bewezen diensten aan keizer Hendrik IV, diens zuster als bruid krijgt aangeboden. Een huwelijk dat het aanzien van de Babenbergs enorm vergroot. Maar ook zijn opvolgers boeken successen. Leopold V vestigt in 1150 het hof in de stad Wenen dat vanwege haar ligging een centrale plaats inneemt in het Europese handelsverkeer. Dit legt de Babenbergs geen windeieren. Stiermarken met zijn enorme ijzerertsvoorraden van de Erzberg wordt ingelijfd in het graafschap in 1192. Graaf Frederik II verdeelt zijn rijk in 1238 in twee administratieve gebieden: Oostenrijk beneden en Oostenrijk boven de Enns (een zijrivier van de Donau), ook wel aangeduid als respectievelijk Neder- en Opper-Oostenrijk.

In 1440 wordt Frederik III, hertog van Oostenrijk en afkomstig uit het huis der Habsburgers, verkozen tot koning van Duitsland en twaalf jaar later kroont de paus hem tot keizer van het Heilige Roomse Rijk. Daarmee beginnen de Habsburgers aan een drie eeuwen durende strijd om het behoud van hun erfgoed. En wat voor hen nog belangrijker is: zij presenteren zich als de door God aangewezen behoeders van de christelijke – lees rooms-katholieke – wereld.
Deze heilige, door de allerhoogste gegeven opdracht, vertaalt zich in het Latijnse acroniem AEIOU dat staat voor ‘Austria est imperare omni universo’ (Het is aan Oostenrijk om over de gehele wereld te regeren). En het is deze overtuiging waaraan zij hun recht ontlenen op de keizerskroon van het Heilige Roomse Rijk. Dat is een recht dat overigens wel bevochten moet worden, want de keizer wordt gekozen door een aantal keurvorsten die heersen over diverse onderdelen van het rijk. Opmerkelijk is dat de Habsburgers erin slagen om de jure erfopvolgers te worden in Bohemen en Hongarije, wier koningen lid zijn van het keurcollege, en de facto dit recht te verwerven op de keizerskroon, ofschoon er geregeld een flinke portie omkoping aan te pas moet komen om een telg uit het Habsburgse geslacht op de keizerlijke troon te krijgen. De kroning van keizer Karel V, die als koning Karel I van Spanje voor dit doel de Spaanse kas plundert, is daar een sprekend voorbeeld van.

Stel dat Filips II de keizerskroon ten deel was gevallen en zijn huwelijksavontuur met het Engels koningshuis tot succes had geleid – koningin Maria van Engeland schonk hem geen nakomeling – dan was de droom van Frederik misschien toch in vervulling gegaan, maar de geschiedenis loopt anders. In 1568 breekt de Tachtigjarige Oorlog uit tussen de Spaanse vorst en de Nederlanden, de strijd om Engeland neemt een nadelige wending voor de Habsburgers door de vernietiging van de Spaanse Armada in 1588 en aan alle illusies van de Habsburgers wordt de nekslag toegebracht met de afloop van de Dertigjarige Oorlog, resulterend in de vrede van Westfalen en die van Münster in 1648. Dat is het moment waarop Spanje de Nederlanden erkent als zelfstandige staat. Ook de Duitse tak van het Habsburgse huis moet veren laten. Niet zozeer vanwege territoriaal verlies, maar meer in termen van verlies aan invloed dat het Heilige Roomse Rijk lijdt als machtsfactor binnen het continent. In plaats van een bestendiging van de imperiale macht van het Rijk, heeft de oorlog deze juist uitgehold. Andere rijken winnen aan invloed, met name Frankrijk: het huis van de Bourbons neemt in Europa de leidende positie over van de Habsburgers.
Oorlog met de Ottomanen en het huis van Bourgondië
Na de vrede van Westfalen leeft Oostenrijk op. De bevolking neemt toe, de economie trekt aan en er bloeit een cultuur op die bekend staat als de Oostenrijkse Barok. Een cultuur die niet alleen in Oostenrijk zelf tot grote hoogte stijgt, maar ook ver over de grenzen een enorme invloed heeft en de Habsburgse monarchie veel aanzien bezorgt in Europa. De herstelde macht van de Habsburgers over hun Centraal-Europese bezittingen stoelt echter nog altijd op antieke opvattingen zoals religieuze intolerantie en bijgeloof, opvattingen die niet te rijmen zijn met moderne, op de Verlichtingsfilosofie gebaseerde ideeën over hoe op rationele manier een staat te regeren.
De rol die de Habsburgers zich hebben aangemeten als hoeders van het rooms-katholicisme conflicteert gaandeweg met hun materiële belangen vanwege het aan invloed winnende protestantisme. Zo moeten de Habsburgers na de vrede van Westfalen een beroep doen op protestantse bondgenoten om zich te verdedigen tegen het katholieke Frankrijk. Dat gebeurt bijvoorbeeld tijdens de Hollandse Oorlog die duurt van 1672 tot 1679, een gevecht dat door de Franse koning Lodewijk XIV begonnen is met een inval in de Nederlanden op zoek naar natuurlijke geografische grenzen van zijn rijk (de zee, rivier de Rijn). Net als in de Dertigjarige Oorlog gaat het om de hegemonie in Europa, zij het dat nu niet Spanje, maar Frankrijk als voornaamste machtsfactor wordt beschouwd.

Voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden is de Hollandse Oorlog een verschrikking. Financieel uitgeput betekent dit voor de Hollanders het einde van hun Gouden Eeuw en ook Spanje speelt daarna nog slechts een ondergeschikte rol. Enkele jaren later vallen de Ottomanen Oostenrijk aan, daartoe aangezet door de Fransen, maar zij slagen er niet in om Wenen te veroveren. De belegering van 1682-’83 wordt afgeslagen door de toenmalige keizer Leopold I die daarbij financieel gesteund wordt door de paus, Spanje, Portugal en de meeste Italiaanse staten. Een legende verhaalt over de croissant of ‘Kipfel’ die gebakken wordt in Wenen ter viering van de overwinning en later door Marie Antoinette – echtgenote van de Franse koning Lodewijk XVI – geïntroduceerd in Parijs.

Een moeilijke troonsopvolging en de opkomst van Pruisen
Om de Habsburgse bezittingen die tot dan toe via een personele unie verbonden zijn aaneen te smeden tot een eenheid, vaardigt Karel VI in 1713 een Pragmatieke Sanctie uit waarin het Habsburgse rijk tot een wettige eenheid wordt aangemerkt en waarin tevens de erfopvolging is geregeld.

Nieuwe problemen doemen op voor Oostenrijk als in 1733 de Poolse Successieoorlog uitbreekt na het overlijden van koning August II, een oorlog waarop Oostenrijk niet goed is voorbereid. Net als het Heilige Roomse Rijk kent Polen de koningskeur en geen erfopvolging. Voor het koningschap steunt Frankrijk de kandidatuur van Stanislaus Leszczynski, die eerder koning van Polen is geweest, terwijl Rusland en Polen de voorkeur geven aan Frederik August II, de zoon van de overleden Poolse koning en keurvorst van Saksen. De Poolse Successieoorlog eindigt met het verdrag van Wenen in 1738 waarbij Frankrijk de Poolse troon laat aan de Oostenrijkse pretendent, maar Oostenrijk haar Italiaanse bezittingen Napels en Sicilië moet overdragen aan de Fransen, die overigens bij die gelegenheid de Pragmatieke Sanctie erkennen. Dat laatste is niet onbelangrijk want twee jaar later overlijdt Karel VI en kan zijn dochter Maria Theresa gelegitimeerd de troon bestijgen. Zij is echter kwetsbaar omdat zij – net als alle Habsburgers – de verlichtingsboot heeft gemist en nog altijd leeft met het idee van een aan haar door God verleend recht op de troon. Terend op de steun van de aristocratie, valt het inwisselen van dit gedachtegoed voor een rationele benadering van hoe het imperium intact te houden de Habsburgers te zwaar. Het is Frederik II, koning van Pruisen, die Maria Theresa hardhandig wakker schudt.
De steun aan de Pragmatieke Sanctie brokkelt af in 1740 wat leidt tot de Oostenrijkse Successieoorlog die begint met een actie van de Pruisische vorst. Hij chanteert Maria Theresa door erkenning van haar koningschap zijnerzijds te koppelen aan de eis tot overdracht van Silezië om vervolgens, wanneer de koningin dit begrijpelijkerwijze weigert, als ‘strafmaatregel’ Silezië binnen te vallen en te bezetten. Voor Oostenrijk betekent dit een enorm verlies want Silezië is vanwege haar mijnbouw en industrie een van de meest welvarende delen van het Habsburgse rijk.

Maria Theresa is vastbesloten Silezië te heroveren en gaat ondanks haar vurig rooms-katholieke geloof en afkeer van de Verlichting toch mee in hervormingen die nodig zijn om de economische en militaire macht van het land te versterken. Haar adviseur Wilhelm Haugwitz onderneemt daartoe de eerste stappen – waaronder hervorming van het leger – en spiegelt zich daarbij aan de efficiënte bestuursstijl van Oostenrijks grootste vijand, de Pruisische koning Frederik II. Voor wat betreft het buitenlands beleid speelt graaf Wenzel Kaunitz – vanaf 1752 kanselier – een belangrijke rol door de koningin te adviseren om afscheid te nemen van Engeland als bondgenoot en toenadering te zoeken tot Frankrijk, wat in 1758 resulteert in het verdrag van Versailles tussen beide landen. Het betekent een radicale ommezwaai in de Europese machtsverhoudingen. Een jaar later breekt de Zevenjarige Oorlog uit waarin op Europese bodem de Oostenrijkers gesteund door Frankrijk en Rusland er niet in slagen Silezië te heroveren en in Amerika de Fransen de strijd om de koloniën verliezen van de Britten.
In 1762 slaat in Rusland de stemming om met het aantreden van Peter III als nieuwe tsaar die Oostenrijk de rug toekeert en een bondgenootschap aangaat met Pruisen. De moord op Peter III maakt aan deze voor Oostenrijk penibele situatie een einde.
Zijn opvolger Catharina II stelt zich neutraal op in het conflict tussen Oostenrijk en Pruisen. De Zevenjarige Oorlog eindigt in 1763 met de vrede van Hubertusburg en de aanvaarding van de territoriale status quo ex ante, maar dat houdt voor Oostenrijk nog altijd het bittere verlies in van Silezië in.
Hervormingen
Wederom is het Kaunitz als leidende figuur binnen de monarchie die nieuwe hervormingen inzet. Deze staan bekend als de Aristocratische Verlichting. Belangrijk onderdeel van deze hervormingen is de verandering in de relatie tussen vorst en onderdanen, waarbij niet langer de aristocratie als verlengstuk van de kroon de dienst uitmaakt, maar ruimte komt voor bestuursvormen op lager niveau. Omdat Oostenrijk op dat moment nog steeds een agrarische staat is, vormt de hervorming van de feodale verhoudingen tussen grootgrondbezitters en de boeren een belangrijke element. Er wordt een begin gemaakt met de afschaffing van de zogeheten robot, de verplichting van boeren om voor de landheer te werken en die te vervangen door een pachtstelsel. Ook de rol van de kerk wordt beperkt, vooral wanneer paus Clemens XIV de orde der jezuïeten ontbindt. De Habsburgse autoriteiten nemen de eigendommen van de orde in beslag en beginnen met de secularisering van het onderwijsstelsel dat meer gericht wordt op het prepareren van onderdanen voor een actieve rol in de samenleving dan op dociliteit.

Het Wenen van toen is hoofdstad van een rijk dat 26 miljoen inwoners telt en vormt het brandpunt van de Centraal-Europese Verlichting waar de Rococo bouwstijl tot bloei komt. Musici als Mozart en na 1792 ook Beethoven maken er furore. In 1784 opent het algemene ziekenhuis haar deuren als het meest geavanceerde medische instituut ter wereld. Drie jaar later zien twee belangrijke wetten het licht: een nieuw burgerlijk wetboek: het Josephinisches Gesetzbuch en een wetboek van strafrecht waarin gelijkheid voor de wet van alle burgers is vastgelegd. Rond die tijd wordt ook de robot ten grave gedragen en vervangen door een pachtstelsel waarbij betalingen kunnen worden gedaan in gelden of delen van de oogst.

Zijn broer Leopold II volgt hem op en toont zich een veel gematigder bestuurder. Hij weet de opstanden te bedwingen en komt met Pruisen tot een overeenkomst waarna hij tot keizer verkozen wordt. De vrede met de Ottomanen volgt daarna snel. Daarmee herstelt hij de positie van de monarchie zonder al teveel op de hervormingen van zijn voorganger te hoeven toe te geven, met name de kerkelijke en onderwijshervormingen blijven intact. Leopold II, die wellicht zou hebben kunnen leven met de allesoverschaduwende Franse Revolutie, overlijdt in 1792. Zijn zoon, Frans Jozef Karel van Habsburg-Lotharingen, volgt hem op als Frans II en zal de laatste keizer zijn van het Heilige Roomse Rijk. Hij is uit ander hout was gesneden dan zijn vader. Wars van alles wat naar revolutie riekt, breekt met hem een periode aan van contrarevolutie.
Napoleon en de Coalitieoorlogen
Het Frankrijk van na de revolutie in 1789 belooft een bedreiging te worden voor Oostenrijk. In deze moderne, niet door etnische diversiteit versnipperde natiestaat, gebaseerd op het concept van de volkssoevereiniteit, schuilt een enorme kracht. Daar kan het innerlijk verdeelde en op feodale opvattingen bestuurde Oostenrijk der Habsburgers niet tegenop. In Oostenrijk gaat de rem op de hervormingen, maar de onder Jozef II gegroeide bureaucratie blijft intact. Ook bouwt Frans II voort op de juridische hervormingsarbeid van Jozef II, wat resulteert in het zogeheten Sonnenfels wetboek van strafrecht dat van kracht wordt in 1803 en een herzien burgerlijk wetboek, het Allgemeines bürgerliches Gesetzbuch (ABGB) dat in 1812 het licht ziet en waarin idealen als vrijheid van het en gelijkheid voor de wet uit het Josephinisches Gesetzbuch verder worden uitgewerkt.
Bezorgd als zij zijn over de gebeurtenissen in Frankrijk, geven keizer Leopold II van het Heilige Roomse Rijk en Frederik Willem II van Pruisen te Pillnitz een verklaring af waarin zij de Europese machten oproepen ten strijde te trekken als de positie van de Franse monarch in gevaar dreigt te komen. Maar het is Frankrijk dat de kat de bel aanbindt en in april 1792 aan Oostenrijk de oorlog verklaart. Voor de Oostenrijkers en Pruisen lijkt het een walk-over, maar het leger der geallieerden wordt in de Eerste Coalitieoorlog bij Valmy verpletterend verslagen. Gesterkt door hun overwinning maken de Fransen het jaar daarop een einde aan hun monarchie en executeren de revolutionairen koning Lodewijk XVI.

Te zelfder tijd vindt de Tweede Poolse deling plaats door Pruisen en Rusland, maar Oostenrijk houdt zich afzijdig, bezorgd als Frans II is voor de Franse dreiging. In maart 1793 leiden de Oostenrijkers een veldtocht tegen Frankrijk in gezelschap van Pruisen, Spanje, Groot-Brittannië, Piëmont en de Verenigde Nederlanden die aanvankelijk successen brengt, maar gekeerd wordt door de levée en masse op last van de Franse Nationale Vergadering. Deze massale dienstplicht brengt een op revolutionair-patriottistische idealen gebaseerd volksleger op de been dat een enorme omvang aanneemt. Met dit leger worden de Nederlanden veroverd en gebieden aan de linkeroever van de Rijn. Pruisen, Rusland en Oostenrijk gaan over tot de Derde Poolse Deling waarmee Polen als zelfstandige staat van de kaart verdwijnt. In de ogen van de Fransen een laatste anachronistische stuiptrekking van de traditionele Europese monarchieën.
Nadat in de Tweede Coalitieoorlog – waarin zelfs Wenen wordt bedreigd – de legers van Oostenrijk, Rusland en Groot-Brittannië door de nieuwe Franse legerleider Napoleon Bonaparte zijn verslagen, volgt met het verdrag van Lunéville een nieuwe vernedering voor de Habsburgse monarch die definitief afstand moet doen van de Zuidelijke-Nederlanden en van al zijn bezittingen aan de linker Rijnoever. De machtsgreep van Napoleon en diens kroning tot keizer der Fransen in 1804 brengt de Habsburgse keizerskroon van het Heilige Roomse Rijk in gevaar en vandaar dat keizer Frans II zichzelf uitroept tot erfelijk keizer Frans I van Oostenrijk.
In 1805 breekt de Derde Coalitieoorlog uit tussen de Fransen – gesteund door Spanje en de Franse vazalstaten van Noord-Italië en het Bataafse Gemenebest – en een coalitie van Groot-Brittannië, Oostenrijk, Rusland, Napels en Zweden. Bij de slag van Trafalger weten de Engelsen een overwinning te boeken, maar op het continent worden de bakens verzet ten faveure van de oppermachtige Napoleon. Hij wordt in Wenen door de bevolking eerder ontvangen als een beroemdheid dan als een vijand. Daarna boort Napoleon met zijn overwinning in de slag bij Austerlitz alle Oostenrijkse illusies de grond in. In 1806 maakt hij een eind aan het bijna negen eeuwen bestaande Heilige Roomse Rijk en vervangt het door de Geconfedereerde Staten van de Rijn ofwel de Rijnbond waarin alle Duitse vazalstaten van het Franse keizerrijk worden opgenomen. Bij de vierde Coalitieoorlog in 1806-’07 tussen de – winnende – Fransen en het bondgenootschap van Rusland, Pruisen en Saksen is Oostenrijk niet betrokken.
De Oostenrijks minister van Buitenlandse zaken, graaf Johann Philipp von Stadion, stelt pogingen in te werk om de Habsburgse volkeren aaneen te smeden tot een natie teneinde het land sterker te maken tegenover de Fransen. Hiertoe wordt hij geïnspireerd door de geboorte van de Spaanse natie als reactie op het binnenvallen van de Napoleontische legers. Het krachtige nationalisme in Spanje, dat belangrijk bijdraagt aan het succesvol beëindigen van de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog, krijgt in Oostenrijk echter geen voet aan de grond. Oostenrijk wordt geen natiestaat. Toch leidt de oproep van Stadion tot een soort van nationaal verzet tegen de groeiende macht van Frankrijk en in 1809 bindt het Oostenrijkse leger – te vroeg naar blijkt – de strijd aan met Napoleon in de Vijfde Coalitieoorlog. Weliswaar weet aartshertog Karel in mei 1809 Napoleon een nederlaag toe te brengen – diens tweede na de verloren slag een jaar daarvoor bij Bailén in Spanje – maar Napoleons overwinning op de Oostenrijkse troepen bij Wagram betekent het einde voor Oostenrijk. Het verdrag van Pressburg degradeert het land tot een Franse satellietstaat. Het verliest Karinthië, Krain, Triëst en Dalmatië aan de Fransen en daarmee de toegang tot de Middellandse Zee. Op advies van Talleyrand laat Napoleon na om Oostenrijk helemaal op te delen, want Tayllerand beschouwt Oostenrijk in cultureel opzicht te belangrijk voor Europa om van de kaart te laten verdwijnen.
Het tijdperk van Metternich
Frans I wijt de nederlaag aan de hervormingsarbeid van Stadion en vervangt hem door graaf Klemens Wenzel Lothar von Metternich die een verzoeningspolitiek voert jegens Frankrijk. Een oud en beproefd middel wordt ingezet: versterking van de onderlinge banden via een huwelijk en wel dat van Frans’ dochter Maria Louise met keizer Napoleon in 1810. Maar daarmee levert Oostenrijk zich met huid en haar over aan de Franse heerser en kan zij niet anders doen dan zich aansluiten bij de Fransen als Napoleon in 1812 de voor hem fatale aanval opent op Rusland. Na de vernietiging van het Franse leger verandert de machtsbalans in Europa grondig. Napoleon slaagt er weliswaar in om een nieuw leger op de been te krijgen, maar blijkt in de Zesde Coalitieoorlog niet opgewassen te zijn tegen de alliantie van Engeland, Rusland, Pruisen, Zweden, Oostenrijk en nog enkele kleinere staten die eindigt met de slag bij Leipzig in oktober 1813. Napoleon wordt verbannen naar Elba en het Oostenrijk van Metternich mag de vredesconferentie van Wenen leiden, ondanks het feit dat het land in militair opzicht niet de hoofdrol heeft vervuld.

Hoewel er in Oostenrijk uitbreiding plaatsvindt van het onderwijs voor zowel jongens als meisjes, is dit in de ogen van de keizer slechts bedoeld ter opvoeding van het volk tot keurige burgers en niet om kritische wetenschappers voort te brengen. In dat opzicht loopt Oostenrijk belangrijk achter op Noord- en West-Europa. Censuur tiert nog welig en de toenemende Jozefinische bureaucratie floreert eerder als een repressief werktuig dan als een efficiënt bestuursapparaat. Na het overlijden van Frans I in 1835 verandert er niet veel. De kroning van diens vriendelijke maar niet erg capabele oudste zoon Ferdinand I betekent weliswaar niet dat Metternich de kans krijgt zich te ontpoppen als alleenheerser – de aartshertogen Johann en Ludwig steken daar een stokje voor – maar zijn invloed blijft enorm en verhindert elke vorm van modernisering. Toch verscherpt de kritiek, met name van Oostenrijkse intellectuelen en schrijvers op het bewind van Metternich. Het ongeduld onder de bevolking neemt toe want de Oostenrijkse samenleving verandert ondanks het heersende conservatisme. Investeringen in technologie en infrastructuur vinden plaats, onder meer door toedoen van de Rothschilds. Het Erste Donau-Dampfschiffahrts-Gesellschaft begint in 1831 met een veerdienst tussen Wenen en Boedapest en een jaar later wordt de eerste Europese railverbinding gerealiseerd tussen Budweis en Linz. Het gebruik van het Duits in bestuur, wetenschap en commercie groeit, evenals het verlichte en romantische denken, vooral door de geschriften van Johann Gotfried Herder wiens invloed op de ontwikkeling van het nationalisme tot ver buiten Oostenrijks grenzen reikt.
Als er toen een open politiek klimaat bestaan had in de monarchie dan zou het Duits als supranationale taal wellicht hebben kunnen bijdragen aan het ontstaan van een imperiumbreed nationalisme. Dat gebeurt echter niet, want de liberaal getinte politieke activiteiten van de Duitssprekende middenklasse worden nu juist door Metternich de kop ingedrukt die daarmee onbedoeld het regionaal tot bloei komende nationalisme in de kaart speelt. Een vorm van nationalisme dat uiteindelijk de monarchie de das omdoet.
De revoluties van 1848
1848 is het jaar van de revoluties die in tal van Europese landen uitbreken. Begonnen in Parijs breidt het revolutionaire elan zich als een olievlek uit. In de Oostenrijkse monarchie begint de revolutie op 13 maart in Wenen, waar een groep studenten een hervormingspetitie aanbieden aan de landdag. Nadat de politie met scherp op een demonstrerende menigte heeft geschoten, breekt een ware opstand uit. De Habsburgers besluiten tot een koerswijziging: Metternich krijgt zijn congé en twee dagen later wordt de verschijning van een grondwet aangekondigd. Voor de revolutionairen is het de vraag hoe hun idealen om te zetten in daden. Een lastig probleem daarbij vormen de onderling botsende nationalistische belangen. Het Duitse nationalisme, het streven naar een Groot-Duitsland, is onder Weense revolutionairen sterk aanwezig, maar hoe verhoudt zich dat tot de wensen van de Hongaarse en Silezische nationalisten? Moeten die landen worden opgenomen in de ideale staat zoals de Duitssprekenden voor ogen staat? Dat is de vraag waarover het door de Duitsers gekozen Frankfurter Parlement zich een jaar lang het hoofd breekt. De Tsjechen laten het afweten in Frankfurt. Zij vermoeden dat zij onder een Groot-Duitse regering slechter af zijn dan onder het Weense regime.
In juli komt het Oostenrijkse parlement ofwel de Rijksdag bijeen die gekozen is op basis van mannenkiesrecht. De afgevaardigden vertegenwoordigen alle delen van de monarchie, behalve Hongarije. Twee maanden later neemt dit parlement een wet aan die de volledige emancipatie van de boerenstand inhoudt. Een mooi resultaat, maar het betekent wel dat de nu tevreden gestelde boeren geen bedreiging meer vormen voor de bestaande macht.

Wanneer de Hongaren zich in april 1849 onafhankelijk verklaren en de banden met de Habsburgers doorsnijden, ontbrandt de onafhankelijkheidsoorlog waarin de Hongaren uiteindelijk kansloos blijken tegen de op verzoek van Frans Jozef te hulp gesnelde troepen van de Russische tsaar Nikolaas. De gebeurtenissen in Hongarije missen hun uitwerking niet in Oostenrijk zelf, waar begin oktober 1848 een opstand uitbreekt uit protest tegen eventuele inzet van Oostenrijkers in de strijd tegen de Hongaarse revolutionairen, maar die wordt in de kiem gesmoord. In maart 1849 stuurt Frans Jozef het parlement naar huis en decreteert een grondwet waarmee hij de reeds door het parlement ontwikkelde constitutie naar de prullenmand verwijst. Deze zogeheten Kremsier Constitutie, vernoemd daar de Moravische plaats Kremsier waar de constituerende vergadering bijeenkwam, is zorgvuldig samengesteld, voorziet in gelijke rechten voor elke minderheidsgroep binnen de landsgrenzen en ontleent haar legitimatie aan de inzet van gekozen afgevaardigden. Door de lompe actie van zich weer sterk voelende Habsburgse keizer verdwijnt de moeilijke kwestie van de rechten der minderheden van de politieke agenda wat standpunten doet verharden en oplossingen op termijn zeer bemoeilijkt, zo niet onmogelijk maakt. Het is de nieuwe premier prins Felix zu Schwarzenberg die zich inzet om de grondwet van Frans Jozef per decreet uit te voeren.
Wat de Habsburgers nu nog rest is herstel van hun machtspositie in Duitsland. Het parlement van Frankfurt heeft in april 1849 de Pruisische koning Frederik Willem IV voorgesteld constitutioneel koning te worden van een verenigd Duitsland zonder Oostenrijk (de Klein-Duitse variant), een voorstel dat hij afwijst. In 1850 wordt te Erfurt opnieuw een poging gedaan om de Klein-Duitse variant te realiseren, dit keer gesteund door de Pruisen, maar Schwarzenberg steekt daar een stokje voor. Hij zet de Pruisen onder druk die het verdrag van Olmütz tekenen dat de vereniging van de Duitse staten uitsluit. Verdere discussie over een eventueel Groot-Duitse variant waartoe ook Oostenrijk behoort, lopen op niets uit en de oude Duitse Confederatie wordt nieuw leven ingeblazen met wederom Oostenrijk als voorzitter. Vanaf dat moment gaat Frans Jozef zijn gang: moderniseren, dat wel, maar top-down als alleenheerser, als verlicht despoot. De Josefinisitische bureaucratie komt hem goed van pas en wordt versterkt. Het verhaal gaat dat Frans Jozef regeert met vier legers onder zijn commando: een dat marcheert, het leger; een dat stilzit, de bureaucratie; een dat knielt, de clerus en een dat kruipt, de informanten.
Schwarzenberg overlijdt in 1852 en wordt voor wat betreft het binnenlands beleid opgevolgd door Alexander Bach, een voormalige revolutionair die het principe huldigt van gelijkheid van iedere burger voor de wet, maar wel onder de knoet van de keizer. In de praktijk worden Duitssprekende minderheden echter voorgetrokken boven bijvoorbeeld de Kroaten en ook komt er van gelijke behandeling van joden weinig terecht. Het rooms-katholicisme van Frans Jozef staat dit laatste in de weg. Zijn religieuze voorkeur uit zich ook in het concordaat dat hij afsluit met de paus in 1855 waarmee de kerk weer controle krijgt over het onderwijs. Wel wordt het secundaire en hoger onderwijs uitgebreid om in intellectueel opzicht gelijke tred te houden met andere staten, wat tot effect heeft dat vanwege het tekort aan leraren deze geïmporteerd worden van elders. Het zijn deze importleraren die liberale en zelfs Duits-nationalistische denkbeelden introduceren en daarmee het hoger onderwijs infecteren met ideeën die het absolutistische regime niet welgevallig zijn. Iets vergelijkbaars vindt plaats ten gevolge van de economische laissez-faire politiek. Ondernemers krijgen alle vrijheid wat leidt tot uitbanning van de traditionele gilden en aan joden de ruimte geeft om op grote schaal hun kapitaal in te zetten. Deze emancipatieslag staat in schril contrast met de oorspronkelijke bedoeling van de keizer om hen dit nu juist te beletten. En zo versterkt het regime onbedoeld de groeiende kritiek op het absolutistische stelsel.

Voor het neutrale Oostenrijk betekent de Krimoorlog het afscheid van Rusland als bondgenoot. Een tegenslag voor Frans Jozef is de poging van Frankrijk om Oostenrijk zijn Italiaanse bezittingen te ontnemen. In de slagen bij Magenta en Solferino delft Oostenrijk het onderspit en de Oostenrijkse regering kan het veld ruimen. De nederlaag berooft Oostenrijk van de rijke provincie Lombardije en laat Frans Jozef achter zonder bondgenoten. Hem rest niets dan het door hem zo gehate constitutionalisme te omarmen, want, aldus bankier Rothschild, ‘geen constitutie, geen geld’. De koppigheid waarmee de keizer zijn afkeer van liberalisering koestert, heeft Oostenrijk vervreemd van zijn Duitse buren waar moderne opvattingen inmiddels gemeengoed zijn. Frans Jozef benoemt de Duitse liberaal Anton van Schmerling tot eerste minister die een parlementair stelsel ontwerpt in de vorm van een rijksdag met wetgevende en budgettaire bevoegdheden. Deze rijksdag wordt verkozen door de provinciale landdagen en wel via een asymmetrisch systeem dat de Duitssprekenden onevenredig veel invloed geeft. De keizer houdt de verantwoordelijkheid over het leger en het buitenlands beleid. Doel van de nieuwe premier is om Oostenrijk een belangrijke rol te laten spelen in het hem voor ogen zwevende Groot-Duitsland met zeventig miljoen inwoners.

Chaos in Cisleitanië en de fin de siècle
Direct na de vrede van Praag stelt Frans Jozef in 1867 orde op zaken met de Hongaren met de Ausgleich, waarmee de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije ontstaat. De Ausgleich houdt in dat aan de Hongaren zelfbestuur wordt gegeven, zij het dat Frans Jozef formeel koning blijft van Hongarije. Over de rest van zijn rijk dat uit tal van afzonderlijke en etnisch diverse gebieden bestaat, regeert hij als keizer. Oostenrijk verdwijnt als officiële naam en in plaats daarvan worden deze verenigde territoria in de Rijksdag aangeduid als Cisleithanië, dat wil zeggen alle gebieden boven de rivier de Leithe inclusief Dalmatië. Hongarije omvat de gebieden beneden de Leithe: Transleithanië. Het is evident dat met deze constructie de belangen van andere groepen dan die van de Duitssprekenden in Cisleitanië en de Hongaren genegeerd worden. In de woorden van Baron Friedrich Beust, de toenmalige kanselier:
‘Ik ben er zeker van de Slavische volkeren deze nieuwe politiek met wantrouwen zullen aanschouwen [….] we moeten vertrouwen op de steun van hen met de grootste vitaliteit en dat zijn de Duitsers en de Hongaren.’
In de Dubbelmonarchie wordt op sommige beleidsterreinen getracht om tot gezamenlijke standpunten te komen door gecombineerde ministeries op te zetten zoals voor Financiën, Oorlog en Buitenlandse zaken. De economische en financiële overeenkomsten tussen beide partners dienen elke tien jaar te worden vernieuwd, evenals die met betrekking tot de afzonderlijke legers: de Landwehr en de Honved. De Ausgleich geeft Hongarije disproportionele macht. Zo verleent de Hongaarse koning de Magyaarse leiders volledig zelfbestuur binnen de Transleithaanse grenzen en voorkomt dat de keizer (hijzelf dus) van Cisleithanië niet kan ingrijpen. Anderzijds kunnen de Hongaren elke constitutionele verandering in Cisleithanië vetoën, een recht waarvan zij geregeld gebruik maken.
Dat alles neemt niet weg dat in beide delen van de Dubbelmonarchie belangrijke resultaten worden geboekt. In Cisleithanië slagen de liberale Duitsers erin om bij wet complete gelijkstelling van alle burgers te bewerkstelligen ongeacht religieuze overtuiging, waarmee de joodse emancipatie een feit is. Cisleithanië wordt door de wetgevende arbeid van de liberalen een echte rechtstaat waarin scheiding van uitvoerende macht en de rechtspraak bestaat. Ook de macht van de kerk wordt teruggedrongen door afschaffing van het Concordaat van 1855, wat inhoudt dat de zorg voor het onderwijs weer geheel in staatshanden terecht komt. Op haar beurt leidt dit tot de invoering van achtjarig gratis en verplicht onderwijs voor alle kinderen. Het is Frans Jozef zelf die het concordaat opzegt als reactie op de onfeilbaarheidsverklaring van de paus die hij beschouwt als een inbreuk op de Habsburgse autoriteit.
Ook in Hongarije worden resultaten bereikt door een overeenkomst te sluiten met Kroatië en door wetgeving op het gebied van nationaliteit en onderwijs. Duidelijk is dat deze wetten de bedoeling hebben om Hongarije – waar de Magyaren veertig procent uitmaken van de bevolking – om te vormen tot een Hongaarssprekend land. Dit naar analogie van wat men in Cisleithanië wil bereiken: de germanisering van het land dat voor bijna veertig procent uit Duitsers bestaat. Duitsers uit de welopgevoede en liberale middenklasse die in de Rijksdag, dankzij het voor hen op maat gemaakte verkiezingsstelsel, twee derde van alle zetels bezetten.
Steun voor hun beleid ‘kopen’ zij van de Poolse afgevaardigden uit Galicië die zij min of meer zelfbestuur verlenen, zij het dat de Polen nog niet de helft uitmaken van de Galicische bevolking. De Tsjechen verzetten zich met hand en tand tegen de Duitse overheersing en boycotten zittingen van de Rijksdag uit protest voor het negeren van hun rechten.
De ontwikkelingen op de Balkan vormen na 1871 de hoofdschotel voor het buitenlands beleid van de Dubbelmonarchie. In 1875 komen de christenen in Bosnië en Herzegovina in opstand tegen hun Ottomaanse overheersers, een gebeurtenis die een ware oorlog ten gevolge heeft tussen de Ottomanen en belanghebbende partijen als Servië en Montenegro. Rusland en de Dubbelmonarchie komen tussenbeide. De vrede wordt getekend in 1877 met het verdrag van Boedapest. Bij die gelegenheid komt graaf Gyala Andrássy, premier van Hongarije en keizerlijke minister van Buitenlandse zaken, met de Russen overeen dat hun aanwezigheid op de Balkan wordt getolereerd in ruil voor de toezegging dat de Dubbelmonarchie Bosnië en Herzegovina mag bezetten. Dit laatste wordt besproken tijdens de conferentie in Berlijn in 1878 waar onder leiding van de rijzende ster aan het Europese firmament, kanselier Otto von Bismarck van Duitsland, die samen met de andere mogendheden de toekomst van de Balkanstaten bepaalt. Dat daarbij geen rekening wordt gehouden met de belangen van etnische minderheden is duidelijk. De definitieve toezegging aan de Dubbelmonarchie om Bosnië-Herzegovina te mogen bezetten spreekt boekdelen. Andrássy voelt er echter niet voor om Bosnië-Herzegovina te annexeren omdat dat de balans tussen de Magyaren en Duitsers enerzijds en Slaven verstoort ten nadele van de eerstgenoemde groepen.

De ieder-voor-zich mentaliteit verandert de landelijke politiek in een soort van grabbelton waar Taaffe als een tovenaarsleerling mee omspringt. Om de progressieven ter wille te zijn slijpt hij de scherpe kantjes af van de de het harde economische regime via beperking van de duur van de werkdag, tegengaan van kinder- en vrouwenarbeid en invoering van een ziektekostenverzekering. Anderzijds weet hij de conservatieven tegemoet te komen door het terugdraaien van liberale hervormingen zoals beperking van het verplichte onderwijs en de clerus wordt weer meer ruimte gegund om hun stempel te zetten op de lesprogramma’s. Steun van de etnische minderheden krijgt Taaffe door een taal als het Tsjechisch de status te geven van officiële taal van de Boheemse landdag. Wel blijft het Duits de taal voor communicatie met Wenen. Voor Tsjechië betekent dit dat kennis van het Tsjechisch een rol gaat spelen bij de aanstelling van beambten. Zij die deze taal spreken hebben een voorsprong op Duitssprekenden die het Tsjechisch niet meester zijn of niet willen leren. De vrees van Duitsers dat dit leidt tot een overheersing van Tsjechische nationalisten binnen het regeringsapparaat is niet ongegrond. De Duitsers binnen Cisleithanië voelen zich bedreigd in hun positie, wat reden is voor de oprichting van de Duitse Nationalistische Beweging door Georg von Schönerer die al snel het antisemitisme in de armen sluit. Antisemitisme gevoed door de jaloezie die religieus-conservatieve Oostenrijkers aan de dag leggen jegens succesvolle joden zoals de Rothschilds die door hun investeringen de modernisering steunen. Deze conservatieven – veelal ambachtslieden – protesteren tegen de wetten van de toenemende vrijemarkteconomie en leggen de schuld voor deze hen onwelgevallige ontwikkeling bij wat zij bestempelden als het joodse liberalisme.

Behalve de christensocialen zijn het de marxisten die met de oprichting van de Sozialdemokratische Arbeiterpartei Österreichs (SDAPÖ) het politieke toneel gaan beheersen. Ofschoon de marxisten van huis uit antireligieus en antikapitalistisch zijn en behept met een flinke dosis anti-joodse gevoelens, beschouwen zij joden toch als medemensen en dalen zij niet af tot het rabiate antisemitisme van de christensocialen. De keizer beperkt zich tot pappen en nathouden, zowel wat betreft de binnenlandse als de buitenlandse politiek. Na de Bosnische crisis probeert hij tegenover de Europese grootmachten een neutrale koers te varen door de vriendschap met Duitsland te behouden en tegelijkertijd de Russen niet tegen zich in het harnas te jagen. Met deze Europese spelers vormt Frans Jozef in 1881 de Driekeizersbond en sluit een jaar later aan bij de Duitsers en Italianen in de Triple Alliantie.
In 1887 overlijdt kroonprins Rudolf, een slag voor Frans Jozef die daarmee een geliefd kind verliest en zich beroofd ziet van de enige mannelijke opvolger in directe lijn.
Duitse en Tsjechische politieke leiders in Bohemen komen in 1890 overeen om de politieke controle van de provincie aan de Tsjechen te laten, de Duitse minderheid enige autonomie te verschaffen en de Duitse taal in stand te houden als formele voertaal binnen de bureaucratie. Maar de verkiezingen gooien roet in het eten wanneer de conservatieven van de zogeheten Oude Tsjechen het afleggen tegen de nationalistische Jonge Tsjechen die niets willen weten van eerder gesloten overeenkomsten. Dat geeft zoveel onrust dat in 1893 de landdag wordt geschorst en Praag de staat van beleg afkondigt. Als Taaffe probeert via verruiming van het kiesrecht het establishment de voet dwars te zetten, vormt er zich een curieuze coalitie van liberalen en conservatieven die Taaffe het onderspit doen delven. De keizer benoemt vervolgens graaf Casimir Badeni, de gouverneur van Galicië, tot premier die de taalkwestie aanpakt door het Tsjechisch en Duits als gelijkwaardig te bestempelen voor Bohemen en Moravië en van alle ambtenaren te eisen dat zij beide talen beheersen. De verordening van Badeni verscheurt het politieke evenwicht in geheel Cisleithanië. De Duitse progressieven komen in opstand en boycotten samen met de liberalen het parlement. De chaos is compleet en Badeni treedt af. Enkele jaren wordt Oostenrijk geregeerd door Beamtenministeriën, maar de Duitse obstructie gaat door totdat de Badeni-verordeningen worden opgeschort wat de Tsjechen op hun beurt ertoe beweegt de democratie te boycotten. Deze situatie leidt tot het regeren bij decreet in afwezigheid van het parlement ex artikel 14 van de grondwet. De politieke partijen staken het normale democratische overleg en doen weinig anders dan te proberen met de ambtelijke kabinetten zaken te doen. Zo ontstaat een bureaucratisch absolutisme. Zowel de christensocialen als sociaaldemocraten doen hun best om tegengas te geven aan de nationalistische tendensen. Eerstgenoemden afficheren zich als een imperiale partij met een echte Oostenrijks identiteit en de socialisten als internationaal georiënteerde partij die opkomt voor de belangen van de arbeidersklasse. Met hun pleidooien voor gehoorzaamheid aan de wet, zich verantwoordelijk gedragende regeringen en een supranationaal constitutionalisme, kunnen de socialisten zich de opvolgers noemen van de liberalen. In die zin vormen zij een steunpilaar voor de monarchie.

In tegenstelling tot de politieke ontwikkelingen gaat het de Dubbelmonarchie in economisch opzicht voor de wind waarbij de stuwende kracht van buurman Duitsland een belangrijke rol speelt. Groeicijfers benaderen rond 1900 die van westerse landen of – zoals in Bohemen – overstijgen deze zelfs. Uitbreiding van het railnetwerk draagt bij aan meer evenwicht tussen stad en periferie. Ook het onderwijssysteem floreert en kan zich kwalitatief meten met elk ander Europees land. Ongetwijfeld heeft dit laatste bijgedragen tot de groei van de economie en tot de culturele ontwikkeling terwijl ook de concurrentie tussen de verschillende nationaliteiten een stimulerend effect heeft. Maar dit alles verklaart nog niet geheel de fenomenale culturele bloei van het Wenen rond het fin de siècle. Rond 1910 is Wenen een van de grootste Europese steden met een inwoneraantal van meer dan twee miljoen en het is al heel lang een brandpunt van cultuur, leidend vooral op muzikaal gebied, maar ook in andere takken van kunst, in architectuur en wetenschap. Intellectuelen als Sigmund Freud, Ludwig Wittgenstein, Karl Popper, Arnold Schönberg en Adolf Loos zetten de toon. De Oostenrijkse Economische School heeft een enorme invloed op het economisch denken, net zoals de Wiener Kreis dat heeft op de filosofie met de ontwikkeling van het logisch positivisme. Dit alles is een typisch Weens verschijnsel en niet van algemene aard. De voornaamste drijvende kracht er achter is de joodse bourgeoisie aldaar die tegen de druk in van het heersende antisemitisme zich uitleeft in het zoeken naar nieuwe wegen in cultuur en wetenschap.
Einde van het keizerrijk
Aan het begin van de twintigste eeuw wordt de Habsburgse monarchie niet alleen geplaagd door de crises in Cisleithanië en Hongarije, maar tevens ernstig bedreigd door het Joegoslavisme van de Servische koning Peter Karadjordević, het streven naar vereniging van alle Zuid-Slaven – Serven, Kroaten en Slovenen – in één natiestaat. De Serven en Kroaten hebben weliswaar allebei hun eigen agenda: de Serven zien in deze Slavenstaat een Groot-Servië en de Kroaten denken aan een Groot-Kroatië, maar deze onderlinge tegenstelling doet niets af aan het feit dat het Joegoslavisme door de Habsburgers gezien werd als een aanval op de integriteit van hun rijk. Extra probleem is dat de Serven zich afkeren van Oostenrijk-Hongarije en in Rusland een nieuwe bondgenoot zien. Van hun kant zijn de Russen wel gecharmeerd van een partner op de Balkan die hen de toegang tot de Dardanellen eventueel vergemakkelijkt.
In 1906 breekt er een handelsoorlog uit tussen de Dubbelmonarchie en Servië, de zogeheten Varkensoorlog, waarbij Oostenrijk-Hongarije de grenzen sluit voor de import van Servisch varkensvlees. Voor de Serven doet dat de deur dicht. Zij vinden nieuwe afzetmarkten en voelen zich steeds meer verbonden met de landen die zich verenigen in de Triple Entente, de tegenhanger van de Tweebond van Duitsland en de Dubbelmonarchie. De Oostenrijks-Hongaarse minister van Buitenlands Zaken wil koste wat kost het ontstaan van een Slavische eenheidsstaat voorkomen – iets dat hij ziet als prestigeverlies voor de Habsburgers – en besluit over te gaan tot annexatie van Bosnië-Herzegovina, iets dat natuurlijk veel verder gaat dan de bezetting van dit gebied waar Bismarck in 1878 akkoord mee is gegaan. De Serven en Kroaten ervaren de annexatie als een klap in het gezicht van het Joegoslavisme en smeden een coalitie.

Intussen is binnen het Ottomaanse rijk een Turkse revolutionaire organisatie ontstaan: Comité van Eenheid en Vooruitgang die snel aan invloed wint en plannen maakt om het wankelende rijk te behouden door er een natiestaat van te maken waarin de Turken een leidende rol vervullen. Dit doet de zorgen van de Slavische minderheden op de Balkan groeien en veroorzaakt de Eerste Balkanoorlog tussen de Balkanliga (Bulgarije, Servië, Montenegro en Griekenland) en de Ottomanen. De Liga boekt succes en de Ottomanen raken bijna al hun Europese bezittingen kwijt. Alleen Istanboel blijft in Ottomaanse handen. De vrede is nog niet getekend of de Tweede Balkanoorlog breekt uit, een gevecht tussen een coalitie van Servië, Griekenland, Roemenië en de Turken tegen het agressieve Bulgarije. De Bulgaren lijden een smadelijke nederlaag en de Ottomanen krijgen een deel van hun bij de Eerste oorlog verloren gegane gebieden weer terug. Het zijn echter vooral de Serven die als overwinnaar en versterkt uit deze oorlogen tevoorschijn komen.
Een sterk Servië dat het Oostenrijk-Hongarije van de Habsburgers in de kern bedreigt, want het niet in bedwang kunnen houden van de Serven betekent een enorm prestigeverlies voor de dynastie die in Europa zo lang een vooraanstaande rol heeft gespeeld. De moord op kroonprins Frans Ferdinand en zijn vrouw te Sarajevo op 28 juni 1914 vormt de aanleiding tot de oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië. Een actie in het besef dat deze kan leiden tot een uitwaaierend conflict op Europese schaal, maar dat weegt kennelijk minder zwaar dan het vooruitzicht van gezichtsverlies. Op 29 juli verklaart de keizer in een oorlogsmanifest dat de eer van zijn monarchie dient te worden gered. Het loopt niet zoals de keizer wenst. De Eerste Wereldoorlog breekt uit en maakt een eind aan het Habsburgse koningshuis.
Boel: Persoonlijke geschiedenis van het Habsburgse Europa
Bronnen ▼