Overal ter wereld vormt de personele bezetting van ambassades een rijk geschakeerd ensemble. Naast de Chef de Poste (de ambassadeur) zijn veel diplomaten en administratief personeel namens hun land op diverse beleidsterreinen actief. In Nederland wordt dit personeel door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgezonden. Naast personeel van dit ministerie wordt ook gespecialiseerd personeel van andere ministeries naar de betreffende ambassade uitgezonden. Zij zijn namens hun ministerie actief op hun beleidsterrein. Zij worden attaché genoemd. Een attaché is een uitgezonden medewerker van een ander ministerie dan Buitenlandse Zaken of van een andere uitzendende instantie, die voor een bepaalde periode werkzaam is op een post.
In het dagelijks gebruik wordt veelal de term attaché gebruikt onder toevoeging van de specialisatie of vakaanduiding. Zo zijn er voor Nederland o.a. landbouw-, culturele-, politie- en mensenrechten-attachés actief. Deze attachés zijn in het diplomatieke verkeer vrij nieuw.
Van veel oudere datum echter zijn de militair attachés. Veel landen hebben op hun diplomatieke vertegenwoordiging militair attachés geplaatst. Het uitzenden van militaire waarnemers naar vreemde mogendheden is bijna net zo oud als de legerorganisatie zelf. Schriftelijke bronnen verwijzen reeds naar de Oudheid. De veiligheidsbehoefte van elke staat vraagt om kennis van de slagkracht van vreemde landen, om zo eventuele passende maatregelen te kunnen treffen. Sedert mensenheugenis hebben staatslieden zich van illegale spionagemethoden bediend. Legale informatie-inwinning bestaat pas sinds het stichten van permanente gezantschappen in de zestiende eeuw.1
Wat waren of zijn de taken van van deze functionarissen? Wanneer en hoe zijn zij in het diplomatieke verkeer terecht gekomen? Waren zij effectief? In dit artikel wordt op deze vragen ingegaan. Het historisch overzicht loopt tot de Tweede Wereldoorlog.
Huidig takenpakket
Alvorens over te gaan tot een beschouwing van de historische ontwikkeling van het instituut militair attaché, verdient het aanbeveling het takenpakket van de moderne militair attaché aan te geven. Zichtbaar wordt dan de aard van de functie.
Bij het beschrijven van het huidige takenpakket is dat van de militair attaché van Zwitserland als voorbeeld genomen. Ruwweg zijn de taken overal hetzelfde, hoewel het per land nog op details kan verschillen of dat er aanvullende taken zijn in het geval een land tot een militair bondgenootschap behoort of een weinig democratische grondinstelling heeft.
Opgemerkt moet worden dat het hier om legale informatieverschaffing handelt. Open bronnen zijn de belangrijkste informatiebronnen van de militair attaché. Spionage is nadrukkelijk verboden.2 In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat tot het werk van de militair attaché de volgende taken behoren:
- het behartigen van de veiligheidspolitieke- en militaire belangen van het uitzendende land in de ontvangststaten;
- het scheppen van voorwaarden om bij crises en rampen in het buitenland, de politieke en militaire leiding van het uitzendende land in staat te stellen adequaat te handelen;
- het adviseren van de ambassadeur in veiligheidspolitieke- en militaire kwesties;
het verwerven, analyseren en rapporteren van militaire en veiligheidspolitieke ontwikkelingen in de landen waarin zij zijn geaccrediteerd; - fungeren als verbindingsofficier met de ministeries van Defensie en de krijgsmacht en het stimuleren van de bilaterale betrekkingen en samenwerking op militair gebied;
- dienen als aanspreekpunt voor uiteenlopende vragen op het gebied van militaire- en veiligheidspolitiek. Voorts leggen zij contacten met aanbieders of afnemers op de wapenmarkt;
- organiseren en verzorgen van officiële bezoeken van hooggeplaatste autoriteiten en militairen uit het zendende land.3
Een militair attaché heeft een standplaats, maar kan echter meerdere nevenplaatsingen in andere hoofdsteden hebben.
In den beginne
Reeds ver voor onze jaartelling werd al gebruik gemaakt van “inlichtingendiensten” met waarnemers/verpieders/spionnen of hoe ze ook worden genoemd. Het is waarschijnlijk het op een na oudste beroep ter wereld. Zo kunnen we in de Bijbel lezen dat God opdracht aan Mozes geeft om het land Kanaän verkennen. Mozes zendt zijn mannen uit die het land Kanaän verspieden en zegt hen:
“Klimt op het gebergte en beziet het land, hoedanig het zij, en het volk, dat daarin woont, of het sterk zij of zwak, of het weinig zij of veel. […] En hoedanig het land zij, waarin het zelve woont, of het goed zij of kwaad en hoedanig de steden zijn, […] Ook hoedanig het land zij, of het vet zij of mager, of er bomen in zijn of niet. Daarna keerden zij weder van het verspieden des lands, ten einde van veertig dagen.” 4
Het waarnemen van legers van een vreemd land, hun paraatheid voor oorlogvoering of het ontbreken daarvan, was gewoonlijk, en zeker oorspronkelijk, de taak van ambassadeurs en andere diplomaten. Vooral met dit deel van hun werkzaamheden verdienden zij de titel “openbare spionnen”.5 De oude Egyptenaren hadden een reeds berichtendienst van diplomatieke- en militaire aard.
Al vroeg maakten geschiedschrijvers als Frontinus (40-103), Polyaenus (ca.100-200) en Polybius (203-120 v.Chr.) melding van het optreden van verkenners. Het rapporteren over het aantal strijders en hun lichamelijke kracht was van groter belang dan de wapentechniek of de technische staat van het leger.6 Niet zelden werden in officiële delegaties militaire specialisten opgenomen, zij het als hoofd van de missie, als gewoon lid of zelf als bediende. De Romeinse geschiedschrijver Frontinus bericht dat Gaius Lelius die in 202 v.Chr. onder het voorwendsel van een missie, over het kamp van Syphax moest berichten, door verscheidene Romeinse officieren werd begeleid, die verkleed waren als bedienden. Toen een van hen dreigde te worden herkend, zag Lelius zich gedwongen hem te slaan om de schijn op te houden met een slaaf van doen te hebben.7
De Middeleeuwen
De Middeleeuwen tonen ons naast de vele oorlogen, talloze samenzweringen, listen en intriges in bonte schakeringen. In zulk een omgeving speelde het vergaren van inlichtingen een belangrijke, zo niet beslissende rol. Ook toen werd de list toegepast wapenspecialisten in diplomatieke missies mee te smokkelen. Het is aanlokkelijk deze voorbeelden als voorlopers van de huidige militair attaché te zien. Deze voorbeelden horen echter meer in een geschiedenis van de geheime dienst.
In die Middeleeuwen zou volgens het werk van de Franse luitenant Froment, spionage als een ridder onwaardige list zijn verworpen.8 De Florentijn Machiavelli (1469-1527) daarentegen, adviseert in zijn boek Dell’arte della guerra om de sterkte en de plannen van de vijand te weten te komen, geschikte personen in diens land te brengen, hetzij als gezant, hetzij als een zogenaamd verbannen gunsteling of familielid.9
Machiavelli maakt melding van ambassadeurs die door militaire specialisten werden vergezeld, maar vermomd waren als bediendes die van de gelegenheid gebruik maakten het leger te observeren en te onderzoeken waar de kracht en zwakheden van die organisatie lagen.10 Toch bleef het opnemen van een militair waarnemer in diplomatieke missies tot zo’n twee eeuwen na Machiavelli een zeldzame aangelegenheid.
16e, 17e en 18e eeuw
Hoewel in de zestiende en zeventiende eeuw geen militair attachés – de term bestond niet eens – in de eigenlijke zin werden uitgezonden, krijgt toch de tendens officieren als gezant uit te zenden meer en meer toepassing.11 Ook hier kan nauwelijks over militair attachés worden gesproken. Ze hadden meer gemeen met de sedert de tweede helft van de negentiende eeuw optredende liaison officieren in de Coalitieoorlogen.12 Vooral ging het in deze gevallen om in tijd en taak begrensde waarnemings- en liaison taken, die niet op het terrein van de permanente diplomatie thuis hoorden.13
Sedert de Vrede van Westfalen (1648) ziet men in veel landen dat naast werkloze hovelingen, geestelijken en rechtsgeleerden, in toenemende mate voormalige beroepsmilitairen, een diplomatieke loopbaan volgen en lid of zelfs hoofd van een gezantschap worden. Vooral in de achttiende eeuw waren veel militairen aan gezantschappen toegevoegd. In Berlijn bijvoorbeeld waren bijna alleen maar officieren geaccrediteerd. Deze diplomaten werden door veel geleerden uit die tijd als een “geprivilegieerde spion” beschouwd. Een benaming die in later jaren – evenals de term “diplomatieke spion”14 – onveranderlijk op de militair attaché overging.15 Verder werden ze veel betrokken bij het afsluiten van verdragen, in het bijzonder militaire verdragen, hoewel in dat geval meer als specialistisch adviseur van beroepsdiplomaten. Een derde mogelijkheid was dat officieren naar het buitenland werden uitgezonden om deel te nemen aan oefeningen, oorlogshandelingen etc. Ook diende de uitzending van jonge officieren naar ambassades met als doel hen op te leiden.16
Zoals hierboven aangegeven verschenen waarnemers in de zestiende en zeventiende eeuw in oorlogen waarin samen met bondgenoten werd opgetreden, maar dan meer als “liaison officier” bij de geallieerde legers. Hun taak was het legerbewegingen gedetailleerd met elkaar in overeenstemming te brengen, een taak die ambassadeurs minder goed hadden kunnen uitvoeren.17 Voorts was het hun taak advies uit te brengen aan de geallieerde bevelhebber en te rapporteren over de aan de bondgenoot ter beschikking gestelde financiële middelen. Gelden werden niet altijd op efficiënte wijze besteed. Richelieu (1585-1642), de eigenlijke grondlegger van permanente diplomatieke vertegenwoordigingen18 zond reeds tijdens het verloop van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) militaire waarnemers naar bevriende mogendheden. De Fransen hadden een militaire afgezant in het kamp van de Zweedse maarschalk Horn tijdens een deel van de Dertigjarige Oorlog. Richelieu ergerde zich aan het zinloos uitgeven van geld door hun bondgenoot Zweden, geld dat de Fransen gedurende vele jaren aan hen hadden uitgekeerd. Een andere taak was het vertegenwoordigen van de ambassadeur die de hoofdstad niet kon verlaten.19
Oorlogen van de achttiende eeuw en in het bijzonder de Zevenjarige Oorlog (1756-1753) lieten de gebrekkige samenwerking tussen de legers zien. Vorsten voegden militaire missies aan diplomatieke toe. Doel was een zekere eenheid van oorlogvoering te krijgen, om de operaties van het bondgenootschappelijke leger te volgen en in geval er behoefte aan bestond, van advies te dienen. Frankrijk zond militaire waarnemers naar Russische en Zweedse legers.20
De beste en meest voor zijn taak berekende militair waarnemer was de Franse generaal Marc-Rene Marquis de Montalembert (1714-1800), een origineel denker en schrijver. Hij werd in oktober 1756 naar het Zweedse leger gestuurd dat in Pommeren bij haar operaties niet erg succesrijk was. Hij verbleef gedurende twee veldtochten bij de Zweden en drie bij de Russische troepen.
Toen Montalembert naar St. Petersburg vertrok ontving hij twee instructies. Een van het Ministerie van Buitenlandse zaken en een van het Ministerie van Oorlog, als een soort herinnering aan zijn dubbele loyaliteit. De minister van Oorlog benadrukte op buitengewone wijze de onderschikking van Montalembert aan de ambassadeur. Van hem zou hij zijn instructies krijgen en naar zijn goeddunken moest hij handelen.21 Toch was ook deze onderschikking niet absoluut, in sommige opzichten kreeg hij ook de vrijere rol. Montalembert kreeg een code waarmee hij buiten de ambassadeur om, met het Ministerie van Oorlog kon corresponderen. De twee ministeries hadden een lang gevecht geleverd over wie het primaat in de buitenlandse politiek toekwam. Uiteindelijk trok Buitenlandse Zaken aan het langste eind. Dit was een duidelijke breuk met het beleid van Lodewijk XIV (1638-1715). Louvois (1641-1691), de minister van Oorlog streefde er naar om onafhankelijke vertegenwoordigers in het buitenland te hebben die niet alleen over militaire, maar ook over politieke kwesties rapporteerden. Tegen het eind van het Ancien Regime leek de suprematie van Buitenlandse Zaken definitief gevestigd.22
De achttiende eeuw stond in het teken van een grondige militaire reorganisatie. Hoewel Richelieu reeds militaire waarnemers naar bevriende mogendheden stuurde, kregen plannen om militaire waarnemers uit te wisselen pas in het verloop van de achttiende eeuw vaste structuur.23 Beslissend was de houding van Frederik de Grote (1712-1786), die groot belang hechtte aan verkenningen. Hij vond het niet genoeg om op de hoogte te zijn van het doen en laten van bevriende mogendheden. Uit ervaring geleerd dat men ook over de staat en ontwikkeling van niet-bevriende landen op de hoogte moest zijn, drong zich in toenemende mate de gedachte op waarnemers uit te zenden, in het bijzonder officieren als diplomaat.24
De Napoleontische tijd
In de Napoleontische tijd zijn twee tendensen waar te nemen. Enerzijds werden officieren als hoofd of als lid aan diplomatieke vertegenwoordigingen toegevoegd. Anderzijds nam ook de uitwisseling van officieren steeds grotere vormen aan.25 In 1806 wordt een Franse kapitein als 2e secretaris aan het (permanente) Franse keizerlijke gezantschap in Wenen toegevoegd om Oostenrijkse legereenheden te observeren. Zijn voornaamste taak was een constante, systematische waarneming van de potentiële vijand. In de stijgende militaire rivaliteit van de negentiende eeuw werd zo’n officier bij een gezantschap een onmisbaar instrument. Geen bataljon mocht bewegen zonder dat hij het wist. Elke maand diende hij aan de Generale Staf en aan het ministerie van Buitenlandse Zaken te rapporteren.26 In alles behalve zijn naam was deze Franse kapitein de eerste echte moderne militair attaché. De Oostenrijkse aartshertog Karel had reeds in 1801 aanbevolen, officieren bij de gezantschappen te plaatsen. Zijn voorstel werd in 1811 in daden omgezet en werd een officier bij het Oostenrijks-Hongaarse gezantschap in Stockholm geplaatst. Keizer Frans I van Oostenrijk (1830-1916) zond generaal Prins Karel von Schwartzenberg als gezant naar Parijs. Anticiperend op de komende oorlog met Pruisen stuurde Napoleon in 1806 een van zijn beste jongere officieren naar het gezantschap in Berlijn om over bewegingen en samenstelling van het Pruisische leger te rapporteren.27
Vanaf dat moment kreeg ook in de diplomatieke rapportage de militaire expertise een zwaarwegender karakter. Bovendien vroeg de militaire wedijver om meer specifieke inlichtingen over vreemde legers. Zoals begin negentiende eeuw het beroepsmatige “corps diplomatique” vastere vormen had aangenomen, zo vatte ook de idee post om officieren permanent aan gezantschappen toe te voegen. Een gedachte die door veel landen werd gedeeld. Geleidelijk werd dit idee in de praktijk omgezet.28 In zeker opzicht is de militair attaché van de negentiende eeuw een voortzetting van het instituut van Napoleon. Hoewel Napoleons militarisme werd verworpen, werd de militair attaché (hoewel de naam nog niet bestond) door landen die Napoleon hadden verslagen, overgenomen.29 Een overblijfsel uit een tijdperk waarin de samenhang tussen politiek en oorlogvoering duidelijk waarneembaar was.30 Een enkele keer werd een officier voor een langere periode aan een gezantschap verbonden, maar werd in zijn algemeenheid geen attaché genoemd, hij opereerde onder diverse benamingen.31
De Restauratie32
Om na de val van Napoleon in 1814 de Europese aangelegenheden te regelen, kwam te Wenen een Congres bijeen. Dit Congres werd gehouden door de overwinnaars Pruisen, Rusland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk. Doel was het opnieuw vaststellen van de grenzen in Europa (Restauratie). Het kwam er kort gezegd op neer dat de vijanden van Frankrijk werden beloond en Frankrijk werd omgeven door sterkere staten (omsingelingspolitiek). Men streefde er naar om oorlogen in de toekomst te voorkomen. Het machtsevenwicht moest verdedigd worden. Over het algemeen genomen had tegen de achtergrond van het Congres van Wenen, de tijd van de Restauratie geen behoefte aan militaire raadgevers/assistenten of er werd beweerd dat zij van weinig nut waren. De Juli-revolutie (1830), die, naar het zich liet aanzien, militaire complicaties met zich mee zou brengen, markeerde een ommekeer in de bezwaren.33
De Julirevolutie
In de jaren twintig van de negentiende eeuw verscherpten de politieke verhoudingen onder koning Karel X zich sterk in Frankrijk. Karel X dolf het onderspit en trad op 29 juli na drie dagen (les Trois Glorieuses) van hevige gevechten op barricaden in Parijs af en vluchtte naar Engeland. Parijs was in handen van de opstandelingen. De Kamer van Afgevaardigden vroeg Louis-Philippe, hertog van Orleans ((1773-1850) de troon te bestijgen. De liberale meerderheid in het parlement stemde tegen de invoering van de republiek en wenste een constitutionele monarchie. Hiermee verhinderde het parlement een militair ingrijpen van Pruisen, Oostenrijk en Rusland die verbonden waren in de Heilige Alliantie.34 De burgerij kon zich nu aan de opbouw van haar economische belangen wijden. Het vergaren van vermogen en de industrialisering van Frankrijk konden beginnen.35 Maar de economische modernisering en industrialisatie tijdens de Juli-monarchie (1830-1848) brachten ook sociale ellende met zich mee, die vaak onlusten tot gevolg hadden. De revolutie had duidelijke signaalwerking naar liberale en democratische bewegingen in andere landen van Europa, vooral in België, Duitsland, Italië en Polen.36
Op 25 augustus 1830 brak in België een opstand uit tegen het regime van de Oranjes en op 4 oktober werd de Belgische onafhankelijkheid uitgeroepen. Op 4 juni 1831 werd Leopold van Saksen-Coburg en Gotha tot koning van België gekroond. Ondertussen had de revolutionaire golf ook de staten van de Duitse Bond bereikt. Tot revolutionaire opstanden kwam het in Braunschweig, Kurhessen en Saksen. De opstanden werden nog gevoed door een mengeling van sociale onlusten, grondwettelijke eisen en de schreeuw om een douane-unie.37
Ook in het oosten van Europa en dan in het bijzonder in Polen ontstond een revolutionaire beweging. Poolse officieren pleegden op 29 november 1830 een aanslag op de Russische gouverneur van het koninkrijk Polen. De daarop volgende oorlog tussen Russische en Poolse troepen eindigde in de herfst van 1831 in een volledige nederlaag voor de Polen.
Zuidelijk van de Alpen kwam het in februari 1831 in de noord-Italiaanse hertogdommen Parma en Modena, alsmede in de Kerkelijke Staat tot opstanden. Een invasie van Oostenrijkse troepen in maart 1831 maakte een eind aan deze opstanden.38
In diverse Kantons van Zwitserland verscherpten de eisen voor een liberale grondwet en het streven naar politieke participatie zich. Ook in Spanje en dan in het bijzonder in Andalusië was de toestand gespannen. Evenzeer was het onrustig in Groot-Brittannië waar sociale protesten in agrarische en vroeg industriële ballingscentra zich verbonden met eisen voor meer politieke participatie. Het nieuws van deze revoluties en opstanden verspreidde zich snel over Europa. Al die revoluties en opstanden waren een nachtmerrie voor de oude aristocratie.
Waar vijftien jaar eerder militair attachés van weinig nut werden geacht, werden nu tegen de achtergrond van deze revoluties snel plannen gemaakt officieren aan de diverse gezantschappen toe te voegen. De hertog van Wellington (1769-1852) maakte eens een opmerking over inlichtingen over het slagveld. Als Brits veldheer wilde hij weten “what was on the other side of the hill”. In zijn tijd was dat de taak van cavaleristen, spionnen of kondschappers die rechtstreeks aan de commandant of aan een van zijn superieuren berichtten. Midden negentiende eeuw waren veel staten gebrekkig geïnformeerd en nauwelijks voorbereid op oorlog.
Pruisen zond in 1830 majoor von Cler als “Militärsachverständiger” naar het Pruisische gezantschap in Parijs. Wanneer de bronnen niet bedriegen is hij de eerste Pruisische militair attaché in eigenlijke zin, hoewel hij die titel nog niet droeg.
In 1833 besloot Frankrijk als onderdeel van een reorganisatie van de Generale Staf, officieren op ad hoc basis aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken ter beschikking te stellen ten behoeve van haar gezantschappen. In de loop van de jaren dertig werden vier officieren aan Buitenlandse Zaken ter beschikking gesteld. De officieren werkten bij het ministerie van Buitenlandse Zaken in Parijs (Quai d’Orsay) waar ze binnenkomende berichten militair moesten evalueren, of werkten tijdelijk in het buitenland bij gezantschappen.
Hier werd al snel een duale trouw zichtbaar. Een loyaliteit van de officier enerzijds naar het krijgsmachtdeel van waaruit hij kwam en anderzijds naar zijn tijdelijke werkgever, Buitenlandse Zaken. Een dubbele loyaliteit die militair attachés de komende honderd jaar zou kwellen en van sommige landen (het Duitse Keizerrijk) de buitenlandse politiek kon verlammen. In Oostenrijk-Hongarije ontwikkelde zich zelfs een regelrechte “militaire nevendiplomatie”.39 Het zorgvuldig beschermde monopolie van de beroepsdiplomatie beschouwde de militaire diplomatie als buitenstaanders. Spanningen liepen zo hoog op dat sommige Pruisische officieren zelfs de mogelijkheid dat een diplomaat, een burger dus, aan een officier een dienstopdracht kon verstrekken, wel als het “Kulminationspunkt des Unsinns” beschouwden.40 Woorden als “Zivilistenbande” en “verfluchte Zivilisten” vielen de burger diplomaten ten deel.41 Beide ministeries waren geneigd het volledige gezag over hem te claimen. Hoewel ondergeschiktheid aan de gezant werd benadrukt, bleef bij het overgrote deel van de attachés een zeer sterke loyaliteit bestaan aan het leger.42 Toen de Pruisische militair attaché Prins Kraft zu Hohenlohe-Ingelfingen tijdens de Krim-oorlog naar Wenen werd uitgezonden werd hem te verstaan gegeven dat hij formeel aan de gevolmachtigd gezant was toegevoegd en dat hij zijn orders moest opvolgen. Berichtgeving zou via de gezant naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden gezonden en van daar naar het Ministerie van Oorlog. Het leek het Ministerie van Oorlog echter zeer wenselijk in belangrijke zaken onafhankelijkheid te bewaren. Hohenlohe vermeed alles wat tot duidelijkheid over zijn positie zou leiden. Hij rapporteerde zijn berichten dan ook aan de Minister van Buitenlandse Zaken en aan die van Oorlog.
Naar permanente militair attachés
Zoals zich uit individuele gezanten permanente gezantschappen ontwikkelden, zo ontwikkelde zich ook de ad hoc militaire adviseur tot permanente militair attaché.43
Van ca. 1830 tot rond 1850 groeide het aantal attachés, weliswaar nog zonder permanent karakter. Naast de revoluties van 1830 en 1848 bracht ook het in 1850 gestichte Keizerrijk van Napoleon III onrustige tijden met zich mee. Als eerste land begon Frankrijk met het zenden van permanent gedetacheerde attachés. In 1851 werd in Berlijn een officier aan het gezantschap verbonden. Oostenrijk volgde in 1859 met een officier aan haar gezantschap in Parijs, de “eerste van zijn soort” zoals de Franse gezant hem noemde.44
De uitzending van Kraft zu Hohenlohe naar het Pruisisch gezantschap in Wenen in 1854 volgde omdat men sedert 1850 in volstrekte onwetendheid verkeerde over de staat van het Oostenrijkse leger.45 De daar tijdelijk geplaatste officieren zouden slechts “een zichzelf amuserende rol” hebben gespeeld. Hoe onduidelijk de instructies waren bleek wel uit de ervaring van Kraft zu Hohenlohe. Nadat hij in 1854 werd benoemd tot Pruisisch militair attaché in Wenen kon niemand hem vertellen wat hij moest doen. De enige die hem instrueerde was de minister van Oorlog, graaf Waldersee, met de mededeling:
“In Österreich erfährt man alles wenn man es versteht Frauen den Hof zu machen”. 46
Vanuit Wenen stuurde hij gedetailleerde berichten over de staat van het Oostenrijkse leger. Dat inlichtingendiensten vaak werden verrast bleek in Oostenrijk in 1866 en in Frankrijk in 1870.47 Zij werden verrast door Pruisen,48 hoewel na ca. 1830 de mogelijkheden inlichtingen te verzamelen door uitvindingen als typemachine, fotografie, verrekijker, luchtballonnen sterk waren verbeterd.
De moderne krant speelde in deze tijd een grotere rol. Zij verschafte niet alleen nieuws, maar ook nuttige inlichtingen. Hierover ontstonden problemen tijdens de Krimoorlog (1854-1856). Kwestie was de persvrijheid versus de militaire veiligheid. De Britse pers zond correspondenten uit die gedetailleerd over de slagvelden berichtten. The Times voorzag haar lezers met gedetailleerde informatie over commandostructuur, sterkte etc. van de Britse troepen. Russische officieren begonnen de toegezonden krant te bestuderen. De Russische tsaar maakte geen grap toen hij later stelde dat hij geen spionnen nodig had, hij hoefde slechts The Times te lezen.49 Na de Krimoorlog werd door Europese mogendheden geleidelijk aan een permanent attaché systeem ingericht. Officieren werden aan het gezantschap toegevoegd. Berichtgeving over militaire kwesties moest niet aan journalisten worden overgelaten. Zij volgden hiermee de theorie dat het delen van informatie over elkaars strijdkrachten de vrede zou bevorderen.50
In Spanje was in 1844 een belangrijk juridisch keerpunt bereikt. Met een Spaans Koninklijk Besluit van 4 maart 1844 werd de diplomatieke positie van de militair attaché als “agregados militares” bij een diplomatieke vertegenwoordiging vastgelegd.51 In het betreffende Besluit werd ook voor het eerst over de “agregados navales” (marineattaché) gesproken.52 Toch werd de term “militair attaché” nog geen gemeengoed.53 Die vond pas ingang zo rond 1855.
In de eerste helft van de negentiende eeuw waren het, naast Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije en Pruisen, enkel Portugal, Spanje en Rusland die officieren permanent naar hun gezantschappen afvaardigden.54 Dit veranderde in loop van de jaren jaren vijftig van de negentiende eeuw. Ontwikkelingen in de tweede helft van de negentiende eeuw op militair gebied dwongen legerleiders hun regeringen in feite tot permanent toezicht op technische en militaire innovaties in de diverse Europese landen. Europa verkeerde vol in de Industriële Revolutie. De stoomtrein kwam tot ontwikkeling en kon troepen over grote afstanden verplaatsen. Wapentuig werd gemoderniseerd en nieuwe wapens verschenen op de markt. Communicatie over grote afstanden werd mogelijk door de uitvinding van de telegraaf. Oorlogvoering op zee veranderde ingrijpend door het vervangen van zeilschepen door stoomschepen. Nieuwe ervaringen werden opgedaan in vele oorlogen.55 Het werd een dringende wens van de hoogste leger- en marine autoriteiten om ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te volgen. Ze pleitten voor het permanent stationeren van officieren bij gezantschappen. De weerstand van diplomaten werd zwakker. Het bewind van Napoleon III (1818-1873)56 leunde zwaar op het leger en de keizer kwam het leger tegemoet in haar vraag naar permanente militair attachés.
Het jaar 1860 gaf een bloei in de groei van militair attachés te zien, “de bloem van het kwaad” (“fleur du mal”) zoals enkele diplomaten wilden doen geloven. In januari van dat jaar werd een majoor van de Franse Generale Staf als militair attaché naar Londen gezonden, twee anderen in dezelfde hoedanigheid naar St. Petersburg en Wenen, terwijl er reeds één in Berlijn was geplaatst.
De voortschrijdende technologische ontwikkelingen op militair gebied en in het bijzonder bij de marine, vereisten een extra kennis van de militair attaché. Al deze kennis in een persoon te bundelen zou een onmogelijke opgave worden. Regeringen zagen zich gedwongen om naast militair attachés, marineattachés uit te zenden. In april 1860 werd een marineofficier in zijn functie als tweede militair attaché bij het gezantschap in Londen geplaatst. De Franse keizer benoemde daarop op 19 april 1860 “capitaine de frégate” Pigeard57, waarschijnlijk de eerste marineattaché.58 Het Franse voorbeeld werd door veel landen, ook kleinere, gevolgd, ondanks tegenstand van Buitenlandse Zaken.
De Engelsen op hun beurt zonden in 1855 militair attachés naar Berlijn, St. Petersburg en Wenen. In 1860 werd een marineofficier als tweede attaché naar Parijs gezonden waar reeds enkele jaren een militair attaché was gedetacheerd. Toen deze post in 1865 werd opgeheven stuurde men een tweede marineattaché in 1865 naar Washington.59
De militaire wedloop
Kwestieus is of de snelle ontwikkelingen in het uitzenden van officieren oorzaak of gevolg waren, maar het Britse leger werd in die zin bij een in Europa heersende militaire wedloop betrokken. Een Britse majoor die geschiedenis in Woolwich doceerde en naar diverse Europese hoofdsteden werd gezonden om het “attachéschap” te bestuderen, schreef:
“Er is niets nieuws in of botst met de Britse denkwereld om aard en kenmerken te bestuderen die het weten waard zijn om solide plannen voor een eventuele oorlog te maken.” 60
Pruisen’s militaire successen (1864,1866 en 1871), gecombineerd met een militair-technische vooruitgang, verminderde de rol van diplomaten in hun rapportage over militaire zaken. Gevolg hiervan was dat ook hun gezag over militairen werd aangetast.
Na de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) beleefde het uitzenden van militair attachés (evenals handels- en financieel attachés) een grote bloei. Mogendheden en dit keer niet alleen Europese, waren er van overtuigd dat voor een succesrijke oorlog of voor het bewaren van de vrede een ononderbroken stroom aan informatie een noodzakelijke voorwaarde was. Sindsdien werd de permanent in het buitenland geplaatste militaire expert een “instituut”. Ook in de militaire literatuur en politieke wetenschappen werd de titel bekender. Velen hadden overigens geen hoge pet op van deze officieren met voornamelijk adellijke titels. Het waren in veler ogen niet meer dan salonofficieren, representatieve lieden die weinig om handen hadden en hun belangrijkste werk vonden in het in elkaar in de gaten te houden.61 Ze straalden het beeld uit van leden van een country-club met een leven in “Protocol, Alcohol en Cholesterol”62. Niet alles werd overigens getolereerd. Majoor Websky, Pruisisch militair attaché aan het Beierse Hof werd in 1906 door de keizer van zijn functie ontheven omdat hij in een gokschandaal verwikkeld was geraakt.63
De Duitse econoom en socioloog Lorenz von Stein (1815-1890) vond militaire statistiek64 van het hoogste belang voor elk leger. Niet zo zeer de kille cijfers, maar belangrijker was wat zich achter die cijfers bevond, de sterkte en de geest van elk leger. Hij achtte het instituut van “Militärbevollmächtigten” bij de gezantschappen dan ook van het grootste belang voor elk leger.65
Tussen 1870 en 1914 werden meer militair- en marineattachés bij gezantschappen geplaatst en – in een enkel geval – bij een consulaat. Kleine militaire mogendheden zonden attachés naar grote machten, daar waar de militaire ontwikkelingen in een sneltreinvaart gingen. Ze zonden echter nauwelijks attachés naar elkaar, ondanks dat strategische overwegingen dit wellicht vereisten. Militair attachés werden zonder enige terughoudendheid naar de meest strategisch gevoelige plekken uitgezonden. Kanselier Bismarck blokkeerde in 1875 een voorstel een officier naar Constantinopel te sturen. Hij wilde niet de verdenking van de Russen op zich laden geïnteresseerd te zijn in de nauwe doorvaart van en naar de Zwarte Zee. Zouden er toch inlichtingen nodig zijn, kon altijd nog worden volstaan met het sturen van een officier als gezantschapssecretaris.66 Ook de Verenigde Staten gingen mee doen. In een Besluit van het Congres van 22 september 1888 werd besloten om militaire- en marineattachés uit te zenden.67
De Eerste Wereldoorlog
De directe verantwoordelijkheid voor de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 lag bij de Europese regeringen zelf. Eenieder dacht dat ze de oorlog in een kort tijdsbestek zouden winnen. Toch droegen ook ambassadeurs en militair attachés een zekere, zij het verre, verantwoordelijkheid voor het uitbreken van de oorlog. Geen enkele ambassadeur, geen enkele militair attaché adviseerde terughoudendheid te betrachten, allen geloofden in de overwinning. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog laat een totaal falen zien van Europese inlichtingendiensten. Zij faalden in het voorzien van kettingreacties die de wederzijdse Europese verdragen zouden veroorzaken. Ook faalden de inlichtingendiensten in het voorzien van een bloedige loopgravenoorlog met haar geweldige vuurkracht.68 Men had van de bloedige Russisch-Japanse oorlog (1904-1905) met haar loopgraven, mijnenvelden etc. kunnen leren.
In het verloop van de oorlog werden in toenemende mate militair- en marineattachés, zowel van oorlogvoerende als neutrale staten uitgezonden.
Enerzijds zonden de oorlogvoerende landen attachés naar bevriende landen of bondgenoten. De Servische regering bijvoorbeeld zond militair attachés naar Rome, Parijs en Londen, Turkije zond een marineattaché naar Wenen. Ook Zuid-Amerika liet zich niet onbetuigd: Brazilië, Ecuador en Peru zonden militaire attachés naar Brussel, Parijs en Londen.69 De Centrale mogendheden70 hadden reeds voor de oorlog enkele van hun attachés opgewaardeerd tot “Militaerbevollmaechtigte”71 om hun positie in de betreffende hoofdkwartieren van hun bondgenoten te versterken.72
Anderzijds zonden oorlogvoerenden talrijke militair attachés uit naar neutrale landen om beter in staat te zijn de bewegingen van de vijand en hun militair attachés beter te kunnen volgen en om de contraspionagedienst van hun land te ondersteunen. Ten slotte zonden ook niet-oorlogvoerende landen militair attachés uit naar hun gezantschappen in die landen die direct bij de oorlog waren betrokken.73 Ook Nederland zond in 1916 en 1917 militair en marineattachés uit naar Bern, Parijs, Berlijn en Londen.74
Er zullen ongetwijfeld militair attachés zijn geweest die waardevolle inlichtingen aan hun regeringen hebben verschaft, maar over het algemeen was weinig over van het geloof dat militair attachés vreemde legers, hun commandanten, hun sterkte, hun structuren en hun zwakheden zouden hebben doen kennen. Vele militair attachés dachten dat het een korte oorlog zou worden en hadden niet of nauwelijks de moeite genomen het land en haar potentieel goed te bestuderen. Hun prestige daalde snel. Hun nut na te zijn teruggeroepen als militair attaché in het begin van de oorlog, was van weinig betekenis. Kitchener, Brits veldmaarschalk en oorlogsheld (1850-1916) die wel een langdurige oorlog had voorzien, was reeds vroeg van oordeel dat er verandering moest komen in de berichtgeving van militair attachés. In de toekomst zouden zij veel meer over industriële capaciteiten moeten berichten en minder – zoals de oorspronkelijke taak was – over organisatie en training van het leger.75
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog waren er wereldwijd 305 militaire- en marineattachés actief.76
Het interbellum
Na de Eerste Wereldoorlog zien we enerzijds nieuwe staten in Europa ontstaan en anderzijds harde voorwaarden voor de Centrale mogendheden. Met de inrichting van hun diplomatieke dienst werd aan nieuwe staten toegestaan militair attachés aan hun gezantschappen te verbinden.77 In het bijzonder maakte het nieuwe Sovjet Rusland hiervan ruim gebruik.78 Krachtens de Verdragen van Versailles (art 179), Saint Germain (art 158), Neuilly (art 103), Trianon (art 142) en Sèvres (art 207) was het respectievelijk Duitsland, Oostenrijk, Bulgarije, Hongarije en Turkije verboden militair attachés uit te zenden. De afwezigheid van attachés betekende echter niet dat de studie van vreemde legers en het vergaren van technische kennis ophielden te bestaan. Informatie werd onder een dekmantel verkregen.
Voorbeeld hiervan was Duitsland. Slechts vijf artikelen van het Verdrag van Versailles hadden betrekking op de luchtvaart en waren voldoende om Duitsland op het niveau “hete luchtballon” van de achttiende eeuw terug te werpen. Alle oorlogsvliegtuigen die nog niet aan de geallieerden waren overgedragen moesten worden vernietigd. Ook de burgerluchtvaart werden diep ingrijpende beperkingen opgelegd. De Duitse luchtmacht was voorjaar 1920 opgeheven.
Tussen Rusland en Duitsland begonnen vrij snel na Versailles algemene economische, in het bijzonder militair-economische en militair-technische onderhandelingen. Militaire missies werden in het geheim uitgewisseld. In het geheim werd bij de Russische kuur- en badplaats Lipesk rondom twee rolbanen een omvangrijk complex van hangars, werfinstallaties, productie en reparatiehallen en een proefbank voor motoren gebouwd. De vliegschool leverde in de jaren 1925-1933 ongeveer honderdtwintig voortreffelijk geschoolde jachtvliegers af. Ook zonder militair attachés kwam men aan de nodige informatie. Zomer 1933 gaf Hitler het bevel tot liquidatie van alle militaire contacten met Moskou.79
Omdat de verdragen aangaande militaire missies inhoudelijk vrij onduidelijk waren en voor meerdere uitleg vatbaar, zonden in 1927 Hongarije, in 1930 Bulgarije, in 1933 Duitsland en in 1934 Oostenrijk weer militair attachés uit.
Internationaal zijn er twee divergerende ontwikkeling waar te nemen. De eerste kwam voort uit financiële overwegingen (bezuiniging) en politieke overwegingen (wapenbeheersing, streven naar vrede). De tweede ontwikkeling die in feite in strijd was met de eerste, was de wens om het militaire informatienet door militair attachés uit te breiden. De tweede ontwikkeling overwon en leidde ertoe dat aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog honderden militair attachés aan gezantschappen waren verbonden.80
Zoals tegen het einde van de negentiende eeuw vanwege technologische ontwikkelingen de marineattaché was geschapen, zo ontstond na de Eerste Wereldoorlog ook de luchtvaart(macht)attaché. Vanaf de achttiende eeuw werd slechts met luchtballonnen, en later zeppelins, gevlogen. Het begin van de twintigste eeuw laat een razendsnelle ontwikkeling zien op luchtvaartgebied. Frankrijk was voorzichtig in het uitzenden van luchtmacht attachés en liet luchtvaartzaken over aan burger “attachés aeronautique” – analoog aan de handelsattaché – met het doel om de ontwikkelingen in de civiele luchtvaart te volgen. Zij moesten vanaf 1920 hun collega’s militair attaché’s ondersteunen en van informatie voorzien. De Verenigde Staten, Italië en Groot-Brittannië volgden in de jaren twintig van de twintigste eeuw met het zenden van luchtvaartattachés. Vlak voor de Tweede Oorlog was het aantal luchtvaartattachés gestegen tot tweeënvijftig. In werkelijkheid waren er meer attachés bezig met het verzamelen van informatie over het luchtwapen, maar dit gebeurde dan door militair attachés.81
De Verenigde Staten voor de Tweede Wereldoorlog
Zo gebrekkig geïnformeerd de Europese militair attachés voor de Eerste Wereldoorlog waren, zo gebrekkig geïnformeerd waren de Verenigde Staten voor de Tweede Wereldoorlog. Deze grootmacht had in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw militair attachés in Rome, Berlijn en Tokio. Deze Amerikaanse officieren zagen de fascisten in Italië het gezag overnemen, Hitler herbewapenen en Japan de verovering van Azië starten. Duizenden rapporten werden naar de Inlichtingensectie van de generale staf verstuurd. De meeste rapporten verdwenen ongelezen in de archieven. Het overgrote deel van de rapporten ging vooral over futiele kwesties, maar waren verrassend zeer gedetailleerd. Grotere zaken over politiek-militaire of strategische aangelegenheden zaten er vaak volledig naast. Voorbeeld hiervan was de Amerikaanse militaire attaché in Berlijn. Hij meldde in 1934 dat een herstel van de monarchie op handen was en onder leiding zou staan van veldmaarschalk Ludendorff.82
Luitenant-kolonel Truman Smith, een van de meest succesrijke Amerikaanse militair attachés in Berlijn voor de Tweede Wereldoorlog, noemde het Military Intelligence Department het weeskind van de generale staf. Hij ervoer zelf het gebrek aan prestige, waar weinig rekening mee werd gehouden en nauwelijks naar werd geluisterd. Toch ervoer hij zijn plaatsing als waardevol, want toen kwam hij erachter hoe ongeorganiseerd de staf en de financiën waren. Tot dezelfde conclusie kwam majoor Ivan Yeaton toen hij zich in 1939 voorbereidde op zijn plaatsing in Moskou. Yeaton kwam er al snel achter dat de sectie die zich met Oost-Europa bezig hield, niet wist wat ze met de rapporten moest doen. Rapporten over de Russische militaire organisatie, strategie, tactieken, wapens en andere informatie berustten overwegend op datgene wat de militaire attaché van de Russen zelf kreeg. Hoe ze rapporten moesten schrijven wisten de meesten niet. Was je eenmaal geaccrediteerd bij een gezantschap, dan werd je enigszins vermakelijk en met dedain aangekeken. Vreemde militaire attachés, meestal kolonel of generaal, dachten dat ze slechts ambassadehulp met wat sociale opdrachten waren. Er is geen bewijs dat de rapporten van de attachés op enigerlei wijze de strategische planning en bewapening voor de oorlog hebben beïnvloed.83
Tot de Tweede Wereldoorlog was het niveau van inlichtingen verzamelen voor het leger en de leger-luchtstrijdkrachten (Army Air Forces)84 dat van de oude cavalerie: een snel paard en een verhoogde observatiepost.85 Het was daarom zo verbazingwekkend dat generaals als MacArthur, Bradley en Eisenhower, die geschiedenisboeken verslonden, zo weinig lessen hadden geleerd van noodzaak van een goede inlichtingendienst in de periode voorafgaande aan de Eerste Wereldoorlog en die niet in praktijk brachten vóór de Tweede Wereldoorlog.86 Generaal Marshall over de erbarmelijke staat van de inlichtingendienst:
“Vlak voor de Tweede Wereldoorlog wist onze buitenlandse inlichtingendienst weinig meer dan wat een militair attaché tijdens een diner over een kop thee te weten zou komen”. 87
Generaal H. H. Arnold, commandant van de Army Air Forces was ontstemd over zo weinig kwaliteit. Na de oorlog verklaarde hij:
“Ik weet dat er Amerikaanse journalisten en gewone toeristen in Duitsland waren, die meer over de voorbereidingen van de Duitse Luftwaffe wisten dan ik, de plaatsvervangend bevelhebber van het US Army Air Corps”. 88
De Amerikaanse historicus Ernest May van de Harvard University concludeerde dat de strijdkrachten waarmee de Verenigde Staten de oorlog ingingen niet gesteund werden door een grondige inlichtingenanalyse van een potentiële vijand. President Roosevelt en zijn strijdkrachten bestelden gewoon de zwaarste wapens die de industrie kon produceren en het Congres zou financieren.89
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren er wereldwijd 459 militaire- marine- en luchtmacht attachés actief.90
2 – Krachtens de “Vienna Convention of Diplomatic Relations” uit 1961 is dit verboden.
3 – Bericht Geschäftsprüfungskommission des Nationalrates (GPK-N) 23 mei 2006, 8690 en de brochure “die Schweizerischen Verteidigungsattachés“ uitgegeven door de regering van Zwitserland (Schweizer Armee), 21
4 – Bijbel, het Boek Numeri, hoofdstuk 13
5 – Vagts, Alfred, The Military Attache, Princeton University Press, Princeton, New Jersey, 1967, 3.
6 – Gerster, Jürg, Der Militärattaché. Seine völker- und landesrechtliche Stellung mit besonderer Berücksichtigung der Schweizer Verhāltnisse, Juris-Verlag, Zürich, 1959, 2.
7 – Vagts, 4. Citeert uit Uit Strategematicon, 1e Boek, hoofdstuk 1.
8 – Froment, A. L’espionnage militaire et les fonds secrets de la guerre en France et a l’étranger, Paris, 1897.
9 – Wolting, A. De eerste jaren van de Inlichtingendienst. In: Militaire Spectator 134 (1965) 566
10 – Vagts citeert hier uit: Machiavelli. L ’Arte della Guerra (boek 6)
11 – Gerster, 3.
12 – De coalitieoorlogen waren de zeven oorlogen die door een coalitie van Europese landen tussen 1792 en 1815 tegen het Frankrijk van Napoleon werden gevoerd.
13 – Ipsen, K. Der Militärattaché – völkerrechtliche Stellung und gegenwärtige Staatenpraxis. In: Jahrbuch Internationales Recht, Band 15, Göttingen, 1970; 154.
14 – Idem, Ipsen verwijst in het notenapparaat naar: Wilson, C.E. Diplomatic Privileges and Immunities, Tucson/Arizona, 1967, 150.
15 – Ipsen, 155.
16 – Meissner, Heinrich Otto, Militärattachés und Militärbevollmächtigte in Preussen und im Deutschen Reich, Rütten & Loening, Berlin 1957, 7.
17 – Vagts, 4.
18 – Gerster, 4. Een andere opvatting is dat permanente gezantschappen ontstonden tussen Venetië en het Oost-Romeinse Rijk in de 12e eeuw.
19 – Vagts, 4, 5.
20 – Vagts, 6.
21 – Welke onafhankelijkheid latere Ministers van Oorlog of Chefs van de Generale Staf voor hun militaire attachés ook hebben geclaimed, hier kon de onderschikking aan de ambassadeur niet duidelijker genoeg worden benadrukt.
22 – Vagts, 8.
23 – Gerster, 4.
24 – Gerster, 5.
25 – Gerster, 5.
26 – Ipsen, 156.
27 – Vagts, 8.
28 – Meissner, 8.
29 – Vagts, 15.
30 – Meissner, 8.
31 – Gerster, 7. Benamingen waaronder ze werkten waren ”Militair expert”, “Legatieraad” of “Legatiesecretaris” of “Militair attaché”.
32 – Restauratie wordt de periode in Europa na de nederlaag van Napoleon 1 (1814) genoemd.
33 – Vagts, 18.
34 – Daniel Bernsen. Die Europäische Revolutionen 1830/31. In: Geschichtsbuchblog.worldpress.com. 10 januari 2016
35 – Nautz J. Die grossen Revolutionen der Welt, Wiesbaden 2008, 72, 73
36 – Nautz, 74
37 – Julia A. Schmidt-Funke. Die 1830er Revolutionen als Europaisches Medienereignis. Uit Europaische Geschichte online, 23 februari 2011.
38 – idem
39 – Ipsen, 161
40 – Vinke, De Nederlandse militaire attaché, 361
41 – Meissner, 61
42 – Vagts, 19.
43 – Meissner, 8
44 – Vagts, 24.
45 – Meissner, 12
46 – A.J. Vinke, De Nederlandse militaire attaché, 1907-1923. In: Militaire Spectator 158(1989)(8), 368.
47 – Douglas Wheeler. A guide to the history of intelligence 1800-1918. In: The Intelligencer. Association of former intelligence officers. Vol 19/2012.
48 – idem
49 – Wheeler
50 – idem
51 – Gerster, 7.
52 – Ipsen, 158; Wanneer de eerste Spaanse marineattaché ten tonele verschijnt, laat zich uit de beschikbare bronnen niet herleiden.
53 – Vagts, 24. Enkele landen kozen voor de naam ”military agents”, “military secretary”, ”addetti militari”, “agregados militares” of “Militaerbevollmaechtigter” Pruisen beperkte de laatste benaming niet altijd uitsluitend voor haar officier die bij het Hof van de Tsaar was geplaatst. Ook Oostenrijk gebruikte tot in de late jaren ’90 van de 19e eeuw de term voor sommige militaire vertegenwoordigers in het buitenland. Een naam die volstrekt niet van toerpassing is omdat de officieren zeker niet alle volmachten bezaten om te onderhandelen.
54 – Ipsen, 157.
55 – De Amerikaanse Burgeroorlog van 1861-1865. De Pruisisch-Oostenrijks oorlog van 1866. De Krimoorlog van 1853-1856. De Frans-Duitse Oorlog van 1870-1871
56 – Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte. Was president van de Franse Republiek van 1848-1852 en als
Napoleon III keizer van Frankrijk van 1852-1870. Hij was een neef van Napoleon I.
57 – Beauvais, Attachés Militaires, Attachés Navals et Attachés de L’Air, Les Presses Modernes, Paris, 1937, 24. Overeenkomstige rang is Luitenant-Kolonel.
58 – Vagts, 27. De Franse gezant stond overigens niet te juichen bij deze benoeming, zoals de reeds in januari geplaatste militair attaché aan zijn ministerie rapporteerde. De attaché had twijfels of de missie wel tot een goed resultaat zou leiden. De onwil van de gezant was groot.
59 – Kehrig, Manfred, Die Wiedereinrichtung des deutschen militärischen Attachédienstes nach dem Ersten Weltkrieg (1919 – 1933) Harald Boldt Verlag, Boppard am Rhein, 1966, 3
60 – Vagts 29.
61 – Vagts 31.
62 – Shea, C. Transforming military diplomacy. In: European Center for Security Studies (2005); No 38; 49-52
63 – The New York Times, August 30, 1906
64 – Militaire statistiek is een oude term. Het behelst een wetenschap die zaken onderzocht die voor een leger van groot belang waren zoals sterkte van een leger, weerbaarheid, oorlogsbudgetten, vestingen, aantal paarden, lastdieren toestand van de wegen etc. Tegenwoordig zou men het “Inlichtingendienst” noemen.
65 – Lorenz von Stein, Lehre vom Heerwesen, Stuttgart, 1872; 199. Lorenz von Stein (15 november 1815 – 23 september 1890).
66 – Vagts, 32.
67 – Peters, J. W. The United States Military Attaché: Political Socialization and Role Fulfilment, Kansas State University, Kansas, 1972; 8.
68 – Wheeler
69 – Beauvais, 36.
70 – Het Duitse Rijk, Oostenrijk-Hongarije, Het Ottomaanse Rijk en Bulgarije.
71 – Meissner, 67 e.v.. Deze diplomaten werden geaccrediteerd en bezaten volmacht tot handelen. De militair attachés werden slechts toegevoegd aan het gezantschap zonder bijzondere volmachten. Eigenlijk ging het hier om slechts een naamsverandering. Echte Militarbevollmachtigte (MB) waren er binnen de Duitse Bond, tussen de Duitse staten onderling. Bekijkt men het in internationaal verband dan is er alleen aan het hof van de Russische Tsaar een MB geweest. Bij hen gaat het om de vroegste Pruisische militaire diplomaten. Zij waren uitdrukking van vriendschap tussen Friedrich Wilhelm III en Tsaar Alexander I begin 19e eeuw. Deze diplomaten behoorden niet tot het gezantschap, maar waren enkel de persoon van de keizer/tsaar toegevoegd. Ze hoefden noch de gezant noch het Ministerie van Oorlog verantwoording af te leggen. Zij moesten naar goeddunken handelen en kregen geen instructie. Ze waren privé-gezant van de Soeverein, niet alleen in etiquette kwesties, maar ook in zaken van buitenlandse politieke aard. De MB nam tegelijk de taken waar van een militair attaché, in een soort van personele unie. Later kregen ze een assistent (ca.1874). Uit deze assistent groeide op deze wijze een militair attaché. Er waren dus in St. Petersburg een MB en een militair attaché. Deze situatie duurde niet lang. In 1892 riep de Tsaar zijn MB terug vanwege de verslechterende relatie (niet verlengen van het Rueckversicherungsvertrag) en daarmee waren ook de dagen van de MB in St. Petersburg geteld. Wel bleef de militair attaché in Rusland.
72 – Gerster, 12. Het betreft Oostenrijk, Duitsland en Bulgarije.
73 – Gerster, 12.
74 – Vinke, De Nederlandse militaire attaché 1907-1923, 367
75 – Vagts, 42.
76 – Beauvais, 49
77 – Gerster, 13. Polen, Finland, Letland, Tsjecho-Slowakije.
78 – Beauvais 38.
79 – A.J. Vinke, Rapallo en Lipesk. Symbolen van Duitse hartstocht? In: Militaire Spectator 159 (1990)(12)
80 – Gerster 13.
81 – Gerster 14.
82 – Central Intelligence Agency, The role of US Army Military Attachés between the World Wars. In: Historical Document, 14 april 2007 (www.cia.gov/library/center-for-the-study-of-intellegence/csi-publications/csi-studies/studies/95unclass/Koch.html
83 – Idem
84 – Tot 1947 maakten de luchtstrijdkrachten deel uit van de US Army. De National Security Act maakte de US Air Force tot een zelfstandig krijgsmachtdeel.
85 – Kime, Duane, L. The value of our air attaché system and proposed future program. Air War College and Air University, Maxwell Air Force Base, Alabama, april 1954
86 – Conrad, C. The history of military intelligence. Niet gepubliceerde studie van het US Army War College, Carlile Barracks, Pennsylvania, 31 maart 1989; 8. Gebaseerd op: The Intelligence Establishment, Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts, 1970; 48
87 – Idem
88 – Cooper, D. Some recommendations for the improvement in training and utilization of air attachés. Air War College and Air University, Maxwell Air Force Base, Report no 2985; Alabama, January 1966; 4.
89 – Central Intelligence Agency, The role of US Army Military Attachés between the World Wars. In: Historical Document, 14 april 2007 (www.cia.gov/library/center-for-the-study-of-intellegence/csi-publications/csi-studies/studies/95unclass/Koch.html
90 – Beauvais, 58.