Het Wilde Westen van Noord-Amerika heeft in Europa altijd tot de verbeelding gesproken. Ruige, simpele kerels met grote cowboy-hoeden die wisten te overleven in de wildernis en het opnamen tegen indianen, dat ging er op ons gecompliceerde en over-ontwikkelde continent in als zoete koek. Vooral Amerikaanse speelfilms als The Wild Bunch en reclames met de Marlboro Man erin, maar ook rock-bands als 16 HorsePower zijn om die reden altijd populair geweest in Europa.
Dat er ook schilderkunst bestaat die dit onderwerp behandelt, is bij ons minder bekend. Op de “Es war Einmal in Amerika”-expositie van het Wallraf Museum in Keulen kan men momenteel zien hoe dat er uit ziet. Deze grote overzichtstentoonstelling geeft een beeld van de Amerikaanse kunst tussen 1650 en 1950, beginnend bij de koloniale periode waarna onder andere het Amerikaans realisme aan bod komt om te eindigen met het abstract expressionisme.
In Keulen worden meer dan 130 kunstwerken tentoongesteld uit de bekendste en meest prestigieuze musea van Europa en de VS. Het gaat hierbij niet alleen om schilderijen, maar ook om beeldhouwwerken, fotografie en er is tevens plaats ingeruimd voor Indiaanse kunst (Native American) en vrouwelijke en niet-blanke kunstenaars. Een groot deel van deze topstukken en meesterwerken van onder andere Benjamin West, George Bellows, Edward Hopper, Mark Rothko, Barnett Newmann en Jackson Pollock werden nooit eerder in Europa geëxposeerd. Ze worden exclusief in Keulen getoond, tot en met 22 maart 2019.
De tentoonstelling beslaat acht zalen waarin op chronologische wijze drie eeuwen Amerikaanse kunsthistorie voorbijtrekt. Trends en artistieke ontwikkelingen in de cultuurgeschiedenis worden daarbij niet vergeten. Duidelijk wordt dat er eigenlijk meer dan één kunsthistorie is geweest in de VS. Nooit was er een éénduidige lijn in de Amerikaanse kunst. Er bestond altijd veel variatie en er werd ruimschoots geëxperimenteerd.
Het is de eerste maal dat er in Europa zo’n grote expositie is opgezet rondom de historische ontwikkeling van drie eeuwen Amerikaanse kunst en cultuur in al haar facetten. Een uniek initiatief van het Wallraf-museum.
Kolonisten
De Amerikaanse koloniale kunst van zo’n drie eeuwen geleden had zijn wortels in de Europese culturele tradities. Na de komst van de Spanjaarden in de vijftiende en zestiende eeuw trokken ook de Fransen, Portugezen, Russen, Nederlanders en Engelsen naar het Amerikaanse continent.
De nieuwe achttiende-eeuwse Noord-Amerikanen hadden er behoefte aan een eigen identiteit te creëren. Daarbij had kunst een belangrijke rol. De zogenaamde “limners” (Amerikaanse tekenaars en schilders uit de achttiende en negentiende eeuw) waren artistieke vakmensen die de immigranten portretteerden en alledaagse voorwerpen afbeeldden op een klassiek Europese manier. Veel kunstenaars hadden namelijk een Europese achtergrond. De Nederlandse portretkunst werd daarbij als standaard gebruikt. Niet vreemd als men beseft dat zelfs Engelse hof-schilders als John Smibert in die dagen geschoold waren in Nederland.
Een boeiend portret van Robert Feke uit 1745 toont hoe dit er uitzag en laat een autoritair kijkende dominee Thomas Hiscox zien aan de toeschouwer.
Aan de autochtone Indiaanse bevolking en de zwarte slaven uit Afrika werd in de begintijd van de VS nauwelijks aandacht besteed. Toch waren er wel uitzonderingen. Zo ziet men in het Wallraf-museum een prachtig portret hangen uit 1735 van een Indiaan/Native American door de Zweedse schilder Gustavus Hesselius. Het verweerde en getatoeëerde gezicht van deze inheemse man kijkt de toeschouwer aan op een melancholische manier die erg natuurgetrouw lijkt.
Oudheid
Omdat de Verenigde Staten bij de oprichting in 1776 een democratie wilden zijn (Declaration of Independence) greep men terug naar idealen van de Klassieke Griekse en Romeinse Oudheid, waar de democratie tenslotte geboren was. Dat kwam sterk tot uitdrukking in kunst en cultuur, maar ook de eerder besproken Europese portret-cultuur bleef voortbestaan. Deze invloeden werden gecombineerd in het beroemde en zeer fraaie portret van de eerste Amerikaanse president George Washington door schilder Gilbert Stuart uit ca. 1800. Dit bekendste portret van Washington werd door Stuart verschillende malen gekopieerd, wat hem een gigantisch bedrag opleverde.
Op het schilderij ziet men Washington afgebeeld met een brede, hoekige onderkaak. Dit wordt vaak gezien als een erg mannelijke trek inclusief de bijbehorende leiderschapskwaliteiten, hoewel ook wordt beweerd dat de eerste president van de VS zo’n typisch gezicht had doordat hij een houten kunstgebit droeg. Dit laatste is echter gebaseerd op een mythe want onderzoek heeft uitgewezen dat zijn prothese in werkelijkheid van lood gemaakt was en er o.a. koeien- en varkens-tanden in verwerkt zaten. Hoe het ook zij, het portret van Stuart is er zeker niet minder fraai door geworden. Het heeft bovendien meer dan een eeuw lang op het 1-dollar biljet van de VS gestaan.
Een schilderij van John Trumbell dat de Declaration of Independence van 4 juli 1776 weergeeft mag er ook zijn. Een prachtige realistisch weergave van een historisch moment in de geschiedenis van de VS. Erg bekend in Noord-Amerika en nu in Keulen te zien.
Frontier
Het Wilde Westen en de expansiedrift van de nieuwe blanke kolonisatoren (inclusief ‘Cowboys’) was altijd een belangrijk thema in de VS, blijkt op de Wallraf-tentoonstelling. De Frontier-mythe en het concept van het Wilde Westen hebben de identiteit van de VS voor een belangrijk deel geschapen. Kunst was daarbij een belangrijk vehikel om dit idee te verspreiden zoals men in Keulen bijvoorbeeld kan zien aan het fraaie schilderij van George Caleb Bingham, The Wood-Boat (1850) geheten, waarop Amerikaanse kerels (cowboys) staan afgebeeld, zittend aan het water. Een zeer Amerikaans tafereel dat men in Europa op die wijze niet snel zou aantreffen.
Cowboys, woeste, uitgestrekte landschappen en grillige vlaktes werden in die tijd belangrijke motieven voor Amerikaanse kunstenaars. Daarmee beïnvloedden zij de geest van de bevolking en schiepen al doende een nieuw collectief bewustzijn. Het Wilde Westen wordt daardoor tot op de dag van vandaag nog steeds geromantiseerd.
Het ontzag voor de fraaie Amerikaanse wildernis ging zelfs zo ver dat sommige Amerikanen hun land als God’s nieuwe Hof van Eden begonnen te zien (waar Adam en Eva leefden). De kolonisatoren waren volgens die visie in Amerika terechtgekomen met een ‘heilige’ en ‘goddelijke’ opdracht waardoor sommige Amerikanen hun land gingen beschouwen als God’s own Country. Ook hier deden kunstenaars weer mee aan de verspreiding van dit idee. Men zag het als Goddelijke voorzienigheid dat de Amerikaanse kolonisten en pioniers in deze schitterende Nieuwe Wereld waren neergestreken (Manifest Destiny). De Amerikaanse landschappen werden door schilders bewust getransformeerd tot mystieke en mythische paradijzen waar altijd vrede had geheerst. Op die wijze betoonde men op artistieke wijze eerbied aan God’s creatie.
Industriële aanpak
Dat het er niet altijd zo romantisch aan toe is gegaan in de vroege jaren van de VS blijkt echter uit het feit dat schilders als George Catlin en Albert Bierstadt deelnamen aan door de staat gefinancierde en vooraf geplande wetenschappelijke expedities naar het nog onbekende westelijk deel van de VS. De kolonisatie van het Westen gebeurde voor een belangrijk deel dus niet op een spontane, individuele wijze maar veelal op een structurele, industriële basis.
Zo idyllisch als kunstenaars hun land en de natuur verbeeldden is het dus niet altijd geweest, maar ondertussen hadden artiesten hun fantasie er wel op bot gevierd waardoor het tot op de dag van vandaag een onuitputtelijke inspiratiebron is voor literatuur, strips en met name de film.
Al doende heeft de Amerikaanse kunst bij het publiek een eeuwige, onstuitbare hunkering naar een ongerepte natuur-wereld annex Hof van Eden geschapen die (wellicht) nooit bestaan heeft: a world of make believe om het op zijn Amerikaans te zeggen.
Indianen
Het lugubere feit dat de westelijke expansie van de kolonisten gepaard ging met de uitroeiing van de oorspronkelijke bevolking (indianen / native americans) werd door kunstenaars ook liever vergeten en kwam zelden in kunstwerken naar voren, afgezien van de geïsoleerde, heroïsche gevechten tegen indianen die men wel graag schilderde. Ook de industriële verwoesting van het landschap kwam zelden aan bod in de kunst.
Diezelfde prachtige, verheerlijkende beelden die de kunstenaars schiepen gingen echter ook dienen als aanklacht tegen de vernietiging van de natuur door de kolonisatie. Dat was dus de andere, kant van de zucht naar schoonheid van de artiesten. Ook begonnen deze kunstwerken de nationale eenheid van de VS te symboliseren, zeker toen er tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog zoveel tweespalt ontstond tussen het Noorden en het Zuiden en er behoefte was aan saamhorigheid.
Toch betekende de oorlog uiteindelijk wel het einde van deze kunststroming die de Amerikaanse expansie altijd had verheerlijkt. De twist was duidelijk te groot geweest.
Glitter en Glamour
In Keulen zijn ook prachtige werken te zien uit de zogenaamde Gilded Age zoals de roeier van Thomas Eakins (John Biglin in a Single Scull uit 1874). Dit tijdperk werd door de wereldvermaarde auteur Mark Twain de Gilded Age (Verguld Tijdperk) genoemd omdat de kloof tussen arm en rijk in dit tijdvak erg groot geworden was. De uiterlijke glitter verhulde alleen maar dat niet alles goud was wat er blonk en dat de economische en sociale situatie in de VS ook niet per se goed was: verguld in plaats van puur goud dus. Wel was er in de kunst sprake van grote diversiteit, onder andere dankzij schilders als Winslow Homer en Thomas Eakins die tal van verschillende onderwerpen weergaven in hun werk.
In de Vergulde Eeuw wilden veel rijken zichzelf verheffen boven de grauwe massa. Extravagante uitingen van rijkdom werden voor hen een gewone en normale zaak. Als instrument om dit vast te leggen en te uiten gebruikten ze de (schilder)kunst. Daarbij waren schilders als Van Dyck en Velazquez de grote voorbeelden. John Singer Sargant was een van de belangrijkste schilders die door de high society werden ingehuurd om hen op canvas vast te leggen. In Keulen hangt een schitterend werk waarop kunsthandelaar Asher Wertheim uit de bovenlaag van de maatschappij in een licht impressionistische stijl wordt weergegeven. Een erg fraai schilderij waar de rijke herkomst van de geportretteerde vanaf straalt, maar dat toch wel decent is gedaan, zonder al te veel poespas.
Zelfkant
Van de weeromstuit en als reactie op deze Vergulde Eeuw met al haar pracht en praal begonnen sommige kunstenaars juist de zelfkant van de maatschappij af te beelden: de zogeheten Ashcan School (School der Vuilnisbak-kunst). Ze zetten zich af tegen het Amerikaans impressionisme en het Academisch realisme omdat het ‘te gepolijst’ zou zijn en wilden de realiteit laten zien van de tijd en maatschappij waarin ze leefden, die bepaald niet altijd even fraai was.
Deze kunstenaars schilderden daarom onder andere illegale boxwedstrijden waarin vechters met een slechte reputatie tegen elkaar streden, maar ook dronkaards, criminelen, armen en misfits werden afgebeeld alsook het drukke verkeer in de straten van Amerikaanse steden. In het Wallraf-museum hangt een intimiderend werk van George W. Bellows waarop twee boxers zijn weergegeven die op elkaar inbeuken. Vooral de snelheid in het schilderij valt op, alsmede het sardonisch lachende publiek: alles zeer levensecht weergegeven. Hetzelfde geldt voor het mooie bronzen box-beeld van Mahonri M. Young waarbij boxers de aanval op elkaar inzetten. Een thema dat men niet zo vaak op deze wijze ziet afgebeeld in de kunst.
Modernisme
Vlak voor de Eerste Wereldoorlog ontdekten Amerikaanse kunstenaars het Modernisme van Picasso, Kandinsky en Matisse. Zo kreeg ook deze nieuwe stroming een plaats in de Amerikaanse kunst.
New York werd symbool voor de Moderniteit en vanwege die reden ook een visueel thema binnen de kunst zoals goed zichtbaar wordt in het winterse schilderij The Flatiron uit 1903 van Alfred Stieglitz waarop men een wolkenkrabber in sneeuw en mist ziet afgebeeld. Moderniteit en natuur ontmoetten elkaar in dit schilderij.
Na de Eerste Wereldoorlog raakten veel kunstenaars echter teleurgesteld in de Moderniteit en keerden hun rug toe naar utopische ideeën, idealen en abstracte kunstvormen. Ook keerde men zich af van de (kunst)elite en richtte zich meer op regionale kunst (o.a. Grant Wood). Nog weer later kreeg men te maken met de economische crisis van 1929 met al de daarbij behorende ellende en misère waardoor kunstenaars steeds meer sociale thema’s en alledaagse ellende begonnen uit te beelden. Het steunprogramma van de Amerikaanse president Franklin Roosevelt hielp hen hierbij de crisis te overleven. Onder deze kunstenaars bevond zich de beroemde, maar toen nog onbekende expressionistische schilder Jackson Pollock.
Een mooi werk van de Afro-Amerikaanse expressionistische schilder William Henry Johnson verdient ook aandacht. Zijn tafereel Street Life Harlem (1939) uit de New Yorkse wijk Harlem laat een chic koppel zien te midden van kleurrijke New-Yorkse gebouwen, geschilderd in een zeer robuuste stijl die men niet vaak tegenkomt (afkomstig uit het Smithsonian Museum in Washington).
In de laatste zaal van de Wallraf-tentoonstelling wordt aandacht besteed aan het abstract expressionisme van kunstenaars als Pollock en Rothko. Intrigerend, maar ook wel duidelijk iets voor de ware liefhebber van abstractie. Het is niet verwonderlijk dat de Pop Art zich tegen deze hyper-serieuze, zeer abstracte, conceptuele kunst afzette om een meer decoratieve, figuratieve en menselijk kunst te gaan creëren (o.a. Andy Warhol).
De Pop Art zelf komt niet meer aan bod in de Wallraf-tentoonstelling. Deze eindigt bij het abstract expressionisme. Naar eigen zeggen hebben de conservatoren van het Wallraf-museum dit gedaan omdat er in andere musea al voldoende aandacht wordt besteed aan na-oorlogse Amerikaanse kunst en ook omdat de tentoonstelling anders wellicht te groot, onbetaalbaar en onbehapbaar zou worden voor het publiek.
Ambitieus
Drie eeuwen Amerikaanse kunst exposeren in acht zalen, is een zeer ambitieuze en tegelijk onmogelijke opdracht die het Wallraaf-museum zich met deze expositie stelde. De vertegenwoordiging van inheemse native- en afro-american en vrouwelijke kunstenaars blijft wat summier bijvoorbeeld. Toch heeft het Wallraf-museum er een mooie en interessante expositie van weten te maken. De “Er was eens in Amerika …”-tentoonstelling in Keulen biedt mensen immers de kans om op een ruime, boeiende manier kennis te maken met Amerikaanse kunst en cultuur, iets over het land te leren en de diversiteit van de VS tot zich te nemen. Een cultureel avontuur dat men niet alle dagen te zien krijgt. Zeer de moeite waard.