De Parijse Vredesconferentie (1919-1920)

Het diplomatieke sluitstuk van de Grote Oorlog
24 minuten leestijd
Salle de l’Horloge in Parijs
Salle de l’Horloge waar tijdens de vredesconferentie in Parijs de plenaire vergaderingen plaatsvonden, 1919

Op 18 januari 1919 begon in Parijs de internationale conferentie die een definitief einde moest maken aan de Eerste Wereldoorlog. Sinds 11 november 1918 zwegen de wapens, maar vrede was er nog niet. De Geallieerde legers, die elk moment weer in actie konden komen, hielden grote delen van Duitsland en zijn bondgenoten bezet in afwachting van een vredesregeling.

De bijeenkomst werd die dag plechtig geopend in de Salle de l’Horloge, de grote zaal van het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Quai d’Orsay. De Franse president Raymond Poincaré verwelkomde de deelnemers met de woorden:

De toekomst van de wereld ligt in uw handen.

De datum 18 januari was niet toevallig gekozen. Op die dag in 1871 was het (tweede) Duitse Rijk door Bismarck gesticht en de koning van Pruisen tot Duits keizer uitgeroepen. Dat was gebeurd in het kasteel van Versailles bij Parijs, dat toen door Duitse legers werd bezet.

Het ging ongetwijfeld om de belangrijkste internationale conferentie sinds het Congres van Wenen, 104 jaar eerder, dat een vredesregeling had uitgewerkt na de oorlogen tegen Napoleon. De conferentie van Parijs verschilde van alle vorige grote vredesconferenties doordat voor het eerst ook landen buiten Europa eraan deelnamen. Het was niet voor niets een wereldoorlog geweest.

Het ging echter wel om een bijeenkomst van overwinnaars. De verslagen landen – Duitsland, Oostenrijk en Hongarije (die tot november 1918 nog een unie vormden), Bulgarije en Turkije – waren niet welkom. De “Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden”1 wilden het eerst onderling eens worden over de vredesverdragen alvorens die aan de overwonnenen op te leggen. Het zou zo al moeilijk genoeg worden. Op het Congres van Wenen had het toen verslagen Frankrijk zijn vijanden tegen elkaar uitgespeeld. Zoiets wilde men niet meemaken.

De vredesconferentie was veel meer dan een gewoon diplomatiek overleg. Haar beslissingen zouden wereldwijd gelden. Het ging om veel meer dan het vastleggen van de grenzen of schadevergoedingen. Er zou een nieuwe wereldorde moeten worden uitgewerkt die oorlogen in de toekomst zou vermijden. Daarvoor zou een Volkenbond worden opgericht.

Bericht in het Algemeen Handelsblad van 19 januari 1919
Bericht in het Algemeen Handelsblad van 19 januari 1919 (Delpher)

De nieuwe wereldorde zou ook een democratisch en sociaal karakter krijgen. Het Congres van Wenen was een onderonsje van autocraten en aristocraten geweest. In Parijs overheersten de democratische landen. Helemaal nieuw was het idee om ook aandacht te schenken aan de rechten van de arbeiders. Dat was een compensatie voor de steun die vakbonden en arbeiderspartijen hadden gegeven aan de oorlogsinspanningen.

Het ging bovendien om een topconferentie: nogal wat regeringsleiders waren persoonlijk aanwezig. De Amerikaanse president Woodrow Wilson, die het einde van de geheime diplomatie had geëist, wilde kost wat kost zelf aan de conferentie deelnemen, ook al zou hij daarvoor maanden uit Amerika wegblijven. Dat verplichtte de premiers van de drie grote Geallieerde mogendheden, de Fransman Georges Clemenceau, de Brit David Lloyd George en de Italiaan Vittorio Emmanuele Orlando, ook aanwezig te zijn. Clemenceau wilde als gastheer de conferentie voorzitten. Dat stelde een protocollair probleem: Wilson had als staatshoofd voorrang op Clemenceau, die “slechts” premier was. Eigenlijk had de Franse president Poincaré voorzitter moeten spelen en daar was Clemenceau, die Poincaré verachtte, absoluut tegen. Clemenceau kreeg zijn zin: Wilson was formeel enkel aanwezig als regeringsleider, niet als staatshoofd. Poincaré mocht enkel de openingstoespraak houden en zou zich verder van alle bemoeienis moeten onthouden.

Paul Hymans
Paul Hymans, de Belgische minister van Buitenlandse Zaken ten tijde van de vredesconferenttie.
De Belgische delegatieleider, minister van Buitenlandse Zaken Paul Hymans, zou later zeggen dat op die eerste bijeenkomst iedereen de indruk had deel te nemen aan een historische gebeurtenis.

In deze talrijke vergadering, waarop een soort koortsige angst drukte met daarin de verwachting van grote te vervullen daden, de vreugde van de overwinning, het gevoel van verantwoordelijkheid, de overtuiging om tegelijk een verschrikkelijke en ophefmakende rol te spelen, steeg het geroezemoes op van gesprekken, tussenkomsten en begroetingen.

Waarom in Parijs?

De Fransen hadden meteen hun hoofdstad als conferentieplaats naar voren geschoven. De zwaarste gevechten van de oorlog hadden immers op Franse bodem plaatsgevonden. Parijs was ook het symbolische oorlogsdoel van de Duitsers geweest, dat ze nooit hadden kunnen bereiken. Behalve het prestige en het economische voordeel van de bijeenkomst hoopten de Fransen dat de buitenlandse delegaties door hun aanwezigheid in Parijs gevoeliger zouden zijn voor de Franse eisen.

Er was ook geen echt alternatief. In België was even de kandidatuur van Brussel verdedigd maar zonder aandringen, want het land had veel belangrijkere eisen. De Amerikanen wilden liefst de conferentie in een neutraal land, zoals Zwitserland of Nederland, maar slaagden er niet in dit door te drukken. Tegen Nederland gold trouwens het bezwaar dat de Duitse ex-keizer er asiel had gekregen.

Parijs had ongetwijfeld een praktisch voordeel. Een heel grote stad was aangewezen om al de buitenlandse bezoekers onder te brengen. De politici en diplomaten waren vergezeld van heel wat medewerkers (secretarissen, bedienden), plus adviseurs (juristen, militairen, economen…) om hen bij te staan. Nieuw was ook de deelname van veel vakbondsleiders, omdat voor het eerst over rechten van de arbeiders zou worden gesproken.

Daarnaast werd de conferentie nog omringd door “lobbyisten”, zoals vertegenwoordigers van andere staten die niet aan de conferentie deelnamen, van allerlei minderheidsgroepen (Koerden, Joden, Ieren, zwarte Amerikanen2…), van vrouwenorganisaties, vredesbewegingen, enzovoort. En dan was er een stroom van journalisten om het gebeuren te volgen. Dat vereiste heel wat hotels om hen onder te brengen, en liefst met het nodige comfort, want de bijeenkomst zou maanden duren.

Hôtel de Crillon in 1919
Hôtel de Crillon in 1919

Voor de groten der aarde bood de Lichtstad een gamma van luxehotels. Veel delegaties namen met hun personeel dan ook elk beslag op een chique Parijs hotel, en niet alleen om te overnachten. Ze installeerden er hun kantoren en de salons dienden vaak voor informeel overleg. Zo vestigden de Amerikanen zich in het exclusieve Hôtel de Crillon aan de Place de la Concorde. President Wilson verbleef als speciale gast in een stadspaleis, maar Wilsons topadviseur en rechterhand kolonel Edward House resideerde in een grote suite van Hôtel de Crillon, waar hij audiënties verleende aan wie om steun van de Amerikanen vroeg. Ook de latere Amerikaanse president Herbert Hoover, toen beroemd als de man die België van de hongersnood had gered, verbleef er als expert. Andere aanwezige economische experts die later beroemd zouden worden waren de Brit John Maynard Keynes en de Fransman Jean Monnet, die later de grondslagen van de Europese Unie zou leggen.

Wie nam deel?

In de eerste plaats waren er landen die sinds 1914 in oorlog waren geraakt met Duitsland (en eventueel met Duitslands bondgenoten). Dat waren: België, Brazilië, China, Cuba, Frankrijk, Griekenland, Guatemala, Haïti, Honduras, Italië, Japan, Liberia, Nicaragua, Panama, Portugal, Roemenië, Servië, Siam (nu bekend als Thailand), de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. (Servië had zich intussen door annexaties van Slavische gebieden omgevormd tot het Koninkrijk van Serven, Kroaten en Slovenen – Joegoslavië – maar die nieuwe staat was formeel nog niet erkend door de andere landen)

Daarbij kwamen nog enkele delen van het Britse Rijk: de zogenoemde dominions, die toen niet als onafhankelijke staten werden beschouwd maar wel zelfbestuur hadden en op eigen initiatief heel wat oorlogsinspanningen hadden geleverd. Na zwaar aandringen van de Britten hadden de Fransen en de Amerikanen schoorvoetend ingestemd dat zij hun eigen vertegenwoordigers zouden krijgen. Het ging om Australië, Canada, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika, maar ook Brits-Indië, hoewel dat helemaal geen zelfbestuur had (het werd vertegenwoordigd door de Britse minister voor Indië en een maharadja).

Verder waren er vier Zuid-Amerikaanse landen die formeel hun betrekkingen met Duitsland hadden verbroken zonder de oorlog te verklaren: Bolivia, Ecuador, Peru en Uruguay.

Ten slotte drie landen die ontstaan waren tijdens de oorlog door afscheiding van de oorlogvoerende landen en door de Geallieerden als “belligerent” waren erkend: de Hidzjaz (op het Arabische schiereiland), Polen en Tsjechoslovakije.

Een paar oorlogvoerende landen ontbraken. Costa Rica, dat Duitsland de oorlog had verklaard, werd niet uitgenodigd omdat de Verenigde Staten het regime aldaar niet erkenden. Montenegro, dat zwaar geleden had onder een Oostenrijkse bezetting, was op het einde van de oorlog door Servië/Joegoslavië geannexeerd. De Montenegrijnse regering in ballingschap kreeg geen toegang tot de conferentie.

Een bijkomend probleem was de positie van Rusland, dat eerder vrede met de Centrale Mogendheden had gesloten, maar de Geallieerden erkenden dat vredesverdrag niet. De conferentie besloot afzonderlijk overleg met de Russische regering te voeren, op voorwaarde dat er eerst een staakt-het-vuren zou komen in de chaotische burgeroorlog die dat land teisterde. De Russische bolsjewistische regering wees dit af. Ook het handvol landen die zich intussen van Rusland hadden afgescheurd waren afwezig. De conferentie bemoeide zich verder niet met wat in Rusland gebeurde en wilde de afscheidingen voorlopig niet erkennen.

De neutrale landen waren er uiteraard niet bij, hoewel sommige, met name Albanië, Luxemburg en Perzië, toch door de oorlogvoerende legers bezet waren geweest en oorlogsschade hadden opgelopen.

Het aantal vertegenwoordigers van elk land hing af van het belang dat het in de oorlog had gespeeld. De vijf grote mogendheden (Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Japan en de Verenigde Staten) hadden elk vijf gedelegeerden, de andere drie, twee of één. België had drie vertegenwoordigers, evenveel als Brazilië en Servië, terwijl bijvoorbeeld China en de Britse dominions er elk maar twee hadden.

De Raad van Tien

De grote mogendheden waren niet van plan zich door zo’n massa deelnemers te laten overstemmen. Zes dagen voor de formele opening van de conferentie hadden ze besloten om de voornaamste kwesties onderling te regelen. Ze vormden samen de Opperste Geallieerde Raad, die bekend zou raken als de Raad van Tien. Hierin zaten vier regeringsleiders (Clemenceau, Lloyd George, Orlando en Wilson) met hun ministers van Buitenlandse Zaken (Stephen Pichon van Frankrijk, Arthur Balfour van Groot-Brittannië, baron Sidney Sonnino van Italië en Robert Lansing van de VS), plus twee vertegenwoordigers van Japan.

De andere landen waren weinig opgetogen met deze “coup”. Onder meer Hymans maakte bezwaren. Maar Clemenceau merkte op dat de vijf mogendheden met 12 miljoen militairen achter zich in feite de oorlog gewonnen hadden…

De 'Grote Vier' tijdens de Vredesconferentie van Parijs.
De ‘Grote Vier’ tijdens de Vredesconferentie van Parijs. Van links naar rechts: Lloyd George, Vittorio Emanuele Orlando, Georges Clemenceau, Woodrow Wilson.

Een van de eerste opvallende beslissingen betrof de keuze voor de voertaal. Sinds een paar eeuwen was Frans de diplomatieke taal bij uitstek en het leek normaal dat dit ook de werktaal van de conferentie zou worden. Maar vooral de Amerikanen drongen aan om Engels te kunnen spreken en de gedelegeerden van het Britse Rijk stonden daar uiteraard achter. Er werd dan ook beslist om zowel Frans als Engels als werktalen te gebruiken.

Daardoor moesten op grote schaal tolken worden ingezet. Deelnemers die beide talen goed beheersten, kregen extra invloed. Dat was onder meer het geval voor de Britse minister Balfour en zijn Italiaanse collega Sonnino. Clemenceau, die zelf nog in de Verenigde Staten had gewoond, had geen probleem met het Engels, maar veel van zijn landgenoten zouden hem niet vergeven dat hij de geprivilegieerde internationale positie van het Frans had opgegeven.

De Volkenbond

De conferentie begon met het verdelen van de taken. Er werden allerlei commissies gevormd voor de te regelen kwesties. In totaal zouden er meer dan vijftig komen. Voor vrijwel elk land dat eisen stelde – zoals België – was er een afzonderlijke commissie. Ook in die commissies namen de grote mogendheden de leiding. Zo werd de Amerikaanse vakbondsleider Samuel Gompers voorzitter van de commissie voor arbeidskwesties, waar ook de Belgische minister Emile Vandervelde (formeel voorzitter van de Socialistische Internationale) deel van uitmaakte.

Wilson zelf werd voorzitter van de commissie voor de Volkenbond, zijn stokpaardje, en concentreerde meteen alle aandacht op de vorming van deze internationale organisatie die de vrede moest handhaven. De meest delicate kwestie, het vredesverdrag met Duitsland, werd daardoor uitgesteld, tot ongenoegen van Fransen en Britten. Maar voor de Amerikaanse president was de Volkenbond belangrijker. De Bond zou immers bestaande verdragen kunnen herzien.

Jan Christiaan Smuts in 1919
Jan Christiaan Smuts in 1919
Door zich hierop te concentreren hoopte de president er snel werk van te maken en bovendien zijn eigen opvattingen over de nieuwe organisatie door te drukken. Hoewel Wilson bekend zou worden als de grote voorvechter van de Volkenbond (hij zou er de Nobelprijs voor krijgen), was hij niet de eerste, laat staan de enige die het idee verdedigde. Een Britse commissie van experts had in 1918 al uitgewerkte voorstellen gedaan, maar Wilson had ze niet willen lezen, omdat hij eerst zijn eigen plan wilde opstellen. Dat plan bleek uiteindelijk niet zo duidelijk. Het was generaal Jan Christiaan Smuts, de briljante Zuid-Afrikaanse vertegenwoordiger in de commissie, die er een meer werkbare versie van maakte. Sommigen in de commissie wilden echter de Volkenbond meer macht geven. De Franse vertegenwoordiger, oud-premier Léon Bourgeois, stelde voor dat de Bond over een internationale legermacht zou beschikken om de vrede desnoods met geweld te handhaven. Voor Wilson was dat onaanvaardbaar (want in strijd met de Amerikaanse grondwet). Ook de Britten waren er niet voor te vinden en Clemenceau, die Bourgeois niet mocht en het idee van de Volkenbond wantrouwde, steunde dit voorstel niet, in de hoop op andere punten concessies te krijgen.

Daarnaast eiste Japan dat het handvest van de Volkenbond een verbod op rassendiscriminatie zou bevatten. Concreet richtten de Japanners zich daarbij op het lot van Chinese en Japanse immigranten in de Verenigde Staten, die wettelijk gediscrimineerd werden. Wilson, zelf geen voorstander van rassengelijkheid in eigen land, vreesde dat de Amerikaanse Senaat zo’n verbod nooit zou aanvaarden en was er dan ook tegen. Verzet kwam er ook van Australië, dat toen alleen blanke immigranten toeliet.

De Amerikaanse president kreeg vrijwel op alle punten zijn zin en op 14 februari, amper negen dagen nadat de commissie was begonnen met haar werk, legde hij de voltallige conferentie een ontwerp van handvest voor. Meteen daarop keerde Wilson voor enkele weken naar Amerika terug. Maar in Washington kwam er veel kritiek op zijn ontwerp, vooral van de republikeinen, die in het Congres de meerderheid hadden, maar die door de koppige (democratische) president buiten het vredesoverleg werden gehouden.

Eenmaal terug in Parijs eiste Wilson enkele wijzigingen in de ontwerptekst om tegemoet te komen aan de kritiek in zijn land. Zo mocht de Volkenbond zich niet moeien met binnenlandse aangelegenheden van de lidstaten en zouden beslissingen over belangrijke kwesties unaniem moeten worden genomen. Het gevaar was wel dat Wilson zijn eigen geesteskind reduceerde tot niet veel meer dan een praatbarak. Hij drong er bovendien op aan dat het handvest van de Volkenbond integraal deel zou gaan uitmaken van het vredesverdrag met Duitsland. Zo wilde hij de Amerikaanse Senaat dwingen het handvest toch te aanvaarden, want hij kon zich niet voorstellen dat de Senaat het vredesverdrag als geheel zou verwerpen.

De Raad van Vier

Toen de Amerikaanse president op 14 maart terug was in Parijs, was er geen sprake meer van het enthousiasme waarmee hij in december 1918 was ontvangen. De pers en de publieke opinie ergerden zich eraan dat er vier maanden na de wapenstilstand nog altijd geen begin was gemaakt met de eigenlijke vredesvoorwaarden.

Krantenbericht over de aanslag op Clemenceau
Krantenbericht over de aanslag op Clemenceau
Intussen was de vredesconferentie blijven functioneren. De commissies hadden hard doorgewerkt. Zo had de commissie voor arbeidskwesties een arbeidscharter opgesteld, dat op 24 maart door de plenaire conferentie werd goedgekeurd. Dit legde de basis voor de Internationale Arbeidsorganisatie. Maar het overleg in de Raad van Tien slabakte, ook al omdat Clemenceau gewond raakte door een aanslag en een tijd buiten strijd was.

Op 23 maart beslisten Clemenceau, Lloyd George, Orlando en Wilson een punt te zetten achter de Raad van Tien. In plaats daarvan vormden ze samen de Raad van Vier, die de belangrijkste kwesties zou behandelen, terwijl andere zaken werden overgelaten aan de Raad van Vijf, bestaande uit hun ministers van Buitenlandse Zaken en één afgevaardigde van Japan (het moet gezegd worden dat Japan zich enkel moeide met zaken waarin het rechtstreeks betrokken was). Ze wilden efficiënter en vooral discreter werken, want de beslissingen lekten vaak uit.

De Raad van Vier zou nu in een recordtempo werken aan de belangrijkste vredesvoorwaarden. Zes weken lang vergaderden de “Grote Vier” twee keer per dag in een comfortabele, bijna informele sfeer, met enkel een secretaris en een tolk erbij. Zo nodig werd er ook op zondag vergaderd, zelfs op Paaszondag.

De belangrijkste kwestie was: hoe te beletten dat Duitsland in de toekomst opnieuw oorlog zou kunnen voeren. Vooral Frankrijk, dat aan Duitsland grensde maar een veel kleinere bevolking had, vreesde daarvoor. Soms is gezegd dat de Amerikanen en de Britten zich gematigder opstelden, maar ook zij verkeerden in een anti-Duitse stemming. Zelfs Wilson vond dat de Duitsers moesten boeten. Maar de Verenigde Staten werden niet echt bedreigd en de voornaamste bedreiging voor Groot-Brittannië, de grote Duitse oorlogsvloot, was al uitgeschakeld.

Lloyd George benadrukte vooral dat Duitsland ontwapend moest worden en in de toekomst geen gevaarlijk oorlogstuig als duikboten en grote slagschepen meer mocht hebben. Maar alleen ontwapening zou de dreiging niet wegnemen, zo waarschuwden militaire experts. Met zijn enorme industrie was Duitsland in staat op relatief korte termijn zich opnieuw te bewapenen, als het daarvoor de gelegenheid kreeg.

De belangrijkste kwestie was: hoe te beletten dat Duitsland in de toekomst opnieuw oorlog zou kunnen voeren.

De Franse maarschalk Ferdinand Foch, die nog altijd opperbevelhebber was van de Geallieerde legers, adviseerde de conferentie om Duitsland een “Rijnbarrière” op te leggen. De Duitse gebieden ten oosten van de Rijn, die toen al onder Geallieerde bezetting stonden, zouden politiek van Duitsland moeten worden losgemaakt: ze konden een of meer onafhankelijke staten vormen, maar moesten onder Geallieerde militaire controle blijven.

Clemenceau verdedigde dat voorstel meermalen in de Raad van Vier, maar Wilson vond dat de Rijnlanders niet tegen hun wil van Duitsland konden worden gescheiden. Lloyd George was er radicaal tegen: hij vreesde dat het Rijnland in feite een Frans protectoraat zou worden, zodat Frankrijk te veel macht op het continent zou krijgen, wat in strijd was met de oude Britse doctrine van het “evenwicht van machten”.

Uiteindelijk moest Clemenceau zich tevreden stellen met een compromis. Het Rijnland zou bij Duitsland blijven maar de Geallieerde bezetting werd er nog vijftien jaar gehandhaafd. Er zouden ook nadien nooit meer Duitse troepen gelegerd mogen worden. Bovendien waren de Verenigde Staten en Groot-Brittannië bereid te garanderen Frankrijk te hulp te schieten als het ooit door Duitsland zou worden aangevallen. Ze zouden daarvoor een afzonderlijk pact sluiten. Om de banden met Frankrijk aan te halen, haalde Lloyd George zelfs het oude idee van een Kanaaltunnel weer te boven.

De Italiaanse minister Sidney Sonnino
De Italiaanse minister Sidney Sonnino
Italië was niet erg in de Rijnlandkwestie geïnteresseerd maar stelde elders zware eisen. Het maakte aanspraken op delen van het vroegere Oostenrijk-Hongarije, vooral dan kustgebieden aan de Adriatische Zee (Istrië en Dalmatië). In 1915 hadden Britten en Fransen die gebieden in het geheime Verdrag van Londen aan Italië beloofd, als voorwaarde voor zijn deelname aan de oorlog aan hun zijde. Maar Wilson was tegen. Hij achtte zich niet gebonden aan dat geheime verdrag en wees erop dat in een groot deel van die gebieden de etnische Italianen slechts een minderheid vormden tegenover de Slavische bevolkingsgroepen. Het werd nog erger toen Italië de havenstad Fiume (of Rijeka, nu in Kroatië) opeiste, wat het Verdrag van Londen niet had voorzien. Met de nieuwe Joegoslavische staat wilden de Italianen gewoon geen rekening houden.

Het was vooral minister Sonnino die zich in deze kwestie bikkelhard opstelde, terwijl de Italiaanse publieke opinie steeds meer opgejut werd door extreme nationalisten als D’Annunzio en Mussolini. Toen de Italianen hun zin niet kregen, verlieten ze op 24 april de vredesconferentie. Ze keerden echter op 7 mei terug, zonder dat er concessies aan hen waren gedaan.

Versailles

Intussen had de Raad van Vier – nu beperkt tot drie – de laatste knopen doorgehakt voor het vredesverdrag met Duitsland.

De Chinezen protesteerden tevergeefs tegen artikel 156, waarin de Duitse rechten in Shandong aan Japan werden overgedragen.
De Chinezen protesteerden tevergeefs tegen artikel 156, waarin de Duitse rechten in Shandong aan Japan werden overgedragen.
Zo was er de pijnlijke zaak van de Duitse “concessies” in China. Het zwakke en verdeelde China was eind negentiende eeuw gedwongen geweest een gebied in het schiereiland Sjantoeng (nu Shandong gespeld) aan Duitsland af te staan – formeel als een verpachting. Dat gebied, met de door de Duitsers aangelegde haven Tsingtao (Qindao), was in de oorlog door Japan veroverd. Japan bestuurde sindsdien het pachtgebied en wilde dat houden. Het had daarover al geheime afspraken met de Britten en de Fransen. De Chinezen eisten Sjantoeng echter terug. De Amerikanen stonden gunstig tegenover die eis, want ze vreesden – toen al – de toenemende macht van Japan. De Japanse gedelegeerden stelden zich hard op: ze waren eerder zo hoffelijk geweest hun eis tot rassengelijkheid in te trekken. Inzake Sjantoeng konden ze als grote mogendheid geen gezichtsverlies lijden. Wilson wilde Japan absoluut in de Volkenbond. Op 28 april gaf de Raad van Vier toe aan Japan.

De Chinezen reageerden woedend. Op 4 mei werd in Peking een grote studentenbetoging gehouden die uitliep in zware rellen. De Chinese intellectuele elite was zwaar teleurgesteld over de houding van het westen. Later zou de “4 mei-beweging” een begrip worden als de start voor een meer radicale, antiwesterse opstelling van de Chinese revolutie. Daaruit ontstond ook de Chinese Communistische Partij. China zou het vredesverdrag dan ook niet ondertekenen.

Aan het eind deed België nog moeilijk met de vredesbepalingen. Vrijwel alle Belgen vonden dat te weinig rekening werd gehouden met de ellende die de oorlog en de Duitse bezetting voor hen had meegebracht. Vooral op financieel gebied stelden ze hogere eisen. Ze dreigden ermee het verdrag niet te ondertekenen. Op 29 april deed de Raad van Vier een ultieme concessie aan de Belgische delegatie. De Belgische regering zou daar pas op 5 mei met een zwaar gemoed mee instemmen, ondanks veel protesten in de Belgische pers.

Op 6 mei vernam de voltallige vredesconferentie de inhoud van het vredesverdrag, of beter: een mondelinge samenvatting ervan. De tekst van het verdrag was amper twee dagen eerder definitief vastgelegd door de Raad van Vier. De andere landen moesten ermee instemmen zonder de precieze inhoud te kennen. Op die vergadering nam maarschalk Foch het woord om te protesteren tegen het verdrag en nogmaals zijn eisen over het Rijnland te stellen. Clemenceau was woedend dat een militair het woord nam in een politieke kwestie, maar Foch zei dat hij zijn geweten volgde.

Hilton Trianon Palace, Versailles
Hilton Trianon Palace, Versailles (CC0 – DimiTalen – wiki)

De dag daarop kregen de Duitse afgevaardigden de tekst van het verdrag overhandigd. Dat gebeurde in hotel Trianon Palace in Versailles, in aanwezigheid van alle delegaties. De sfeer was onaangenaam. De Duitse delegatieleider, minister van Buitenlandse Zaken Ulrich Graf von Brockdorff-Rantzau, hield een toespraak die zeer slecht overkwam en het negatieve imago van de Duitsers nog versterkte.

De Duitse gedelegeerden mochten alleen schriftelijk reageren op de tekst; mondelinge onderhandelingen werden niet toegestaan. Ze zaten vrijwel opgesloten in een hotel in Versailles, waar ze bespioneerd werden. Terwijl in Duitsland pers en publiek fulmineerden tegen de vernederende voorwaarden, wisten de diplomaten in Versailles ettelijke pagina’s vol tegenvoorstellen en wijzigingen op te stellen.

Meteen na de overhandiging van de vredesvoorwaarden aan de Duitsers hakten de Grote Vier in een informeel onderonsje de knoop door over de verdeling van de veroverde Duitse kolonies. De Belgische minister Hymans was ontzet toen hij uit de kranten vernam dat België daarbij niets kreeg, hoewel het een stuk van Duits Oost-Afrika had veroverd, dat echter helemaal naar de Britten zou gaan. Na veel aandringen erkende Lloyd George dat België een mandaat zou krijgen over wat nu Rwanda en Burundi is.

Intussen trad de Raad van Vier nog altijd op als een soort wereldregering en nam daarbij soms zware beslissingen.

Zo besliste de Raad op 6 mei – nog zonder Italië – dat Griekenland de Turkse havenstad Smyrna (nu bekend als Izmir) mocht bezetten om de overwegend Griekse bevolking te aldaar beschermen. Orlando zou zich daar, als hij aanwezig was geweest, ongetwijfeld tegen hebben verzet, want de Italianen maakten zelf aanspraken op stukken van Klein-Azië. Toen Griekse troepen in Smyrna landden, reageerden de Turken verontwaardigd. De Turkse generaal Mustafa Kemal Pasja (die veel later de naam Atatürk zou aannemen) begaf zich op 19 mei naar Klein-Azië om het verzet tegen de Griekse invasie te organiseren. Die gebeurtenis wordt nog steeds door de Turken beschouwd als het begin van hun nationale heropleving.

In feite hadden de Grote Vier het moeilijk hun wil op te leggen. Einde mei verordenden ze de stopzetting van de gevechten tussen Oostenrijkse en Joegoslavische troepen in de streek van Klagenfurt. De Joegoslaven waren dit Oostenrijks gebied met een grote Sloveense bevolking binnengevallen en legden zich pas na veel tegenstribbelen bij dat bevel neer. In juni eiste de Raad van Vier dat er een einde kwam aan de Roemeense inval in Hongarije, waarbij de Roemenen veel meer Hongaarse grond bezetten dan ze ooit bij een vredesverdrag zouden krijgen. Maar de Roemenen negeerden dit. In de aanhoudende gevechten tussen Polen, Russen en Oekraïners had de vredesconferentie helemaal niets te zeggen.

Ferdinand Foch
Ferdinand Foch
Intussen begonnen de Grote Vier hun geduld met Duitsland, dat bleef tegenstribbelen over het verdrag, te verliezen. Op aandringen van Lloyd George, die in eigen land veel kritiek moest horen over de harde vredesvoorwaarden, werden enkele bepalingen in het voordeel van Duitsland gewijzigd, maar Clemenceau en Wilson hadden geen zin meer om nog veel te veranderen. Op 16 juni stelden ze een ultimatum: Duitsland moest het verdrag binnen de drie dagen aanvaarden. Die datum werd uiteindelijk verlegd naar 23 juni, maar verder uitstel kwam er niet. Daarna zou de wapenstilstand worden opgezegd. Foch stelde de geallieerde legers in staat van paraatheid om Duitsland verder binnen te rukken.

De Duitsers waren zwaar verdeeld: de bepalingen leken onaanvaardbaar, maar ze beseften dat het geen zin had verzet te plegen tegen een nieuwe Geallieerde aanval. De Duitse regering raakte er niet uit en nam op 20 juni ontslag. Er kwam een nieuw kabinet, dat het verdrag in principe aanvaardde maar tot de laatste dag werd er zeker voorbehoud gemaakt. Minder dan twee uur voor de tijdslimiet afliep ontving de conferentie een positief antwoord.

De spiegelzaal van het Kasteel van Versailles
De spiegelzaal van het Kasteel van Versailles (CC BY-SA 3.0 – Myrabella – wiki)

Vijf dagen later werd het verdrag ondertekend in een bijzonder indrukwekkende omgeving: de Spiegelzaal van het kasteel van Versailles. Clemenceau had die plek gekozen, onder meer omdat het in die zaal was waar in 1871 het verenigde Duitse Rijk was uitgeroepen. Bovendien was de Spiegelzaal gedecoreerd met fresco’s die de overwinningen van Lodewijk XIV verheerlijkten, en dat was vooral in Duitsland geweest. De datum, 28 juni, viel precies vijf jaar na de moord in Sarajevo, die de aanleiding tot de oorlog had gevormd.

Het verdrag werd voor Duitsland ondertekend door de nieuwe, sociaaldemocratische minister van Buitenlandse Zaken Hermann Müller en zijn centrum-collega van Transport Johannes Bell. Voor beiden was het zowat de pijnlijkste dag in hun leven. Eerder die dag ondertekenden Clemenceau, Lloyd George en Wilson het beloofde Garantiepact, waarbij Britten en Amerikanen beloofden Frankrijk ter hulp te schieten bij een nieuwe Duitse aanval.

Terwijl Duitsland in diepe rouw verkeerde, werd er in de geallieerde hoofdsteden die dag gefeest, met bals en vuurwerk. De langverwachte vrede werd uitbundig gevierd. Op de daaropvolgende 14de juli, de Franse nationale feestdag, hielden de Geallieerde legers in Parijs een grote overwinningsparade. Aangevoerd door Foch defileerden de overwinnaars op de Champs-Elysées.

Le défilé de la Victoire, le 14 juillet 1919 - François Flameng
Le défilé de la Victoire, le 14 juillet 1919 – François Flameng

Duitslands vroegere bondgenoten

De Parijse conferentie was echter niet voorbij. Er moest nog vrede met Duitslands vroegere bondgenoten worden gesloten. Over de grote lijnen waren er al beslissingen gevallen, maar sommige Geallieerde landen deden nog moeilijk. Het vredesproces ging verder, maar op een lager tempo. De Grote Vier hadden intussen opgehouden te bestaan. Orlando was al afwezig op de plechtigheid in Versailles, want hij had kort daarvoor ontslag genomen. Lloyd George en Wilson waren de dag van de ondertekening meteen naar huis vertrokken, weliswaar met de bedoeling de gesprekken later te hervatten. De Amerikaanse president zou echter niet terugkeren. Hij moest al zijn krachten wijden aan het verdedigen van het Verdrag van Versailles in zijn eigen land. In september werd hij ernstig ziek en hij zou nooit volledig herstellen. Er waren nog altijd Amerikaanse diplomaten op de conferentie, maar hun rol was niet groot, zeker nadat de Amerikaanse Senaat in november het verdrag verwierp.

Hoe dan ook zou voor Duitslands vroegere bondgenoten dezelfde procedure worden gevolgd als voor Duitsland zelf: een Diktat waarover alleen schriftelijk kon worden onderhandeld.

De Grote Vier waren nog samen toen ze op 2 juni plechtig de vredesvoorwaarden overhandigden aan een delegatie van Oostenrijk. Dat gebeurde in een ander koninklijk kasteel nabij Parijs, dat van Saint-Germain-en-Laye (de geboorteplaats van Lodewijk XIV). Het ging vrijwel om een kopie van de voorwaarden aan Duitsland en ze waren niet eens volledig, want Italië en Joegoslavië waren het nog altijd oneens over de Oostenrijkse gebieden aan de Adriatische Zee. De ruzie was nog altijd niet bijgelegd toen het verdrag met Oostenrijk op 10 september in hetzelfde kasteel van Saint-Germain werd ondertekend.

Karl Renner, hoofd van de Oostenrijkse delegatie tijdens de Vredesconferentie, spreekt de andere afgevaardigden toe bij ontvangst van de vredesvoorwaarden van het Verdrag van Saint-Germain.
Karl Renner, hoofd van de Oostenrijkse delegatie tijdens de Vredesconferentie, spreekt de andere afgevaardigden toe bij ontvangst van de vredesvoorwaarden van het Verdrag van Saint-Germain.

Daarna was het de beurt van Bulgarije, de kleinste van de Centrale Mogendheden. De Bulgaarse delegatie wachtte al twee maanden in de chique Parijse voorstad Neuilly-sur-Seine, toen ze eindelijk de – eveneens strenge – voorwaarden te zien kreeg. Op 27 november tekende de Bulgaarse premier Stambolijski het vredesverdrag op het stadhuis van Neuilly.

Eigenlijk had de vrede met Hongarije meteen na die met Oostenrijk moeten komen, maar door de chaotische toestand in Hongarije zelf – met de opkomst en ondergang van de kortstondige radenrepubliek van de communist Béla Kun – en de daarop volgende invasie van Roemenië, was dat moeilijk. In november trok Roemenië dan toch zijn troepen terug en kwam er een stabiele regering in Boedapest. Pas daarna kon een Hongaarse delegatie naar Parijs worden uitgenodigd. Op 15 januari 1920 kreeg de Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken graaf Apponyi tijdens een korte ceremonie op de Quai d’Orsay de vredesvoorwaarden. De dag daarop mocht hij op dezelfde plek zijn grote bezwaren daartegen mondeling uiteenzetten.

Voor Clemenceau was dit het afscheid als voorzitter van de conferentie. Een paar dagen later stapte hij op als premier, na een mislukte poging om zich tot Frans president te laten verkiezen. Voor Hongarije zou dit geen verschil maken. Na veel verzet en aarzeling, waarbij Apponyi aftrad, werd het vredesverdrag op 4 juni 1920 ondertekend in het Grand Trianon, het “weekendverblijf” van Lodewijk XIV in het park van Versailles. Dit Verdrag van Trianon was ongetwijfeld het zwaarste van allemaal – Hongarije verloor tweederde van zijn grondgebied. Nog vandaag heeft “Trianon” een bittere klank bij de Hongaren.

De Hongaarse delegatie verlaat het Grand Trianon-paleis in Versailles na de ondertekening van het verdrag, 1920.
De Hongaarse delegatie verlaat het Grand Trianon-paleis in Versailles na de ondertekening van het verdrag, 1920.

Het Ottomaanse Rijk – Turkije dus – bleef als laatste overwonnen land over. De Grote Vier hadden er eerder nauwelijks over gepraat. Verder moest de conferentie nog diverse toepassingen van het Verdrag van Versailles – dat in januari 1920 van kracht was geworden – bespreken. De Britse ministers waren het intussen beu voortdurend naar Parijs te pendelen. Daarom werd het topoverleg in februari verplaatst naar Londen, terwijl sommige commissies in de Franse hoofdstad bleven functioneren. Clemenceaus opvolger Alexandre Millerand liet zich echter in Londen niet veel zien. Uiteindelijk nodigde Orlando’s opvolger Francesco Saverio Nitti zijn collega’s Lloyd George en Millerand uit de belangrijkste punten te bespreken op een top in de Italiaanse badplaats San Remo, in april en mei.

Bij de vredesregeling met Turkije speelden imperialistische ambities van de Geallieerden een grote rol. Britten en Fransen verdeelden de Arabische delen van het Ottomaanse Rijk, waarbij de eersten veel belang hechtten aan de olievelden van Mosoel. Fransen en Italianen wilden delen van de kust van Klein-Azië onder hun controle, terwijl de zeer pro-Griekse Lloyd George zoveel mogelijk Turks grondgebied aan de Grieken wilde geven. Men was het erover eens dat een Groot-Armenië delen van het oosten van Turkije zou omvatten en over onafhankelijkheid voor de Koerden werd gepraat. Als iedereen zijn zin kreeg zou er nog maar een kleine Turkse reststaat overblijven.

Conferentie van San Remo, enkele gedelegeerden
Conferentie van San Remo, enkele gedelegeerden, 1920. Vooraan (met witte snor) Lloyd George, links daarvan (elk met een hoed) Millerand en Nitti.
Wat uiteindelijk in San Remo werd vastgelegd was minder drastisch, maar toch nog altijd zeer zwaar voor de Turken. De reacties waren hevig. Mustafa Kemal had intussen in Ankara een Turkse nationalistische beweging opgezet die zich tegen elke gebiedsafstand verzette en gezag van de Ottomaanse sultan in Constantinopel niet meer erkende. Toen het Griekse leger in juni 1920 verder ging doorstoten naar het binnenland van Klein-Azië, eisten de Geallieerden dat de regering van de sultan het verdrag zou ondertekenen voor de situatie escaleerde.

De Ottomaanse vertegenwoordiger ondertekent het Verdrag van Sèvres, 1920
De Ottomaanse vertegenwoordiger ondertekent het Verdrag van Sèvres, 1920
De ondertekening vond plaats op 10 augustus in de toonzaal van de oude porseleinfabriek van Sèvres, een andere chique voorstad van Parijs. Behalve premier Millerand waren er geen staatsleiders aanwezig. De meeste handtekeningen kwamen van beroepsdiplomaten. Britten, Fransen en Italianen sloten tegelijk onderling een akkoord waarin ze hun economische belangen in het Ottomaanse Rijk erkenden.

Daarmee was de vredesconferentie formeel voorbij, maar iedereen begreep dat dit Verdrag van Sèvres moeilijk af te dwingen zou zijn. Zoals de Franse oud-president Poincaré zou zeggen was het verdrag even breekbaar als het porselein van Sèvres. De Geallieerde regeringen hadden intussen het grootste deel van hun legers gedemobiliseerd en waren niet van plan troepen te sturen om de vrede met de wapens op te leggen.

Uiteindelijk zou de sultan het Verdrag van Sèvres nooit bekrachtigen. Er volgde een bloedige oorlog tussen het Griekse leger en de Turkse nationalistische troepen van Kemal, die uitliep op een totale overwinning van de Turken. In 1923 zou er in de Zwitserse stad Lausanne een nieuw vredesverdrag met Turkije komen, dat veel meer in het voordeel van de Turken zou zijn. De Parijse vredesconferentie behoorde toen allang tot het verleden. Als laatste van de Grote Vier was Lloyd George in 1922 afgetreden, als gevolg van de Griekse nederlaag.

Formeel heeft de vredesconferentie anderhalf jaar aangesleept, maar de meeste beslissingen werden genomen in het eerste half jaar, voor de ondertekening in Versailles,en dan vooral tijdens het zestal weken dat de Raad van Vier de meeste knopen doorhakte. Dat is een vrij unieke prestatie voor een vredesregeling waar het grootste deel van de wereld bij betrokken was. Het Congres van Wenen (afgelopen in 1815) of de vredesonderhandelingen in Westfalen (tot 1648) verliepen moeizamer.

Dit is het derde deel van een serie over het einde en de nasleep van de Eerste Wereldoorlog. Nieuwe afleveringen zijn steeds op deze pagina te vinden.

Noten

1 – De naam “Geallieerden” was in principe beperkt tot de mogendheden die een bondgenootschap hadden gesloten (de “Entente”) en overeengekomen waren geen afzonderlijke vrede te sluiten. De Verenigde Staten hadden de oorlog aan Duitsland verklaard zonder formeel bondgenoot te worden. Ook België behoorde als neutraal land niet tot het bondgenootschap. Zulke landen werden als “Geassocieerde Mogendheden” aangeduid.
2 – Zwarte militanten uit de Verenigde Staten en uit enkele Europese kolonies in Afrika en West-Indië hielden toen in Parijs het eerste Pan-Afrikaans Congres.

Tim Trachet was journalist bij de VRT. Hij maakte verscheidene historische documentaires en een kroniek van de Eerste (en deels ook de Tweede) Wereldoorlog op de website VRTNWS. Erevoorzitter van Studiekring voor Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale. (SKEPP). Auteur van Astrologie: zin of onzin? (1995), Het drama van Abbeville (2010), Alles over de monarchie (2011), De Ster van Bethlehem (2016) en Waar is Hitler? (2020).

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×